Deze wet is in werking getreden op 1 oktober 2013 (Stb. 2013, 268).
HR, 08-10-2019, nr. 17/04222
ECLI:NL:HR:2019:1534
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
17/04222
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1534, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:835, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:835, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑08‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1534, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0352
JIN 2019/166 met annotatie van Oort, C. van
NJ 2020/326 met annotatie van J.W. Ouwerkerk
NbSr 2019/318
JIN 2019/166 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling, art. 302.1 Sr. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b., omdat het te laat is ingesteld, art. 408.2 Sv. Verontschuldigbare termijnoverschrijding op de grond dat ex art. 366.4 Sv vertaling mededeling verstekuitspraak van Rb aan verdachte (Guineese nationaliteit) had moeten worden verstrekt? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AO5706 m.b.t. bijzondere omstandigheden die overschrijding van termijn voor h.b. door verdachte verontschuldigbaar doen zijn. Hof heeft vastgesteld dat verdachte Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Gelet op door raadsvrouwe van verdachte ttz. aangevoerde omstandigheid dat aan verdachte in strijd met art. 366.4 Sv geen schriftelijke vertaling van mededeling a.b.i. art. 366.1 en 366.3 Sv in Guineese of andere voor verdachte begrijpelijke taal is verstrekt en in aanmerking genomen dat uit aan HR toegezonden stukken ook niet kan blijken dat dit is geschied, is in ‘s Hofs beslissing besloten liggend oordeel dat overschrijding van beroepstermijn niet verontschuldigbaar is, niet z.m. begrijpelijk (vgl. ECLI:NL:HR:2018:2008). Enkele door Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat verdachte contact had met raadsman die zijn belangen in vreemdelingenzaak behartigde, maakt dat niet anders. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/04222
Datum 8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 14 augustus 2017, nummer 21/004911-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn het hoger beroep heeft ingesteld, zodat hij daarin niet‑ontvankelijk is. Het beroept zich mede op het ter terechtzitting van het Hof gevoerde verweer dat de verdachte - in strijd met art. 366, vierde lid, Sv - geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis is verstrekt.
2.2.1
Het procesverloop blijkt uit de stukken genoemd in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 20 en 21. Daaruit blijkt in het bijzonder dat het hoger beroep is ingesteld op 12 september 2016 en dus niet binnen veertien dagen nadat aan de verdachte op 25 augustus 2016 de mededeling van de bij verstek gedane uitspraak van de Rechtbank van 14 april 2016 in persoon was betekend.
2.2.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2017 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Ontvankelijkheid appel
Cliënt is bij vonnis van 14 april 2016 bij verstek veroordeeld. De dagvaarding voor de terechtzitting was hem niet in persoon betekend (art. 408 lid 1 aanhef en onder a Sv). Ook heeft zich geen omstandigheid voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting cliënt tevoren bekend was (408 lid 1 aanhef en onder c Sv). Cliënt was dan ook niet gehouden om binnen 14 dagen na het vonnis hoger beroep in te stellen (art. 408 lid 1 Sv).
Ingevolge het tweede lid van art. 408 Sv moet - in een geval als het onderhavige - een verdachte hoger beroep instellen binnen 14 dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspaak hem bekend was. De vraag is of de mededeling uitspraak die aan cliënt is uitgereikt op 25 augustus 2016 zo'n omstandigheid is. Bij een bevestigend antwoord zou dat betekenen dat cliënt, namens wie op 12 september 2016 - derhalve meer dan 14 dagen nadien - hoger beroep is ingesteld, niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
De verdediging meent dat de verstekmededeling in casu niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 408, lid 2, Sv, gelet op het volgende:
De mededeling uitspraak, dan wel de korte inhoud daarvan, is bij het uitreiken daarvan niet - op schrift dan wel mondeling - voor cliënt vertaald en hij was destijds onvoldoende in staat om deze mededeling in het Nederlands te begrijpen. Cliënt heeft op dat moment überhaupt niet begrepen wat voor een document aan hem werd uitgereikt. Hij was in de veronderstelling dat het een document betrof in verband met zijn verblijfsstatus (hij dacht dat hem werd meegedeeld dat hij moest terugkeren naar zijn thuisland). Dat cliënt dat veronderstelde, blijkt ook uit het feit dat hij met dit document naar een vreemdelingenadvocaat is gegaan. Deze kon aan cliënt uitleggen wat de mededeling inhield, waarop vervolgens onmiddellijk - door tussenkomst van een strafrechtadvocaat - hoger beroep is ingesteld.
Nu niet op zodanige wijze in een voor cliënt begrijpelijke taal is gecommuniceerd dat de essentie van de zaak hem duidelijk is geworden, kan niet gezegd worden dat cliënt heeft moeten begrijpen dat hem mededelingen werden gedaan over het tegen hem gewezen strafvonnis.
De verdediging meent om die reden dat cliënt de termijnoverschrijding niet kan worden tegengeworpen. Verzocht wordt daarom cliënt ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2017 houdt voorts het volgende in:
“De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende. (...)
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en leest daarna zijn vordering voor, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het hoger beroep. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
(...)
De verdachte en de raadsvrouw worden in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de advocaat-generaal. De raadsvrouw voert het woord overeenkomstig haar pleitnota, waarvan een kopie achter dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud hier als herhaalt en ingelast dient te worden beschouwd.
(...)
Nadat de zitting kort is onderbroken voor beraad, deelt de voorzitter mede dat het onderzoek ter terechtzitting wordt gesloten en dat het hof onmiddellijk uitspraak zal doen.
Vervolgens deelt de voorzitter de uitspraak van het hof mede, luidende dat het hof constateert dat de mededeling uitspraak op 25 augustus 2016 aan verdachte in persoon is betekend en dat verdachte nadien veertien dagen de tijd had om hoger beroep in te stellen. Het hof is van oordeel dat er geen omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit blijkt dat verdachte niet in de gelegenheid zou zijn geweest om in de dagen na de betekening informatie in te winnen bij zijn advocaat of anderszins over de inhoud van dat stuk. Dit had echter wel op de weg van verdachte gelegen. Evenmin is gesteld noch gebleken dat er andere feiten of omstandigheden speelden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat overschrijding van de beroepstermijn niet aan verdachte kan worden tegengeworpen. Gelet op het voorgaande is verdachte te laat met het instellen van hoger beroep en wordt verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard.”
2.2.4
Het Hof heeft de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het bestreden arrest als volgt gemotiveerd:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. De inleidende dagvaarding is niet aan verdachte in persoon betekend. Verdachte is door de rechtbank bij verstek veroordeeld op 14 april 2016. Het vonnis waarvan beroep is op 25 augustus 2016 aan verdachte in persoon betekend. Zijn raadsman, mr. Beijen, heeft vervolgens namens verdachte op 12 september 2016 hoger beroep ingesteld.
Nadat de mededeling uitspraak aan verdachte in persoon was betekend, had verdachte een termijn van veertien dagen om hoger beroep in te stellen. Verdachte had in die periode contact met een raadsman die zijn belangen in een vreemdelingenzaak behartigde.
Verdachte heeft niet binnen die termijn hoger beroep ingesteld. Het hof overweegt dat niet is gebleken dat verdachte niet in de gelegenheid zou zijn geweest om in de dagen na de betekening van de mededeling uitspraak informatie in te winnen bij zijn advocaat of zich anderszins over de inhoud en de betekenis van de mededeling uitspraak te laten informeren.
Dit ligt echter wel op de weg van verdachte. Evenmin is gesteld noch gebleken dat er andere feiten of omstandigheden speelden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat overschrijding van de beroepstermijn niet aan verdachte kan worden tegengeworpen. Verdachte wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.”
2.3.1
Art. 366, vierde lid, Sv is ingevoerd bij de Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85, tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). Deze wet is in werking getreden op 1 oktober 2013 (Stb. 2013, 268).
2.3.2
Art. 366 Sv luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
“1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
(...)
3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.”
2.4
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn (vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706).
2.5
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Gelet op de door de raadsvrouwe van de verdachte ter terechtzitting aangevoerde omstandigheid dat aan de verdachte in strijd met art. 366, vierde lid, Sv geen schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in art. 366, eerste en derde lid, Sv in de Guineese of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal is verstrekt, en in aanmerking genomen dat uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken ook niet kan blijken dat dit is geschied, is het in de beslissing van het Hof besloten liggende oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verontschuldigbaar is, niet zonder meer begrijpelijk (vgl. HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2008). De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte contact had met een raadsman die zijn belangen in een vreemdelingenzaak behartigde, maakt dat niet anders.
