Einde inhoudsopgave
Omgevingsregeling
Artikel 9.15 (voorschriften over oppervlaktewaterlichamen)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
01-12-2020, Stcrt. 2020, 64380 (uitgifte: 03-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
1.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat het bepalen en bemonsteren van de hoeveelheid en de samenstelling van het in de nabijheid van de stortplaats aanwezige oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in artikel 8.56, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, elke drie maanden plaatsvindt.
2.
In afwijking van het eerste lid kunnen aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden die inhouden dat de metingen van de hoeveelheid en samenstelling:
- a.
op grond van de kenmerken van de stortplaats niet zijn vereist; of
- b.
minder frequent mogen worden uitgevoerd als uit evaluatie van de gegevens blijkt dat metingen met langere tussenpozen even effectief zijn.
3.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de bemonstering van de hoeveelheid en de samenstelling, bedoeld in het eerste lid, op ten minste twee punten wordt uitgevoerd waarvan een stroomopwaarts en een stroomafwaarts ligt.