Einde inhoudsopgave
Omgevingsregeling
Bijlage XVI
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
24-06-2024, Stcrt. 2024, 21620 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: 2024-0000360894)
03-04-2024, Stcrt. 2024, 12699 (uitgifte: 12-04-2024, regelingnummer: 2024-0000165749)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2024, Stcrt. 2024, 21620 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: 2024-0000360894)
03-04-2024, Stcrt. 2024, 12699 (uitgifte: 12-04-2024, regelingnummer: 2024-0000165749)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
bij artikel 5.31c van deze regeling (beperking oververhitting)
Uitgangspunten dynamische rekenmethodiek oververhitting in de zomerperiode
Er wordt gebruikgemaakt van een dynamisch rekenmodel dat is getest conform BESTEST of ASHRAE 140.
PMV is Predicted Mean Vote, dit is een index die de mate van thermisch comfort aangeeft.
GTO is het aantal gewogen overschrijdingsuren.
Parameters PMV
De PMV is afhankelijk van een aantal parameters en wordt per uur bepaald. De belangrijkste parameters daarbij zijn:
- —
het metabolisme of activiteitenniveau van de personen. Hierbij wordt uitgegaan van (afhankelijk van het toegepaste rekenmodel c.q. de eenheid waarop de invoer wordt gevraagd) een metabolisme van 64 W/m2 of 1,1 met, waarbij ‘met’ staat voor een eenheid voor de warmteproductie van het menselijk lichaam;
- —
de kledingweerstand, een factor die afhankelijk is van de zwaarte van de kleding, uitgedrukt in clo. Hierbij wordt uitgegaan van 0,5 clo;
- —
de luchtsnelheid. Hierbij wordt uitgegaan van 0,15 m/s;
- —
verder wordt rekening gehouden met de parameters luchttemperatuur, stralingstemperatuur en relatieve luchtvochtigheid; deze parameters worden in het dynamische model zelf berekend.
De PMV wordt bepaald in het midden van de ruimte. De stralingstemperatuur mag bepaald worden op basis van de gemiddelde oppervlaktegewogen, oppervlaktetemperatuur van alle omwandingen.
De vochtproductie wordt op nul gesteld.
Weegfactor uren
De uren worden geteld wanneer de PMV groter wordt dan 0,5.
Als het dynamisch rekenmodel niet zelf de GTO berekent, dan moeten de uren met 0,5 ≤ PMV <2,5 worden gewogen volgens de formule: 0,47+0,22×PMV+1,3×PMV2+0,97×PMV3−0,39×PMV4, waarbij uren met een PMV van 2,5 of hoger een factor van 10 krijgen.
Buitenklimaat
Voor het buitenklimaat wordt uitgegaan van het referentiejaar voor temperatuuroverschrijdingen uit NEN 5060:2018 met 5% overschrijdingskans.
Rekenperiode voor het bepalen van de overschrijdingsuren
Het aantal GTO-uren wordt bepaald voor alle verblijfsruimten in de woonfunctie over de rekenperiode van 30 april t/m 28 september, gedurende 24 uren per dag.
Indeling van de woonfunctie
Voor de indeling van de woonfunctie in verschillende ruimten in het rekenmodel is de indeling zoals bij de vergunningaanvraag is ingediend de basis. Voor de modellering ten behoeve van de temperatuuroverschrijdingsberekening gelden de volgende criteria:
Daarbij moeten ten minste de volgende zones apart worden gemodelleerd:
- —
elke verdieping;
- —
verblijfsruimten met een gevel op van elkaar verschillende oriëntaties;
- —
verblijfsruimten aan dezelfde buitengevel gelegen, waarvan de percentages glasoppervlak ten opzichte van het vloeroppervlak in die verblijfsruimten onderling meer dan 20% verschillen;
- —
verblijfsruimten met een verschillend gebruik (woonkamer/keuken/overige verblijfsruimten). Nota bene: als de tekening(en) geen aanduiding geven waar de keuken respectievelijk woonkamer zijn gesitueerd, moet de ruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel als gecombineerde woonkamer/keuken worden aangehouden, tenzij het gebruiksoppervlakte van deze ruimte kleiner is dan die van de grootste verblijfsruimte in de woonfunctie. In dat geval moet de ruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel als keuken worden aangehouden, en de verblijfsruimte met de grootste vloeroppervlakte in de woonfunctie als woonkamer.
Inpandige ruimten die geen verblijfsruimte zijn mogen worden gecombineerd met een verblijfsruimte als de vloeroppervlakte van de inpandige ruimten niet meer dan 20% bedraagt van de vloeroppervlakte van de verblijfsruimte waar ze mee worden gecombineerd. Aan een gevel gelegen ruimten die geen verblijfsruimte zijn mogen worden gecombineerd met een verblijfsruimte die aan dezelfde gevel is gelegen, mits het percentage glasoppervlak ten opzichte van het vloeroppervlak in de verblijfsruimte kleiner is dan of gelijk is aan die van de niet-verblijfsruimte.
