Het in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 26 april 2016 (pg. 58-59), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde partij 2] , opgenomen in het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Oost-Brabant, team Recherche [plaats] , registratienummer PL2100-2016091185, sluitingsdatum 23 mei 2016, pg. 1 tot en met 171.
Hof 's-Hertogenbosch, 23-04-2018, nr. 20-000803-17
ECLI:NL:GHSHE:2018:1682, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-04-2018
- Zaaknummer
20-000803-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:1682, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑04‑2018; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:310, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 23‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Woningoverval, diefstal (in vereniging uit een woning), handelen in strijd met artikel 13 WWM en belediging van een ambtenaar. 5 jaren gevangenisstraf en tbs met verpleging van overheidswege. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (geheel). Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en maatregel, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, een en ander met verbetering van gronden ten aanzien van het bij parketnummer 01-820267-16 onder 1 primair bewezen verklaarde, met aanvulling van bewijsmiddelen ten aanzien van het bij parketnummer 01-088161-16 onder 1 bewezen verklaarde en met verbetering van de kwalificatie bij parketnummer 01-865054-16.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000803-17
Uitspraak : 23 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-865054-16, 01-088161-16 en 01-820267-16, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1990,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
(parketnummer 01-865054-16)
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolen te verzekeren;
(parketnummer 01-088161-16)
Feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 2: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
(parketnummer 01-820267-16)
Feit 1 primair: diefstal;
Feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede tot terbeschikkingstelling, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Voorts heeft de eerste rechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 8.308,62, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] afgewezen. De in beslag genomen grijze Samsung gsm is aan de verdachte teruggegeven en een in beslag genomen geldbedrag is teruggeven aan de benadeelde partij [benadeelde partij] .
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- -
de verdachte ter zake van de bij parketnummer 01-865054-16 en 01-088161-16 onder 1 en 2 en 01-820267-16 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede tot terbeschikkingstelling voor de duur van 2 jaren, met bevel tot verpleging van overheidswege;
- -
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal toewijzen tot een bedrag van € 8.308,62 met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot datzelfde bedrag subsidiair 76 dagen hechtenis;
- -
de inbeslaggenomen gsm aan de verdachte zal worden teruggegeven.
De verdediging heeft:
- -
ten aanzien van het bij parketnummer 01-865054-16 ten laste gelegde bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de in de pleitnota vermelde geweldshandelingen;
- -
ten aanzien van het bij parketnummer 01-088161-16 onder 1 ten laste gelegde primair bepleit dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken, althans dat hij zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde braak/verbreking/inklimming;
- -
ten aanzien van het bij parketnummer 01-820267-16 onder 1 primair bepleit dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken en zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- -
zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het bij parketnummer 01-088161-16 onder 2 en parketnummer 01-820267-16 onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- -
ten aanzien van de straf bepleit dat rekening gehouden zal worden met de omstandigheid dat het wapen (parketnummer 01-088161-16 onder 2) niet van verdachte was;
- -
bepleit dat niet zal worden opgelegd de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, maar dat zal worden volstaan met terbeschikkingstelling onder voorwaarden en dat om die reden het onderzoek zal worden geschorst teneinde de reclassering de opdracht te geven een maatregelrapport op te stellen;
- -
zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de vordering voor zover die ziet op de gevorderde schade voor het alarmsysteem bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering nu dit geen rechtstreekse schade betreft, subsidiair dat die kosten zullen worden afgewezen nu deze post onvoldoende is onderbouwd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en maatregel, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, een en ander met verbetering van gronden ten aanzien van het bij parketnummer 01-820267-16 onder 1 primair bewezen verklaarde, met aanvulling van bewijsmiddelen ten aanzien van het bij parketnummer 01-088161-16 onder 1 bewezen verklaarde en met verbetering van de kwalificatie bij parketnummer 01-865054-16.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 01-088161-16 feit 1:
De bewijsvoering behoeft aanvulling. Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op de door aangeefster [aangeefster 2] afgelegde verklaring bij gelegenheid van haar verhoor bij de politie op 26 april 2016.1.
Ten aanzien van parketnummer 01-820267-16 feit 1 primair:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe bepleit dat de verdachte van het hem bij parketnummer 01-820267-16 onder 1 primair zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte is aangetroffen in een auto die vijf weken eerder gestolen was, waarvan de verdachte op de hoogte was, maar dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de diefstal.
Het hof overweegt als volgt.2.
