Zie afgezien van het overzichtsarrest onder meer ook HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256, rov. 2.3; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522, NJ 2016/335, rov.3.3 en HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840, rov. 2.3.
HR, 21-06-2022, nr. 21/01882
ECLI:NL:HR:2022:901
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2022
- Zaaknummer
21/01882
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:901, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:435
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:4460
ECLI:NL:PHR:2022:435, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:901
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Mishandeling van toenmalige levensgezel (art. 300.1 jo. 304.1 Sr) en vernieling ruit van door haar gehuurde woning (art. 350.1 Sr). Vordering benadeelde partij. Kunnen kosten voor alarmsysteem worden aangemerkt als rechtstreekse schade? HR: art. 81. RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01882
Datum 21 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2021, nummer 21-003037-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Conclusie 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mishandeling partner en vernieling ruit van haar woning. Cassatiemiddel tegen beslissing hof op vordering b.p. AG concludeert dat de kosten voor het plaatsen van een alarm/camerasysteem bij de woning van de b.p. kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade a.b.i. in art. 51f.1Sv. Conclusie strekt tot verwerping.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01882
Zitting 10 mei 2022
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 29 april 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel” en 2. “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft het hof een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade geheel toegewezen en ten aanzien van de immateriële schade deels. Ook heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3.
Het middel is gericht tegen de beslissing van het hof om de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade van € 2.916,84 voor een alarmsysteem, geheel toe te wijzen. Die beslissing is volgens de steller van het middel “onvoldoende met redenen omkleed”, dan wel “niet begrijpelijk”, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade (als bedoeld in art. 51f lid 1 Sv).
2. De zaak
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij, op 15 juli 2018 te [plaats] , zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] bij de keel te pakken en met kracht tegen de muur te duwen;
2.
hij, op 25 april 2019 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan Stichting Woningcorporatie [A] en/of [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield.”
2.2.
Met betrekking tot het bewijs heeft het hof ten aanzien van feit 1, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde] komt naar voren dat verdachte, met wie zij samenwoonde, op 15 juli 2018 omstreeks middernacht thuis kwam en dat hij aangeefster, na wat duw- en trekwerk, bij haar keel heeft gepakt en haar met kracht tegen de keukenmuur heeft geduwd. Het WhatsApp-bericht dat aangeefster kort na het incident naar haar moeder heeft verstuurd biedt ondersteuning voor de aangifte. Het bericht is op 15 juli 2018 om 00.49 uur, kort na het incident, verstuurd en in het bericht wordt specifiek benoemd dat verdachte aangeefster naar de keel is gevlogen. Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij pijn heeft ondervonden tijdens de mishandeling en dat zij blauwe plekken aan het incident heeft overgehouden. De blauwe plekken zaten over haar hele lichaam, voornamelijk op haar armen, benen en keel. De getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ondersteunen dit. Beide getuigen hebben verklaard blauwe plekken te hebben waargenomen bij aangeefster na het incident. Getuige [betrokkene 1] verklaart bovendien specifiek de blauwe plekken te hebben gezien rond de nek van aangeefster.
Met betrekking tot de opmerking van de raadsman dat aangeefster een motief heeft voor het afleggen van haar verklaring, omdat de aangifte is gevoegd in een civiele procedure omtrent de kinderen, merkt het hof op dat de relatief late aangifte het gevolg is geweest van een optelsom van incidenten, waaronder het onder 2 tenlastegelegde, die tevens na de tenlastegelegde mishandeling hebben plaatsgevonden.
Het hof acht de andersluidende lezing van verdachte over hetgeen is voorgevallen niet aannemelijk geworden.”
2.3.
Met betrekking tot de op te leggen straf en maatregel heeft het hof, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, overwogen:
“Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige levensgezel, [benadeelde] , door haar bij haar keel te pakken en haar met kracht tégen de muur te duwen. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen en pijn ondervonden. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van de door aangeefster gehuurde woning. Feiten als deze dragen bij aan een gevoel van angst en onveiligheid. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Het hof houdt bij de strafoplegging ten nadele van verdachte rekening met een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 12 maart 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging met enig misdrijftegen het leven gericht en vernieling. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
(…)
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in de onderhavige strafzaak een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Deze voorwaardelijke straf dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen. Het hof ziet daarnaast aanleiding om ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte de volgende vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen: verdachte moet zich onthouden van contact met aangeefster [benadeelde] gedurende twee jaar. De maatregel zal dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangeefster. Het hof acht deze afdoening passend en geboden, mede gelet op de onderstaande beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die verdachte samen met de schadevergoedingsmaatregel naar verwachting ook als straf zal ervaren.”
