Procestaal: Duits.
HvJ EU, 12-10-2017, nr. C-278/16
ECLI:EU:C:2017:757
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
12-10-2017
- Magistraten
J. L. da Cruz Vilaça, A. Tizzano, E. Levits, M. Berger, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-278/16
- Conclusie
N. Wahl
- Roepnaam
Sleutjes
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2017:757, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 12‑10‑2017
ECLI:EU:C:2017:366, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑05‑2017
Uitspraak 12‑10‑2017
J. L. da Cruz Vilaça, A. Tizzano, E. Levits, M. Berger, F. Biltgen
Partij(en)
In zaak C-278/16,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Aachen (rechter in tweede aanleg Aken, Duitsland) bij beslissing van 6 mei 2016, ingekomen bij het Hof op 19 mei 2016, in de strafzaak tegen
Frank Sleutjes,
in tegenwoordigheid van:
Staatsanwaltschaft Aachen,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, E. Levits, M. Berger en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Frank Sleutjes, vertegenwoordigd door C. Peters, Rechtsanwalt,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Hellmann en T. Henze als gemachtigden,
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door J. Vláčil en M. Smolek als gemachtigden,
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en M. de Ree als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Troosters en S. Grünheid als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 mei 2017,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB 2010, L 280, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure die tegen Frank Sleutjes is ingesteld wegens het wederrechtelijk verlaten van de plaats van een ongeval.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
In de overwegingen 14, 17 en 30 van richtlijn 2010/64 heet het:
- ‘(14)
Het recht op vertolking en vertaling ten behoeve van personen die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, is vastgelegd in artikel 6 van het [op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden], zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De bepalingen van deze richtlijn vergemakkelijken de toepassing van dit recht in de praktijk. Te dien einde strekt deze richtlijn ertoe het recht van een beklaagde of verdachte op vertolking en vertaling in strafprocedures te garanderen, met het oog op het verzekeren van zijn recht op een eerlijk proces.
[…]
- (17)
Deze richtlijn dient kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van verdediging volledig kunnen uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.
[…]
- (30)
Het garanderen van een eerlijk verloop van de procedure vereist dat essentiële processtukken, of ten minste de relevante onderdelen daaruit, ten behoeve van de verdachte of beklaagde vertaald worden overeenkomstig deze richtlijn. Bepaalde stukken moeten in dit opzicht altijd worden beschouwd als essentiële processtukken en moeten bijgevolg worden vertaald, zoals beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen. Het behoort de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toe om uit eigen beweging of op verzoek van de verdachte of beklaagde of van diens raadsman te besluiten welke andere processtukken essentieel zijn om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen en bijgevolg eveneens moeten worden vertaald.’
4
Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift ‘Voorwerp en werkingssfeer’, bepaalt in de leden 1 en 2:
- ‘1.
Deze richtlijn legt voorschriften vast met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel.
- 2.
Het in lid 1 bedoelde recht geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.’
5
Artikel 3 van deze richtlijn, ‘Recht op vertaling van essentiële processtukken’, bepaalt in de leden 1 en 2:
- ‘1.
De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.
- 2.
De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.’
Duits recht
Gerichtsverfassungsgesetz
6
§ 187 van het Gerichtsverfassungsgesetz (wet betreffende de rechterlijke organisatie; hierna: ‘GVG’) bepaalt in lid 1 dat voor een verdachte die het Duits niet machtig is, een tolk of vertaler moet worden opgeroepen voor zover dit vereist is om deze verdachte in staat te stellen zijn rechten in de strafprocedure uit te oefenen.
7
Voorts bepaalt lid 2 van deze § 187 dat het, teneinde te garanderen dat een verdachte die het Duits niet machtig is zijn recht van verdediging kan uitoefenen, in de regel nodig is dat een schriftelijke vertaling van bevelen tot vrijheidsbeneming, tenlasteleggingen, strafbeschikkingen en nog niet in kracht van gewijsde gegane uitspraken wordt gemaakt.
Strafprozessordnung
8
§ 37, lid 3, van de Strafprozessordnung (wetboek van strafvordering; hierna: ‘StPO’) bepaalt dat aan een verdachte die het Duits niet machtig is, enkel de ‘uitspraak’ (Urteil) moet worden betekend, samen met een vertaling ervan in een taal die de verdachte begrijpt.
9
§§ 407 en volgende van de StPO bevatten regels omtrent strafbeschikkingen (Strafbefehle).
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
10
Op 2 november 2015 heeft het Amtsgericht Düren (rechter in eerste aanleg Düren, Duitsland), op verzoek van de Staatsanwaltschaft Aachen (openbaar ministerie Aken, Duitsland), overeenkomstig de §§ 407 en volgende van de StPO een strafbeschikking tegen Sleutjes — een Nederlands staatsburger — uitgevaardigd, waarbij deze wegens het wederrechtelijk verlaten van de plaats van een ongeval een geldboete kreeg opgelegd.
11
Deze strafbeschikking bevatte een rechtsmiddelenvoorlichting. Daarin werd uiteengezet dat de beschikking onherroepelijk en uitvoerbaar zou worden indien Sleutjes niet binnen twee weken na de betekening ervan, in het Duits verzet zou aantekenen bij het Amtsgericht Düren, hetzij schriftelijk, hetzij bij een ter griffie van die rechterlijke instantie afgelegde en aldaar geregistreerde verklaring.
12
Op 12 november 2015 is de litigieuze strafbeschikking aan Sleutjes betekend. Bij deze beschikking, die in het Duits was opgesteld, was een Nederlandse vertaling gevoegd, zij het enkel van de informatie over de rechtsmiddelen.
13
Op 24 en 26 november 2015 heeft Sleutjes e-mails gestuurd naar het Amtsgericht Düren, waarin hij — in het Nederlands — zijn standpunt heeft uiteengezet over de tegen hem uitgevaardigde strafbeschikking. Bij brief van 1 december 2015 heeft deze rechterlijke instantie de verdachte meegedeeld dat ieder aan deze instantie gericht schrijven in het Duits moet zijn gesteld.
14
Tegelijk heeft de raadsman van Sleutjes op 1 december 2015 per fax verzet aangetekend en heeft hij verzocht om herstel in de vorige toestand. Bij beschikking van 28 januari 2016 heeft de voornoemde rechterlijke instantie dit verzet niet-ontvankelijk verklaard op grond dat het te laat was aangetekend, en heeft zij het verzoek om herstel in de vorige toestand afgewezen.
15
Sleutjes heeft een onmiddellijk beroep tegen deze beschikking ingesteld, dat thans aanhangig is bij de verwijzende rechter, te weten het Landgericht Aachen.
16
Die rechter is van oordeel dat de twee e-mails van Sleutjes van 24 en 26 november 2015 het Amtsgericht Düren weliswaar binnen de verzetstermijn hebben bereikt, maar dat zij geen geldig verzet opleveren. Gesteld al dat de e-mails voldoen aan het in het Duitse recht neergelegde formele vereiste dat het verzet schriftelijk moet worden aangetekend, zijn zij immers hoe dan ook niet in het Duits opgesteld. Om die reden kan Sleutjes' verzet dus onmogelijk ontvankelijk worden geacht. Hij was er namelijk in het Nederlands van op de hoogte gesteld dat hij een dergelijk bezwaar in het Duits moest indienen.
17
Evenwel herinnert de verwijzende rechter er ten eerste aan dat wanneer een verdachte het Duits niet machtig is, hem volgens § 37, lid 3, StPO de ‘uitspraak’ moet worden betekend samen met een vertaling ervan in een taal die hij begrijpt. Ten tweede brengt hij in herinnering dat volgens § 187, lid 2, GVG in de regel een schriftelijke vertaling van onder meer strafbeschikkingen en nog niet in kracht van gewijsde gegane uitspraken moet worden gemaakt.
18
In die context vraagt de verwijzende rechter zich af of het begrip ‘uitspraak’ (Urteil) in de zin van § 37, lid 3, StPO, uitgelegd in het licht van artikel 3 van richtlijn 2010/64, ook strafbeschikkingen (Strafbefehle) moet omvatten. Indien dit het geval is, dan was de betekening van de tegen Sleutjes uitgevaardigde strafbeschikking nietig, omdat daarbij geen integrale Nederlandse vertaling was gevoegd. De verzetstermijn is in dat geval zelfs nog niet ingegaan.
19
In deze omstandigheden heeft het Landgericht Aachen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Moet artikel 3 van [richtlijn 2010/64] aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘uitspraak’ (Urteil) in § 37, lid 3, StPO mede ziet op strafbeschikkingen (Strafbefehle) in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
20
Alvorens wordt geantwoord op de prejudiciële vraag, moet worden opgemerkt dat de Duitse regering zich in haar opmerkingen op het standpunt stelt dat de verdachte op grond van de toepasselijke nationale voorschriften recht heeft op vertaling van de strafbeschikking en het daartegen aangetekende verzet, zodat de beslechting van het hoofdgeding niet afhangt van het antwoord op de gestelde vraag en deze dus niet relevant is. De verwijzende rechter legt die nationale voorschriften evenwel anders uit.
21
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om — rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak — zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arresten van 6 september 2016, Petruhhin, C-182/15, EU:C:2016:630, punt 19, en 8 december 2016, Eurosaneamientos e.a., C-532/15 en C-538/15, EU:C:2016:932, punt 27).
22
Hieruit vloeit voort dat er een vermoeden van relevantie rust op de vragen inzake de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, waarvan het Hof de juistheid niet behoeft na te gaan. Het Hof kan een verzoek van een nationale rechter enkel afwijzen wanneer de gevraagde uitlegging van het Unierecht kennelijk op generlei wijze verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is en voorts wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 8 december 2016, Eurosaneamientos e.a., C-532/15 en C-538/15, EU:C:2016:932, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23
In casu blijkt evenwel niet duidelijk uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de situatie in kwestie onder een van deze hypothesen valt. Bovendien staat het niet aan het Hof om de uitlegging van het nationale recht door de verwijzende rechter in twijfel te trekken.
24
Bijgevolg moet de gestelde vraag worden beantwoord.
25
Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van richtlijn 2010/64 aldus moet worden uitgelegd dat een rechtshandeling zoals een beschikking die krachtens het nationale recht kan worden uitgevaardigd om kleinere strafrechtelijke inbreuken te bestraffen en die door een rechter na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven, een ‘essentieel processtuk’ in de zin van lid 1 van dit artikel vormt, waarvan overeenkomstig de in die bepaling gestelde formele vereisten een schriftelijke vertaling moet worden bezorgd aan de verdachte of beklaagde die de taal van de betrokken procedure niet begrijpt, zodat deze zijn recht van verdediging kan uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.
26
Ter beantwoording van deze vraag moet worden opgemerkt dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 2010/64 voorziet in het recht op vertolking en vertaling in met name strafprocedures. Voorts bepaalt artikel 1, lid 2, van deze richtlijn dat dit recht geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van — indien van toepassing — de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.
27
De situatie van iemand als Sleutjes, die tegen een krachtens §§ 407 en volgende van de StPO uitgevaardigde strafbeschikking waarvan hij de bestemmeling was, verzet heeft aangetekend waarvan de ontvankelijkheid in het kader van een beroepsprocedure wordt onderzocht, valt dus duidelijk binnen de werkingssfeer van richtlijn 2010/64, zodat hij moet kunnen gebruikmaken van het door deze richtlijn gewaarborgde recht op vertolking en vertaling (zie in die zin arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punt 27).
28
Wat de vraag betreft of dit recht in casu betrekking heeft op deze strafbeschikking, moet in herinnering worden geroepen dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2010/64 verdachten of beklaagden die de taal van de betrokken strafprocedure niet verstaan, het recht toebedeelt om een schriftelijke vertaling te ontvangen van alle ‘essentiële processtukken’.
29
In de eerste plaats preciseert dit artikel in lid 2 dat de essentiële processtukken beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen omvatten.
30
Uit het aan het Hof overgelegde dossier en uit de punten 20 en 60 van het arrest van 15 oktober 2015, Covaci (C-216/14, EU:C:2015:686), blijkt dat de strafbeschikking waarin het Duitse recht voorziet, is uitgevaardigd op basis van een vereenvoudigde procedure, volgens welke de betekening van die beschikking in wezen slechts plaatsvindt nadat de rechter zich over de gegrondheid van de beschuldiging heeft uitgesproken en deze betekening voor de verdachte de eerste gelegenheid vormt om over de tegen hem ingebrachte beschuldiging te worden geïnformeerd. Indien deze persoon tegen die beschikking geen verzet aantekent binnen twee weken vanaf de betekening ervan, gaat zij bovendien in kracht van gewijsde en worden de daarin opgelegde sancties uitvoerbaar.
31
Bijgevolg vertegenwoordigt een dergelijke strafbeschikking zowel een tenlastelegging als een vonnis in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2010/64.
32
In de tweede plaats volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zowel uit de overwegingen 14, 17 en 30 van deze richtlijn als uit de tekst van artikel 3 ervan, en in het bijzonder lid 1 van dit artikel, dat het daarbij gewaarborgde recht op vertaling is ingevoerd om de betrokkenen in staat te stellen hun rechten van verdediging uit te oefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te garanderen (arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punt 43).
33
Wanneer een strafbeschikking als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, aan iemand uitsluitend in de taal van de betrokken procedure wordt verstrekt, hoewel deze persoon die taal niet machtig is, dan is hij niet in staat om te begrijpen wat hem wordt verweten en kan hij zijn recht van de verdediging dus niet naar behoren uitoefenen indien hij niet beschikt over een vertaling van deze beschikking in een taal die hij beheerst.
34
Uit een en ander volgt dat op de gestelde vraag moet worden geantwoord dat artikel 3 van richtlijn 2010/64 aldus moet worden uitgelegd dat een rechtshandeling zoals een beschikking die krachtens het nationale recht kan worden uitgevaardigd om kleinere strafrechtelijke inbreuken te bestraffen en die door een rechter na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven, een ‘essentieel processtuk’ in de zin van lid 1 van dit artikel vormt, waarvan overeenkomstig de in die bepaling gestelde formele vereisten een schriftelijke vertaling moet worden bezorgd aan de verdachte of beklaagde die de taal van de betrokken procedure niet begrijpt, zodat deze zijn recht van verdediging kan uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.
Kosten
35
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3 van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures moet aldus worden uitgelegd dat een rechtshandeling zoals een beschikking die krachtens het nationale recht kan worden uitgevaardigd om kleinere strafrechtelijke inbreuken te bestraffen en die door een rechter na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven, een ‘essentieel processtuk’ in de zin van lid 1 van dit artikel vormt, waarvan overeenkomstig de in die bepaling gestelde formele vereisten een schriftelijke vertaling moet worden bezorgd aan de verdachte of beklaagde die de taal van de betrokken procedure niet begrijpt, zodat deze zijn recht van verdediging kan uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑10‑2017
Conclusie 11‑05‑2017
N. Wahl
Partij(en)
Zaak C-278/161.
Strafprocedure tegen Frank Sleutjes,
andere partij in de procedure:
Staatsanwaltschaft Aachen
[verzoek van het Landgericht Aachen (rechter in tweede aanleg Aken, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
1.
Het door richtlijn 2010/64/EU2. gewaarborgde recht op vertolking en vertaling in strafprocedures in de hele Europese Unie is een belangrijke mijlpaal op de weg naar een versterking van de procedurele rechten van personen die ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, zoals beoogd door het programma van Stockholm van de Europese Raad.3. Zoals de Raad van de Europese Unie heeft gepreciseerd, ‘[moet] [d]e verdachte of beklaagde […] kunnen begrijpen wat er gebeurt en moet [hij] zich verstaanbaar kunnen maken. Een verdachte of een beklaagde die de proceduretaal niet spreekt of begrijpt, heeft een tolk nodig, en vertalingen van essentiële processtukken.’4. Tegen die achtergrond zal het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing het Hof in de gelegenheid stellen zijn rechtspraak over richtlijn 2010/64 verder te ontwikkelen.5.
2.
In het hoofdgeding wenst het Landgericht Aachen (rechter in tweede aanleg Aken, Duitsland) in wezen te vernemen of een Strafbefehl (strafbeschikking) dient te worden aangemerkt als een ‘essentieel processtuk’ in strafprocedures, dat overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 2010/64 moet worden vertaald indien de persoon tot wie het is gericht, geen Duits verstaat.
3.
Om de hiernavolgende redenen geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag bevestigend te beantwoorden.
I. Toepasselijke bepalingen
A. Richtlijn 2010/64
4.
De overwegingen 14, 16 en 30 van richtlijn 2010/64 luiden:
- ‘(14)
Het recht op vertolking en vertaling ten behoeve van personen die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, is vastgelegd in artikel 6 van het [op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; hierna: ‘EVRM’], zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De bepalingen van deze richtlijn vergemakkelijken de toepassing van dit recht in de praktijk. Te dien einde strekt deze richtlijn ertoe het recht van een beklaagde of verdachte op vertolking en vertaling in strafprocedures te garanderen, met het oog op het verzekeren van zijn recht op een eerlijk proces.
[…]
- (16)
In sommige lidstaten is een andere autoriteit dan een in strafzaken bevoegde rechtbank bevoegd tot het opleggen van sancties met betrekking tot relatief lichte strafbare feiten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn met betrekking tot verkeersovertredingen die op grote schaal worden begaan en die kunnen worden vastgesteld naar aanleiding van een verkeerscontrole. In dergelijke situaties zou het onredelijk zijn de bevoegde autoriteit te verplichten alle rechten te waarborgen waarin deze richtlijn voorziet. Als de wet van een lidstaat erin voorziet dat voor lichte strafbare feiten een sanctie [wordt] opgelegd door een dergelijke autoriteit, en tegen het opleggen van deze sanctie beroep bij een in strafzaken bevoegde rechtbank kan worden ingesteld, moet deze richtlijn derhalve alleen van toepassing zijn op de procedure die bij deze rechtbank wordt gevoerd naar aanleiding van dit beroep.
[…]
- (30)
Het garanderen van een eerlijk verloop van de procedure vereist dat essentiële processtukken, of ten minste de relevante onderdelen daaruit, ten behoeve van de verdachte of beklaagde vertaald worden overeenkomstig deze richtlijn. Bepaalde stukken moeten in dit opzicht altijd worden beschouwd als essentiële processtukken en moeten bijgevolg worden vertaald, zoals beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen. Het behoort de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toe om uit eigen beweging of op verzoek van de verdachte of beklaagde of van diens raadsman te besluiten welke andere processtukken essentieel zijn om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen en bijgevolg eveneens moeten worden vertaald.’
5.
Artikel 1 van richtlijn 2010/64, met als opschrift ‘Voorwerp en werkingssfeer’, bepaalt in de leden 1 tot en met 3 ervan:
- ‘1.
Deze richtlijn legt voorschriften vast met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures […].
- 2.
Het in lid 1 bedoelde recht geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben gepleegd, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.
- 3.
Als het recht van een lidstaat erin voorziet dat voor lichte strafbare feiten een sanctie wordt opgelegd door een andere autoriteit dan een in strafzaken bevoegde rechtbank en tegen het opleggen van deze sanctie beroep bij deze rechtbank kan worden ingesteld, is deze richtlijn alleen van toepassing op de procedure voor deze rechtbank als gevolg van dit beroep.’
6.
In artikel 3 van richtlijn 2010/64, met als opschrift ‘Recht op vertaling van essentiële processtukken’, wordt bepaald:
- ‘1.
De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.
- 2.
De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.
- 3.
De bevoegde autoriteiten besluiten per geval of andere processtukken essentieel zijn. De verdachte of beklaagde of zijn raadsman kan een met redenen omkleed verzoek met deze strekking indienen.
- 4.
Onderdelen van essentiële processtukken die niet relevant zijn om de verdachte of beklaagde in staat te stellen van de zaak tegen hem kennis te […] nemen, hoeven niet te worden vertaald.
- 5.
De lidstaten zorgen ervoor dat de verdachte of beklaagde, overeenkomstig de procedures in het nationale recht, het recht heeft een besluit aan te vechten waarbij wordt vastgesteld dat er geen vertaling van processtukken of onderdelen daarvan nodig is en, wanneer een vertaling is verstrekt, de mogelijkheid om een klacht te formuleren dat de kwaliteit ervan onvoldoende is om het eerlijke verloop van de procedure te garanderen.
[…]
- 9.
[Een] [v]ertaling die overeenkomstig dit artikel wordt verstrekt, is van voldoende kwaliteit om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen, met name door ervoor te zorgen dat de verdachte of beklaagde geïnformeerd is over de zaak tegen hem en in staat is zijn recht van verdediging uit te oefenen.’
B. Duits recht
7.
§ 184 van het Gerichtsverfassungsgesetz (wet betreffende de rechterlijke organisatie; hierna: ‘GVG’) bepaalt onder meer dat de gerechtelijke voertaal het Duits is.
8.
In § 187 GVG, zoals gewijzigd naar aanleiding van de omzetting van de richtlijnen 2010/64 en 2012/13/EU6., wordt bepaald:
- ‘1.
Indien de verdachte of veroordeelde persoon het Duits niet machtig is dan wel zijn hoor- of spreekvermogen beperkt is, roept de rechter een tolk of vertaler op, voor zover dit vereist is voor de uitoefening van de rechten van de betrokken persoon in de strafprocedure. De rechter wijst de verdachte er in een voor hem verstaanbare taal op dat hij in dit verband voor de volledige duur van de strafprocedure recht heeft op de kosteloze bijstand van een tolk of vertaler.
- 2.
De uitoefening van de procedurele rechten van de verdachte die het Duits niet machtig is, vereist in de regel de schriftelijke vertaling van bevelen tot vrijheidsbeneming, dagvaardingen, strafbeschikkingen en nog niet in kracht van gewijsde gegane uitspraken. […]’
9.
§ 37, lid 3, van de Strafprozessordnung (Duits wetboek van strafvordering; hierna: ‘StPO’) bepaalt dat ‘wanneer een procespartij overeenkomstig § 187, leden 1 en 2, GVG een vertaling van de uitspraak moet ontvangen, de uitspraak samen met de vertaling ervan moet worden betekend’.
10.
§ 407, lid 1, StPO, die ziet op de mogelijkheid om zaken af te doen met een strafbeschikking, bepaalt dat ‘in strafprocedures […] de rechtsgevolgen van het strafbare feit op schriftelijk verzoek van het openbaar ministerie kunnen worden vastgesteld bij een schriftelijke strafbeschikking zonder behandeling van de zaak ter terechtzitting. Het openbaar ministerie stelt een dergelijke vordering in als het de behandeling van de zaak ter terechtzitting in het licht van de uitkomst van het onderzoek niet nodig acht. In het verzoek moeten de beoogde rechtsgevolgen bepaaldelijk worden aangegeven. Het verzoek geldt als instelling van de strafvervolging.’
11.
§ 410 StPO, die betrekking heeft op het maken van bezwaar tegen een strafbeschikking en op de kracht van gewijsde, bepaalt:
- ‘1.
De verdachte kan tegen de strafbeschikking, binnen twee weken vanaf de betekening ervan, bezwaar maken bij de rechterlijke instantie waardoor zij is uitgevaardigd, hetzij schriftelijk hetzij bij een ter griffie afgelegde en aldaar geregistreerde verklaring. […]
- 2.
Het bezwaar kan zich beperken tot bepaalde grieven.
- 3.
Voor zover tegen een strafbeschikking niet tijdig bezwaar is gemaakt, staat zij gelijk met een in kracht van gewijsde gegane uitspraak.’
II. Feiten, procedure en prejudiciële vraag
12.
Op 2 november 2015 heeft het Amtsgericht Düren (rechter in eerste aanleg Düren, Duitsland) op verzoek van de Staatsanwaltschaft Aachen (openbaar ministerie Aken, Duitsland) tegen Frank Sleutjes, de verdachte, een in Nederland woonachtige Nederlandse staatsburger, een strafbeschikking (hierna: ‘litigieuze strafbeschikking’) uitgevaardigd waarbij hem wegens het wederrechtelijke verlaten van de plaats van een ongeval 30 dagboetes van 30 EUR en een rijverbod zijn opgelegd. De inzake de rijbevoegdheid bevoegde autoriteit is gelast de verdachte vóór het verstrijken van een termijn van negen maanden niet het recht toe te kennen opnieuw gebruik te maken van zijn in het buitenland verleende rijbevoegdheid en hem geen Duitse rijbevoegdheid te verlenen. Voorts blijkt uit de litigieuze strafbeschikking dat deze intrekking hetzelfde effect sorteert als een ontzegging van het recht om van de rijbevoegdheid gebruik te maken in Duitsland. Bovendien is de verdachte verwezen in de kosten van de procedure.
13.
De litigieuze strafbeschikking bevat een rechtsmiddelenvoorlichting. Daarin wordt onder meer uiteengezet dat de litigieuze strafbeschikking onherroepelijk en uitvoerbaar wordt indien de verdachte niet binnen twee weken na de betekening ervan, schriftelijk dan wel bij een ter griffie afgelegde en aldaar geregistreerde verklaring, bezwaar maakt bij de daarin vermelde rechter in eerste aanleg, in casu het Amtsgericht Düren. Voorts wordt in de rechtsmiddelenvoorlichting uitgelegd dat, wanneer schriftelijk bezwaar wordt gemaakt, de bezwaartermijn alleen in acht genomen is als de rechter het bezwaarschrift vóór het verstrijken van de termijn van twee weken heeft ontvangen. Ten slotte sluit de rechtsmiddelenvoorlichting in een aparte alinea af met de volgende zin: ‘De schriftelijke instelling van een rechtsmiddel dient in de Duitse taal te geschieden.’
14.
De litigieuze strafbeschikking is aan de verdachte op 12 november 2015 betekend bij aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst. Deze betekening heeft in het Duits plaatsgevonden. Alleen van de rechtsmiddelenvoorlichting is hem daarnaast en tegelijkertijd ook een Nederlandse vertaling betekend.
15.
Op 24 november 2015 om 20.32 uur heeft de verdachte een e-mail gezonden aan het Amtsgericht Düren, waarin hij — in het Nederlands — bezwaar maakte tegen de litigieuze strafbeschikking. Op 26 november 2015 heeft hij bij het Amtsgericht Aachen (rechter in eerste aanleg Aken, Duitsland) — eveneens in het Nederlands — navraag gedaan of de e-mail van 24 november 2015 daar in goede orde was ontvangen. Bij een op 8 december 2015 verzonden schrijven van 1 december 2015 heeft het Amtsgericht Düren aan de verdachte meegedeeld dat aan de rechter gerichte brieven in het Duits moeten zijn gesteld. Voordien, op 1 december 2015, had de huidige raadsman van de verdachte tegen de litigieuze strafbeschikking per fax bezwaar gemaakt en tevens verzocht om geen rechtsgevolgen te verbinden aan het verstrijken van de bezwaartermijn.
16.
Bij beslissing van 28 januari 2016 heeft het Amtsgericht Düren het bezwaar van de verdachte tegen de litigieuze strafbeschikking niet-ontvankelijk verklaard wegens de tardieve instelling van dit rechtsmiddel. Tegelijk heeft het Amtsgericht Düren het verzoek van de verdachte om geen rechtsgevolgen te verbinden aan het verstrijken van de bezwaartermijn afgewezen op grond dat daarvoor ontoereikende redenen waren aangevoerd. De voormelde beslissing is op 2 februari 2016 aan de raadsman betekend. Bij fax van 4 februari 2016, die op dezelfde dag is ontvangen, heeft de raadsman tegen die beslissing rechtstreeks hoger beroep ingesteld. Dientengevolge is dit hoger beroep thans aanhangig voor de verwijzende rechter.
17.
Volgens de verwijzende rechter is de verdachte het Duits niet machtig in de zin van § 187, lid 1, GVG. Hij is tevens van oordeel dat de beslissing van het Amtsgericht Düren van 28 januari 2016 weliswaar juist is, maar dat het Unierecht — en met name artikel 3 van richtlijn 2010/64 — mogelijkerwijs tot een andere slotsom noopt. Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op dat § 37, lid 3, StPO — anders dan § 187, lid 2, GVG — niet verwijst naar strafbeschikkingen. Volgens hem is de vraag of strafbeschikkingen moeten worden vertaald ten behoeve van de verdachte, niet duidelijk beantwoord in de rechtspraak van het Hof. Mocht een vertaling nodig zijn, dan zou hij moeten vaststellen dat de bezwaartermijn nog niet is beginnen te lopen. De verwijzende rechter is van oordeel dat richtlijn 2010/64 een dergelijke uitlegging niet vereist, maar koestert twijfel in het licht van onder meer de uiteenlopende standpunten die Duitse rechters daarover hebben ingenomen. Daarom heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Moet artikel 3 van [richtlijn 2010/64] aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘uitspraak’ in § 37, lid 3, StPO mede ziet op strafbeschikkingen in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO?’
18.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Sleutjes, door de Duitse, de Tsjechische en de Nederlandse regering, alsook door de Commissie. Overeenkomstig artikel 76, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering is geen pleitzitting gehouden.
III. Juridische beoordeling
A. Formeel
19.
De Duitse regering merkt op dat de toepasselijke Duitse regels aldus moeten worden uitgelegd dat het begrip ‘uitspraak’ in § 37, lid 3, StPO mede ziet op strafbeschikkingen in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO. Zij is dan ook van mening dat de beslechting van het hoofdgeding niet afhangt van de beantwoording van de prejudiciële vraag.
20.
In dit verband kan worden volstaan met de opmerking dat er een vermoeden van relevantie rust op vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, waarvan het Hof de juistheid niet hoeft na te gaan.7. In casu blijkt niet onmiskenbaar dat de door de verwijzende rechter gevraagde uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2010/64 geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het voor hem aanhangige geding, dat het in het hoofdgeding gerezen geschil betreffende het vereiste van een vertaling hypothetisch is, of dat het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de prejudiciële vraag. De door de Duitse regering geuite twijfels vormen dan ook geen reden om het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk te verklaren.
21.
De bewoordingen van de prejudiciële vraag wekken evenwel op het eerste gezicht de indruk dat de verwijzende rechter het Hof verzoekt om uitlegging van § 37, lid 3, StPO, waartoe het Hof niet bevoegd is krachtens artikel 267 VWEU. Niettemin blijkt uit de in de verwijzingsbeslissing gevolgde gedachtegang dat de verwijzende rechter eigenlijk verzoekt om uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2010/64. De prejudiciële vraag moet dan ook dienovereenkomstig worden geherformuleerd.
22.
Voorts zal ik geen gevolg geven aan de suggestie van de Commissie om de prejudiciële vraag aldus te herformuleren dat zij tevens een verzoek om uitlegging van richtlijn 2012/13 inhoudt. Overeenkomstig het bovengenoemde vermoeden van relevantie kan de vraag van de verwijzende rechter niet worden geacht onvolledig te zijn omdat zij niet naar die andere richtlijn verwijst. Integendeel, ik zie geen enkele aanleiding om te geloven dat de verwijzende rechter van die andere richtlijn onkundig is. In de verwijzingsbeslissing wordt namelijk het arrest Covaci8. aangehaald, waarin ook richtlijn 2012/13 is uitgelegd. Hoe dan ook staat het de verwijzende rechter vrij om, indien hij dat dienstig acht, het Hof een andere vraag voor te leggen over de uitlegging van die richtlijn. 9.
23.
Gelet op een en ander komt het mij voor dat de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen wenst te vernemen of het begrip ‘essentieel processtuk’ als bedoeld in artikel 3 van richtlijn 2010/64 mede ziet op een strafbeschikking in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO.
B. Materieel
1. Een strafbeschikking is een ‘essentieel processtuk’ in de zin van artikel 3 van richtlijn 2010/64
24.
De verwijzende rechter is geneigd de in het vorige punt geherformuleerde vraag ontkennend te beantwoorden. Daarentegen nemen alle partijen die opmerkingen hebben ingediend, het tegenovergestelde standpunt in.
25.
Vooraleer de vraag wordt beantwoord, zij eraan herinnerd dat de procedure die is vastgesteld voor de uitvaardiging van een strafbeschikking in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO, een vereenvoudigde procedure zonder terechtzitting of contradictoire behandeling is. Meer bepaald heeft het Hof geoordeeld dat de strafbeschikking waarin het Duitse recht voorziet, wordt uitgevaardigd op basis van een procedure sui generis. Volgens deze procedure is het maken van bezwaar tegen de strafbeschikking in kwestie de enige mogelijkheid waarover de verdachte beschikt om te bewerkstelligen dat er een contradictoire behandeling plaatsvindt in het kader waarvan hij ten volle kan gebruikmaken van zijn recht te worden gehoord.10.
26.
Het wekt dan ook geen verwondering dat het Hof heeft geoordeeld dat de situatie van een persoon die bezwaar wenst te maken tegen een tot hem gerichte strafbeschikking die nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2010/64 valt, zodat die persoon van het door die richtlijn gewaarborgde recht op vertolking en vertaling moet kunnen gebruikmaken.11.
27.
In het arrest Covaci was de nationale rechter door het openbaar ministerie verzocht om uitvaardiging van een strafbeschikking waarin onder meer werd bepaald dat bij het maken van bezwaar het Duits diende te worden gebruikt. Aangezien de nationale rechter twijfelde, wenste hij van het Hof onder meer te vernemen of richtlijn 2010/64 in de weg staat aan nationale regels op grond waarvan het een persoon tot wie een strafbeschikking is gericht en die geen Duits verstaat, niet is toegestaan tegen die strafbeschikking bezwaar te maken in een taal die hij verstaat. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord, waarbij het evenwel tevens opmerkte dat het nationale autoriteiten vrijstaat de betrokkene uitdrukkelijk toe te staan bezwaar te maken in een taal die hij verstaat, indien dat document volgens hen een ‘essentieel processtuk’ is.12.
28.
In de zaak die heeft geleid tot het arrest Covaci, was het Hof niet verzocht zich uit te spreken over de in casu centrale kwestie van de vertaling van de strafbeschikking als zodanig. Laat er evenwel geen misverstand over bestaan: de verdachte of beklaagde die geen Duits verstaat, moet binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling van de strafbeschikking ontvangen. Dat wordt bevestigd door de bewoordingen, de context en het doel van artikel 3 van richtlijn 2010/64.
29.
Wat ten eerste de bewoordingen van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2010/64 betreft, zij opgemerkt dat deze bepaling spreekt van ‘alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen’. In artikel 3, lid 2, van richtlijn 2010/64 wordt gepreciseerd dat ‘[d]e essentiële processtukken […] beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen [omvatten]’. Zoals door overweging 30 van richtlijn 2010/64 wordt bevestigd, is die opsomming niet-uitputtend.13.
30.
Anders dan de Commissie ben ik er geenszins zeker van dat een strafbeschikking dient te worden gelijkgesteld met een ‘tenlastelegging of dagvaarding’. Het is stellig juist dat het Hof heeft geoordeeld dat een strafbeschikking — overeenkomstig richtlijn 2012/13 — een soort mededeling van de beschuldiging aan de betrokkene is.14. In tegenstelling tot een tenlastelegging of dagvaarding is een strafbeschikking evenwel een door een rechter gewezen beslissing die in kracht van gewijsde gaat als er niet tijdig bezwaar tegen wordt gemaakt. Een strafbeschikking vertoont dus ook bepaalde gelijkenissen met een ‘vonnis’ in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2010/64.15. Ongeacht of een strafbeschikking een tenlastelegging of dagvaarding dan wel een vonnis is, lijkt het vanzelfsprekend dat de vertaling ervan essentieel is om te waarborgen dat de persoon tot wie de strafbeschikking is gericht, de inhoud ervan kan begrijpen en bijgevolg zijn rechten van verdediging kan uitoefenen met betrekking tot de bij de strafbeschikking opgelegde sanctie. Daarom moet een strafbeschikking steeds worden aangemerkt als een ‘essentieel processtuk’ in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.
31.
Ten tweede vindt de gedachte dat een strafbeschikking een ‘essentieel processtuk’ is als bedoeld in artikel 3 van richtlijn 2010/64, steun in de context van richtlijn 2010/64.
32.
Op dit punt verwijs ik — in navolging van de Nederlandse regering — naar artikel 1, lid 3, van richtlijn 2010/64. Deze bepaling sluit bepaalde administratieve sancties voor lichtere strafbare feiten uit van de werkingssfeer van die richtlijn. Zij heeft — overeenkomstig overweging 16 van richtlijn 2010/64 — tot doel administratieve autoriteiten vrij te stellen van de verplichting die anders op hen zou rusten om alle rechten te waarborgen die bij deze richtlijn worden toegekend, terwijl het onredelijk zou zijn dit van hen te verlangen. In die overweging wordt gepreciseerd dat dit met name geldt voor verkeersovertredingen die op grote schaal worden begaan en die kunnen worden vastgesteld naar aanleiding van een verkeerscontrole. Het schoolvoorbeeld daarvan is een snelheidsovertreding. Omgekeerd wordt daardoor ook de zienswijze bevestigd dat een rechterlijke beslissing die kan leiden tot de oplegging van een sanctie wegens een verkeersovertreding die meer is dan alleen maar een geval van te snel rijden, zoals de litigieuze strafbeschikking, een typisch geval is waarop de bij de richtlijn toegekende rechten van toepassing zijn.
33.
Ten slotte vindt de opvatting dat een strafbeschikking dient te worden aangemerkt als een ‘essentieel processtuk’, dat moet worden vertaald indien de verdachte geen Duits verstaat, steun in het doel van richtlijn 2010/64, zoals dat blijkt uit overweging 14 daarvan. Dat doel bestaat erin ‘het recht van een beklaagde of verdachte op vertolking en vertaling in strafprocedures te garanderen, met het oog op het verzekeren van zijn recht op een eerlijk proces’. Het recht op vertolking en vertaling ten behoeve van personen die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, is neergelegd in artikel 6 EVRM. Voor de inachtneming van de vereisten in verband met een eerlijk proces is het inderdaad nodig dat wordt verzekerd dat de verdachte op de hoogte is van wat hem wordt verweten, en verweer kan voeren.16. De richtlijn vergemakkelijkt de toepassing van dit recht in de praktijk.
34.
Indien niet wordt vereist dat een strafbeschikking — die mogelijkerwijs leidt tot de onherroepelijke oplegging van een sanctie — wordt vertaald, dreigt het recht op een eerlijk proces van de persoon tot wie die strafbeschikking is gericht, onmiskenbaar te worden aangetast, met name als die persoon de strafbeschikking niet begrijpt omdat hij geen Duits verstaat. Alsdan zou geen recht worden gedaan.
35.
Hetgeen hierboven is uiteengezet, wordt niet weersproken door het feit dat het volgens artikel 3, lid 3, van richtlijn 2010/64 aan de bevoegde autoriteiten staat om per geval te besluiten of andere processtukken essentieel zijn. Die bepaling betreft inderdaad processtukken die niet reeds op grond van artikel 3, leden 1 en 2, van de richtlijn worden geacht essentieel te zijn.17.
36.
Ook het arrest Balogh doet niet af aan de door mij voorgestelde oplossing. De zaak die tot dat arrest heeft geleid, betrof een procedure voor de erkenning in Hongarije van de rechtsgevolgen van een in Oostenrijk gewezen vonnis dat in kracht van gewijsde was gegaan, waarbij István Balogh was veroordeeld tot een gevangenisstraf en was verwezen in de kosten. De tegen Balogh in Oostenrijk gevoerde strafprocedure was reeds afgesloten en zijn recht op vertaling was in die procedure geëerbiedigd. Derhalve kwam het Hof tot de slotsom dat richtlijn 2010/64 niet van toepassing was op een dergelijke erkenningsprocedure.18.
37.
Gelet op een en ander is een document als een strafbeschikking in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO een ‘essentieel processtuk’ in de zin van artikel 3 van richtlijn 2010/64. Het moet bijgevolg worden vertaald indien de persoon tot wie het is gericht, geen Duits verstaat.
2. Nadere overwegingen met betrekking tot het bij artikel 3 van richtlijn 2010/64 toegekende recht op vertaling in strafprocedures
38.
Gelet op de consequenties van het hierboven ingenomen standpunt, dienen aan het bij artikel 3 van richtlijn 2010/64 toegekende recht op vertaling in strafprocedures nadere overwegingen te worden gewijd, daar deze voor de verwijzende rechter van nut kunnen zijn bij de beslechting van het voor hem aanhangige geding.
39.
Dat recht is universeel, aangezien richtlijn 2010/64 de personele werkingssfeer ervan — dat wil zeggen de kring van personen die de door de richtlijn verleende bescherming kunnen genieten — niet beperkt. Het enige vereiste waaraan moet zijn voldaan opdat de betrokken personen die bescherming genieten, is dat zij ervan in kennis zijn gesteld dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan.
40.
Daartegenover staat dat in richtlijn 2010/64 niet wordt gepreciseerd in welke taal de persoon die ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan en die de taal van de procedure niet verstaat, een vertaling van de essentiële processtukken dient te ontvangen. Derhalve wijst niets erop dat die taal de moedertaal van die persoon moet zijn. Integendeel, blijkens artikel 3, lid 4, van richtlijn 2010/64 heeft de vertaling tot doel de verdachte of beklaagde in staat te stellen ‘van de zaak tegen hem kennis te […] nemen’. Het lijkt dan ook mogelijk dat een ‘spiltaal’ wordt gebruikt die de betrokkene verstaat, zolang dit niet gebeurt om arbitraire redenen.
41.
Meer bepaald biedt laatstgenoemde bepaling lidstaten de mogelijkheid onderdelen van essentiële processtukken die niet relevant zijn om de verdachte of beklaagde in staat te stellen van de zaak tegen hem kennis te nemen, niet te vertalen. Zij staat evenwel niet toe dat de vertaling van een essentieel processtuk wordt vervangen door louter het verstrekken van extra informatie over de voor die persoon openstaande rechtsmiddelen in een taal die hij verstaat, zoals in het hoofdgeding is gebeurd. Voorts moet de vertaling — ongeacht welke taal gekozen is — op grond van artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/64 van voldoende kwaliteit zijn om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen. De betrokkene heeft krachtens artikel 3, lid 5, van die richtlijn het recht om — overeenkomstig de nationale regels — een klacht in te dienen ingeval geen vertaling nodig werd geacht of, wanneer een vertaling is verstrekt, de kwaliteit ervan ontoereikend is.
42.
De periode waarin de betrokkene krachtens artikel 3 van richtlijn 2010/64 recht heeft op vertaling in strafprocedures, loopt volgens artikel 1, lid 2, van die richtlijn vanaf het ogenblik waarop hij ervan in kennis is gesteld dat hij ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, tot de definitieve vaststelling dat hij het strafbare feit al dan niet heeft begaan, met inbegrip van — indien van toepassing — de strafoplegging en eventuele beroepsprocedures. Een vertaling van een essentieel processtuk hoeft evenwel niet op hetzelfde ogenblik als dat processtuk ter hand te worden gesteld, aangezien in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2010/64 wordt gepreciseerd dat de betrokkene slechts binnen een ‘redelijke termijn’ een vertaling dient te ontvangen. Hoe dan ook, er hoeft nauwelijks op te worden gewezen dat de betrokkene tevens een redelijke termijn moet krijgen om op de hoogte te raken van de inhoud van het essentiële processtuk en daarop in voorkomend geval te reageren.
43.
In richtlijn 2010/64 wordt geen specifieke maatregel aangewezen die de lidstaten moeten nemen indien het recht op vertaling is geschonden. Het stilzwijgen van de Uniewetgever ter zake brengt dan ook met zich mee dat hun de vrije keuze wordt gelaten tussen de verschillende oplossingen die geschikt zijn om de doelstelling van artikel 3, lid 1, van die richtlijn te bereiken, naargelang van de verschillende situaties die zich kunnen voordoen.19. Die doelstelling kan bijvoorbeeld worden verwezenlijkt door een verzoek in te willigen om geen rechtsgevolgen te verbinden aan het verstrijken van de bezwaartermijn20., of — zo nodig — door de nationale regel waarbij de bezwaartermijn wordt vastgesteld, buiten toepassing te laten.21.
44.
Hoe dan ook, het is duidelijk dat een lidstaat bij de vervolging van een persoon die de taal van de procedure niet verstaat, geen gebruik mag maken van essentiële processtukken die voor de betrokkene niet zijn vertaald hoewel dit is vereist. Daardoor zou de richtlijn niet alleen elke nuttige werking worden ontnomen, maar zouden ook de rechten van verdediging en het eerlijke verloop van de procedure als bedoeld in artikel 6 EVRM — waarvan de richtlijn de praktische toepassing beoogt te vergemakkelijken — worden aangetast. Het komt mij dan ook voor dat het in het belang van de lidstaten is dat zij waarborgen dat de ‘redelijke termijn’ waarbinnen personen die ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, dergelijke vertalingen dienen te ontvangen, zo kort mogelijk blijft.
45.
De verwijzende rechter zet in de verwijzingsbeslissing uiteen wat zijn opvatting is over de gevolgen die een schending van artikel 3 van richtlijn 2010/64 heeft voor de termijn die geldt voor het maken van bezwaar tegen een strafbeschikking. Volgens hem zou de betekening van de litigieuze strafbeschikking nietig zijn geweest omdat zij niet vergezeld ging van een Nederlandse vertaling van de volledige tekst. Dientengevolge zou de bezwaartermijn nog niet zijn beginnen te lopen.
46.
In dit verband zij eraan herinnerd dat de lidstaten bij het ontbreken van regels van Unierecht — krachtens het beginsel van procedurele autonomie — naar eigen goeddunken termijnen mogen vaststellen in het kader van de regeling van gerechtelijke procedures. Overeenkomstig het gelijkwaardigheidsbeginsel mogen personen die ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan en die zich op de hun bij richtlijn 2010/64 toegekende rechten beroepen omdat zij de taal van de procedure niet verstaan, evenwel niet worden benadeeld ten opzichte van personen die deze taal wel verstaan en die al met al eerder onderdanen van de vervolgende lidstaat zullen zijn.22. Daarom ben ik het met de verwijzende rechter eens dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen een strafbeschikking niet mag beginnen te lopen voordat de betrokken persoon een correcte vertaling van de strafbeschikking heeft ontvangen. Bij gebreke daarvan dreigen de rechten van verdediging alsook het doeltreffendheidsbeginsel te worden aangetast.23.
IV. Conclusie
47.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging op de prejudiciële vraag van het Landgericht Aachen (rechter in tweede aanleg Aken, Duitsland) te antwoorden dat artikel 3 van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures aldus moet worden uitgelegd dat een document als een strafbeschikking in de zin van de §§ 407 en volgende van de Strafprozessordnung (Duits wetboek van strafvordering) een ‘essentieel processtuk’ is, dat bijgevolg moet worden vertaald indien de persoon tot wie het is gericht, geen Duits verstaat.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑05‑2017
Oorspronkelijke taal: Engels.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB 2010, L 280, blz. 1).
Europese Raad, ‘Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger’ (PB 2010, C 115, blz. 1 en 10).
Bijlage bij de resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures (PB 2009, C 295, blz. 3).
Zie arresten van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, en 9 juni 2016, Balogh, C-25/15, EU:C:2016:423.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1).
Zie arrest van 8 december 2016, Eurosaneamientos e.a., C-532/15 en C-538/15, EU:C:2016:932, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686.
Zie in die zin arrest van 17 juli 2014, Torresi, C-58/13 en C-59/13, EU:C:2014:2088, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punten 20 en 41.
Arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punt 27.
Arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punten 47–50.
Arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punt 45.
Arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punt 61.
In dit verband wordt het begrip ‘vonnis’ ruim opgevat in de Brusselse regeling betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Zie met name artikel 2, onder a), van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1), waarin is bepaald dat een ‘beslissing’ ‘elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing [is], ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling van het bedrag van de proceskosten door de griffier’. Zie dienaangaande arrest van 2 april 2009, Gambazzi, C-394/07, EU:C:2009:219, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie in die zin arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C-216/14, EU:C:2015:686, punt 49.
Arrest van 9 juni 2016, Balogh, C-25/15, EU:C:2016:423, punten 36–40.
Zie naar analogie arrest van 17 juli 2008, Raccanelli, C-94/07, EU:C:2008:425, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie bijvoorbeeld arrest van 22 maart 2017, Tranca e.a., C-124/16, C-188/16 en C-213/16, EU:C:2017:228, punt 51.
Zie voor een voorbeeld van de op de nationale rechter krachtens het Unierecht rustende verplichting om het nationale recht niet aldus uit te leggen dat het in strijd is met het Unierecht, arrest van 19 april 2016, DI, C-441/14, EU:C:2016:278, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie arresten van 24 november 1998, Bickel en Franz, C-274/96, EU:C:1998:563, punt 26, en 27 maart 2014, Grauel Rüffer, C-322/13, EU:C:2014:189, punt 20, al moet worden toegegeven dat de omstandigheden van die zaken enigszins verschilden van die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn.
Zie, met betrekking tot de beoordeling van de termijn voor het maken van bezwaar tegen een strafbeschikking uit het oogpunt van richtlijn 2012/13, arrest van 22 maart 2017, Tranca e.a., C-124/16, C-188/16 en C-213/16, EU:C:2017:228, punt 51.