HR, 09-10-2018, nr. 17/00351
ECLI:NL:HR:2018:1888
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-10-2018
- Zaaknummer
17/00351
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1888, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1131
ECLI:NL:PHR:2018:1131, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1888
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑02‑2018
- Vindplaatsen
NJ 2018/474 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2018-0370
NbSr 2018/328
Uitspraak 09‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b. omdat het te laat is ingesteld. Verontschuldigbare termijnoverschrijding op de grond dat ex art. 366.4 Sv vertaling mededeling verstekvonnis aan verdachte, die in e.a. noch in h.b. ttz. is verschenen, had moeten worden verstrekt? O.g.v. de geschiedenis van de totstandkoming van art. 366.4 Sv moet worden aangenomen dat de mate waarin verdachte t.t.v. het eerste verhoor door de politie de Nederlandse taal beheerst mede een relevante omstandigheid kan zijn voor de beoordeling of sprake is van verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst in de zin van voormelde bepaling. Gelet hierop geeft ‘s Hofs klaarblijkelijke oordeel dat een schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis achterwege kon blijven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Het kan, verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst. Het voorgaande brengt mee dat ‘s Hofs oordeel dat zich door de uitreiking van de mededeling uitspraak een omstandigheid heeft voorgedaan a.b.i. art. 408.2 Sv en het h.b. derhalve te laat is ingesteld, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is. Volgt verwerping.
Partij(en)
9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/00351
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2017, nummer 21/003313-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn het hoger beroep heeft ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte - in strijd met art. 366, vierde lid, Sv - geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis is verstrekt.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep. Volgens de raadsman kan op basis van de akte van uitreiking niet worden vastgesteld welk document aan verdachte is uitgereikt. Daarnaast is verdachte de Nederlandse taal niet machtig en is de mededeling uitspraak niet in een voor verdachte begrijpelijke taal aan hem uitgereikt.
Het hof overweegt hierover het volgende. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking waaruit blijkt dat een brief op 25 mei 2016 is uitgereikt aan verdachte in persoon. Op deze akte staat het parketnummer van de onderhavige zaak en, met de hand geschreven, 'mu'. Het hof is van oordeel dat op basis van die gegevens de brief, die is uitgereikt, de mededeling uitspraak is.
Deze mededeling uitspraak is in de Nederlandse taal opgesteld. Verdachte is door de politie in het Nederlands verhoord. Daar heeft hij verklaard dat hij het Nederlands soms niet goed begrijpt. De verbalisant heeft daarop voorgesteld om verder te gaan met het verhoor, waarbij verdachte het kon aangeven wanneer hij het niet begreep, zodat dan een tolk kon worden ingeschakeld. Verdachte heeft hiermee ingestemd en het verhoor is verder gegaan. Verdachte heeft gedurende het verdergaande verhoor niet aangegeven dat hij iets niet begrijpt. Het hof leidt hier uit af dat verdachte de Nederlandse taal voldoende machtig is om de inhoud van het vonnis te kunnen begrijpen.
Verdachte kan volgens de wet gedurende veertien dagen na betekening van het vonnis, tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is echter pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.2.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich het proces-verbaal van het eerste verhoor door de politie van de verdachte van 16 juni 2016. De inhoud daarvan is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.7 als volgt samengevat:
"Raadpleging van het desbetreffende proces-verbaal van dat verhoor, dat zich bij de processtukken bevindt, leert dat in het kader van dit verhoor een - in de schriftelijke weergave tien pagina's omvattend - gesprek in de vraag - antwoordstijl in de Nederlandse taal heeft plaatsgevonden. (...) [Hierbij is] nog van belang op te merken dat de verdachte uitgebreid heeft geantwoord op de aan hem gestelde vragen en niet slechts met ja of nee heeft volstaan. Tenslotte geeft blijkens het proces-verbaal van verhoor de verdachte aan het eind van dat verhoor aan dat alle vragen voor hem duidelijk zijn geweest."
2.3.1.