2.4.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij. Het hierbij gevoegde ‘schade-onderbouwingsformulier’ houdt onder meer het volgende in:
“Psychische gevolgen
Benadeelde was helemaal overstuur na de mishandeling. Zij is die nacht samen met haar kinderen naar haar moeder geweest en heeft daar een nachtje geslapen. De incidenten hebben benadeelde emotioneel erg geraakt. Zij schaamde zich heel erg dat zij in een gewelddadige relatie zat. Zo verborg zij de blauwe plekken onder haar kleding of d.m.v. make-up. Benadeelde heeft verschrikkelijke angst voor verdachte dat hij haar of de kinderen wat aan gaat doen. Zij is daarom constant alert op haar omgeving. Dit gaat gepaard met hardkloppingen en hyperventilatie. Benadeelde heeft daarnaast ook last van nachtmerries. Haar angst voor verdachte beheerst haar leven. Voor deze psychische gevolgen loopt zij onder behandeling bij de praktijkondersteuner via de huisarts. Zij heeft tot nu toe vier gesprekken gehad met de praktijkondersteuner. Benadeelde vindt het tot op heden moeilijk om te praten over verdachte, omdat zij dan last krijgt van flashbacks en voor haar gevoel weer opnieuw moet beginnen. Via [B] is zij doorgestuurd naar Sociaal [C] . Hier is zij in de periode van 24 juli 2019 tot september 2019 ondersteund. Het gevoel van angst en constant alert zijn is er nog tot op heden. Benadeelde wil zich op haar toekomst richten samen met haar twee jonge kinderen. Zij hoopt dat verdachte haar met rust zal laten.
(…)
[D] Alarmsysteem
Benadeelde heeft op advies van de politie een alarmsysteem laten installeren die is gekoppeld aan de meldkamer van de politie. Benadeelde heeft deze alarmsysteem bij [D] aangeschaft. Dit is een 4 jarige contract waarbij maandelijks een bedrag van haar rekening wordt afgeschreven. Tevens heeft benadeelde eenmalig moeten betalen voor montage- en aansluitkosten. (…) Gezien beide feiten in en rondom haar woning zijn gebeurd heeft dat bij haar een gevoel van onveiligheid in haar eigen woning teweeg gebracht.
(…)
… tevens ging er (toekomstige) dreiging uit van verdachte. Het plaatsen van het camerasysteem zorgde in elk geval voor een verminderd gevoel van onveiligheid bij benadeelde. Aangezien de kosten dus rechtstreeks voortvloeien uit het gepleegde feit, worden deze kosten hier gevorderd.”
2.5.
Het hof heeft de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade voor de aanschaf van een camera/alarmsysteem inclusief een abonnement op de meldkamer volledig toegewezen en heeft in dat verband het volgende overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.916,84, bestaande uit € 2.916,84 materiële en € 1.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door de raadsman is naar voren gebracht dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en dat met betrekking tot het camerasysteem geen rechtstreeks verband bestaat met de tenlastegelegde feiten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de kosten van de alarminstallatie, groot € 2.916,84, voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte door zijn handelwijze inbreuk heeft gemaakt op de privacy en de lichamelijke integriteit van de benadeelde. Dat heeft bij de benadeelde partij in hoge mate gevoelens van onveiligheid in haar eigen woning teweeg gebracht, waardoor zij op aanraden van de politie een alarmsysteem heeft aangeschaft. Om die reden staat de aanschaf van een alarminstallatie naar het oordeel van het hof in zodanig verband met de bewezenverklaarde feiten dat deze schadepost aan verdachte als gevolg van de bewezenverklaarde feiten moet worden toegerekend. Met de rechtbank schat het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00.”
3. Bespreking van het middel
3.1.
Zoals hiervoor is aangegeven, is het cassatiemiddel gericht tegen de beslissing van het hof om de door de benadeelde partij gevorderde schade voor een alarmsysteem toe te wijzen. Betoogd wordt dat van rechtstreekse schade als bedoeld in art. 51f lid 1 Sv geen sprake is en dat de beslissing van het hof in zoverre niet begrijpelijk is en onvoldoende is gemotiveerd.
3.2.
In het overzichtsarrest over de vordering van de benadeelde partij van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. W.H. Vellinga heeft de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.3.1. overwogen dat de benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden “indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden”. Het antwoord op de vraag of er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij geleden schade wordt bepaald door de concrete omstandigheden van het geval.1.Voor het aannemen van een zodanig verband is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd.2.
3.3.
De onderhavige zaak doet denken aan HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840. Ook in die zaak ging het om een vordering tot vergoeding van kosten voor het plaatsen van een beveiligingscamera, in dat geval door een benadeelde partij die slachtoffer was geworden van belaging. Uw Raad overwoog:
“2.4. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de kosten van het plaatsen van het camerasysteem bij de woning van de benadeelde partij kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 Sv. Dit oordeel getuigt (…) niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat het (…) schadeonderbouwingsformulier inhoudt dat de benadeelde ongeveer twee weken na de aanvang van de bewezenverklaarde belaging een beveiligingscamera heeft aangeschaft om haar door de belaging ontstane gevoel van onveiligheid te verminderen en dat het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte hevige gevoelens van angst en onveiligheid heeft ervaren waardoor zij zich op een gegeven moment zelfs niet meer veilig voelde in haar eigen woning.
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.”
3.4.
In de onderhavige zaak blijkt uit de motivering van het hof met betrekking tot de op te leggen straf en maatregel dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte in hoge mate onveiligheidsgevoelens in haar eigen woning heeft ervaren en dat zij naar aanleiding van dit bewezenverklaarde handelen – op aanraden van de politie – een alarmsysteem met abonnement op de meldkamer heeft aangeschaft. Dit alarmsysteem is ongeveer elf maanden na de bewezenverklaarde mishandeling en anderhalve maand na de bewezenverklaarde vernieling aangeschaft. Dat is een groter tijdsverloop dan waarvan sprake was in HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840. Daar neemt de Hoge Raad een tijdsverloop van ongeveer twee weken ‘mede in aanmerking’ bij de waardering van het oordeel van het hof dat er sprake is van rechtstreekse schade (zie de zojuist onder randnr. 3.3. geciteerde overweging). Hoewel in de onderhavige zaak het tijdsverloop groter is, acht ik dat niet problematisch, doordat het hof bij de waardering van het bewijs voor feit 1 heeft overwogen dat de relatief late aangifte van dat feit (de mishandeling) het gevolg is geweest van een optelsom van incidenten die na de mishandeling hebben plaatsgevonden, waaronder feit 2 (de vernieling).
3.5.
In de toelichting op het middel wordt de stelling betrokken dat het arrest van het hof innerlijk tegenstrijdig zou zijn doordat – in mijn woorden – het hof in de romp van het arrest de aanschaf van het alarmsysteem verbindt aan beide bewezenverklaarde feiten, terwijl in het dictum de beslissing op de vordering van de benadeelde partij alleen wordt gekoppeld aan het eerste feit. Ik houd dat laatste op een kennelijke misslag, gemaakt bij de invoer in NIAS (het primaire processysteem voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep). Er kan geen twijfel over bestaan dat het hof bij de beoordeling van de vordering het geheel aan feiten voor ogen heeft gestaan.
3.6.
Gezien zowel het overzichtsarrest HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. W.H. Vellinga als het arrest HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840 acht ik het oordeel van het hof dat de in het onderhavige geval toegewezen schadepost is aan te merken als rechtstreekse schade niet onbegrijpelijk en voldoende met redenen omkleed.
3.7.
Het middel faalt.
4. Slotsom
4.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende overweging.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑05‑2022
Aldus het overzichtsarrest en eerder HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522, NJ 2016/335.