Einde inhoudsopgave
Omgevingsregeling
Bijlage XVII (Bepaling geluid installaties warmte- en koudeopwekking)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
23-09-2022, Stcrt. 2022, 26085 (uitgifte: 28-09-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
31-01-2022, Stcrt. 2022, 3912 (uitgifte: 03-02-2022, regelingnummer: 2022-0000037155)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
bij artikel 5.59 van deze regeling
1. Meetgrootheid en meetduur
Het geluidsniveau wordt bepaald volgens bijlage IVh. In afwijking van paragraaf 2.2.6.4 van die bijlage wordt het equivalente A gewogen immissieniveau Li gemeten voor een bedrijfstoestand i, zoals genoemd in artikel 2, over een meetperiode van ten minste 1 minuut.
2. Bedrijfstoestand waarbij wordt gemeten
Het geluidsniveau van de installatie voor warmte- of koudeopwekking wordt gemeten bij het maximale toerental behorende bij de gekozen instelling van de installatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een bedrijfstoestand in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) en de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur) als de installatie voor deze perioden afzonderlijke instellingen heeft. Als het instellen van het maximale toerental bij een installatie niet mogelijk is, dan wordt de meting uitgevoerd bij in de tabel 1 beschreven omstandigheden.
Bedrijfstoestand | Actie | Instelling aanvoer temperatuur | Buitentemperatuur |
---|---|---|---|
Tapwaterproductie | Warmtapwater-voorraad ten minste 50% leeg tappen met volledig open douche- of badkraan. | 50 °C tapwater | Ten hoogste 18 °C |
Ruimteverwarming | 15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5 °C hoger instellen dan de aanwezige ruimtetemperatuur. | Ontwerptemperatuur afgiftesysteem | Ten hoogste 10 °C |
Ruimtekoeling | 15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5°C lager instellen dan de aanwezige ruimtetemperatuur. | Ontwerptemperatuur afgiftesysteem | Ten minste 23 °C |
Hybride (elektrisch of gas-bijstook) | 15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5 °C hoger instellen dan de aanwezige ruimtetemperatuur en bijstooksysteem blokkeren. | Ontwerptemperatuur afgiftesysteem bij T-bivalent | Ten minste 5°C en ten hoogste 10°C |
Naast de genoemde omstandigheden in tabel 1 moet bij installaties voor tapwaterproductie en ruimteverwarming die bij het ontdooien geen gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of van een speciaal warmtebuffer, de meting ook worden uitgevoerd bij het ontdooien.
3. Correctie dagperiode
Als een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), dan wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) gecorrigeerd met −5 dB.
4. Correctie tonaal geluid
In afwijking van paragraaf 4.3.1 van bijlage IVh wordt het gemeten geluidsniveau als volgt gecorrigeerd als sprake is van tonaal geluid:
de tonaliteit wordt bepaald volgens NEN-ISO 1996-2:2017, Annex J, table J.1, waarbij een tonaliteitscorrectie wordt bepaald van 0 dB naar 6 dB met stappen van 1 dB.
Tot 1 januari 2024 mag in afwijking van de bovengenoemde bepalingsmethode de tonaliteit worden bepaald volgens DIS47315/150257, April 2004 (BfE Basel). Hierbij wordt de tonaliteit bepaald als een waarde LBi en de aan te houden tonaliteitscorrectie is dan als volgt:
- —
LBi (4x)< 17,5 een tonaliteitscorrectie van 0 dB;
- —
17,5 ≤ LBi < 25 een tonaliteitscorrectie van 3 dB;
- —
LBi >= 25 een tonaliteitscorrectie van 6 dB.
Als beide bepalingsmethoden worden toegepast, dan geldt de laagst bepaalde tonaliteitscorrectie.
5. Plaats waar wordt gemeten op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie (artikel 3.8, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leeofmgeving[lees: leefomgeving])
a. De installatie staat op het maaiveld
De plaats waar wordt gemeten op de perceelgrens heeft een verticale en een horizontale positie die als volgt worden bepaald:
- •
de verticale positie (hoogte) is 1,5 m boven het maaiveld; en
- •
de horizontale positie is waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.
In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) wordt bij een gemeenschappelijke, geheel gesloten erfafscheiding met een massa van ten minste 10 kg/m2 en een hoogte van ten minste 1,8 meter, gemeten op 0,5 m boven deze erfafscheiding. Het gemeten geluidsniveau wordt daarbij gecorrigeerd met −5 dB in de volgende gevallen:
- ○
als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of
- ○
als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van de mogelijke gevels of daken van de andere woonfunctie.
b. De installatie staat op een vloer van een buitenruimte of op een dak of hangt aan een gevel
De plaats waar wordt gemeten op de perceelgrens heeft een verticale en een horizontale positie die als volgt worden bepaald:
- •
de verticale positie (hoogte) is 1,5 meter boven de onderkant van de installatie; en
- •
de horizontale positie is waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.
In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) kan worden uitgegaan van een verticale positie van 1,5 meter boven het maaiveld in de volgende gevallen:
- ○
als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:
- •
1,5 meter boven het maaiveld; en
- •
het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of
- ○
als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:
- •
1,5 meter boven het maaiveld; en
- •
de mogelijke gevels of daken van de andere woonfunctie.
6. Plaats waar wordt gemeten bij een te openen raam of deur (artikel 3.9, derde lid, van het Besluit bouwwerken leeofmgeving[lees: leefomgeving])
Er wordt gemeten bij het te openen raam of de deur van een aangrenzende woning op hetzelfde perceel waar het hoogste geluidsniveau optreedt. Bij het raam of de deur wordt daarbij op twee plaatsen gemeten op de verticale middellijn van het raam of de deur: één op een hoogte van een kwart en één op een hoogte van driekwart van het raam of de deur. Er wordt gemeten op een afstand van ten hoogste 2 cm van het raam of de deur. De beide meetwaarden worden energetisch gemiddeld. De gemeten waarde wordt gecorrigeerd met −5 dB vanwege de reflectie tegen de achterliggende constructie. De correctie geldt niet bij een raam dat of een deur die grenst aan een buitenruimte.