Art. 366, vierde lid, Sv is ingevoerd bij de Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85, tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). Deze wet is in werking getreden op 1 oktober 2013 (Stb. 2013, 268).
2.3.2.
Art. 366 Sv luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
(...)
3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt."
2.4.
Op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van art. 366, vierde lid, Sv, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4 en 3.5, moet worden aangenomen dat de mate waarin een verdachte ten tijde van het eerste verhoor door de politie de Nederlandse taal beheerst mede een relevante omstandigheid kan zijn voor de beoordeling of sprake is van een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst in de zin van voormelde bepaling.
2.5.1.
Gelet hierop geeft het klaarblijkelijke oordeel van het Hof dat in de onderhavige zaak een schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis achterwege kon blijven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Het kan, verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
2.5.2.
Het voorgaande brengt mee dat het oordeel van het Hof dat zich door de uitreiking van de mededeling uitspraak een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv en het hoger beroep derhalve te laat is ingesteld, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is.
2.6.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018.
Conclusie 28‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b. omdat het te laat is ingesteld. Verontschuldigbare termijnoverschrijding op de grond dat ex art. 366.4 Sv vertaling mededeling verstekvonnis aan verdachte, die in e.a. noch in h.b. ttz. is verschenen, had moeten worden verstrekt? O.g.v. de geschiedenis van de totstandkoming van art. 366.4 Sv moet worden aangenomen dat de mate waarin verdachte t.t.v. het eerste verhoor door de politie de Nederlandse taal beheerst mede een relevante omstandigheid kan zijn voor de beoordeling of sprake is van verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst in de zin van voormelde bepaling. Gelet hierop geeft ‘s Hofs klaarblijkelijke oordeel dat een schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis achterwege kon blijven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Het kan, verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst. Het voorgaande brengt mee dat ‘s Hofs oordeel dat zich door de uitreiking van de mededeling uitspraak een omstandigheid heeft voorgedaan a.b.i. art. 408.2 Sv en het h.b. derhalve te laat is ingesteld, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is. Volgt verwerping.
Nr. 17/00351 Zitting: 28 augustus 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 18 januari 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de uitreiking van de niet-vertaalde mededeling uitspraak een omstandigheid oplevert waaruit voortvloeit dat de verdachte bekend was met het vonnis.
3.1. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"(…)
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep. Volgens de raadsman kan op basis van de akte van uitreiking niet worden vastgesteld welk document aan verdachte is uitgereikt. Daarnaast is verdachte de Nederlandse taal niet machtig en is de mededeling uitspraak niet in een voor verdachte begrijpelijke taal aan hem uitgereikt.
Het hof overweegt hierover het volgende. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking waaruit blijkt dat een brief op 25 mei 2016 is uitgereikt aan verdachte in persoon. Op deze akte staat het parketnummer van de onderhavige zaak en, met de hand geschreven, ‘mu’.
Het hof is van oordeel dat op basis van die gegevens de brief, die is uitgereikt, de mededeling uitspraak is.
Deze mededeling uitspraak is in de Nederlandse taal opgesteld. Verdachte is door de politie in het Nederlands verhoord. Daar heeft hij verklaard dat hij het Nederlands soms niet goed begrijpt. De verbalisant heeft daarop voorgesteld om verder te gaan met het verhoor, waarbij verdachte het kon aangeven wanneer hij het niet begreep, zodat dan een tolk kon worden ingeschakeld. Verdachte heeft hiermee ingestemd en het verhoor is verder gegaan. Verdachte heeft gedurende het verdergaande verhoor niet aangegeven dat hij iets niet begrijpt. Het hof leidt hier uit af dat verdachte de Nederlandse taal voldoende machtig is om de inhoud van het vonnis te kunnen begrijpen.
Verdachte kan volgens de wet gedurende veertien dagen na betekening van het vonnis, tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is echter pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
(…)"
"Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt."
3.3. Het vierde lid is aan artikel 366 Sv toegevoegd met de inwerkingtreding op 1 oktober 2013 van de wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85, strekkende tot implementatie van Richtlijn 2010/64/EU van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures. Ook op die Richtlijn en de daarbij behorende wetgeschiedenis betreffende de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving wijst het middel.