2.6
Het middel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019.
Conclusie 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Ontvankelijkheid h.b. en recht op vertaling essentiële processtukken, art. 366.4 Sv. Aan in Guinee geboren verdachte is geen vertaling mededeling verstekvonnis verstrekt.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/04222
Zitting 27 augustus 2019
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 14 augustus 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank Overijssel van 14 april 2016 waarbij de verdachte wegens ‘zware mishandeling’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel houdt in dat het hof de verdachte ten onrechte niet heeft ontvangen in zijn hoger beroep vanwege het te laat instellen daarvan, althans dat het door de verdediging gevoerde verweer dat het in persoon betekenen van de verstekmededeling in casu niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv door het hof op onjuiste gronden dan wel onvoldoende gemotiveerd is verworpen.
Het middel houdt verband met het recht op een vertaling van essentiële processtukken. Voordat ik het middel inhoudelijk bespreek, geef ik eerst de op dat recht betrekking hebbende richtlijn en wetgeving alsmede rechtspraak weer voor zover relevant voor de beoordeling van het middel.
Richtlijn, wetgeving en rechtspraak
5. Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280) dient, volgens overweging 17, ‘kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van verdediging volledig kunnen uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd’. Van belang in verband met de onderhavige strafzaak is artikel 3 van genoemde richtlijn, dat voor zover relevant het volgende inhoudt:
‘Recht op vertaling van essentiële processtukken
1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.
2. De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.
3. De bevoegde autoriteiten besluiten per geval of andere processtukken essentieel zijn. De verdachte of beklaagde of zijn raadsman kan een met redenen omkleed verzoek met deze strekking indienen.
(…)
7. Als uitzondering op de in de leden 1, 2, 3 en 6 opgenomen algemene regels kan, in plaats van een schriftelijke vertaling een mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting van de essentiële processtukken worden verstrekt, op voorwaarde dat deze mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting het eerlijke verloop van de procedure onverlet laat.
(…)
9. Vertaling die overeenkomstig dit artikel wordt verstrekt, is van voldoende kwaliteit om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen, met name door ervoor te zorgen dat de verdachte of beklaagde geïnformeerd is over de zaak tegen hem en in staat is zijn recht van verdediging uit te oefenen.’
6. Inmiddels heeft het Hof van Justitie zich in enkele arresten over deze richtlijn uitgelaten. In HvJEU 15 oktober 2015, Strafzaak tegen Gavril Covaci, C-216/14, ECLI:EU:C:2015:686, NJ 2016/367 m.nt. Klip besliste het, kort gezegd, dat het recht op vertolking en vertaling niet in de weg staat aan een (Duitse) nationale regeling die degene jegens wie een strafbeschikking is gegeven niet toestaat om tegen deze beschikking schriftelijk verzet in te stellen in een andere taal dan de taal van de procedure, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten een dergelijk verzet niet beschouwen als een essentieel processtuk. Het HvJEU stelt onder meer vast dat het verzet ook mondeling kan worden gedaan en dat art. 2 van richtlijn 2010/64/EU in dat geval het recht op kosteloze bijstand van een tolk waarborgt. En dat in het geval schriftelijk verzet wordt ingesteld het recht op bijstand van een raadsman bestaat, ‘die het bijbehorende processtuk in de taal van de procedure zal opstellen’ (ov. 41 en 42).
7. Relevant is voorts HvJEU 12 oktober 2017, Strafzaak tegen Frank Sleutjes, C-278/16, ECLI:EU:C:2017:757. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betrof een strafprocedure waarin door de Duitse autoriteiten tegen Sleutjes – een Nederlands staatsburger – op 2 november 2015 een strafbeschikking was uitgevaardigd waarbij deze wegens het wederrechtelijk verlaten van de plaats van een ongeval een boete kreeg opgelegd. Sleutjes stuurde op 24 en 26 november 2015 twee e-mails naar het Amtsgericht Düren (Duitsland) waarin hij – in het Nederlands – zijn standpunt uiteenzette. Op 1 december 2015 deelde het Amtsgericht hem mee dat ieder aan deze instantie gericht schrijven in het Duits gesteld moest zijn. De raadsman van Sleutjes stelde op 1 december 2015 tardief verzet in en verzocht om herstel in de vorige toestand. Dat verzet werd op 28 januari 2016 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek werd afgewezen. Sleutjes stelde daartegen beroep in. Het Landgericht Aachen, waar dat beroep diende, stelde vervolgens een prejudiciële vraag: moet artikel 3 van richtlijn 2010/64/EU aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘uitspraak’ (Urteil) in § 37, lid 3, StPO mede ziet op strafbeschikkingen (Strafbefehle) in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO? Het HvJEU overweegt:
‘30 Uit het aan het Hof overgelegde dossier en uit de punten 20 en 60 van het arrest van 15 oktober 2015, Covaci (C‑216/14, EU:C:2015:686), blijkt dat de strafbeschikking waarin het Duitse recht voorziet, is uitgevaardigd op basis van een vereenvoudigde procedure, volgens welke de betekening van die beschikking in wezen slechts plaatsvindt nadat de rechter zich over de gegrondheid van de beschuldiging heeft uitgesproken en deze betekening voor de verdachte de eerste gelegenheid vormt om over de tegen hem ingebrachte beschuldiging te worden geïnformeerd. Indien deze persoon tegen die beschikking geen verzet aantekent binnen twee weken vanaf de betekening ervan, gaat zij bovendien in kracht van gewijsde en worden de daarin opgelegde sancties uitvoerbaar.
31 Bijgevolg vertegenwoordigt een dergelijke strafbeschikking zowel een tenlastelegging als een vonnis in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2010/64.
32 In de tweede plaats volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zowel uit de overwegingen 14, 17 en 30 van deze richtlijn als uit de tekst van artikel 3 ervan, en in het bijzonder lid 1 van dit artikel, dat het daarbij gewaarborgde recht op vertaling is ingevoerd om de betrokkenen in staat te stellen hun rechten van verdediging uit te oefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te garanderen (arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C‑216/14, EU:C:2015:686, punt 43).
33 Wanneer een strafbeschikking als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, aan iemand uitsluitend in de taal van de betrokken procedure wordt verstrekt, hoewel deze persoon die taal niet machtig is, dan is hij niet in staat om te begrijpen wat hem wordt verweten en kan hij zijn recht van de verdediging dus niet naar behoren uitoefenen indien hij niet beschikt over een vertaling van deze beschikking in een taal die hij beheerst.
34 Uit een en ander volgt dat op de gestelde vraag moet worden geantwoord dat artikel 3 van richtlijn 2010/64 aldus moet worden uitgelegd dat een rechtshandeling zoals een beschikking die krachtens het nationale recht kan worden uitgevaardigd om kleinere strafrechtelijke inbreuken te bestraffen en die door een rechter na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven, een „essentieel processtuk” in de zin van lid 1 van dit artikel vormt, waarvan overeenkomstig de in die bepaling gestelde formele vereisten een schriftelijke vertaling moet worden bezorgd aan de verdachte of beklaagde die de taal van de betrokken procedure niet begrijpt, zodat deze zijn recht van verdediging kan uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.’
8. Richtlijn 2010/64/EU is geïmplementeerd door de Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85.1.Wat betreft het recht op een vertaling van essentiële processtukken kan, voor zover in dit kader relevant, worden gewezen op de volgende in het Wetboek van Strafvordering nieuw ingevoerde artikelleden:
Artikel 257a
7. Indien blijkt dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en de strafbeschikking is uitgevaardigd wegens een misdrijf, wordt de strafbeschikking of in ieder geval de in het zesde lid bedoelde onderdelen daarvan vertaald in een voor de verdachte begrijpelijke taal. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, kan verzoeken dat de strafbeschikking in een voor hem begrijpelijke taal wordt vertaald.
Artikel 260
5. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding verstrekt dan wel wordt hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en de mededelingen, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, en het vierde lid.2.
Artikel 365
6. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en overeenkomstig het derde lid om een afschrift van het vonnis verzoekt, wordt in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van:
a. de beslissing op grond van artikel 349 dan wel de beslissing tot veroordeling, vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging;
b. indien een veroordeling of ontslag van alle rechtsvervolging is uitgesproken, de benaming van het strafbare feit dat het bewezenverklaarde oplevert met vermelding van de plaats waar en het tijdstip waarop het is begaan;
c. indien een straf of maatregel is opgelegd, de opgelegde straf of maatregel, alsmede de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.
De schriftelijke mededeling blijft achterwege indien de verdachte bij de uitspraak aanwezig was en deze op grond van artikel 362, derde lid, voor hem is vertolkt dan wel indien de verdachte op grond van artikel 366, vierde lid, in een voor hem begrijpelijke taal mededeling van het vonnis is gedaan.
Artikel 366
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.
9. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot voornoemde wet leidde citeer ik de volgende passages:
‘Vaststelling of de verdachte al dan niet de bijstand van een tolk behoeft
(…)
Bij de beoordeling of een verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst, is het moment van het eerste verhoor bij de politie cruciaal. Dat is immers veelal het eerste moment in de strafprocedure waarop de autoriteiten rechtstreeks met de verdachte communiceren en zich een oordeel kunnen vormen over zijn taalvaardigheid. De eerdergenoemde Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken bevat reeds een omschrijving van het «mechanisme» waarop artikel 2, vierde lid, van de richtlijn doelt. Paragraaf 2.3. van de aanwijzing gaat in op de wijze waarop wordt vastgesteld of de verdachte de Nederlandse taal beheerst. Als criterium geldt dat de verdachte de hem gestelde vragen en gedane mededelingen begrijpt, dat hij in staat is zijn eigen lezing te geven over de gebeurtenissen waarover zijn verklaring wordt verlangd en voldoende in staat is daarin nuances aan te brengen. Als de verdachte slechts in staat is vragen met «ja» of «nee» te beantwoorden, beheerst hij de Nederlandse taal onvoldoende en dient de bijstand van een tolk te worden ingeroepen. In beginsel wordt voor een verdachte, wanneer deze aangeeft niet in staat te zijn in het Nederlands een verklaring af te leggen, steeds een tolk opgeroepen. Bij twijfel geldt hetzelfde uitgangspunt. Dit is alleen anders wanneer de politie weet dat de verdachte het Nederlands goed beheerst, bijvoorbeeld omdat het niet de eerste keer is dat de verdachte met de politie in aanraking is gekomen. Wanneer verdachte en verbalisant van mening verschillen over de vraag of tolkenbijstand is geboden, wordt de kwestie voorgelegd aan de (hulp)officier van justitie die ter zake beslist.’3.
‘Vertaling van de dagvaarding
Het tweede essentiële processtuk dat moet worden vertaald voor een verdachte die de taal van de procedure niet beheerst, is de dagvaarding. (…)
Ter implementatie van deze bepaling wordt voorgesteld aan artikel 260 Sv, dat onder andere regels bevat ten aanzien van de inhoud van de dagvaarding, een lid toe te voegen waarin wordt bepaald dat aan de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst hetzij een schriftelijke vertaling van de gehele dagvaarding wordt verstrekt, hetzij dat hem schriftelijk in een voor hem begrijpelijke taal mededeling wordt gedaan van de relevante onderdelen van de dagvaarding. Die relevante onderdelen zijn: de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen, een korte omschrijving van het strafbare feit en een aantal belangrijke mededelingen die rechten voor de verdachte bevatten, zoals bijvoorbeeld de opgave van de oproeping van een tolk, de mogelijkheid om een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen en de mogelijkheid om getuigen of deskundigen te doen oproepen.
(…)
Vertaling van het schriftelijke vonnis
Het derde document dat ingevolge artikel 3, tweede lid, van de richtlijn moet worden vertaald voor de verdachte betreft het vonnis. (…)
Wanneer schriftelijk vonnis wordt gewezen (meervoudige strafkamer), heeft de verdachte ingevolge de richtlijn recht op een schriftelijke vertaling van de relevante onderdelen van het vonnis. In de huidige Nederlandse systematiek (artikel 365, derde lid, Sv) wordt de verdachte slechts een afschrift van het vonnis verstrekt wanneer hij daarom heeft verzocht. Alleen wanneer de verdachte niet bij de uitspraak aanwezig was en niet wist of had kunnen weten wanneer de uitspraak zou plaatsvinden, wordt de verdachte door het openbaar ministerie in kennis gesteld van een beknopte weergave van het vonnis (de vonnismededeling, artikel 366 Sv). De beknopte weergave van het vonnis stelt de veroordeelde in staat te beslissen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel. Voorgesteld wordt ter implementatie van de richtlijn de genoemde artikelen 365 en 366 Sv aan te passen.’4.
‘Onderdeel P (artikel 260)
(…)
Artikel 260 Sv bevat voorts regels betreffende de inhoud van de dagvaarding. De dagvaarding is één van de drie essentiële processtukken genoemd in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn, waarvan de relevante onderdelen in ieder geval steeds vertaald moeten worden ten behoeve van een verdachte die de taal van de procedure niet beheerst. Voorgesteld wordt aan artikel 260 Sv een lid toe te voegen waarin is bepaald dat aan de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, hetzij een schriftelijke vertaling van de dagvaarding wordt verstrekt, hetzij dat hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling wordt gedaan van de datum, plaats en het tijdstip waarop hij ter terechtzitting moet verschijnen, een korte omschrijving van het feit en een aantal belangrijke mededelingen die verband houden met de rechten van de verdediging. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op de mogelijkheid de officier van justitie te verzoeken een tolk op te roepen, indien niet blijkt dat deze reeds is opgeroepen of de bevoegdheid getuigen of deskundigen te doen oproepen.
Het ligt in de rede dat de vertaling van de dagvaarding of de schriftelijke mededeling van de relevante onderdelen van de dagvaarding gelijktijdig met de uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte wordt verstrekt. Het openbaar ministerie bepaalt wanneer de gehele dagvaarding wordt vertaald en wanneer met een schriftelijke mededeling kan worden volstaan. Vertaling van de integrale dagvaarding zal geboden zijn wanneer het gaat om een complexe zaak met een complexe tenlastelegging. Wanneer het om meer eenvoudige zaken gaat, zal met de schriftelijke mededeling kunnen worden volstaan.’5.
‘Onderdelen U (artikel 365) en V (artikel 366)
Zoals in paragraaf 3.3. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven, heeft de verdachte recht op een vertaling van de relevante onderdelen van het vonnis. De in de onderdelen U en V voorgestelde wijzigingen strekken tot implementatie hiervan. In artikel 365, derde lid, is geregeld dat aan de verdachte een afschrift van het vonnis wordt verstrekt, indien hij daarom verzoekt. Artikel 366 Sv regelt dat de verdachte die niet bij de uitspraak aanwezig was en kort gezegd niet wist of had kunnen weten wanneer de uitspraak zou plaatsvinden, door het openbaar ministerie in kennis wordt gesteld van een beknopte weergave van het vonnis door middel van een vonnismededeling die aan hem wordt betekend. De vonnismededeling bevat die onderdelen uit het vonnis die de verdachte in voldoende mate op de hoogte stellen van wat voor zijn besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep van belang is (HR 7 december 2004, LJN AR3278). Omdat de ratio van de vonnismededeling is de verdachte in kennis te stellen van het tegen hem gewezen vonnis met het oog op de mogelijkheid hoger beroep in te stellen, blijft een vonnismededeling achterwege indien de verdachte van de gehele tenlastelegging in eerste aanleg is vrijgesproken. Daartegen staat voor de verdachte immers geen rechtsmiddel open. Naast enkele feitelijke gegevens zoals de naam van de rechter, de dagtekening van het vonnis en de personalia van de verdachte, indien deze in het vonnis zijn vermeld, dient de vonnismededeling de volgende gegevens te bevatten:
‒ de beslissing op de formele vragen, indien daartoe aanleiding bestaat (nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie);
‒ de beslissing met betrekking tot het tenlastegelegde feit (veroordeling of ontslag van alle rechtsvervolging);
‒ de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit met het tijdstip waarop en de plaats waar het is gepleegd;
‒ indien een straf of maatregel is opgelegd, de opgelegde straf of maatregel met de wettelijke bepalingen waarop deze is gestoeld.
Voorgesteld wordt in artikel 366 Sv te bepalen dat indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, hem een schriftelijke vertaling van de vonnismededeling in een voor hem begrijpelijke taal wordt verstrekt. Aldus wordt de verdachte die niet bij de uitspraak aanwezig was en die niet wist of had kunnen weten wanneer de uitspraak zou plaats vinden, in een voor hem begrijpelijke taal in kennis gesteld van de relevante onderdelen van het vonnis.
Ten aanzien van de verdachte die niet bij de uitspraak aanwezig was, maar die wel wist of had kunnen weten wanneer de uitspraak zou plaatsvinden, geldt artikel 365 Sv. De verdachte kan verzoeken om een afschrift van het vonnis. Voorgesteld wordt hieraan toe te voegen dat de verdachte die om een afschrift van het vonnis verzoekt en de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, schriftelijk mededeling wordt gedaan van de relevante onderdelen van het vonnis in een voor hem begrijpelijke taal. Bij de vraag welke onderdelen van het vonnis als relevant moeten worden aangemerkt, is aansluiting gezocht bij de hierboven genoemde inhoudelijke onderdelen die ingevolge artikel 366 Sv moeten worden opgenomen in een vonnismededeling. Dat zijn immers de elementen uit het vonnis die relevant worden geacht voor de besluitvorming omtrent het instellen van een rechtsmiddel. Wanneer de verdachte reeds op grond van artikel 366 Sv een beknopte schriftelijke weergave van het vonnis in een voor hem begrijpelijke taal is verstrekt, kan de verstrekking van een vergelijkbaar document op basis van artikel 365 Sv achterwege blijven. Zoals aangegeven in het algemeen deel van deze memorie van toelichting, zijn wij van mening dat het verstrekken van een schriftelijke vertaling van de relevante onderdelen van het vonnis ook achterwege kan blijven, indien de verdachte bij de uitspraak aanwezig was en deze op de voet van artikel 362, derde lid, Sv voor hem is vertolkt. In dat geval is hij immers mondeling op de hoogte gesteld van de inhoud van het vonnis en kan met toepassing van de uitzondering in artikel 3, zevende lid, van de richtlijn, een schriftelijke vertaling achterwege blijven.
(…)
In de context van het schriftelijke vonnis gaat het om de vraag welke onderdelen van het vonnis relevant zijn om de verdachte in staat te stellen van het tegen hem gewezen vonnis kennis te nemen en – hoewel de richtlijn daarover niet spreekt – een beslissing te nemen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel. Zoals in het voorgaande is aangegeven, stellen wij voor om bij de bepaling wat als «relevante onderdelen» van het schriftelijke vonnis kunnen worden aangemerkt, aansluiting te zoeken bij de informatie die is opgenomen in een zogenoemde vonnismededeling (artikel 366 Sv). Zowel uit de wetsgeschiedenis als uit de relevante jurisprudentie met betrekking tot artikel 366 Sv volgt dat de verdachte wordt geacht in staat te zijn op basis van de in die mededeling opgenomen informatie een beslissing te nemen over het instellen van een rechtsmiddel. Naar onze mening is dit een uitstekend aanknopingspunt voor de vaststelling van de onderdelen uit het schriftelijke vonnis die als relevant zijn aan te merken en derhalve moeten worden vertaald. Niet goed valt in te zien waarom deze informatie, die voldoende wordt geacht voor een Nederlands sprekende verdachte om een beslissing te nemen over het instellen van een rechtsmiddel, onvoldoende zou zijn wanneer het gaat een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Daar komt bij dat in de praktijk de raadsman veelal de verdachte zal adviseren over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel.’6.
10. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag citeer ik de volgende passages:
‘3.1 Doel en reikwijdte van de richtlijn
Terecht merkten de leden van de VVD-fractie op dat het kunnen kennis nemen van bepaalde processtukken maar een deel van het strafproces is. Naast de processtukken is het kunnen communiceren met politie en justitie en de advocaat van belang. Zij vroegen aan te geven op welke wijze aan de op deze gebieden mogelijk optredende taalbarrières wordt tegemoet gekomen en welke rol de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte hierin speelt. (…)
Wat betreft de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte kan het volgende worden opgemerkt. Personen die in Nederland verblijven en de Nederlandse taal niet beheersen, hebben in zijn algemeenheid een eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zij mededelingen die van de overheid afkomstig zijn, begrijpen en zo nodig actie ondernemen om van de inhoud van de mededeling kennis te kunnen nemen. Zij kunnen hiervoor bijvoorbeeld hulp van vrienden, collega’s of buren vragen. (…) Deze eigen verantwoordelijkheid bestaat ook wanneer een zich in Nederland bevindende persoon die de Nederlandse taal niet machtig is, verdacht wordt van een strafbaar feit. Het ligt in de rede dat hij in een dergelijk geval, zo nodig via het Juridisch Loket, contact zoekt met een raadsman die hem kan bijstaan bij zijn verdediging. Ook wanneer bijvoorbeeld het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) een strafbeschikking aan de verdachte toestuurt die is uitgevaardigd wegens een overtreding, zal de betrokkene er zelf voor moeten zorg dragen dat hij kennis kan nemen van de inhoud van de mededeling. (…) Voor een aantal essentiële processtukken geldt dat de richtlijn die aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt, verplicht tot vertaling ervan in een voor de verdachte begrijpelijke taal. Het gaat hierbij om het bevel tot inverzekeringstelling en het bevel tot voorlopige hechtenis, de dagvaarding, een strafbeschikking uitgevaardigd wegens misdrijf en het schriftelijke vonnis. (…) Deze documenten behoeven niet integraal te worden vertaald; dit geldt alleen voor de relevante onderdelen daaruit. De eigen verantwoordelijkheid van de verdachte speelt geen rol ten aanzien van het recht op bijstand van een tolk tijdens verhoren, zittingen of ten behoeve van het overleg met een raadsman.’7.
‘4. Adviezen
Zowel de leden van de VVD-fractie als de leden van de PVV-fractie vroegen waarom het advies van het openbaar ministerie om ten aanzien van het recht op vertaling van essentiële processtukken de kring van verdachten aan te duiden als personen die de Nederlandse taal «niet verstaan» niet is overgenomen. Graag lichten wij dit toe. De richtlijn bepaalt dat het recht op vertolking toekomt aan een verdachte die de taal waarin de strafprocedure wordt gevoerd niet «spreekt of verstaat» (in de Engelse taalversie wordt gesproken van «speak or understand»). Met het vermogen om een vreemde taal te spreken wordt geduid op de actieve taalbeheersing, dat wil zeggen of men in staat is zich in een vreemde taal mondeling uit te drukken. Met het vermogen om een vreemde taal te verstaan wordt geduid op de passieve taalbeheersing, dat wil zeggen of men in staat is een gesproken vreemde taal te begrijpen. In het Wetboek van Strafvordering wordt de terminologie gebruikt van het niet of onvoldoende «beheersen» van de Nederlandse taal. Onder het begrip «beheersen» worden zowel de actieve als passieve taalbeheersing gevat. De bestaande terminologie sluit derhalve goed aan bij de richtlijn. Ten aanzien van het recht op vertaling van processtukken bepaalt de richtlijn dat dit van toepassing is indien de verdachte de taal van de strafprocedure niet «verstaat». Het gebruik van de term «verstaan» in de context van vertaling van schriftelijke stukken is gelet op het voorgaande niet helemaal logisch omdat daarbij moet worden gedacht aan het begrip van het gesproken woord, maar kan worden verklaard doordat dit de Nederlandse vertaling is van de Engelse term «understand». Omdat de term «verstaan» in het Nederlandse taalgebruik vooral betrekking heeft op het begrip van het gesproken woord, is het advies van het openbaar ministerie met betrekking tot het recht op vertaling niet overgenomen. In plaats daarvan is ervoor gekozen de bestaande terminologie van het Wetboek van Strafvordering, die ook goed toepasbaar is op het begrijpen van schriftelijke documenten, ook te hanteren ten aanzien van het recht op vertaling.
Van een uitbreiding van de kring van personen die bij de gehanteerde terminologie recht hebben op een vertaling van bepaalde essentiële processtukken is geen sprake, zo beantwoorden wij de vragen van de leden van de fracties van de VVD en de PVV. Waar het om gaat is dat een verdachte die, omdat hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, niet kan begrijpen wat hem bijvoorbeeld in de Nederlandse dagvaarding wordt verweten, wordt voorzien van een vertaling van ten minste de essentiële onderdelen van die dagvaarding.’8.
‘Voorts wilden de leden van de PVV-fractie weten waarom de regering niet meer op de eigen verantwoordelijkheid van verdachten wijst indien zij met de Nederlandse overheid worden geconfronteerd. Hierover merken wij graag het volgende op. Zoals wij in paragraaf 3.1. naar aanleiding van een vraag van de leden van de VVD-fractie hebben aangegeven, geldt in zijn algemeenheid het uitgangspunt dat personen die in Nederland verblijven en de Nederlandse taal niet machtig zijn, een eigen verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat zij kennis nemen van aan hen gerichte mededelingen van de zijde van Nederlandse overheidsinstanties. Deze eigen verantwoordelijkheid geldt tot op zekere hoogte ook voor personen die verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit, doch niet voor zover het EVRM of de richtlijn de overheid verplichten de verdachte in een voor hem begrijpelijke taal over bepaalde aspecten te informeren of zorg te dragen voor de bijstand van een tolk of een vertaling van een bepaald processtuk. Dit wetsvoorstel strekt ertoe die verplichtingen in het Wetboek van Strafvordering neer te leggen, waarbij wij benadrukken dat de voorgestelde wetgeving niet verder gaat dan waartoe de richtlijn verplicht.’9.
