Deze zaak hangt samen met een andere zaak tegen de verdachte met als zaaknummer 14/00032, in welke zaak ik ook vandaag concludeer.
HR, 03-02-2015, nr. 14/00030
ECLI:NL:HR:2015:136
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-02-2015
- Zaaknummer
14/00030
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:136, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2823, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2823, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:136, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0099
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Dagvaarding h.b. Verstek. Art. 260.5 Sv. Vertaling appeldagvaarding. Vooropgesteld moet worden dat ingeval de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en niet blijkt dat aan de vereisten van art. 260, vijfde lid, Sv is voldaan, dit grond kan vormen voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde daaraan alsnog te voldoen. Gelet op de nationaliteit van verdachte en de oproeping van een tolk in de Roemeense taal voor de tz. in h.b., rijst het ernstige vermoeden dat verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst. Uit de op de voet van art. 434.1, Sv aan de HR toegezonden stukken kan niet blijken dat een schriftelijke vertaling van (de essentie van) de appeldagvaarding in de Roemeense of een andere voor verdachte begrijpelijke taal aan hem is verstrekt. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde dit verzuim te herstellen en aldus de verdachte in h.b. in de gelegenheid te stellen "zijn verdediging te kunnen voorbereiden en zijn proceshouding te kunnen bepalen". Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Partij(en)
3 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/00030
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 december 2013, nummer 21/006784-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte en voert daartoe aan dat aan hem in strijd met art. 260, vijfde lid, Sv niet een vertaling in het Roemeens of in een andere voor hem begrijpelijke taal van de (essentie van de) appeldagvaarding is toegezonden.
2.2.1.
Art. 260, vijfde lid, Sv is ingevoerd bij de Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85, tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). Deze wet is in werking getreden op 1 oktober 2013 (Stb. 2013, 268).
2.2.2.
Art. 260 Sv - dat ingevolge art. 412, derde lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing is - luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"3. Bij de dagvaarding van de verdachte wordt opgave gedaan van de naam, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of bij onbekendheid daarvan de aanduiding van de getuigen en deskundigen die door de officier van justitie zijn opgeroepen. Ook van de oproeping van het slachtoffer of een nabestaande voor de uitoefening van het spreekrecht, van de benadeelde partij voor zover dit nog niet op de voet van artikel 51g, tweede lid, is geschied en van een tolk wordt opgave gedaan.
4. Aan de verdachte wordt daarbij kenbaar gemaakt dat hij het recht heeft getuigen en deskundigen schriftelijk te doen oproepen of op de terechtzitting mede te brengen; hij wordt daarbij tevens opmerkzaam gemaakt op de voorschriften van de artikelen 262, eerste lid, 263, eerste, tweede en derde lid, en 278, tweede lid.
5. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding verstrekt dan wel wordt hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en de mededelingen, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, en het vierde lid."
2.2.3.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot voormelde Wet van 28 februari 2013 houdt onder meer in:
"Vertolking en vertaling dragen eraan bij dat een verdachte die de taal waarin de procedure wordt gevoerd niet of onvoldoende beheerst, effectief kan deelnemen aan zijn strafproces, dat wil zeggen dat hij kan begrijpen van welk feit hij wordt verdacht en dat hij in staat wordt gesteld zich daartegen te verdedigen. (...) Zoals gezegd is voor de verdachte die de taal waarin de procedure wordt gevoerd niet of onvoldoende beheerst, het recht op bijstand van een tolk of vertaler van belang om te kunnen begrijpen van welk feit hij wordt verdacht, om zijn verdediging te kunnen voorbereiden en zijn proceshouding te kunnen bepalen." (Kamerstukken II, 2011/2012, 33 355, nr. 3, p.1-2)
2.3.1.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Het Hof heeft de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.3.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
- het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2013;
- een ID-staat SKDB van 29 november 2013, inhoudende dat de verdachte de Roemeense nationaliteit heeft;
- een oproeping van een tolk in de Roemeense taal om te verschijnen op voormelde terechtzitting.
2.4.
Vooropgesteld moet worden dat ingeval de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en niet blijkt dat aan de vereisten van art. 260, vijfde lid, Sv is voldaan, dit grond kan vormen voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde daaraan alsnog te voldoen.