3.4. Deze wetsgeschiedenis houdt met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van een verdachte die de taal waarin de strafprocedure wordt gevoerd niet "spreekt of verstaat" het volgende in:
"(…)
Zowel de leden van de VVD-fractie als de leden van de PVV-fractie vroegen waarom het advies van het openbaar ministerie om ten aanzien van het recht op vertaling van essentiële processtukken de kring van verdachten aan te duiden als personen die de Nederlandse taal «niet verstaan» niet is overgenomen. Graag lichten wij dit toe. De richtlijn bepaalt dat het recht op vertolking toekomt aan een verdachte die de taal waarin de strafprocedure wordt gevoerd niet «spreekt of verstaat» (in de Engelse taalversie wordt gesproken van «speak or understand»). Met het vermogen om een vreemde taal te spreken wordt geduid op de actieve taalbeheersing, dat wil zeggen of men in staat is zich in een vreemde taal mondeling uit te drukken. Met het vermogen om een vreemde taal te verstaan wordt geduid op de passieve taalbeheersing, dat wil zeggen of men in staat is een gesproken vreemde taal te begrijpen. In het Wetboek van Strafvordering wordt de terminologie gebruikt van het niet of onvoldoende «beheersen» van de Nederlandse taal. Onder het begrip «beheersen» worden zowel de actieve als passieve taalbeheersing gevat. De bestaande terminologie sluit derhalve goed aan bij de richtlijn. Ten aanzien van het recht op vertaling van processtukken bepaalt de richtlijn dat dit van toepassing is indien de verdachte de taal van de strafprocedure niet «verstaat». Het gebruik van de term «verstaan» in de context van vertaling van schriftelijke stukken is gelet op het voorgaande niet helemaal logisch omdat daarbij moet worden gedacht aan het begrip van het gesproken woord, maar kan worden verklaard doordat dit de Nederlandse vertaling is van de Engelse term «understand». Omdat de term «verstaan» in het Nederlandse taalgebruik vooral betrekking heeft op het begrip van het gesproken woord, is het advies van het openbaar ministerie met betrekking tot het recht op vertaling niet overgenomen. In plaats daarvan is ervoor gekozen de bestaande terminologie van het Wetboek van Strafvordering, die ook goed toepasbaar is op het begrijpen van schriftelijke documenten, ook te hanteren ten aanzien van het recht op vertaling. Van een uitbreiding van de kring van personen die bij de gehanteerde terminologie recht hebben op een vertaling van bepaalde essentiële processtukken is geen sprake, zo beantwoorden wij de vragen van de leden van de fracties van de VVD en de PVV. Waar het om gaat is dat een verdachte die, omdat hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, niet kan begrijpen wat hem bijvoorbeeld in de Nederlandse dagvaarding wordt verweten, wordt voorzien van een vertaling van ten minste de essentiële onderdelen van die dagvaarding.
(…)"1.
3.5. Wat betreft de vaststelling of de verdachte al dan niet de Nederlandse taal voldoende beheerst, houdt de wetgeschiedenis het volgende in:
"(…)
Bij de beoordeling of een verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst, is het moment van het eerste verhoor bij de politie cruciaal. Dat is immers veelal het eerste moment in de strafprocedure waarop de autoriteiten rechtstreeks met de verdachte communiceren en zich een oordeel kunnen vormen over zijn taalvaardigheid. De eerdergenoemde Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken bevat reeds een omschrijving van het «mechanisme» waarop artikel 2, vierde lid, van de richtlijn doelt. Paragraaf 2.3. van de aanwijzing gaat in op de wijze waarop wordt vastgesteld of de verdachte de Nederlandse taal beheerst. Als criterium geldt dat de verdachte de hem gestelde vragen en gedane mededelingen begrijpt, dat hij in staat is zijn eigen lezing te geven over de gebeurtenissen waarover zijn verklaring wordt verlangd en voldoende in staat is daarin nuances aan te brengen. Als de verdachte slechts in staat is vragen met «ja» of «nee» te beantwoorden, beheerst hij de Nederlandse taal onvoldoende en dient de bijstand van een tolk te worden ingeroepen. In beginsel wordt voor een verdachte, wanneer deze aangeeft niet in staat te zijn in het Nederlands een verklaring af te leggen, steeds een tolk opgeroepen. Bij twijfel geldt hetzelfde uitgangspunt. Dit is alleen anders wanneer de politie weet dat de verdachte het Nederlands goed beheerst, bijvoorbeeld omdat het niet de eerste keer is dat de verdachte met de politie in aanraking is gekomen. Wanneer verdachte en verbalisant van mening verschillen over de vraag of tolkenbijstand is geboden, wordt de kwestie voorgelegd aan de (hulp)officier van justitie die ter zake beslist.