11. Wat de aandacht trekt, is dat het verstrekken van de vertaling door de wetgever niet met dezelfde waarborgen is omgeven als het verstrekken van het vertaalde document. Artikel 257a, eerste lid, Sv maakt duidelijk dat de officier van justitie in de daar omschreven gevallen een strafbeschikking kan uitvaardigen. Het zesde lid bepaalt dat de strafbeschikking schriftelijk is en wat deze vermeldt; uit het zevende lid volgt dat indien blijkt dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, de strafbeschikking of nader omschreven onderdelen daarvan in een voor hem begrijpelijke taal worden vertaald. Art. 257d, eerste en tweede lid, Sv bepaalt evenwel alleen voor het ‘afschrift van de strafbeschikking’ dat deze ‘zoveel mogelijk in persoon aan de verdachte uitgereikt’ wordt en dat het afschrift anders wordt ‘toegezonden’ aan een nader omschreven adres. De dagvaarding wordt aan de verdachte betekend (art. 258, eerste lid, Sv). De schriftelijke vertaling van de dagvaarding dan wel van nader omschreven daarin vermelde gegevens wordt aan de verdachte ‘verstrekt’ (art. 260, vijfde lid, Sv). Dat beide momenten dikwijls zullen maar niet behoeven samen te vallen blijkt expliciet uit (het geciteerde deel van) de memorie van toelichting (p. 35). Hoe het verstrekken in dat geval plaatsvindt, is niet nader genormeerd. Uit art. 585 Sv lijkt te volgen dat de vertaling kan worden toegezonden. In dat geval bestaat geen zekerheid dat de verdachte de vertaling heeft ontvangen. Iets vergelijkbaars geldt voor de ‘mededeling van het vonnis’. Die mededeling wordt in de in de wet omschreven gevallen aan de verdachte betekend (art. 366, eerste lid, Sv). De schriftelijke vertaling van de mededeling wordt aan de verdachte in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt (art. 366, vierde lid, Sv).
12. In eerdere rechtspraak heeft Uw Raad aan het ontbreken van een vertaling van ‘essentiële processtukken’ langs verschillende wegen gevolgen verbonden. In HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:136 werd geklaagd over ’s hofs oordeel dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte; daartoe was aangevoerd dat aan de verdachte in strijd met art. 260, vijfde lid, Sv niet een vertaling in het Roemeens of in een andere voor hem begrijpelijke taal van de (essentie van de) appeldagvaarding was toegezonden. Uit de ID-staat SKDB bleek dat de verdachte de Roemeense nationaliteit had; verder was voor de terechtzitting in hoger beroep een tolk in de Roemeense taal opgeroepen. Uw Raad overwoog dat gelet op die omstandigheden het ernstige vermoeden rees dat de verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerste. En dat uit de stukken niet kon blijken dat ‘een schriftelijke vertaling van (de essentie van) de appeldagvaarding in de Roemeense of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal aan hem is verstrekt’.10.Daarom had het hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde dit verzuim te herstellen. De bestreden uitspraak werd gecasseerd.11.
13. In gevallen waarin een rechtsmiddel te laat was aangewend en geen vertaling van de dagvaarding of de mededeling van het vonnis (of arrest) was verstrekt, is wel een beroep gedaan op verontschuldigbare termijnoverschrijding. Dat was bijvoorbeeld het geval in HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1607, NJ 2014/411 m.nt. Schalken.12.Uw Raad overwoog:
‘2.4. Vooropgesteld moet worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. (Vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462.)
2.5.
Het oordeel van het Hof moet aldus worden verstaan dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerste om te begrijpen dat hij werd gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank 's-Gravenhage van 10 mei 2012. Dat oordeel is, gelet op hetgeen het Hof daaraan ten grondslag heeft gelegd, niet onbegrijpelijk. Het daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte, nu de dagvaarding aan hem in persoon was uitgereikt, binnen veertien dagen na het vonnis van 10 mei 2012 het hoger beroep had moeten instellen - hetgeen hij heeft verzuimd - getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel hierover klaagt, faalt het.’
14. Deze benadering sluit aan bij de systematiek van de wettelijke regeling van termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen. In die systematiek vormt een op het informeren van de verdachte gerichte inspanning in veel gevallen het begin van de betreffende termijn. Naast de dagvaarding of oproeping in persoon bewerkstelligt bijvoorbeeld ook de niet in persoon maar rechtsgeldig betekende dagvaarding onder nadere beperkingen dat de termijn voor het instellen van hoger beroep of beroep in cassatie meteen na de einduitspraak gaat lopen (zie de artikelen 408 en 432 Sv). Bij die systematiek past dat A-G Vellinga zich in zijn conclusie bij HR 31 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0167, NJ 2004/551 aansluit bij ’s hofs oordeel ‘dat verdachte bekend is met de einduitspraak wanneer deze hem in schriftelijke vorm wordt ter hand gesteld ook al begrijpt hij niet wat het geschrift houdende die einduitspraak inhoudt’.13.Bij de implementatie van richtlijn 2010/64/EU heeft de wetgever deze systematiek in stand gelaten.14.
15. Inmiddels heeft Uw Raad zich in HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2008 uitgelaten over de aan een schending van art. 366, vierde lid, Sv te verbinden gevolgen voor overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie. De verdachte had op 30 maart 2017 beroep in cassatie ingesteld, nadat aan hem op 2 juli 2016 in persoon de mededeling van ’s hofs uitspraak van 2 september 2004 was betekend. In cassatie werd aangevoerd dat het cassatieberoep ontvankelijk was aangezien aan de verdachte in strijd met art. 366, vierde lid, Sv geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het arrest was verstrekt. Uw Raad stelde vast dat zich bij de stukken een ID-staat SKDB van 14 juli 2003 bevond waaruit bleek dat de verdachte de Tsjechoslowaakse nationaliteit had, alsmede een oproeping van een tolk in de Tsjechische taal om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep. En Uw Raad overwoog vervolgens:
‘2.5. Gelet op onder meer de nationaliteit van de verdachte en de oproeping van een tolk in de Tsjechische taal voor de terechtzitting in hoger beroep, zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven, rijst het ernstige vermoeden dat sprake is van een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, zoals bedoeld in art. 366, vierde lid, Sv. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken kan niet blijken dat een schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in art. 366, eerste en derde lid, Sv in de Tsjechische of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal is verstrekt. In het licht van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat dit in strijd met art. 366, vierde lid, Sv niet is geschied. Evenmin kan uit de stukken volgen dat de verdachte op een eerder moment wegens een andere omstandigheid van het arrest van het Hof op de hoogte is geraakt.
2.6.
Dit brengt mee dat de verdachte in zijn beroep kan worden ontvangen.’
16. Deze uitspraak zou mogelijk aldus kunnen worden gelezen dat Uw Raad bij art. 408, tweede lid, Sv voortaan niet doorslaggevend acht op welk moment de verdachte de informatie over de einduitspraak heeft gekregen maar op welk moment hij de informatie kan hebben begrepen. De einduitspraak is de verdachte door de betekening van de mededeling van het vonnis op grond van art. 366, eerste lid, Sv nog niet bekend; hij is daar – uitgaande van deze interpretatie – pas mee bekend nadat de schriftelijke vertaling aan hem verstrekt is.15.
17. Zelf begrijp ik deze uitspraak in het licht van de wettelijke systematiek aldus, dat Uw Raad in het licht van de omstandigheden van het geval een verontschuldigbare termijnoverschrijding aanneemt.
De bestreden beslissing
18. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2017 houdt, voor zover relevant, het volgende in:
‘De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende. Daarom vindt het onderzoek plaats met bijstand van M.M.J. Schedler, zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk, onder nummer 53, in de Franse taal. Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertaald.
De voorzitter stelt de identiteit van de verdachte vast op de wijze bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
thans uit anderen hoofde verblijvende in het [A] , [A] te [plaats] .
