Vgl. HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728, NJ 2002/536, rov. 3.4, HR 16 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1248, NJ 1991/442 m.nt. Corstens, rov. 6.1 en 10.2, HR 13 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC3222, NJ 1988/425, rov. 8.1 en HR 11 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC2206, NJ 1987/536, rov. 7.3.
HR, 18-06-2019, nr. 17/03016
ECLI:NL:HR:2019:989
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-06-2019
- Zaaknummer
17/03016
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:989, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:656
ECLI:NL:PHR:2019:656, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:989
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Belaging. 1. Uit b.m. volgt niet z.m. dat verdachte zich in de (gehele) bewezenverklaarde periode heeft schuldig gemaakt aan belaging, 2. het gedurende (slechts) 4 dagen meermalen telefonisch contact maken valt niet (z.m.) onder de delictsomschrijving van art. 285b.1 Sr. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/03016
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 25 januari 2017, nummer 21/006561-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Conclusie 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Belaging. 1. Uit b.m. volgt niet z.m. dat verdachte zich in de (gehele) bewezenverklaarde periode heeft schuldig gemaakt aan belaging, 2. het gedurende (slechts) 4 dagen meermalen telefonisch contact maken valt niet (z.m.) onder de delictsomschrijving van art. 285b.1 Sr. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 17/03016 Zitting: 23 april 2019 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 25 januari 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens ‘belaging’, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring en bestaat, gezien de daarop gegeven toelichting, uit twee klachten. De eerste klacht houdt in dat uit de gebruikte bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan volgen dat de verdachte zich in de (gehele) bewezenverklaarde periode heeft schuldig gemaakt aan belaging. De tweede klacht houdt in dat het gedurende (slechts) vier dagen meermalen telefonisch contact maken niet, althans niet zonder meer, valt onder de delictsomschrijving van art. 285b lid 1 Sr.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 februari 2013 te Deventer wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] met het oogmerk die voornoemde [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode meerdere malen (per dag) met voornoemde persoon telefonisch contact gezocht en haar daarbij telkens weer beledigende woorden toegevoegd (te weten: "Je moeder is een hoer, je weet niet wie je vader is") en woorden van dreigende aard en strekking toegevoegd (te weten: "Ik vermoord je kinderen").’
5. De beslissing van het hof dat het feit door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte (…) d.d. 26 februari 2013 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 1] (…):
Ik wil aangifte doen van stalking over de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 februari 2013.
Mijn vader [betrokkene 2], [a-straat 1] te Deventer, heeft eind december 2012 een telefoon gekocht. Hij werd vanaf begin januari 2013 gebeld door een onbekende man. Deze man belde een keer of 10 per dag. Dat gebeurde overdag en 's nachts. Die man vertelde aan mijn vader steeds woorden zoals: Je moeder is een hoer, ik heb je moeder in de kont geneukt en dergelijke taal. Ik heb vanaf zaterdag (het hof begrijpt: zaterdag 23 februari 2013) de telefoon in mijn bezit. Ook vanaf zaterdag belde die man wel 10 keer per dag. Hij begon tegen mij te schelden. Hij zei o.a. tegen mij: Je moeder is een hoer. Je weet niet wie je vader is. Je hebt wel 4 vaders. Ik vermoord je kinderen. Hij zei dat hij anabolen gebruikte en erg sterk was. Hij zei ook dat hij 2 keer bij Mac Donalds in Deventer was geweest en dat ik daar niet was. Hij zei ook dat hij cokedealer was en gehele dag op de bank lag en zakjes uitdeelde.
Ik heb geen idee wie de man is die mij heeft gebeld. Ik voel me bedreigd door die man.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (…) d.d. 13 maart 2013 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende:
als verklaring van verbalisant (…):
Op 13 maart 2013 omstreeks 07.18 heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Op 26 februari 2013 werd door [betrokkene 1], [a-straat 2] te Deventer aangifte gedaan van belaging. Zij werd bijna dagelijks meerdere keren telefonisch lastig gevallen door een man. Deze man vloekte en maakte seksistische opmerkingen. Aangeefster vroeg mij of ik haar telefoon wilde aannemen zodat als er weer werd gebeld, ik deze persoon zou kunnen spreken.
Ik heb vervolgens de telefoon, een gsm Acatel met telefoonnummer [telefoonnummer 1], aangenomen.
De telefoon is tussen 09.10 en 14.00 uur meerdere keren overgegaan. Ik heb een aantal keren opgenomen. Ik kreeg een man aan de lijn die zei dat hij […] was van de politie NHN.
Er werden printgegevens opgevraagd van het telefoonnummer van aangeefster. Zodoende werd het telefoonnummer van de persoon die haar lastig viel verkregen.
Het gaat om het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Ook van dit nummer werden de printgegevens opgevraagd.
3. Een lijst met printgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (BFK: bedoeld zal zijn [telefoonnummer 2]), voor zover het uitgaand telefoonverkeer (70 maal) naar nummer [telefoonnummer 1] (nummer aangeefster) pagina 19 van het proces-verbaal PL04CB 2013016448.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte (…) d.d. 20 maart 2013 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, inhoudende:
als verklaring van verdachte (…):
V: Vertel maar.
A: Het klopt wat die vrouw (het hof begrijpt: aangeefster [betrokkene 1]) zegt, dat van stalking. Dus ja het klopt dat ik haar lastig heb gevallen.
V: Met welk telefoonnummer belde jij dan?
A: [telefoonnummer 2].
V: Dus jij belde dan naar die mevrouw als je agressief was.
A: Dan was ik agressief en voelde me machteloos. Dan ging ik bellen en ging ik tekeer door de telefoon.
V: Je zegt zelf al dat die vrouw gelijk heeft. Ik had het nog geeneens over een vrouw gehad. Naar wie is het dan die jij lastig valt door bellen en tekeer gaan.
A: Ik ken ze persoonlijk niet. Maar aan haar stem hoorde ik dat het een vrouw was.
V: Maar hoe onthield jij dat telefoonnummer dan?
A: Gewoon bij uitgaande oproepen en dan belde ik weer dat nummer.
V: Wanneer ben jij hiermee begonnen met dat bellen naar dat nummer?
V: Volgens de aangifte van de vrouw is het sinds eind december 2012.
A: Oh dat kan wel kloppen hoor.
V: Volgens die aangifte was dit telefoon eerst in gebruik bij haar vader. Kan jij dit nog herinneren?
A: Ja. Het kan wel kloppen dat er eerst een man opnam.
V: Hoe frequent belde jij?
A: Als ik geïrriteerd was. Een keer of 4 in de week.
V: Wat zei je als je belde?
A: Soms schold ik ze uit. Ik zei het in een boze bui.
V : De aangeefster zegt dat jij bijvoorbeeld zei: ‘Je moeder is een hoer’.
A: Klopt, dat heb ik gezegd.
V : Jij belt die mensen, gaat tegen ze tekeer, scheldt ze uit. Hoe of waarom wordt zo’n gesprek beëindigd?
A: Of ik hing uiteindelijk zelf op, of die mensen hingen op. Soms was ik zo kwaad, dan ging ik maar door met schelden en dan kon ik niet ophangen.
V: Belde je soms ook wel meerdere keren per dag?
A: Ja, zou kunnen ja.’
6. Het hof heeft in zijn arrest ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
‘Door de raadsman is aangevoerd dat er door verdachte volstrekt willekeurig naar allerlei nummers is gebeld. Verdachte heeft niet doelbewust gehandeld en wist niet met wie hij belde. Er is geen bewijs voor dat aan verdachte kenbaar is gemaakt of dat het hem op andere wijze kenbaar moest zijn dat zijn telefoontjes niet op prijs werden gesteld en als een inbreuk op de privacy werden ervaren. Ook van voorwaardelijk opzet, in de zin dat verdachte de inbreuk op de privacy van de personen die hij belde op de koop toe nam, is geen sprake. Er dient derhalve vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode veelvuldig (70 maal) naar het telefoonnummer van [betrokkene 1] heeft gebeld. Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting van de rechtbank en het hof verklaard dat hij in een stressvolle periode veelvuldig en willekeurig allerlei nummers belde om zijn agressie kwijt te raken. Verdachte riep dan beledigende en bedreigende woorden naar degene die hij belde. Ook het telefoonnummer van [betrokkene 1] was voor verdachte aanvankelijk een willekeurig nummer. Verdachte is hetzelfde nummer daarna steeds opnieuw gaan bellen door dit nummer te kiezen uit de lijst van uitgaande oproepen in zijn telefoon. Daarmee is - na het eerste telefoontje - van willekeur geen sprake meer. Gelet op de inhoud van de gesprekken en de reactie van [betrokkene 1] daarop moet verdachte hebben geweten dat degene die hij belde dit niet wilde horen. Door toch telkens opnieuw op dezelfde wijze contact op te nemen met aangeefster heeft verdachte een inbreuk gemaakt op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van [betrokkene 1].’