Aangeefster [aangeefster 3] heeft verklaard dat zij op 16 januari 2016 omstreeks 02:00 uur in [naam café] te [plaats] met een Antilliaanse man was, die zich ‘ [naam] ’ noemde. Later zijn zij samen naar de woning van aangeefster gegaan.3.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bij het tonen van de camerabeelden verklaard dat hij samen met aangeefster [aangeefster 3] een café binnenloopt. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de man op de camerabeelden van [naam café] herkend als de verdachte en relateren beiden dat zijn roepnaam ‘ [roepnaam] ’ is.4.,5.Op de camerabeelden is voorts boven in het beeld te zien dat aangeefster haar fiets op slot zet en dat de verdachte naast haar staat te wachten. Vervolgens loopt de aangeefster verder, zet de verdachte de fiets tegen een plantenbak aan en lopen zij samen naar binnen. Verder is te zien dat 5 seconden nadat de verdachte en aangeefster het café binnenlopen, rechts in beeld twee mannen het café inlopen.6.Het hof heeft bij het bekijken van de camerabeelden waargenomen dat de twee mannen die later het café inlopen vanuit een andere richting kwamen gelopen.
‘ [naam] is volgens aangeefster tot ongeveer 04:00 uur in haar woning geweest. Zij heeft hem toen uitgelaten en de woning op slot gedaan. Toen zij de volgende ochtend rond 8:00 uur wakker werd, zag zij dat haar personenauto, een BWM voorzien van kenteken [kenteken] niet meer in haar garage stond. Voorts waren onder meer haar laptop, huissleutels, afstandsbediening van de garagedeur en de autosleutel weggenomen.7.Op 23 februari 2016 omstreeks 13:20 uur zagen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een man in een BMW voorzien van het kenteken [kenteken] op de A58 richting Tilburg rijden. Toen de man stopte, deed hij de auto op slot en werd hij aangehouden. Uit onderzoek bleek dat het verdachte betrof.8.
De verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek en ter terechtzitting in eerste aanleg iedere betrokkenheid bij de onderhavige diefstal ontkend. Eerst in hoger beroep legt de verdachte een verklaring af, inhoudende dat hij tezamen met twee mannen waarvan hij de namen niet weet maar die hij kent van de straat, en aangeefster het [naam café] is binnengegaan, dat die twee mannen ook met aangeefster mee naar huis zijn gegaan voor een seksuele ontmoeting en dat zij de goederen hebben gestolen, terwijl verdachte naar een coffeeshop was gegaan. Het hof acht deze verklaring van de verdachte op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet aannemelijk, omdat daaruit volgt dat de twee mannen geruime tijd na de aankomst van verdachte en aangeefster van de andere kant dan verdachte en aangeefster het café binnen komen lopen en zij zich niet voegen bij de verdachte en aangeefster. Voorts heeft de verdachte geen concrete, verifieerbare verklaring gegeven over de ontmoeting met de twee andere mannen. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van aangeefster overigens betrouwbaar te achten en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouwe.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder bij parketnummer 01-865054-16 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Op te leggen straf en tbs-maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof gelet op:
- -
de mate waarin het slachtoffer bij parketnummer 01-865054-16 bewezen verklaarde in haar eigen woning is overvallen, terwijl ze geheel ontkleed was alsmede het geweld dat tegen haar is gebruikt, als gevolg waarvan het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen;
- -
de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van dergelijke feiten -naast de lichamelijke gevolgen- nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Zoals ook in onderhavige zaak waarin het slachtoffer doodsangsten heeft uitgestaan;
- -
de omstandigheid dat door een gewelddadig feit als het onderhavige de rechtsorde ernstig is geschokt en dat een dergelijk feit in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt;
- -
de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot financiële en materiële schade bij het slachtoffer en de omstandigheid dat verdachte zich daarvan geen enkele rekenschap heeft gegeven en kennelijk enkel heeft gehandeld vanuit eigen financieel gewin;
- -
de mate waarin het onder 1 primair bij parketnummer 01-820267-16 en het onder 1 bij parketnummer 01-088161-16 bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht aan de eigenaar van de weggenomen goederen en de ergernis die door dergelijke delicten wordt veroorzaakt aan de gedupeerde;
- -