(…)
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en leest daarna zijn vordering voor, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het hoger beroep. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
De advocaat-generaal licht zijn vordering als volgt toe, zakelijk weergegeven:
Naar het oordeel van het openbaar ministerie is het hoger beroep te laat ingesteld door verdachte. In eerste aanleg is verdachte bij verstek veroordeeld. De mededeling uitspraak is op 25 augustus 2016 aan verdachte in persoon betekend. Daarna had hij 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen. Echter, het hoger beroep is niet binnen die 14 dagen ingesteld. Derhalve dient verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
(…)
De verdachte en de raadsvrouw worden in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de advocaat-generaal. De raadsvrouw voert het woord overeenkomstig haar pleitnota, waarvan een kopie achter dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
(BFK: De desbetreffende pleitnota houdt het volgende in:)
‘Ontvankelijkheid appel
Cliënt is bij vonnis van 14 april 2016 bij verstek veroordeeld. De dagvaarding voor de terechtzitting was hem niet in persoon betekend (art. 408 lid 1 aanhef en onder a Sv). Ook heeft zich geen omstandigheid voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting cliënt tevoren bekend was (408 lid 1 aanhef en onder c Sv). Cliënt was dan ook niet gehouden om binnen 14 dagen na het vonnis hoger beroep in te stellen (art. 408 lid 1 Sv).
Ingevolge het tweede lid van art. 408 Sv moet - in een geval als het onderhavige - een verdachte hoger beroep instellen binnen 14 dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspraak hem bekend was. De vraag is of de mededeling uitspraak die aan cliënt is uitgereikt op 25 augustus 2016 zo'n omstandigheid is. Bij een bevestigend antwoord zou dat betekenen dat cliënt, namens wie op 12 september 2016 - derhalve meer dan 14 dagen nadien - hoger beroep is ingesteld, niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
De verdediging meent dat de verstekmededeling in casu niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 408, lid 2, Sv, gelet op het volgende:
De mededeling uitspraak, dan wel de korte inhoud daarvan, is bij het uitreiken daarvan niet - op schrift dan wel mondeling - voor cliënt vertaald en hij was destijds onvoldoende in staat om deze mededeling in het Nederlands te begrijpen. Cliënt heeft op dat moment überhaupt niet begrepen wat voor een document aan hem werd uitgereikt. Hij was in de veronderstelling dat het een document betrof in verband met zijn verblijfsstatus (hij dacht dat hem werd meegedeeld dat hij moest terugkeren naar zijn thuisland). Dat cliënt dat veronderstelde, blijkt ook uit het feit dat hij met dit document naar een vreemdelingenadvocaat is gegaan. Deze kon aan cliënt uitleggen wat de mededeling inhield, waarop vervolgens onmiddellijk - door tussenkomst van een strafrechtadvocaat - hoger beroep is ingesteld.
Nu niet op zodanige wijze in een voor cliënt begrijpelijke taal is gecommuniceerd dat de essentie van de zaak hem duidelijk is geworden, kan niet gezegd worden dat cliënt heeft moeten begrijpen dat hem mededelingen werden gedaan over het tegen hem gewezen strafvonnis. (noot: Vergelijk HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3961).
De verdediging meent om die reden dat cliënt de termijnoverschrijding niet kan worden tegengeworpen. Verzocht wordt daarom cliënt ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.’
De advocaat-generaal voert het woord en deelt het volgende mede, zakelijk weergegeven:
Zoals blijkt uit het door de raadsvrouw genoemde arrest bestaat er geen wettelijke plicht om de mededeling uitspraak letterlijk te vertalen. Verdachte wist dat hij betrokken was bij een strafzaak en wist dus dat er een uitspraak aan zat te komen. De beslissing van de rechtbank is voorzien van een parketnummer, welke eveneens op de mededeling uitspraak staat. Ik ben van mening dat het niet gerechtvaardigd is te denken dat het dan zal gaan om de asielprocedure. Verdachte had dat dan ook nog dezelfde dag kunnen navragen aan zijn advocaat.
Op een vraag van de voorzitter antwoordt de advocaat-generaal het volgende, zakelijk weergegeven:
Ten tijde van de uitreiking van de mededeling uitspraak bevond verdachte zich in een PI.
Dat haal ik niet uit het dossier maar dit baseer ik op een aantekening van het ressortsparket, waaruit blijkt dat en ik citeer: ‘mededeling uitspraak betekend 25 augustus in de PI.’
De raadsvrouw voert het woord en deelt het volgende mede, zakelijk weergegeven:
Uit de jurisprudentie blijkt dat iemand wel moet begrijpen dat het een mededeling uitspraak betreft. Cliënt begreep überhaupt niet dat het over de strafzaak ging. Mijn cliënt zat destijds in de vreemdelingenprocedure waar hij ook mededelingen over ontving. Daarnaast heeft verdachte psychische problemen, waardoor hij dingen minder snel begrijpt dan een ander.
De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen naar voren is gebracht. Hij verklaart het volgende, zakelijk weergegeven:
Die man heeft mij buiten vier keer aangevallen. De voorzitter onderbreekt mij en vertelt dat vandaag op de zitting alleen besproken zal worden of ik op tijd hoger beroep heb ingesteld. Dat begrijp ik. Ik kan u zeggen dat ik, nadat we op straat hadden gevochten, meegenomen ben naar het politiebureau en ben verhoord. Ik ben daarna regelmatig naar mijn advocaat gegaan op de [a-straat 1] . Mijn advocaat zei iedere keer dat hij niets had gehoord en dat hij mij op de hoogte zou stellen wanneer hij wel wat zou horen. Ik weet niet meer hoe de advocaat heet. Hij is heel fors en spreekt Frans.
(…)
Nadat de zitting kort is onderbroken voor beraad, deelt de voorzitter mede dat het onderzoek ter terechtzitting wordt gesloten en dat het hof onmiddellijk uitspraak zal doen.
Vervolgens deelt de voorzitter de uitspraak van het hof mede, luidende dat het hof constateert dat de mededeling uitspraak op 25 augustus 2016 aan verdachte in persoon is betekend en dat verdachte nadien veertien dagen de tijd had om hoger beroep in te stellen. Het hof is van oordeel dat er geen omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit blijkt dat verdachte niet in de gelegenheid zou zijn geweest om in de dagen na de betekening informatie in te winnen bij zijn advocaat of anderszins over de inhoud van dat stuk. Dit had echter wel op de weg van verdachte gelegen. Evenmin is gesteld noch gebleken dat er andere feiten of omstandigheden speelden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat overschrijding van de beroepstermijn niet aan verdachte kan worden tegengeworpen. Gelet op het voorgaande is verdachte te laat met het instellen van hoger beroep en wordt verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard.’
19. Het hof heeft in zijn arrest de niet-ontvankelijkverklaring als volgt gemotiveerd:
‘Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. De inleidende dagvaarding is niet aan verdachte in persoon betekend. Verdachte is door de rechtbank bij verstek veroordeeld op 14 april 2016. Het vonnis waarvan beroep is op 25 augustus 2016 aan verdachte in persoon betekend. Zijn raadsman, mr. Beijen, heeft vervolgens namens verdachte op 12 september 2016 hoger beroep ingesteld.
Nadat de mededeling uitspraak aan verdachte in persoon was betekend, had verdachte een termijn van veertien dagen om hoger beroep in te stellen. Verdachte had in die periode contact met een raadsman die zijn belangen in een vreemdelingenzaak behartigde.
Verdachte heeft niet binnen die termijn hoger beroep ingesteld. Het hof overweegt dat niet is gebleken dat verdachte niet in de gelegenheid zou zijn geweest om in de dagen na de betekening van de mededeling uitspraak informatie in te winnen bij zijn advocaat of zich anderszins over de inhoud en de betekenis van de mededeling uitspraak te laten informeren.
Dit ligt echter wel op de weg van verdachte. Evenmin is gesteld noch gebleken dat er andere feiten of omstandigheden speelden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat overschrijding van de beroepstermijn niet aan verdachte kan worden tegengeworpen. Verdachte wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.’