2.5.
Gelet op de nationaliteit van de verdachte en de oproeping van een tolk in de Roemeense taal voor de terechtzitting in hoger beroep, zoals hiervoor onder 2.3.2 weergegeven, rijst het ernstige vermoeden dat de verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst. Uit de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken kan niet blijken dat een schriftelijke vertaling van (de essentie van) de appeldagvaarding in de Roemeense of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal aan hem is verstrekt. In het licht van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat dit, in strijd met art. 260, vijfde lid, Sv, niet is geschied. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde dit verzuim te herstellen en aldus de verdachte in hoger beroep in de gelegenheid te stellen "zijn verdediging te kunnen voorbereiden en zijn proceshouding te kunnen bepalen". Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015.
Conclusie 25‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Dagvaarding h.b. Verstek. Art. 260.5 Sv. Vertaling appeldagvaarding. Vooropgesteld moet worden dat ingeval de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en niet blijkt dat aan de vereisten van art. 260, vijfde lid, Sv is voldaan, dit grond kan vormen voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde daaraan alsnog te voldoen. Gelet op de nationaliteit van verdachte en de oproeping van een tolk in de Roemeense taal voor de tz. in h.b., rijst het ernstige vermoeden dat verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst. Uit de op de voet van art. 434.1, Sv aan de HR toegezonden stukken kan niet blijken dat een schriftelijke vertaling van (de essentie van) de appeldagvaarding in de Roemeense of een andere voor verdachte begrijpelijke taal aan hem is verstrekt. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde dit verzuim te herstellen en aldus de verdachte in h.b. in de gelegenheid te stellen "zijn verdediging te kunnen voorbereiden en zijn proceshouding te kunnen bepalen". Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Nr. 14/00030 Zitting: 25 november 2014 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] 1. |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 2 december 2013 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. In eerste aanleg is de verdachte wegens diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte verstek tegen de verdachte heeft verleend.
4. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 9 augustus 2013, met daarin:
“De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [a-straat 1] te Amersfoort2..
Als raadsvrouw van verdachte is aanwezig mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om namens de verdachte het woord te voeren.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De raadsvrouw verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik zie geen akte van uitreiking van de dagvaarding in het dossier. Mijn cliënt wist niets van deze dagvaarding af. Mijn cliënt heeft geen afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. Ik verzoek u om de behandeling van de zaak aan te houden. Op het moment dat hij in vrijheid is gesteld voor een andere zaak waarvoor hij in detentie zat, is hij naar Roemenië vertrokken. Ik weet niet of dat voor of na deze dagvaarding was. Mijn cliënt wil weer terug naar Nederland komen om hier kranten te verkopen.
De officier van justitie voert het woord - zakelijk weergegeven - als volgt:
In het dossier zit een akte van uitreiking van de dagvaarding die aan de verdachte in persoon is betekend op 22 juni 2013. De dagvaarding is derhalve geldig uitgereikt. Ik vind het te onduidelijk wanneer de verdachte het besluit heeft genomen om naar Roemenie te vertrekken en hij heeft in een periode van anderhalve maand geen onderbouwing gegeven van waarom hij aanwezig wil zijn bij de behandeling van de zaak, dan wel afwezig is.
De politierechter overweegt als volgt. In het dossier zit een akte van uitreiking van de dagvaarding, die aan de verdachte in persoon is betekend op 22 juni 2013. De verdachte was derhalve geruime tijd op de hoogte van de zittingsdatum en niet duidelijk is wanneer de verdachte heeft besloten om naar Roemenie te vertrekken. De politierechter wijst het verzoek van de raadsvrouw om aanhouding van de zaak daarom af. Nu er een gemachtigde advocaat is verschenen zal de zaak in een procedure op tegenspraak behandeld worden.”