7. De eerste klacht houdt in dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte gedurende de gehele bewezenverklaarde periode (1 januari 2013 tot en met 26 februari 2013) stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [betrokkene 1], omdat zij pas sinds 23 februari 2013 de beschikking had over de telefoon waar de verdachte heen belde.
8. Hoewel ik de mening van de stellers van het middel deel dat uit de gebruikte bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte zich vóór 23 februari 2013 aan (telefonische) belaging van [betrokkene 1] heeft schuldig gemaakt, faalt deze klacht omdat daarin wordt miskend dat een bewezenverklaring die inhoudt dat de verdachte zich in een nader omschreven periode heeft schuldig gemaakt aan een feit niet betekent dat de verdachte gedurende de gehele bewezen verklaarde periode de in de bewezenverklaring genoemde handelingen heeft verricht.1.Voldoende is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte in de bewezenverklaarde pleegperiode de daarin genoemde handelingen heeft verricht.
9. De stellers van het middel klagen voorts dat het gedurende (slechts) vier dagen meermalen maken van telefonisch contact niet, althans niet zonder meer, valt onder de delictsomschrijving van artikel 285b, eerste lid, Sr aangezien niet blijkt dat op die dagen aan het vereiste van stelselmatigheid is voldaan.
10. Het hof is in zijn bewijsoverweging ingegaan op het verweer van de verdediging dat de verdachte niet het door de strafbaarstelling vereiste opzet had en heeft zich niet expliciet uitgelaten over de stelselmatigheid.2.Wel heeft het hof overwogen dat, gelet op de inhoud van de gesprekken en de reactie van [betrokkene 1] daarop, de verdachte moet hebben geweten dat degene die hij belde dit niet wilde horen. Het hof heeft geoordeeld dat, door ‘toch telkens opnieuw op dezelfde wijze’ contact op te nemen met de aangeefster, de verdachte een inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke leven en persoonlijke vrijheid. Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat de gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster in de zin van art. 285b, eerste lid, Sr. De vraag is of het hof op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen tot dit oordeel kon komen.
11. Blijkens de memorie van toelichting gaat het er bij belaging om dat ‘iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk lastig gevallen’ wordt en dat daardoor een inbreuk gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Als voorbeelden noemt de memorie van toelichting onder meer het uiten van bedreigingen en het telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen.3.Onder stelselmatig wordt volgens de Nota naar aanleiding van het verslag ‘hetzelfde verstaan als in het op 17 juni 1997 ingediende wetsvoorstel dat de bijzondere opsporingsbevoegdheden regelt (…). Stelselmatig betekent met een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie. Eén enkel nachtelijk telefoontje is geen belaging. Uiteraard kan de combinatie van gedragingen wel het stelselmatige karakter opleveren’.4.
12. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr neemt uw Raad de volgende factoren in aanmerking: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.5.
13. De door Uw Raad in aanmerking genomen factoren zijn daarbij in zekere mate communicerende vaten.6.Naarmate de aard en de intensiteit van de inbreuken indringender zijn en de invloed op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer meer ingrijpend is, behoeven aan de duur en de frequentie van de inbreuken minder hoge eisen te worden gesteld. Uit de rechtspraak van Uw Raad wordt in dit verband wel afgeleid dat gedrag relatief snel als indringend stelselmatig lastig vallen wordt aangemerkt indien dat gedrag gepaard gaat met bedreigingen of beledigingen.7.
14. In HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625, NJ 2013/393 m.nt. Reijntjes oordeelde Uw Raad dat de omstandigheid dat de verdachte slechts een beperkt aantal (drie) sms-berichten in een periode van een week had verstuurd (waarvan de eerste twee binnen 24 uur), er niet aan in de weg stond om in dat specifieke geval een stelstelmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer aan te nemen. Daarbij speelde een rol dat de berichten gaandeweg specifieker en indringender werden, refereerden aan de functionele betrokkenheid van de aangeefster bij een grootschalig opsporingsonderzoek naar wapenhandel, leidden tot angst voor de veiligheid van haar en haar kinderen en tot ontwrichting van haar sociale leven, haar belemmerden in haar werk en teweegbrachten dat zij tijdelijk in het buitenland werd ondergebracht.
14. In HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394 m.nt. Reijntjes, waarin het hof bewezen had verklaard dat de verdachte zich had schuldig gemaakt aan belaging door iemand in een periode van drieënhalve maand meermalen een sms-bericht te sturen, oordeelde Uw Raad dat die bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd en nam daarbij mede in aanmerking dat de bewijsmiddelen over de aard van de gedragingen van de verdachte niet meer inhielden dan dat de aangeefster per sms ‘vele bedreigingen’ van de verdachte had ontvangen.
14. In HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5787, NJ 2007/107 m.nt. Mevis was de verdachte de buurman van de aangeefster. Hij had gedurende lange periodes onder andere meermalen per dag tegen de muur gebonkt, aangeefster meermalen toegeschreeuwd dat zij en haar gezinsleden overlast veroorzaakten, een bord in de tuin van aangeefster geplaatst met de tekst ‘Schoenen uit’ etc. A-G Knigge beargumenteerde dat belaging een exclusieve gerichtheid op de persoon van de slachtoffers vereist. Nu de bewijsmiddelen de mogelijkheid openlieten dat de belaging ‘situatief bepaald’ was, concludeerde hij dat het middel slaagde. Uw Raad was van oordeel dat ‘de omstandigheid dat de verdachte en de slachtoffers buren waren, niet aan het aannemen van belaging in de weg’ stond. Daaruit leid ik af dat ook situatief bepaalde belaging naar het oordeel van Uw Raad onder het artikel valt.8.
17. In de onderhavige zaak heeft het hof zijn kennelijke oordeel dat de verdachte stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] heeft gemaakt onder meer op het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1] van (dinsdag) 26 februari 2013 gebaseerd. De aangifte houdt in dat zij vanaf zaterdag (23 februari 2013) wel 10 keer per dag werd gebeld door een man die dan tegen haar begon te schelden en onder meer zei: ‘Je moeder is een hoer. Je weet niet wie je vader is. Je hebt wel 4 vaders.’ De man dreigde ook haar kinderen te vermoorden. De aangifte houdt verder in dat de man heeft gezegd dat hij twee keer bij de McDonalds in Deventer (blijkens bewijsmiddel 2 haar woonplaats) was geweest en dat zij ‘daar niet was’. Daaruit heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte in de telefoongesprekken te kennen heeft gegeven dat hij de aangeefster in haar woonplaats had opgezocht. De aangeefster heeft voorts verklaard dat zij geen idee heeft wie deze man is en dat zij zich door hem bedreigd voelt. Het hof heeft zijn oordeel verder gebaseerd op de verklaring van de verdachte dat hij die vrouw telefonisch heeft lastiggevallen en dat hij als hij agressief was, ging bellen en dan door de telefoon tekeer ging. Soms was hij zo kwaad, dat hij maar doorging met schelden (bewijsmiddel 4).
17. Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het hof dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1], ondanks de relatief beperkte tijdsspanne, gezien het aantal keren dat de verdachte belde naar het 06-nummer van de aangeefster, de daarbij telkens door hem geuite beledigingen en de bedreiging met de dood van haar kinderen, de omstandigheden dat de aangeefster niet wist met wie zij te maken had en dat hij tegen haar heeft gezegd dat hij in Deventer was geweest en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster, geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd. Ik neem daarbij binnen dit geheel van factoren in het bijzonder in aanmerking de ernst van de bedreiging in combinatie met de mededeling van de verdachte dat hij twee keer in de woonplaats van de aangeefster was geweest en haar onbekendheid met zijn identiteit, waardoor het voor haar ook niet goed mogelijk was om beschermingsmaatregelen tegen die bedreiging te nemen.
17. De stellers van het middel hebben er nog op gewezen dat het hof ook de verklaring van de verdachte dat hij een keer of vier in de week heeft gebeld voor het bewijs heeft gebruikt. De verdachte heeft in zijn tot het bewijs gebruikte verklaring daarna evenwel ook, op de vraag of hij soms ook wel meerdere keren per dag belde, geantwoord: ‘Ja, zou kunnen ja.’ Tegen die achtergrond komt het aannemelijk voor dat het hof het door de stellers van het middel bedoelde deel van de verklaring van de verdachte aldus heeft uitgelegd dat hij daarin verklaart in ieder geval vier keer in de week te hebben gebeld. Die – aan de feitenrechter voorbehouden – uitleg is niet onbegrijpelijk. Voor het geval Uw Raad dat anders ziet, en van oordeel is dat de betreffende zin uit de verklaring van verdachte niet redengevend is voor de bewezenverklaring, verdient opmerking dat gebrek aan redengevendheid van een bepaald onderdeel van de bewijsvoering niet tot cassatie behoeft te leiden indien het besproken onderdeel binnen de bewijsconstructie van zodanig ondergeschikte betekenis is dat de bewijsmotivering ook zonder dit onderdeel toereikend is gemotiveerd.9.Naar het mij voorkomt is van dat laatste sprake, in aanmerking genomen de verklaring van de aangeefster dat de verdachte (ook) vanaf zaterdag 23 februari 2013 wel tien keer per dag belde, terwijl bewijsmiddel 2 voorts inhoudt dat de telefoon van de aangeefster op de dag waarop zij aangifte deed tussen 09.10 en 14.00 uur meerdere keren is overgegaan, waarbij de verbalisant een aantal keer heeft opgenomen en -kennelijk- telkens de verdachte aan de lijn kreeg.
20. Het middel faalt in beide onderdelen en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
20. Ambtshalve stel ik vast dat namens de verdachte op 7 februari 2017 beroep in cassatie is ingesteld en dat Uw Raad meer dan twee jaren nadien uitspraak zal doen. Daarmee is gegeven dat het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn is geschonden. Aangezien het hof de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand heeft opgelegd, kan worden volstaan met de vaststelling dat een inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.10.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2019
Ik merk op dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 6 november 2015 (pagina 2), de appelmemorie van 27 november 2015 en de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota blijkt dat de verdediging haar pijlen enkel richtte op het opzet en niet op de stelselmatigheid. De raadsman van de verdachte heeft op de terechtzitting van de politierechter opgemerkt dat de stelselmatigheid niet wordt betwist. En de raadsman heeft in hoger beroep erkend dat ‘veelvuldig willekeurig is gebeld’ en er aan gerefereerd dat in het dossier wordt vermeld dat met het in bewijsmiddel 3 bedoelde telefoonnummer in de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 maart 2013 8855 telefonische contacten zijn geweest. Dat komt neer op 145 contacten per dag.
Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 17. Zie over de wetsgeschiedenis nader de conclusie van plv. P-G Fokkens voor HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ4258 (niet gepubliceerd).
HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710, NJ 2004/426 m.nt. De Jong, HR 15 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3495, HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228 m.nt. Keijzer, HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394, HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4855, NJ 2013/395 m.nt. Reijntjes, HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:533, NJ 2014/182, HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:392, NJ 2018/168 en HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1949, NJ 2018/427.
De term communicerende vaten werd in dit verband eerder gebruikt door A-G Wortel (conclusie voor HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7081, niet gepubliceerd), die op dit punt is geciteerd door A-G Hofstee (conclusie voor HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2577, NJ 2017/403, randnummer 22).
M.J.A. Duker, ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’, RM Themis 2007, p. 153 en A-G Jörg in zijn conclusie voor HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228 m.nt. Keijzer.
Vgl. ook nog HR 30 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW0476, NJ 2006/319, waarin de verdachte één dag lang tientallen keren naar een woningstichting belde en telkens de medewerkers die hij aan de lijn kreeg, beledigde en uitschold, en daarover M.J.A. Duker, ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’, RM Themis 2007, p. 152.
Vgl. HR 22 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1741, NJ 1993/55 m.nt. Van Veen en HR 4 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9474, NJ 2002/603 m.nt. Mevis
Zie HR 14 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.6.2.