Is eenmaal door de politie vastgesteld dat de verdachte de bijstand van een tolk behoeft, dan zal het openbaar ministerie ervoor zorg dragen dat ook in de daaropvolgende fasen van het strafproces – bij de rechtercommissaris, in raadkamer of ter terechtzitting – een tolk wordt opgeroepen. Hiertoe wordt een aantekening in de elektronische systemen gemaakt. Mocht onverhoopt de oproeping van een tolk ten onrechte achterwege zijn gebleven, dan zal het verhoor of de zitting worden opgeschort totdat een tolk aanwezig is.
(…)"2.
3.6. Uit de memorie van toelichting volgt aldus dat het eerste politieverhoor een ijkpunt is voor de vaststelling of de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst. Voorts volgt daaruit dat wanneer eenmaal door de politie is vastgesteld dat de verdachte de bijstand van een tolk behoeft, deze vaststelling blijft gelden voor de daaropvolgende fasen van het strafproces. Omgekeerd lijkt mij dit ook het geval. Bij het ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel in het verdere verloop van de strafprocedure, blijft de vaststelling in het eerste politieverhoor dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst van waarde.Wat betreft het criterium dat in een dergelijke verhoorsituatie geldt om te bepalen of de verdachte de Nederlandse taal machtig is, volgt uit de memorie van toelichting dat het er om gaat dat de verdachte de hem gestelde vragen en gedane mededelingen begrijpt, dat hij in staat is zijn eigen lezing te geven over de gebeurtenissen waarover zijn verklaring wordt verlangd en voldoende in staat is daarin nuances aan te brengen. Indien de verdachte vragen slechts met ja en nee kan beantwoorden, moet worden geconcludeerd dat de verdachte de taal onvoldoende beheerst.3.
3.7. In zijn overwegingen omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep baseert het hof de vaststelling dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst op hetgeen is voorgevallen in het eerste politieverhoor. In zoverre komt het oordeel van het hof mij niet onbegrijpelijk voor. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte houdt blijkens de overwegingen van het hof weliswaar in dat de verdachte in eerste instantie aangaf dat hij de Nederlandse taal soms niet helemaal goed begrijpt, maar volgens het hof is ook gebleken dat de verdachte met het verhoor zonder tolk heeft ingestemd en dat hij niet heeft aangegeven dat hij iets niet begrijpt. Raadpleging van het desbetreffende proces-verbaal van dat verhoor, dat zich bij de processtukken bevindt, leert dat in het kader van dit verhoor een- in de schriftelijke weergave tien pagina’s omvattend - gesprek in de vraag – antwoordstijl in de Nederlandse taal heeft plaatsgevonden. Gelet op het hierboven, onder 3.5 geciteerde gedeelte van de memorie van toelichting is hierbij nog van belang op te merken dat de verdachte uitgebreid heeft geantwoord op de aan hem gestelde vragen en niet slechts met ja of nee heeft volstaan. Tenslotte geeft blijkens het proces-verbaal van verhoor de verdachte aan het eind van dat verhoor aan dat alle vragen voor hem duidelijk zijn geweest. Dat het hof hieruit heeft afgeleid dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende machtig is om de inhoud van het vonnis te begrijpen, en dat door de uitreiking van de niet-vertaalde mededeling uitspraak zich een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in art. 408 lid 2 Sv, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.8. Het middel faalt en leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑08‑2018
Ditzelfde criterium is overgenomen in de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten, Stcrt. 2013, 35062 .