(ii) een akte instellen hoger beroep van 12 augustus 2013, waarop als adres van de verdachte staat vermeld: [a-straat 1] Amersfoort;
(iii) een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting van het hof van 2 december 2013 te 14:10 uur. Die houdt in dat die dagvaarding op 4 oktober 2013 is aangeboden op het adres [a-straat 1] Amersfoort, maar niet is uitgereikt omdat volgens mededeling van degene die zich op dat adres bevond de geadresseerde (de verdachte) daar niet woont noch verblijft. De akte houdt verder in dat die dagvaarding op 10 oktober 2013 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Oost-Nederland, met daarbij aangekruist dat “de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van dien woongemeente3., op de dag van de aanbieding van de gerechtelijke brief en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven”. Op deze akte staat ook:
“Voorts heb ik een afschrift van de gerechtelijke brief op …[geen datum ingevuld] verzonden: aan het aan de ommezijde vermelde adres van geadresseerde.”
(iv) een “ID-staat” van de Justitiële Informatiedienst van 22 november 2013, inhoudende dat de verdachte op dat moment niet was gedetineerd en onder "Huidig GBA-adres": “Niet beschikbaar” en onder “Laatst opgegeven woon- of verblijfplaats”: “[a-straat 1] Amersfoort”, met als datum van registratie 31 oktober 2013;
(v) een “ID-staat” van de Justitiële Informatiedienst van 29 november 2013, met dezelfde inhoud als hiervoor onder (iv) vermeld;
(vi) een aan het hof gericht faxbericht van mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, van 2 december 2013 (12:31 uur), onder vermelding van twee parketnummers, waaronder dat van de onderhavige strafzaak. Het faxbericht houdt in:
“De verdediging is van mening dat de dagvaardingen in hoger beroep als nietig moeten worden beschouwd nu deze niet in de Roemeense taal aan cliënt zijn betekend op de voet van art. 260 lid 5 Wetboek van Strafvordering. Voorts is de verdediging van mening dat de dagvaardingen in hoger beroep niet naar het Roemeense adres van cliënt zijn verstuurd.
Tot slot merk ik op dat de verdediging niet is gemachtigd. Reden waarom ik heden niet zal verschijnen.”
5. De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
wonende te [woonplaats],
is niet verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal voert het woord.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.”
6. Uit de onder 4 weergegeven stukken moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het betekenen van de dagvaarding in hoger beroep niet was gedetineerd en dat zijn GBA-adres toen nog [a-straat 1] te Amersfoort was. Per 31 oktober 2013, dus vrij kort na de vergeefse poging tot betekening aan dit adres, is de verdachte van dat adres uitgeschreven en sindsdien is geen woon- of verblijfplaats in het GBA of anderszins bekend.
7. Het middel behelst de klacht dat niet blijkt dat de betekening van de appeldagvaarding met het verzenden van een afschrift naar verdachtes toenmalige GBA-adres gepaard is gegaan van de benodigde vertaling in de Roemeense taal.4.
8. De steller van het middel doet een beroep op het op 1 oktober 20135.in werking getreden art. 260, vijfde lid, Sv, welk artikellid luidt:
“Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding verstrekt dan wel wordt hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en de mededelingen, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, en het vierde lid.”
9. Ingevolge art. 412, derde lid, Sv is art. 260 Sv ook van toepassing op de dagvaarding in hoger beroep.6.Dat betekent dat, indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, de verdachte onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding in hoger beroep wordt verstrekt, dan wel dat hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling wordt gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen en van een aantal mededelingen die rechten van de verdachte bevatten.
Aangenomen wordt dat art. 6 EVRM reeds met zich brengt dat (ook) de dagvaarding in hoger beroep vertaald moet worden in een taal waarvan wordt aangenomen dat de verdachte deze voldoende machtig is7., maar de wet kende dit voorschrift niet, tot enkele dagen voor het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep.8.Bij besluit van 21 juni 2013 is bepaald dat (onder andere) art. 260, vijfde lid, Sv op 1 oktober 2013 in werking treedt.9.Het gaat hier om de wijziging van een strafvorderlijk voorschrift dat, in zoverre, via het ongewijzigde art. 412, derde lid, Sv onverkort van toepassing is in hoger beroep. Aan deze wetswijziging komt onmiddellijke werking toe.10.Dat betekent dat art. 260, vijfde lid, Sv ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep reeds in werking was getreden en dat dienovereenkomstig diende te worden gehandeld. Ik merk over de achtergronden en de reikwijdte van dit voorschrift het volgende op.