Bij een woongebouw moet de woonfunctie in dat woongebouw met de hoogst berekende TOjuli worden doorgerekend op temperatuuroverschrijdingen.
Onder vloeroppervlakte wordt verstaan de gebruiksoppervlakte van de betreffende ruimte. Bij een verblijfsruimte betreft het de gebruiksoppervlakte van de besloten ruimte waarvan de verblijfsruimte geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt.
Nota bene: voor alle zones waarin zich verblijfsruimten bevinden moet het aantal GTO-uren bepaald worden.
Bouwkundige eigenschappen
De in het rekenmodel ingevoerde bouwkundige eigenschappen (samenstelling bouwconstructies: Rc, Uw, dikte, soortelijke massa, warmtecapaciteit, afmetingen, en dergelijke) zijn volgens de tekeningen/bestekken etc. die ten behoeve van de vergunningaanvraag zijn ingediend en ook conform de invoergegevens bij de NTA 8800-berekening.
Hierbij geldt voor lineaire en puntvormige thermische bruggen het volgende: Thermische bruggen moeten bepaald conform NTA 8800, par. 8.2.3 en 8.2.4 in het rekenmodel worden opgenomen. De thermische bruggen mogen dus niet met een forfaitaire berekening als bedoeld in par. 8.2.1 en 8.3.3 van de NTA in het rekenmodel worden opgenomen. Thermische bruggen worden toebedeeld aan de uitwendige scheidingsconstructies waarvan zij deel uitmaken. Wanneer een thermische brug een combinatie van verschillende vloer-, gevel- of dakdelen betreft moet de thermische brug evenredig aan de verschillende bouwdelen worden toebedeeld. Thermische bruggen van vloeren met funderingsaansluitingen worden niet aan andere uitwendige scheidingsconstructies toebedeeld.
Het totale warmteverlies van de thermische bruggen (in W/K) van vloeren met funderingsaansluitingen respectievelijk van de overige uitwendige scheidingsconstructies is niet meer dan het totale warmteverlies van de thermische bruggen die in de energieprestatie-berekening voor de energetische nieuwbouweisen voor de vergunningsaanvraag zijn ingevoerd. Voor de kozijnfracties gelden de werkelijke waarden: Aglas/Araam (conform methode A uit paragraaf 7.6.6.2 in NTA 8800).
Wanneer een berekening wordt opgesteld in het kader van de omgevingsvergunning mag worden uitgegaan van methode B.
Infiltratie en ventilatie
Het infiltratievoud bedraagt 0,21 × qv10; lea;ref dm3/s.m2 (zoals ook ingevoerd in de NTA 8800 berekening).
De ventilatiecapaciteit wordt uitgedrukt in dm3/s en voldoet ten minste aan de minimumeisen in de bouwregelgeving (zoals ook ingevoerd in de NTA 8800 berekening).
De ventilatiecapaciteit moet worden gecorrigeerd voor het regelsysteem met de factor: fctrl uit de tabellen 11.5 en 11.6 van NTA 8800. Van het bovenstaande kan op basis van een door het College van gelijkwaardigheid energieprestatie (Bureau CRG) gecontroleerde en goedgekeurde verklaring worden afgeweken, met inachtneming van de relevante eisen uit de bouwregelgeving.
Warmte van de (toevoer)ventilatoren
Voor de ophoging van de ventilatielucht door warmteafgifte van de ventilatoren (dissipatie) wordt 0,7 K aangehouden.
Spuiventilatie
De spuiventilatiecapaciteit waarmee moet worden gerekend bedraagt 3 dm3/s per m2 van de verblijfsruimte. Er mag worden gerekend met de werkelijk aanwezige spuiventilatiecapaciteit, mits bepaald volgens NEN 1087:2019, met een maximum van 6 dm3/s per m2 van de verblijfsruimte. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat een spuivoorziening maar een keer in rekening mag worden gebracht, dit in afwijking van NEN1087. Een spuivoorziening mag dus niet voor meer dan een verblijfsruimte in rekening worden gebracht. Dit betekent dat alleen een luchtsnelheid van 0,4 m/s voor een spuivoorziening in de gevel of dak van een verblijfsruimten mag worden aangehouden als hier een nog niet voor een andere verblijfsruimte gebruikt oppervlak aan spuivoorziening (die voor deze situatie voldoet aan de voorwaarde uit NEN1087 voor het aanhouden van een luchtsnelheid van 0,4 m/s) tegenover staat.
De maximale spuitijd bedraagt 4 uur per dag. Spuien mag tussen 7:00 uur en 8:00 uur en tussen 20:00 uur en 23:00 uur. Spuien vindt plaats als de binnenluchttemperatuur hoger is dan 24 °C en de buitenluchttemperatuur hoger is dan 13 °C, maar lager is dan de binnentemperatuur.
Zomernachtventilatie
Er mag worden gerekend met zomernachtventilatie als de voorzieningen voldoen aan voorwaarden in NTA 8800. De capaciteit van de zomernachtventilatie is conform de berekende capaciteit in NTA 8800. De locatie van de zomernachtventilatievoorzieningen is conform vergunningaanvraag/-tekeningen; de spuicapaciteit mag alleen worden toegekend aan de ruimten met een toevoercomponent g voor zomernachtventilatie; de totale capaciteit van zomernacht-ventilatie wordt oppervlaktegewogen verdeeld over de ruimten met een toevoervoorziening. De spuitijd voor zomernachtventilatie is of tussen 22:00 uur en 6:00 uur of 24 uur per dag en vindt plaats als de binnentemperatuur hoger is dan 24 °C en de buitentemperatuur hoger is dan 13 °C. Als in NTA 8800 is gerekend met een automatische regeling op temperatuur, gaat de zomernacht-ventilatie uit wanneer de buitenluchttemperatuur hoger is dan de binnenluchttemperatuur.
Zonwering
De Fc-waarde van de zonwering is conform de opgegeven waarde in de NTA 8800-berekening. Er wordt aangetoond dat met de ingevoerde eigenschappen van de glas-zonweringscombinatie in het gebouwsimulatieprogramma ggl;sh;wi / ggl gelijk is aan de Fc-waarde. De zonwering treedt in werking bij een zonbelasting van 150 W/m2 en hoger.
Interne warmtelast
De totale interne warmtelast wordt bepaald conform paragraaf 7.5.2.1 van NTA 8800, in formule: 180 × NP;woonW.
Vervolgens wordt de rekenwaarde van de interne warmtelast bepaald met de volgende formule: rekenwaarde = totale interne warmtelast / (2 × vloeroppervlakte woonkamer en keuken + som van de vloeroppervlakte van de overige verblijfsruimten).
Vervolgens wordt de interne warmtelast als volgt verdeeld:
- —
woonkamer en keuken krijgen 2 maal de rekenwaarde × de vloeroppervlakte als interne warmtelast (W);
- —
Overige verblijfsruimten krijgen 1 maal de rekenwaarde × de vloeroppervlakte als interne warmtelast (W).
De hierboven berekende warmtelast wordt 24 uur per dag aangehouden.
Nota bene: als de tekening(en) geen aanduiding geven waar de keuken respectievelijk woonkamer zijn gesitueerd, wordt de ruimte met een opstelplaats voor kooktoestel als gecombineerde woonkamer/keuken aangehouden, tenzij het gebruiksoppervlakte van deze ruimte kleiner is dan die van de grootste verblijfsruimte in de woonfunctie. In dat geval wordt de ruimte met opstelplaats voor kooktoestel als keuken aangehouden, en de verblijfsruimte met de grootste vloeroppervlakte in de woonfunctie als woonkamer.
Onder vloeroppervlakte wordt verstaan de gebruiksoppervlakte van de betreffende ruimte. Bij een verblijfsruimte betreft het de gebruiksoppervlakte van de besloten ruimte waarvan de verblijfsruimte geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt.
Minimale temperatuur
In geen van de zones van de woonfunctie mag de operatieve temperatuur lager worden dan 20 °C.
Aangrenzende woonfuncties
Er wordt vanuit gegaan dat via woningscheidende constructies geen warmte-uitwisseling plaatsvindt met een aangrenzende woonfunctie of ander gebouw.
Grondtemperatuur
Er wordt uitgegaan van een temperatuur van de grond onder of naast een woonfunctie van 12 °C. Voor de grond wordt aan de grondzijde van de vloerconstructie en van een wandconstructie die aan de grond of de kruipruimte grenzen een warmteweerstand in rekening gebracht van 1,5 m2K/W. Grond wordt niet apart in de berekening gemodelleerd.
Woonfunctie met rekenzones die gekoeld en rekenzones die niet gekoeld worden
Als een woonfunctie naast rekenzones die niet gekoeld worden ook een of meer rekenzones heeft die voorzien zijn van een actief koelsysteem conform de toelichting in nta8800 dan mogen de gekoelde zones ook als zodanig in het dynamisch rekenmodel worden opgenomen. De koeling in de gekoelde zones wordt in het rekenmodel opgenomen als voelbare koeling van een bepaalde capaciteit in de ruimten die gekoeld worden. 100% van de koelcapaciteit wordt aan de lucht in de ruimte afgegeven. De koelcapaciteit wordt geregeld op basis van de ruimteluchttemperatuur. Het setpoint van de ruimteluchttemperatuur bedraagt 25 oc. De aan te houden maximale koelcapaciteit bedraagt 25 W/m2 vloeroppervlakte (gemeten als gebruiksoppervlakte).