de omstandigheid dat verdachte een vuurwapen gelijkend voorwerp, een BB-gun, (verboden wapens in de zin van de Wet wapens en munitie) voorhanden had;
- -
de mate waarin door het bij parketnummer 01-820267-16 onder 2 bewezen verklaarde de eer en de goede naam van de onderhavige politieambtenaren is aangetast en dat het is begaan tegen politieambtenaren gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van hun bediening, waardoor het ambtelijk gezag is aangetast.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van:
- -
het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2018, waaruit blijkt dat hij eerder meermaals onherroepelijk ter zake van mishandeling en vermogensdelicten is veroordeeld;
- -
het rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 30 januari 2018, opgemaakt door N.P.A. van der Weegen, psycholoog, en D.I. Kuijpers, psychiater;
- -
het rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 26 januari 2017, opgemaakt door N.P.A. van der Weegen, psycholoog, en D.I. Kuijpers, psychiater;
- -
de rapportage Psychologisch onderzoek pro Justitia, d.d. 22 juli 2016, opgemaakt door R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog;
- -
de rapportage Psychiatrisch onderzoek pro Justitia, d.d. 7 juli 2016, opgemaakt door D.J. Vinkers, psychiater;
- -
het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, d.d. 26 juli 2016;
- -
het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, d.d. 07 juli 2016;
- -
het reclasseringsadvies van het GGZ Reclassering Limburg Vincent van Gogh, d.d. 4 april 2013;
- -
het reclasseringsadvies van Novadic Kentron, d.d. 19 september 2012;
- -
het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 15 september 2003.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hierboven genoemde PBC-rapport d.d. 30 januari 2018 van de deskundigen D.I. Kuijpers, psychiater en N.P.A. van der Weegen, psycholoog, houdt –zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in:
(p.46-47)
“Er is bij betrokkene classificerend sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en paranoïde trekken, zoals al uitgebreid is onderbouwd in het psychiatrisch en psychologisch rapportonderdeel. Aan de buitenkant is vooral een antisociaal gedragsrepertoire en een verhoogde krenkbaarheid zichtbaar, maar deze zijn gestoeld op een kwetsbare basis van onveilige hechting, wantrouwen, een gebrek aan duurzame verbindingen en een beperkte autonomie. De problematiek bevindt zich daarmee in het fundament van betrokkenes persoonlijkheid en uit zich in antisociaal en egocentrisch gedrag. In het interpersoonlijk contact is betrokkene kwetsbaar: hij is geneigd impulsief te reageren als hij zich gekrenkt voelt, terwijl hij in andere situaties niet impulsief is en dan ook voldoende controle over zijn gedrag en zijn emoties heeft. Hij voelt zich snel aangevallen, gekleineerd of onheus bejegend. Betrokkene verdraagt het niet als hij zich niet serieus genomen voelt of mensen op hem neerkijken. Dit vindt zijn basis in eerdergenoemde onveilige hechting. Betrokkene heeft dan een sterke drang zich te bewijzen en zich te laten gelden. Hij verdraagt het niet als anderen denken dat hij bang of kwetsbaar is. Krenking leidt tot verlies van controle en leidt vervolgens tot impulsief gedrag. Betrokkene verdraagt het niet om begrensd of gedwarsboomd te worden en kiest in situaties waarin hij dat ervaart voor gedrag, waaruit zijn autonomie moet blijken zelfs als hij verstandelijk van te voren zou moeten weten dat de situatie hier alleen maar verder van uit de hand zal gaan lopen. Het gevoel afhankelijk te zijn van het gedrag van de ander is te onverdraaglijk voor betrokkene.
Naast de hierboven beschreven persoonlijkheidsproblematiek is bij betrokkene sprake van stoornissen in het gebruik van cannabis, alcohol en xtc. Aangezien het ontbreekt aan betrouwbare collaterale informatie, en betrokkene geneigd leek zijn middelengebruik te bagatelliseren, bleef onduidelijk in hoeverre middelenproblematiek en de hierboven beschreven persoonlijkheidsstoornis met elkaar interacteren. Het is echter voorstelbaar dat deze stoornissen een negatieve invloed kunnen hebben op de problemen voortkomende vanuit de hierboven onderbouwde persoonlijkheidsstoornis.
De persoonlijkheidsstoornis en de stoornissen in het gebruik van middelen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen.”
(p. 49)
“Concluderend ziet het team enkel ten aanzien van parketnummer 01-865054-16 en parketnummer 01-820267-16 feit 2 enige doorwerking van de pathologie van betrokkene en adviseren wij uw college deze ten laste gelegde feiten (indien bewezen) in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.”