20. De stukken van het geding houden onder meer het volgende in:
i) De verdachte is 2 januari 2015 aangehouden op verdenking van poging doodslag. Bij zijn inverzekeringstelling is de verdachte gehoord in de Nederlandse taal. De verbalisant die de verdachte verhoorde, heeft opgemerkt dat zowel de verdachte als hij die taal spreekt en begrijpt en dat zij overeengekomen zijn om in die taal te communiceren.16.Hij heeft daaraan toegevoegd dat het wel wenselijk is de verdachte in zijn eigen taal te horen daar de verdachte zich dan beter kan uitdrukken. Op 3 januari 2015 is de verdachte opnieuw door de politie verhoord. Het proces-verbaal van verhoor houdt in dat de verdachte zichzelf niet in staat achtte om een verklaring in de Nederlandse taal af te leggen. Het verhoor werd afgenomen met telefonische bijstand van een tolk ‘Guinees (Poular)’.17.Op 4 januari 2015 is de verdachte heengezonden.
ii) Het politiedossier vermeldt dat de verdachte de Guineese nationaliteit heeft. Bij de personalia van de verdachte (p. 2) staat vermeld ‘Tolk nodig: Ja’ en ‘Taal: Guinees-Poular’.
iii) De inleidende (vertaalde) dagvaarding is niet in persoon aan de verdachte betekend.
iv) Bij de gedingstukken bevindt zich een oproeping van een tolk Frans voor de terechtzitting in eerste aanleg van 24 september 201518.alsmede een oproeping van een tolk Pular voor de terechtzitting in eerste aanleg van 31 maart 2016.
v) De verdachte is op 14 april 2016 bij verstek19.veroordeeld door de Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Zwolle).
vi) Op 25 augustus 2016 is de verdachte de mededeling uitspraak in persoon uitgereikt.
vii) Op 12 september 2016 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
21. Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden, bevinden zich onder meer:
i) Een mededeling uitspraak met de volgende inhoud:
‘ARRONDISSEMENTSPARKET Oost-Nederland
Postbus 9032 postcode 6800 EP Arnhem
Sector : 07
Parketnummer : 08/730003-15
Volgnummer : 0001
Aan:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te : [postcode] [woonplaats]
adres : [b-straat 1]
Hierbij deel ik u mede dat de meervoudige strafkamer in het arrondissement Overijssel op 14 april 2016 onderstaand vonnis heeft gewezen:
KWALIFICATIE:
primair
Zware mishandeling
GEPLEEGD:
primair
op 02 januari 2015 te Zwolle
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Tevens verwijs ik u naar de mededeling(en) op de bijsluiter.
Arnhem, 09 mei 2016
De officier van justitie,’
ii) Een (ingevulde) akte van uitreiking met de volgende inhoud:
‘AKTE VAN UITREIKING
(mededeling van een niet onherroepelijk vonnis, arrest of uitspraak) Datum : Omstreeks : uur 25-08-2016 06:05
Uitgereikt door
Naam verbalisant /
inrichtingsmedewerker : [verbalisant]
Uitgereikt aan
naam : [verdachte]
voornaam :
geboortedatum : [geboortedatum] -1982
geboorteplaats : [geboorteplaats]
adres : [b-straat 1] [postcode]woonplaats : [woonplaats]
parketnummer : 08/730003-15Aldus op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt
De verbalisant/inrichtingsmedewerker De betrokkene
[BFK: handtekening] [BFK: handtekening]
(handtekening) (handtekening)
Opmerkingen verbalisant/inrichtingsmedewerker:
Betrokkene kon zich niet legitimeren’
iii) Een ID-staat SKDB van 19 april 2018, inhoudende dat de verdachte is geboren in [geboorteplaats] en dat zijn nationaliteit onbekend is.
22. Ingevolge art. 408, tweede lid, Sv moet de verdachte in de gevallen waarin dat lid van toepassing is binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak hem bekend is, hoger beroep instellen tegen het vonnis. Er is sprake van een omstandigheid ‘waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is’ als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep.20.
23. In de toelichting op het middel staat dat ‘niet gezegd kan worden dat verzoeker heeft moeten begrijpen dat aan hem mededelingen werden gedaan over het tegen hem gewezen strafvonnis’, dat ‘aan hem niet (kan) worden tegengeworpen dat hij zich binnen de – in strafzaken geldende – beroepstermijn van 14 dagen nader had moeten laten informeren over de inhoud en de betekenis van wat hem was uitgereikt’ en dat daarbij komt dat ‘de vaststelling van het hof dat verzoeker in die periode contact had met een raadsman die zijn belangen in een vreemdelingenzaak behartigde, geen verankering vindt in de stukken.’
24. Art. 366 Sv luidde, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten tijde van het uitreiken van de in randnummer 21 geciteerde mededeling als volgt:
‘1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
(...)
3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.’
25. In de onderhavige zaak heeft het hof blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat de verdachte, die is geboren in Guinee, de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Het onderzoek vond daarom plaats met bijstand van een tolk in de Franse taal. In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, zoals bedoeld in art. 366, vierde lid, Sv. Dat de verdachte bij zijn inverzekeringstelling (kort) is gehoord in de Nederlandse taal doet daar niet aan af. Ik neem daarbij in aanmerking dat de betreffende opsporingsambtenaar van oordeel was dat het wenselijk was de verdachte in zijn eigen taal te verhoren en dat het verhoor van de verdachte op 3 januari 2015 plaatsvond met bijstand van een tolk omdat de verdachte zich niet in staat achtte om een verklaring in de Nederlandse taal af te leggen.21.
26. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken kan niet blijken dat een schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in art. 366, eerste en derde lid, Sv in een voor de verdachte begrijpelijke taal is verstrekt. In het licht van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat dit in strijd met art. 366, vierde lid, Sv niet is geschied. Uit de stukken kan evenmin volgen dat aan de verdachte mondeling het vonnis, althans de relevante onderdelen daarvan, in een voor hem begrijpelijke taal is meegedeeld, noch dat de verdachte op een eerder moment op een andere manier met de inhoud van het vonnis van de rechtbank op de hoogte is geraakt. Ik leid uit HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2008 af dat in een dergelijke situatie in beginsel sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.
27. Het hof heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. Daartoe heeft het hof overwogen dat de verdachte in die periode contact had met een advocaat die zijn belangen in een vreemdelingenzaak behartigde. En dat niet is gebleken dat de verdachte niet in de gelegenheid zou zijn geweest om in de dagen na de betekening van de mededeling uitspraak informatie in te winnen bij zijn advocaat of zich anderszins over de inhoud en de betekenis van de mededeling te laten informeren.
28. In die motivering ligt besloten dat het hof is uitgegaan van de mogelijkheid dat de betekenis van de mededeling niet tot de verdachte is doorgedrongen. Uit HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2008 kan worden afgeleid dat Uw Raad, ingeval in strijd met een wettelijke verplichting geen vertaling van de mededeling van de uitspraak is verstrekt, aan de omstandigheid dat de verdachte nalaat informatie in te winnen omtrent de betekenis daarvan niet (zonder meer) de consequentie verbindt dat de termijnoverschrijding voor zijn verantwoordelijkheid komt. In het licht van hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd – inhoudende dat de verdachte destijds was betrokken in een vreemdelingenprocedure waarover hij ook mededelingen ontving, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het een document betrof in verband met zijn verblijfstatus en dat hij op dat moment überhaupt niet heeft begrepen dat het hem uitgereikte document betrekking had op de strafzaak – geeft de enkele omstandigheid dat de verdachte in die periode werd bijgestaan door een advocaat die zijn belangen in een vreemdelingenzaak behartigde geen aanleiding om de termijnoverschrijding wel voor zijn rekening te laten komen. Ik neem daarbij in aanmerking hetgeen uit de Nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat richtlijn 2010/64/EU implementeerde naar voren komt over de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte in het geval de wet de overheid tegen de achtergrond van het EVRM of de richtlijn verplicht zorg te dragen voor de vertaling van een bepaald processtuk.
29. Ik wijs er nog op dat de raadsvrouw ter terechtzitting heeft aangevoerd dat de verdachte, die blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op dat moment verbleef in het [A] te [plaats] , ‘psychische problemen (had), waardoor hij dingen minder snel begrijpt dan een ander.’ Dat veel dingen aan de verdachte voorbijgaan lijkt ook wel te volgen uit de omstandigheid dat de verdachte, nadat de discussie ter terechtzitting alleen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep is gegaan, zodra hij in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren spreekt over het strafbare feit dat hem ten laste is gelegd.
30. Het gestelde onder randnummer 28 brengt mee dat ’s hofs oordeel dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep aan de verdachte kan worden tegengeworpen niet zonder meer begrijpelijk is.
31. Het middel slaagt.
32. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven. Wel wijs ik erop dat Uw Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken nadat het cassatieberoep op 24 augustus 2017 is ingesteld, zodat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Indien Uw Raad met mij van oordeel is dat het middel slaagt, kan het tijdsverloop onbesproken worden gelaten. Indien het middel niet tot cassatie leidt en Uw Raad ook ambtshalve geen grond aanwezig acht voor vernietiging van ’s hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep, kan de overschrijding van de redelijke termijn niet leiden tot vernietiging van het bestreden arrest.22.
33. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als Uw Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑08‑2019
Ingevolge art. 386, eerste lid, Sv is dit artikellid van overeenkomstige toepassing op de oproeping voor de kantonrechter; ingevolge art. 412, derde lid, Sv is dit artikellid ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep van toepassing.
Kamerstukken II 2011/12, 33 355, nr. 3, p. 13-14.
Kamerstukken II 2011/12, 33 355, nr. 3, p. 36-38.
Dat lag wat anders in HR 8 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:20. P-G Silvis stelde onder meer vast dat door de verdachte niet was aangevoerd dat hij nooit een vertaalde dagvaarding had ontvangen, dat het hof had vastgesteld dat op de dag waarop een gewaarmerkte kopie van de dagvaarding in persoon aan de verdachte was uitgereikt zowel de inleidende dagvaarding in het Nederlands als de vertaling in het Roemeens van die dagvaarding was aangemaakt, dat het hof op grond daarvan had geoordeeld dat op die dag aan de verdachte ‘in persoon de dagvaarding zowel in het Nederlands als in de vertaling’ was uitgereikt, en dat zich een vertaling van de dagvaarding in het Roemeens bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevond. Uw Raad verwierp het cassatieberoep met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
Eerder heeft Uw Raad in een dergelijk geval eens aangegeven dat de rechter de vervolging diende te schorsen, onder verwijzing van de zaak naar de rechter in eerste aanleg (HR 23 april 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB5708, NJ 1974/272 m.nt. Van Veen).
Zie ook HR 31 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0167, NJ 2004/551, waarin sprake was van een verstekmededeling; het verweer was in deze zaak evenwel in een andere sleutel gezet.
Vgl. ook HR 23 maart 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7568, NJ 1982/618.
Dat de vertaling in de wettelijke systematiek los staat van de dagvaarding kan ook worden afgeleid uit HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1156, NJ 2006/275. Het ontbreken van een vertaling leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding en de omstandigheid dat de politierechter ten onrechte zou hebben nagelaten het onderzoek te schorsen opdat aan de verdachte alsnog een vertaling van de dagvaarding kon worden verstrekt, noopte het hof niet tot verwijzing van de zaak naar de politierechter.
Blijkens het proces-verbaal van inverzekeringstelling heeft de verdachte het volgende verklaard: “Het is een lang verhaal. Het speelt al 2 jaar. De man met wie ik heb gevochten en gestoken heb met mijn mes, genaamd [slachtoffer] , heeft een schuld van € 20,- bij mij. Tijd geen contact gehad. Via de Afrikaanse winkel aan de [c-straat] te [woonplaats] is er op enig moment weer contact. [slachtoffer] bedreigt mij. Hij zegt dat hij mijn moeder gaat neuken. Vandaag is het geëscaleerd. Hij is bij mij gekomen aan de [b-straat] . Ik moest naar beneden komen. Voor de flat is het tot een vechtpartij gekomen. Ik had een stok meegenomen. Die heeft hij van me afgepakt. Hij heeft op mij ingeslagen. Uiteindelijk heb ik hem met een mes gestoken.”
Pular is een (Fula-)taal die voornamelijk wordt gesproken door het Fula-volk van Fouta Djallon, Guinee. Het wordt ook gesproken in delen van Guinee-Bissau, Sierra Leone en Senegal. Er zijn een klein aantal sprekers in Mali. Pular wordt gesproken door 2,5 miljoen Guineanen, ongeveer 28% van de nationale bevolking. Dit maakt Pular de meest gesproken inheemse taal in het land. Bron: https://www.tvcn.nl/diensten/tolken/talen/tolk-pular-fuuta-jalon/
Bij vonnis van 24 september 2015 heeft de rechtbank de inleidende dagvaarding nietig verklaard. Bij de gedingstukken bevinden zich geen processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg.
Blijkens het ‘extract vonnis’.
Vgl. HR 3 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9722, NJ 1994/578 m.nt. Van Veen, rov. 4.6; HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3055, NJ 2008/22, rov. 3.4.2; HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3353, NJ 2016/11, rov. 2.3 en HR 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:746, NJ 2018/264, rov. 2.4.
Anders lag het in HR 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1888, NJ 2018/474 m.nt. Reijntjes. Daar had in het kader van het eerste verhoor door de politie een gesprek in de vraag – antwoordstijl in de Nederlandse taal plaatsgevonden waarin de verdachte uitgebreid had geantwoord en aan het eind had aangegeven dat alle vragen voor hem duidelijk waren geweest. Het klaarblijkelijke oordeel van het hof dat een schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis achterwege kon blijven gaf geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk was. Tot dat –klaarblijkelijke – oordeel komt het hof in de onderhavige zaak ook niet.
Vgl. HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2054, NJ 2018/447.
Beroepschrift 28‑06‑2018
Hoge Raad der Nederlanden
Cassatieschriftuur mr. C.M. Peeperkorn
in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van het door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2017 onder parketnummer 21-004911-16 gewezen arrest.
Middel
Het recht is geschonden en/of naleving is Verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder is geschonden art. 408 Sv, nu verzoeker ten onrechte niet in zijn hoger beroep is ontvangen vanwege het te laat instellen daarvan.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat het in persoon betekenen van de verstekmededeling in casu niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 408, lid 2, Sv, is door het hof op onjuiste gronden dan wel onvoldoende gemotiveerd verworpen.
Toelichting
De gang van zaken — zoals ook in het arrest uiteengezet — is als volgt:
De inleidende dagvaarding is niet aan verzoeker in persoon betekend. Verzoeker is door de rechtbank bij verstek veroordeeld op 14 april 2016. Het vonnis waarvan beroep is op 25 augustus 2016 aan verzoeker in persoon betekend. Zijn raadsman, mr. Beijen, heeft vervolgens namens verdachte op 12 september 2016 hoger beroep ingesteld.
De verdediging heeft bij pleidooi het volgende aangevoerd:
‘De verdediging meent dat [het in persoon betekenen van] de verstekmededeling in casu niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 408, lid 2, Sv, gelet op het volgende:
De mededeling uitspraak, dan wel de korte inhoud daarvan, is bij het uitreiken daarvan niet — op schrift dan wel mondeling — voor cliënt vertaald en hij was destijds onvoldoende in staat om deze mededeling in het Nederlands te begrijpen. Cliënt heeft op dat moment überhaupt niet begrepen wat voor een document aan hem werd uitgereikt. Hij was in de veronderstelling dat het een document betrof in verband met zijn verblijfsstatus (hij dacht dat hem werd meegedeeld dat hij moest terugkeren naar zijn thuisland). Dat cliënt dat veronderstelde, blijkt ook uit het feit dat hij met dit document naar een vreemdelingenadvocaat is gegaan. Deze kon aan cliënt uitleggen wat de mededeling inhield, waarop vervolgens onmiddellijk — door tussenkomst van een strafrechtadvocaat — hoger beroep is ingesteld.
Nu niet op zodanige wijze in een voor cliënt begrijpelijke taal is gecommuniceerd dat de essentie van de zaak hem duidelijk is geworden, kan niet gezegd worden dat cliënt heeft moeten begrijpen dat hem mededelingen werden gedaan over het tegen hem gewezen strafvonnis.1.
De verdediging meent om die reden dat cliënt de termijnoverschrijding niet kan worden tegengeworpen. Verzocht wordt daarom cliënt ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.’
Het hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
‘Nadat de mededeling uitspraak aan verdachte in persoon was betekend, had verdachte een termijn van veertien dagen om hoger beroep in te stellen. Verdachte had in die periode contact met een raadsman die zijn belangen in een vreemdelingenzaak behartigde. Verdachte heeft niet binnen die termijn hoger beroep ingesteld. Het hof overweegt dat niet is gebleken dat verdachte niet in de gelegenheid zou zijn geweest om in de dagen na de betekening van de mededeling uitspraak informatie in te winnen bij zijn advocaat of zich anderszins over de inhoud en de betekenis van de mededeling uitspraak te laten informeren.’
Nu, zoals door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd, niet gezegd kan worden dat verzoeker heeft moeten begrijpen dat aan hem mededelingen werden gedaan over het tegen hem gewezen strafvonnis, kan aan hem niet worden tegengeworpen dat hij zich binnen de — in strafzaken geldende — beroepstermijn van 14 dagen nader had moeten laten informeren over de inhoud en de betekenis van wat hem was uitgereikt.
Daar komt bij dat de vaststelling van het hof dat verzoeker in die periode contact had met een raadsman die zijn belangen in een vreemdelingenzaak behartigde, geen verankering vindt in de stukken.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 28 juni 2018
C.M. Peeperkorn
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑06‑2018
Vergelijk HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3961.