10. Art. 260, vijfde lid, Sv is in de wet verankerd ter implementatie van Richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280, hierna: de richtlijn). Teneinde het recht op een eerlijk proces te garanderen, bevat de richtlijn een aantal gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor de lidstaten11.waaraan deze moeten voldoen. Het is immers voor een verdachte12.die de taal van de strafprocedure niet spreekt of verstaat van belang om effectief te kunnen deelnemen aan zijn strafproces, dat wil zeggen dat hij kan begrijpen van welk feit hij wordt verdacht en dat hij in staat wordt gesteld om zijn verdediging te kunnen voorbereiden en zijn proceshouding te kunnen bepalen. De lidstaten dienen ervoor te zorgen, aldus considerans 21 van de richtlijn, dat er een procedure of mechanisme bestaat om te controleren of de verdachte de taal van de strafprocedure spreekt en verstaat en of hij de bijstand van een tolk nodig heeft.
11. Met het oog op de vertaling van essentiële processtukken houdt de richtlijn het volgende in:
- considerans 30 van de richtlijn:
“Het garanderen van een eerlijk verloop van de procedure vereist dat essentiële processtukken, of ten minste de relevante onderdelen daaruit, ten behoeve van de verdachte of beklaagde vertaald worden overeenkomstig deze richtlijn. Bepaalde stukken moeten in dit opzicht altijd worden beschouwd als essentiële processtukken en moeten bijgevolg worden vertaald, zoals beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen. Het behoort de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toe om uit eigen beweging of op verzoek van de verdachte of beklaagde of van diens raadsman te besluiten welke andere processtukken essentieel zijn om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen en bijgevolg eveneens moeten worden vertaald.”
- artikel 3 van de richtlijn luidt:
“1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.
2. De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.
(…)
7. Als uitzondering op de in de leden 1, 2, 3 en 6 opgenomen algemene regels kan, in plaats van een schriftelijke vertaling een mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting van de essentiële processtukken worden verstrekt, op voorwaarde dat deze mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting het eerlijke verloop van de procedure onverlet laat.
8. Van het in dit artikel bedoelde recht op vertaling van processtukken kan alleen afstand worden gedaan, als de verdachte of beklaagde vooraf juridisch advies heeft gekregen of anderszins volledig is geïnformeerd over de gevolgen van deze afstand en als de afstand op ondubbelzinnige wijze en vrijwillig is gedaan.
9. Vertaling die overeenkomstig dit artikel wordt verstrekt, is van voldoende kwaliteit om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen, met name door ervoor te zorgen dat de verdachte of beklaagde geïnformeerd is over de zaak tegen hem en in staat is zijn recht van verdediging uit te oefenen.”
12. In de richtlijn wordt geen beperking aangebracht wat de verblijfsduur van de verdachte in een lidstaat betreft. De voorschriften ter implementatie van de richtlijn gelden voor de verdachte die de taal van de strafprocedure niet machtig is, ongeacht de vraag of en, zo ja, hoe lang de verdachte in de lidstaat verblijft dan wel heeft verbleven. De wetsgeschiedenis houdt op dit punt het volgende in:
“Wat betreft de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte kan het volgende worden opgemerkt. Personen die in Nederland verblijven en de Nederlandse taal niet beheersen, hebben in zijn algemeenheid een eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zij mededelingen die van de overheid afkomstig zijn, begrijpen en zo nodig actie ondernemen om van de inhoud van de mededeling kennis te kunnen nemen. Zij kunnen hiervoor bijvoorbeeld hulp van vrienden, collega’s of buren vragen. Steeds vaker hebben overheidsinstellingen op hun website ook informatie beschikbaar in andere talen, zoals bijvoorbeeld in het Engels, Duits of Frans (vgl. de Belastingdienst, het Centraal Justitieel Incassobureau, de Gemeente Amsterdam). Deze eigen verantwoordelijkheid bestaat ook wanneer een zich in Nederland bevindende persoon die de Nederlandse taal niet machtig is, verdacht wordt van een strafbaar feit. (…) Voor een aantal essentiële processtukken geldt dat de richtlijn die aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt, verplicht tot vertaling ervan in een voor de verdachte begrijpelijke taal. Het gaat hierbij om het bevel tot inverzekeringstelling en het bevel tot voorlopige hechtenis, de dagvaarding, een strafbeschikking uitgevaardigd wegens misdrijf en het schriftelijke vonnis. In overleveringsprocedures gaat het om het Europees aanhoudingsbevel. Deze documenten behoeven niet integraal te worden vertaald; dit geldt alleen voor de relevante onderdelen daaruit.”13.
13. Dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep tot de in ieder geval te vertalen, essentiële processtukken behoort, ligt in lijn met de aan de richtlijn ten grondslag gelegde overwegingen, zoals hiervoor onder 10 en 11 kort uiteengezet, en heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht met het ongewijzigde derde artikellid van art. 412 Sv, waarin art. 260 Sv in zoverre onverkort van toepassing is verklaard. De (aldus) voorgeschreven vertaling van de dagvaarding in hoger beroep geldt ongeacht of en, zo ja, hoe lang de verdachte in Nederland een GBA- of verblijfadres heeft (gehad).
14. De vertaling van de essentiële processtukken, waaronder dus de appèldagvaarding, dient te geschieden in de moedertaal van de verdachte of in een andere taal die hij spreekt of verstaat, zodat hij zijn recht van verdediging volledig kan uitoefenen en zodat het eerlijke verloop van de procedure wordt gegarandeerd, zo volgt uit considerans 22 van de richtlijn.
15. Over de vraag wanneer sprake is van een verdachte die de taal waarin de strafprocedure wordt gevoerd niet “spreekt of verstaat”, bevat de wetsgeschiedenis de volgende toelichting:
“Zowel de leden van de VVD-fractie als de leden van de PVV-fractie vroegen waarom het advies van het openbaar ministerie om ten aanzien van het recht op vertaling van essentiële processtukken de kring van verdachten aan te duiden als personen die de Nederlandse taal «niet verstaan» niet is overgenomen. Graag lichten wij dit toe. De richtlijn bepaalt dat het recht op vertolking toekomt aan een verdachte die de taal waarin de strafprocedure wordt gevoerd niet «spreekt of verstaat» (in de Engelse taalversie wordt gesproken van «speak or understand»). Met het vermogen om een vreemde taal te spreken wordt geduid op de actieve taalbeheersing, dat wil zeggen of men in staat is zich in een vreemde taal mondeling uit te drukken. Met het vermogen om een vreemde taal te verstaan wordt geduid op de passieve taalbeheersing, dat wil zeggen of men in staat is een gesproken vreemde taal te begrijpen. In het Wetboek van Strafvordering wordt de terminologie gebruikt van het niet of onvoldoende «beheersen» van de Nederlandse taal. Onder het begrip «beheersen» worden zowel de actieve als passieve taalbeheersing gevat. De bestaande terminologie sluit derhalve goed aan bij de richtlijn. Ten aanzien van het recht op vertaling van processtukken bepaalt de richtlijn dat dit van toepassing is indien de verdachte de taal van de strafprocedure niet «verstaat». Het gebruik van de term «verstaan» in de context van vertaling van schriftelijke stukken is gelet op het voorgaande niet helemaal logisch omdat daarbij moet worden gedacht aan het begrip van het gesproken woord, maar kan worden verklaard doordat dit de Nederlandse vertaling is van de Engelse term «understand». Omdat de term «verstaan» in het Nederlandse taalgebruik vooral betrekking heeft op het begrip van het gesproken woord, is het advies van het openbaar ministerie met betrekking tot het recht op vertaling niet overgenomen. In plaats daarvan is ervoor gekozen de bestaande terminologie van het Wetboek van Strafvordering, die ook goed toepasbaar is op het begrijpen van schriftelijke documenten, ook te hanteren ten aanzien van het recht op vertaling. Van een uitbreiding van de kring van personen die bij de gehanteerde terminologie recht hebben op een vertaling van bepaalde essentiële processtukken is geen sprake, zo beantwoorden wij de vragen van de leden van de fracties van de VVD en de PVV. Waar het om gaat is dat een verdachte die, omdat hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, niet kan begrijpen wat hem bijvoorbeeld in de Nederlandse dagvaarding wordt verweten, wordt voorzien van een vertaling van ten minste de essentiële onderdelen van die dagvaarding.”14.
16. In de memorie van toelichting wordt voorts benadrukt dat bij de beoordeling of een verdachte de Nederlandse taal beheerst het moment van het eerste verhoor door de politie cruciaal is. In beginsel wordt voor een verdachte die aangeeft niet in staat te zijn in het Nederlands een verklaring af te leggen, steeds een tolk opgeroepen. Dat is alleen anders als de politie weet dat de verdachte het Nederlands goed beheerst. Is eenmaal door de politie vastgesteld dat de verdachte de bijstand van een tolk behoeft, dan zal het openbaar ministerie ervoor zorg dragen dat ook in de daarop volgende fasen van het strafproces een tolk wordt opgeroepen.15.Voor de vertaling van essentiële processtukken kan hierbij worden aangesloten.
17. Ik keer terug naar het middel. In het opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak heeft de verdachte verklaringen afgelegd met behulp van een tolk in de Roemeense taal. Daaruit moet, bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel, worden afgeleid dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Op het moment van (de pogingen tot) betekening van de appeldagvaarding was de besproken Implementatiewet reeds in werking getreden. Dat betekent dat ingevolge art. 260, vijfde lid, Sv, in verbinding met art. 412, derde lid, Sv, een schriftelijke vertaling van de appeldagvaarding verstrekt had moeten worden dan wel schriftelijk mededeling had moeten worden gedaan van onder meer de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moest verschijnen. Daaraan doet niet af dat de verdachte een adres in Nederland had ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding.16.Gelet op de met behulp van een tolk in de Roemeense taal afgelegde verklaringen in de onderhavige strafzaak, had een vertaling in de Roemeense taal het meest voor de hand gelegen. Het gaat hier immers niet om een ‘minder gangbare’ moedertaal, terwijl er zijn geen aanwijzingen zijn dat de verdachte (ook) een andere taal voldoende beheerst.17.Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet dat de dagvaarding in hoger beroep in de Roemeense taal (dan wel in een andere taal) is vertaald. Het moet er daarom in cassatie voor worden gehouden dat vertaling achterwege is gebleven. Dat betekent dat het hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen opdat het desbetreffende verzuim zou worden hersteld.18.Het hof heeft de zaak evenwel diezelfde dag bij verstek afgedaan. Het middel klaagt daarover terecht.
18. Het middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑11‑2014
De woorden “is niet verschenen” zijn hier kennelijk weggevallen.
Deze blijk van adresverificatie heb ik niet bij de stukken aangetroffen.
Anders dan in de samenhangende zaak, behelst het middel niet de klacht dat niet blijkt dat een afschrift naar het adres Stadsring 61 te Amersfoort is verzonden.
Stb 2013, 85, ter implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). De wet is in werking getreden op 1 oktober 2013, Stb 2013, 268.
Bij de inwerkingtreding van art. 260, vijfde lid, Sv is art. 412, derde lid, Sv niet gewijzigd.
In de praktijk werd ook niet eenduidig omgegaan met de vertaling van essentiële processtukken; Kamerstukken II 2012/13, 33 355, nr. 7, p. 5, alsmede Kamerstukken II 2011/12, 33 355, nr. 3 (MvT), p. 2, 13-14.
Stb 2013, 268.
Met uitzondering van Denemarken, considerans 36 in de richtlijn.
De richtlijn ziet telkens op de verdachte of de beklaagde, maar in het hierna volgende wordt de bespreking beperkt tot de verdachte.
Anders dan de toepassing van art. 588, tweede lid, Sv. Vgl. HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2774, waarin het ging om de verzuimde toezending van een oproeping voor een derde zitting in hoger beroep naar een adres in Roemenië in plaats van in Nederland.
Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.20 en 3.34 sub c. Zie tevens G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Kluwer 2014, 8e druk, p. 648 en de daarbij geplaatste voetnoot 88.