(p.50)
“Wat betreft de klinische inschatting van het risico op nieuwe verwervingsdelicten overwegen ondergetekenden het navolgende. Zou betrokkene op korte termijn in vrijheid worden gesteld, dan is de kans groot dat hij op zeer korte termijn in een situatie geraakt die sterke gelijkenis vertoont met de situatie voorafgaand aan de thans ten laste gelegde feiten. Betrokkene heeft geen dagbesteding, geen woning, niet tot nauwelijks een prosociaal netwerk en geen inkomsten. De verwachting is dat betrokkene dan terug zal grijpen op zijn oude patronen en wederom tot verwervingsdelicten over zal gaan.
Ten aanzien van de kans op een gewelddadige recidive, achten ondergetekenden het risico op herhaling eveneens hoog. Er is sprake van zowel reactief, impulsief als van instrumenteel agressief gedrag. Bij verwervingscriminaliteit past betrokkene soms instrumentele agressie toe, waarbij hij deze gedoseerd inzet om zijn doel te behalen. Wanneer er echter sprake is van krenking, wanneer hij zich bijvoorbeeld gekleineerd, geminacht, belemmerd of gedwarsboomd waant, kan er (tevens) sprake zijn van reactieve, impulsieve agressie. Bij dit type agressie heeft betrokkene zich veel minder onder controle.
Onze klinische indruk van het recidivegevaar wordt bevestigd door het risicotaxatie-instrument, de HCR-20-V3, waarmee zonder verplichte behandeling en veranderingen in de persoonlijke levenssfeer het recidivegevaar voor gewelddadige recidive als hoog tot heel hoog wordt ingeschat.”
(p. 51)
“Ondergetekenden menen, gelet op de aard van de pathologie, het ontbreken van beschermende factoren en het gevaar op een voortzetting van het huidige patroon, [dat] een intensieve interventie nodig is om het tij duurzaam te keren. Ondergetekenden menen ook dat een min of meer vrijwillig kader hiervoor ontoereikend is. Betrokkene voelt zich (ook door de hulpverlening) snel veroordeeld en niet goed geholpen. Ondergetekenden zien, om het recidivegevaar duurzaam terug te brengen, geen andere maatregel toereikend dan een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Ondergetekenden menen dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om een dergelijke behandeling plaats te laten vinden in een kader van een tbs met voorwaarden. Alhoewel betrokkene aangeeft dat hij zich aan de gestelde voorwaarden zou willen houden, maken vooral zijn krenkbaarheid de daarmee samenhangende problemen, de kans (te) klein dat betrokkene zich voor zo lang als nodig is aan dergelijke voorwaarden zal (kunnen) conformeren.
Tijdens de klinische behandeling zal betrokkene meer zicht moeten krijgen op zijn gevoeligheden en betere manieren moeten leren om hiermee om te gaan. Vooral zijn basiswantrouwen, zijn krenkbaarheid en behoefte aan autonomie zijn valkuilen en daarmee aandachtspunten in de behandeling. Pas als betrokkene hiermee beter leert omgaan, zal betrokkene meer open (kunnen) staan voor behandeling en voordeel kunnen halen uit steun. Met andere woorden: eerst zal het fundament versterkt moeten worden, voordat daarbovenop gebouwd kan worden. Daarnaast moet betrokkene behandeld worden voor zijn middelenproblematiek.”
Het hof neemt deze conclusies uit het PBC-rapport van 30 januari 2018 over en legt die mede ten grondslag aan zijn beslissing. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat er ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten bij parketnummer 01-865054-16 en parketnummer 01-820267-16 onder 2 sprake is van enige doorwerking van de pathologie van betrokkene en dat deze feiten in verminderde mate aan betrokkene zijn toe te rekenen.
Evenwel is het hof met de rechtbank van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Uit voornoemde PBC-rapportage is gebleken dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging de enige mogelijkheid is om de verdachte te behandelen en de maatschappij te beveiligen. Een behandeling binnen een voorwaardelijke strafmodaliteit is niet afdoende omdat er onvoldoende mogelijkheden zijn om een dergelijke behandeling plaats te laten vinden in een kader van tbs met voorwaarden, aldus voornoemd rapport.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Zoals hiervoor reeds overwogen, is de verdachte eerder veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te begaan.
De verslechterde psychische gesteldheid van de verdachte, het risico op recidive, zijn justitieel verleden, de conclusies van de deskundigen in hun rapporten en het beeld dat de verdachte oproept op basis van het dossier, rechtvaardigen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat met een minder vergaand kader waarbinnen verdachte behandeld kan worden, gezien de ernst en de aard van de gediagnosticeerde problematiek en de persoon van de verdachte, niet kan worden volstaan om het hoge recidiverisico in te dammen.
