Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2021, nr. 21-003037-20
ECLI:NL:GHARL:2021:4460
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-04-2021
- Zaaknummer
21-003037-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:4460, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑04‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:901
Uitspraak 29‑04‑2021
Inhoudsindicatie
De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, en vernieling, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een contactverbod voor de duur van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003037-20
Uitspraak d.d.: 29 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2020 met parketnummer 16-300206-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1988,
wonende te [woonplaats] ,
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij, op of omstreeks 15 juli 2018 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] een of meerdere malen te slaan en/of te schoppen tegen het lichaam en/of bij de keel/hals te pakken/grijpen en/of in die keel/hals te knijpen/drukken en/of met kracht tegen de muur te duwen;
2.hij, op of omstreeks 25 april 2019 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Stichting [stichting] en/of [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Vordering advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het onder 1 als het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de bewijsmiddelen die de politierechter heeft gebezigd ook door het hof voor de bewijsvoering kunnen worden gebruikt. De advocaat-generaal acht de aangifte van [benadeelde] betrouwbaar en uit de getuigenverklaringen van de moeder en de zus van aangeefster komt naar voren dat zij beiden letsel bij aangeefster in haar nek hebben waargenomen kort na 15 juli 2018. Verdachte heeft het onder 2 tenlastegelegde ter terechtzitting bij het hof bekend.
Standpunt verdediging
Met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde mishandeling heeft verdachte verklaard dat hij klaagster nooit heeft geslagen, geschopt of bij de keel heeft gepakt. De raadsman heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster. De getuigenverklaringen van de moeder en de zus van aangeefster zijn terug te leiden naar dezelfde bron, zijnde aangeefster. Ook het WhatsApp-bericht is van aangeefster afkomstig. Het dossier bevat tevens onvoldoende ondersteuning voor enig letsel bij aangeefster.
Feit 1:
Verdachte heeft zowel in eerste aanleg als ter zitting in hoger beroep ontkend dat hij aangeefster heeft mishandeld en heeft telkens verklaard dat een ruzie heeft plaatsgevonden tussen hem en aangeefster op 15 juli 2018, maar dat hij aangeefster nooit bij de keel heeft gepakt of haar heeft geslagen of geschopt.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde] komt naar voren dat verdachte, met wie zij samenwoonde, op 15 juli 2018 omstreeks middernacht thuis kwam en dat hij aangeefster, na wat duw- en trekwerk, bij haar keel heeft gepakt en haar met kracht tegen de keukenmuur heeft geduwd. Het WhatsAppbericht dat aangeefster kort na het incident naar haar moeder heeft verstuurd biedt ondersteuning voor de aangifte. Het bericht is op 15 juli 2018 om 00.49 uur, kort na het incident, verstuurd en in het bericht wordt specifiek benoemd dat verdachte aangeefster naar de keel is gevlogen. Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij pijn heeft ondervonden tijdens de mishandeling en dat zij blauwe plekken aan het incident heeft overgehouden. De blauwe plekken zaten over haar hele lichaam, voornamelijk op haar armen, benen en keel. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen dit. Beide getuigen hebben verklaard blauwe plekken te hebben waargenomen bij aangeefster na het incident. Getuige [getuige 1] verklaart bovendien specifiek de blauwe plekken te hebben gezien rond de nek van aangeefster.
Met betrekking tot de opmerking van de raadsman dat aangeefster een motief heeft voor het afleggen van haar verklaring, omdat de aangifte is gevoegd in een civiele procedure omtrent de kinderen, merkt het hof op dat de relatief late aangifte het gevolg is geweest van een optelsom van incidenten, waaronder het onder 2 tenlastegelegde, die tevens na de tenlastegelegde mishandeling hebben plaatsgevonden.
Het hof acht de andersluidende lezing van verdachte over hetgeen is voorgevallen niet aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer en acht het gerechtshof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, zoals hieronder nader aangeduid.
Feit 2:
Met betrekking tot dit feit is door de verdediging geen verweer gevoerd. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 25 april 2019 te Bunschoten-Spakenburg een ruit heeft vernield van de woning van zijn ex-partner. De raadsman heeft evenwel opgemerkt dat verdachte op het moment van de vernieling nog stond ingeschreven op dit adres, hetgeen mogelijk tot gevolg heeft dat hij niet strafbaar is voor vernieling omdat hij daar toen nog huurder was. Het hof is in dit verband van oordeel dat dit niet in de weg staat aan een bewezenverklaring, omdat verdachte, die overigens feitelijk niet meer in de woning woonde, huurder was van de woning en geen eigenaar van de woning en de door hem vernielde ruit. Dit feit kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij, op of omstreeks 15 juli 2018 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] een of meerdere malen te slaan en/of te schoppen tegen het lichaam en/of bij de keel/hals te pakken/grijpen en/of in die keel/hals te knijpen/drukken en/of met kracht tegen de muur te duwen;2.hij, op of omstreeks 25 april 2019 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Stichting [stichting] en/of [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Als bijzondere voorwaarde is daarbij een contactverbod ten aanzien van aangeefster opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, en een contactverbod als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar, welk contactverbod dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige levensgezel, [benadeelde] , door haar bij haar keel te pakken en haar met kracht tegen de muur te duwen. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen en pijn ondervonden. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van de door aangeefster gehuurde woning. Feiten als deze dragen bij aan een gevoel van angst en onveiligheid. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Het hof houdt bij de strafoplegging ten nadele van verdachte rekening met een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 12 maart 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Bij de strafoplegging heeft hof acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor mishandeling van een levensgezel. Daaruit komt naar voren dat in geval van huiselijk geweld in de regel geen geldboete wordt opgelegd. Bovendien is ter terechtzitting naar voren gekomen dat verdachte momenteel een gering inkomen heeft met de nodige financiële verplichtingen. Verdachte wordt daarbij tevens veroordeeld voor vernieling.
Naar het oordeel van het hof doet de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen recht aan de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Een taakstraf is niet aan de orde gelet op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in de onderhavige strafzaak een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Deze voorwaardelijke straf dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen. Het hof ziet daarnaast aanleiding om ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte de volgende vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen: verdachte moet zich onthouden van contact met aangeefster [benadeelde] gedurende twee jaar. De maatregel zal dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangeefster. Het hof acht deze afdoening passend en geboden, mede gelet op de onderstaande beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die verdachte samen met de schadevergoedingsmaatregel naar verwachting ook als straf zal ervaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.916,84, bestaande uit € 2.916,84 materiële en € 1.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door de raadsman is naar voren gebracht dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en dat met betrekking tot het camerasysteem geen rechtstreeks verband bestaat met de tenlastegelegde feiten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de kosten van de alarminstallatie, groot € 2.916,84, voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte door zijn handelwijze inbreuk heeft gemaakt op de privacy en de lichamelijke integriteit van de benadeelde. Dat heeft bij de benadeelde partij in hoge mate gevoelens van onveiligheid in haar eigen woning teweeg gebracht, waardoor zij op aanraden van de politie een alarmsysteem heeft aangeschaft. Om die reden staat de aanschaf van een alarminstallatie naar het oordeel van het hof in zodanig verband met de bewezenverklaarde feiten dat deze schadepost aan verdachte als gevolg van de bewezenverklaarde feiten moet worden toegerekend. Met de rechtbank schat het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1986 te [geboorteplaats 2] , tenzij dit contact noodzakelijk is in het kader van de omgang met de kinderen. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.416,84 (drieduizend vierhonderdzestien euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 2.916,84 (tweeduizend negenhonderdzestien euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.416,84 (drieduizend vierhonderdzestien euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 2.916,84 (tweeduizend negenhonderdzestien euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 44 (vierenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
29 april 2021 en van de immateriële schade op 15 juli 2018.
Aldus gewezen door
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. D. Stoutjesdijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Zandt, griffier,
en op 29 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 29 april 2021.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
J. Zondervan, advocaat-generaal,
M.A. Valé, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.