Beroepschrift 07‑02‑2018
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's Gravenhage
Schriftuur van cassatie inzake: [verdachte] ca O.M.
Zaaknummer: S 17/00351
Parketnummer Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem: 21/003313-16
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ([geboorteland]), te dezer zake domicilie kiezende te Utrecht, Croeselaan 244 (3521 CL), ten kantore van zijn raadsman mr. A. Boumanjal die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd dit schriftuur te ondertekenen en in te dienen;
dat hij beroep in cassatie heeft ingesteld van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem de dato 18 januari 2017;
dat in eerste aanleg de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, verdachte heeft veroordeeld terzake van witwassen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van 4.500,- EUR heeft verbeurdverklaard;
dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem bij arrest van 18 januari 2017 verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep;
dat hij het volgende middel van cassatie voordraagt:
Middel
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO.
In het bijzonder geldt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte niet ontvankelijk is in het hoger beroep, althans haar oordeel onvoldoende met redenen is omkleed, respectievelijk onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting:
1.
Ex artikel 408, lid 2 Sv, vangt de termijn van 14 dagen voor het instellen van appel aan op het moment dat verdachte bekend is geworden met de einduitspraak. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat blijkens de akte van uitreiking de uitspraak aan verdachte is medegedeeld en hij op die dag bekend was met de inhoud van de uitspraak.
2.
Ex artikel 366, lid 4 Sv, wordt verdachte, indien hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt. In confesso is dat verdachte niet een schriftelijke vertaling van de mededeling is verstrekt. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat artikel 366, lid 4 Sv, niet van toepassing is, daartoe overwegend dat verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst. Aan deze overweging heeft het Hof ten grondslag gelegd het proces-verbaal van verhoor.
De oordeel van het Hof is mede in het licht gezien van hetgeen de verdediging ter zake te berde heeft gebracht, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
3.
Vooreerst zij opgemerkt dat van cruciaal belang is of de einduitspraak verdachte inderdaad bekend is geworden, met dien verstande dat vast moet komen te staan dat verdachte daadwerkelijk bekend is met de inhoud van de uitspraak en derhalve onvoldoende is dat verdachte bekend kon zijn met de inhoud van de uitspraak1..
Ter beantwoording van de vraag of kon worden volstaan met een niet vertaalde schriftelijke mededeling van de uitspraak, is van cruciaal belang of de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst. Dit laatste mag niet aan twijfel onderhevig zijn.
4.
Voor de vraag wanneer sprake is van niet dan wel onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal zij verwezen naar de memorie van toelichting, behorende bij het wetsvoorstel terzake van de implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280) (verder te noemen: de richtlijn)2..
De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, schreef in de memorie het volgende:
‘Bij de implementatie van richtlijnen is het gewenst zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande terminologie van de Nederlandse regelgeving. In het Wetboek van Strafvordering wordt in het kader van het recht op vertolking reeds gesproken van een verdachte ‘die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst’. Deze terminologie is goed gekozen, ook waar het gaat om het recht op vertaling van stukken, omdat de term ‘beheersen’ alle relevante onderdelen van taalbeheersing omvat: het zich mondeling kunnen uitdrukken in een taal (spreken), het begrijpen van wat door de ander wordt gezegd (verstaan) en het begrijpen van wat staat geschreven. Wat betreft de term ‘niet of onvoldoende’ merken wij nog op dat het recht op vertaling van bepaalde processtukken ook geldt voor verdachten die weliswaar in zeer geringe mate het Nederlands beheersen, doch zo gering dat van hen niet kan worden verwacht dat zij de inhoud van een in het Nederlands gesteld stuk zonder vertaling daarvan kunnen begrijpen.’
In het licht van het vorenstaande, is sec het in meer of mindere mate spreken van de Nederlandse taal onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst. Ook geldt als vereiste dat de verdachte een in het Nederlands gesteld stuk, zoals een mededeling vonnis, kan begrijpen, derhalve ook in staat is om de Nederlandse taal lezend te begrijpen. Dit is ook namens verdachte te berde gebracht ten overstaan van het Hof, doch het Hof heeft ervoor gekozen om hier niet op te responderen, zulks ten onrechte.
5.
Terugkomend op het proces-verbaal van verhoor, hetwelk het fundament vormt voor het oordeel van het Hof dat verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst, zij vooreerst opgemerkt dat hieruit niet valt af te leiden dat verdachte de Nederlandse taal zodanig beheerst dat hij ook de inhoud van een in het Nederlands gesteld stuk kan begrijpen, integendeel. Uit het betreffende proces-verbaal blijkt zonneklaar dat verdachte kennelijk moeite had om de Nederlandse taal te begrijpen, hetgeen hij ook aangeeft en daarbij aangeeft dat hij een tolk wenst, laat staan dat hij in staat zou zijn om de schriftelijke mededeling, waarbij ook nog eens gebruik is gemaakt van jargon, hetgeen de begrijpelijkheid alleen maar bemoeilijkt.
Bij het voormelde zij nog aangetekend dat in eerste aanleg kennelijk wel de noodzaak is gezien om een tolk op te roepen.
Dit maakt dat het oordeel van het Hof in het licht van de wetgeschiedenis en de inhoud van het proces-verbaal, onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd.
6.
Dat, nadat verdachte heeft aangegeven de Nederlandse taal niet goed begrijpt en graag een tolk wenst, de verbalisant hier geen gehoor aan heeft gegeven en heeft voorgesteld om het verhoor voort te zetten en verdachte maar moest aangeven wanneer hij het niet begreep, zodat dan een tolk kon worden geraadpleegd, kan aan het voormelde niet afdoen.
Voorop zij in dit verband gesteld dat de verbalisant in strijd heeft gehandeld met de toepasselijke aanwijzing tolken. Ex paragraaf 3.3 van de Aanwijzing dient ingeval de verdachte aangeeft niet in staat te zijn om een verklaring in het Nederlands af te leggen, welke situatie zich heeft voorgedaan, gezien de mededeling van verdachte dat hij de Nederlandse taal niet goed begrijpt en hij om die reden graag een tolk wenst, de verbalisant in beginsel een tolk in te schakelen, waarbij nog eens geldt dat bij twijfel altijd een tolk wordt ingeschakeld.
Dit is slechts anders indien de verbalisant weet dat verdachte de Nederlandse taal wel machtig is, waarbij dan weer als vereiste geldt dat de verbalisant gemotiveerd in het proces-verbaal van het (eerste) verhoor van de verdachte weergeeft op grond waarvan hij en eventueel de hulpofficier van justitie tot het oordeel zijn gekomen dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst. Noch het één noch het ander is gesteld respectievelijk opgenomen in het proces-verbaal.
Ten tweede geldt dat voor het Hof noch voor de verdediging is na te gaan in hoeverre verdachte het voorstel van de verbalisant om verder te gaan en maar aan te geven wanneer verdachte het niet begreep, terwijl hij net te voren had aangegeven dat hij het niet goed begrijpt, daadwerkelijk heeft begrepen. Hier wreekt zich het verzuim van de verbalisant om in het proces-verbaal op te nemen waarom er niet voor is gekozen om een tolk te raadplegen, zulks ondanks de uitgesproken wens van verdachte daartoe.
Het is op vorenstaande grond dat requirant tot cassatie de eer heeft te concluderen dat het Uw Raad moge behagen het arrest a quo te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad moge vermenen te behoren.
Utrecht, 7 februari 2018
't welk doende enz.,
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑02‑2018
Zie o.a. Hoge Raad 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7698 en Hoge Raad 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0453.
Zie Kamerstukken 2011–2012, 33355 (memorie van toelichting), zie paragraaf 4 onder het kopje adviezen.