Het hof constateert ambtshalve dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het bewezen verklaarde betreft immers een misdrijf als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte is een woning ingeklommen en is achter een deur gaan staan toen de bewoonster thuis kwam en zich omkleedde. Toen de bewoonster ontkleed haar slaapkamer inliep heeft verdachte haar van achteren aangevallen. Vervolgens heeft hij haar aan de haren de trap afgetrokken op zoek naar geld waarna hij haar aan de haren de trap heeft opgetrokken en op het bed heeft geduwd. Hij heeft haar vastgebonden aan de enkels en een riem om haar keel gedaan, welke hij met kracht heeft aangetrokken waardoor het slachtoffer geen lucht meer kreeg. Verdachte heeft gezegd dat hij haar zou vermoorden als ze zou liegen over het geld dat in huis zou liggen.
De door verdachte begane overval is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld.
Alles overziende zal het hof de verdachte ter beschikking stellen voor een niet gemaximeerde duur. Voorts zal het hof bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen zulks eist. Nu het hof tot dit oordeel komt, ziet het geen noodzaak om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de reclassering de opdracht te geven een maatregelrapport op te stellen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.308,62. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De vordering is met betrekking tot de schadepost alarminstallatie ten bedrage van € 1.525,00 door de verdediging betwist.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat ook de kosten van de alarminstallatie voor toewijzing in aanmerking komen. Op grond van de bewijsmiddelen is immers komen vast te staan dat de verdachte via een opstaand bovenraam in de woning van de benadeelde partij is geklommen nadat hij aangeefster de woning had zien verlaten, hij in de slaapkamers boven op zoek is gegaan naar iets van waarde, hij niets kon vinden, toen hoorde dat aangeefster weer thuis kwam en hij zich vervolgens heeft schuil gehouden achter een slaapkamerdeur. Toen de benadeelde later naar boven kwam en op de overloop met haar rug naar de verdachte toestond, heeft hij haar van achteren vastgepakt en haar op het hoofd geslagen, zijn hand op haar mond gedrukt, een prop in haar mond gestopt, haar armen op haar rug vastgebonden, haar aan haar haren door de woning gesleurd, haar de woorden toegevoegd: “stil zijn, ik wil alleen geld en bankpassen” en “ik moet geld hebben, anders vermoord ik je”, haar op het bed geduwd, haar enkels vastgebonden, een riem om haar nek gedaan en deze riem ook aangetrokken.
Door de advocaat van de benadeelde partij is bij brief van 15 februari 2017 toegelicht dat aangeefster ten gevolge van het misdrijf een alarmsysteem heeft aangeschaft omdat zij zich door het geweldsmisdrijf zeer onveilig voelde in haar woning.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte, door zijn handelwijze, op zeer grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de privacy en lichamelijke integriteit van benadeelde. Dat heeft bij de benadeelde partij in hoge mate gevoelens van onveiligheid in haar eigen woning teweeg gebracht. Om die reden staat de aanschaf van een alarminstallatie naar het oordeel van het hof in zodanig verband staat met het bewezen verklaarde feit dat deze schadepost aan de verdachte als een gevolg van het bewezen verklaarde feit moet worden toegerekend.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 8.308,62. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 76 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
BESLISSING
Het hof:
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, een en ander met verbetering van gronden ten aanzien van het bij parketnummer 01-820267-16 onder 1 primair bewezen verklaarde, met aanvulling van bewijsmiddelen ten aanzien van het bij parketnummer 01-088161-16 onder 1 bewezen verklaarde en met verbetering van de kwalificatie bij parketnummer 01-865054-16 en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-865054-16 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.308,62 (achtduizend driehonderdacht euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 3.308,62 (drieduizend driehonderdacht euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-865054-16 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 8.308,62 (achtduizend driehonderdacht euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 3.308,62 (drieduizend driehonderdacht euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 (zesenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 augustus 2016 en van de immateriële schade op 28 mei 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. H.A.W. Vermeulen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.P. Schleijpen, griffier,
en op 23 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑04‑2018
Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Oost-Brabant, district [plaats] , basisteam [plaats] -Zuid, registratienummer PL2100-2016058372, sluitingsdatum 15 maart 2016, pg. 1 tot en met 44. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 januari 2016 (pg. 19-24), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangeefster 3] .
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2016 (pg. 28), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 1] .
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2016 (pg. 29), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 2] .
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2016 (pg. 26), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 5] .
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 januari 2016 (pg. 19-24), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangeefster 3] .
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2016 (pg. 8-9), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .