De voetnoten zijn niet mee overgenomen.
HR, 20-01-2015, nr. 14/02018
ECLI:NL:HR:2015:93, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-01-2015
- Zaaknummer
14/02018
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:93, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑01‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:2923, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2702, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2702, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:93, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑08‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/77 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0025
Uitspraak 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, gelet op de vooropstellingen in genoemd arrest, niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de HR i.h.b. in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich i.h.b. voordeed gedurende het tijdsbestek dat zij gewapend met meerdere wapens doelbewust naar het so. is gelopen, dan wel gedurende het tijdsbestek dat zij gewapend met een slagvoorwerp naar so. is gelopen om hem een of meer klappen op zijn hoofd te geven waarna zij vervolgens een mes heeft gehaald en weer terug is gelopen naar so., terwijl het Hof niets heeft vastgesteld omtrent het tijdsverloop dat met die handelingen gemoeid is geweest.
Partij(en)
20 januari 2015
Strafkamer
nr. 14/02018
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 april 2014, nummer 21/006121-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. W.J. Ausma en mr. I.V. Nagelmaker, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Mr. Ausma heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 19 oktober 2011 tot en met 20 oktober 2011 te Tiel, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] meermalen, met een mes, in het lichaam (borststreek) heeft gestoken en met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsvoering:
"Verdachte sliep in de nacht van 19 op 20 oktober 2011 in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning aan de [a-straat 1] in Tiel (hierna: de slaapkamer van verdachte). Op 20 oktober 2011 om 04.04 uur belt verdachte (vanuit haar woning) naar 112 met de mededeling dat er mensen bij haar in huis zijn, dat ze zich in een andere slaapkamer bevindt dan haar man en dat ze niets meer hoort en geen contact kan krijgen met haar man. Omstreeks 04.08 uur is de politie ter plaatse. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] treffen verdachte aan in de bewuste slaapkamer aan de voorzijde van de woning. Zij draagt op dat moment een slip en een wit T-shirt. In de slaapkamer daarnaast (hierna: de slaapkamer van het slachtoffer) treffen zij liggend op bed een man aan: [slachtoffer], de echtgenoot van verdachte. Zij zien bloed op het bed en op de man zelf en constateren dat de arm koud en stijf aanvoelt. [verbalisant 2] voelt aan de halsslagader dat er geen hartslag is.
[slachtoffer] is omstreeks 04.34 uur overleden. Het 95% betrouwbaarheidsinterval geeft hierbij aan dat een spreiding van 2,8 uren in acht dient te worden gehouden. Het overlijden heeft dus waarschijnlijk tussen 01.44 en 07.24 uur plaatsgevonden, of mogelijk iets later door versnelde afkoeling. Aangezien het slachtoffer om 04.08 uur door een agent is aangetroffen en hij toen al koud en stijf was, heeft het overlijden plaatsgevonden tussen 01.44 en 04.08 uur.
Aan de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer] bevinden zich twee ruwrandige letsels van circa drie centimeter die reikten tot op het schedeldak. In het schedeldak zijn stukjes ijzer (staal) aangetroffen. Het is meer waarschijnlijk dat beide letsels tot stand zijn gekomen door één klap met een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) dan door twee klappen met een voorwerp dat geen uitstulpingen heeft. Midden op achterhoofd bevinden zich een huidkneuzing en een bloeduitstorting. Verder is er een ruwrandig letsel links van het borstbeen en een scherprandige snee in de linkerzijde van de borst van circa 17 centimeter met twee steekkanalen. Ter hoogte van het borstbeen is een scherprandige perforatie met steekkanaal tot in de borstholte, met een perforatie van het hart. In de gevonden steekkanalen zijn zowel hart als linkerlong meermalen geraakt, leidend tot massaal bloedverlies waardoor het overlijden is veroorzaakt. De steekletsels zijn het gevolg van steken met een snijdend voorwerp zoals een of meer messen. Alle genoemde letsels zijn bij leven opgelopen.
Op grond van het bovenstaande staat vast dat de dood van [slachtoffer] tussen 01.44 en 04.08 (het tijdstip waarop hij werd aangetroffen door de politie) is ingetreden en dat dit overlijden gepaard ging met geweld met twee verschillende wapens: 1. een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) en 2. een of meer messen.
Er is veel bloed aangetroffen in de slaapkamer van het slachtoffer: op de deur van de slaapkamer (nabij de deurklink), op de muur direct naast de deur, op de tapijtvloer tussen de deur en het bed, op het tweepersoonsbed (voornamelijk op het dekbed, hoeslaken en hoofdkussen van de rechter slaapplaats en op de houten rand van het voeteneinde). Verder zijn er nog bloedspatten aangetroffen op de kledingkast, het nachtkastje, de muur en het plafond.
Op het hoeslaken (onderlaken) van de linker bedhelft van het tweepersoonsbed in de slaapkamer van verdachte werden verkleuringen aangetroffen die door middel van tetra base positief werden getest als bloed. Dit betreft een bloedvlek op circa 15 cm onder het hoofdkussen.
In de wasmand die op de badkamer stond, werd onder een blauw geruit shirt (het bovenste kledingstuk in de wasmand) een nachthemd (wit, met rode roosachtige motieven) aangetroffen. Op dit nachthemd zijn verkleuringen aangetroffen die door middel van tetra base positief werden getest als bloed. Het betreft diverse contactsporen (dat wil zeggen, bloedsporen die zijn ontstaan doordat het nachthemd in aanraking is gekomen met een bebloed voorwerp). Daarnaast zijn aan de onderzijde van het nachthemd, ter plaatse van de stiknaad tussen de achterzijde en de voorzijde, nog twee sporen aangetroffen: een (niet nader te kwalificeren) bloedspoor en een bloedstolsel. Het DNA van de bemonsteringen van het bloed op het hoeslaken en de bloedsporen aan de onderzijde van het nachthemd, matcht met het DNA van [slachtoffer].
Het nachthemd betreft een aan verdachte toebehorend damesnachthemd dat uitsluitend door haar werd gedragen.
Toen de politieagenten ter plaatse kwamen, stond de voordeur van de woning open. In de woonkamer waren diverse lades van kasten opengetrokken. Verder lag er een tas op zijn kant met daarbij in de nabijheid enkele goederen die vermoedelijk uit die tas kwamen. Er waren geen braaksporen en er was ogenschijnlijk geen vluchtweg gecreëerd. Er zijn -met uitzondering van een foto- geen spullen uit de woning weggenomen.
(...)
Voorbedachte raad
Zoals reeds bij de vaststaande feiten is overwogen, is tegen [slachtoffer] geweld gebruikt met twee verschillende wapens: 1. een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) en 2. een of meer messen.
Ten aanzien van de volgorde waarin de verwondingen zijn toegebracht overweegt de rechtbank het navolgende. Volgens deskundige M. Roos van het NFI zijn de verwondingen aan het hoofd waarschijnlijk eerder toegebracht dan de verwondingen aan het bovenlichaam, gelet op de aangetroffen bloedsporen op het beddengoed en op [slachtoffer]. Omdat de verwondingen in het bovenlichaam waarschijnlijk meer bloedverlies zullen hebben opgeleverd dan de verwonding aan het hoofd, is de afwezigheid van grote(re) bloedsporen op het hoeslaken bij het hoofdkussen iets waarschijnlijker als er op dat moment nog geen verwondingen aan het bovenlichaam waren.
Er zijn twee scenario's denkbaar:
1. Verdachte is met de twee wapens naar [slachtoffer] toe gegaan en heeft hem eerst een klap op het hoofd gegeven en vervolgens met een mes meerdere malen gestoken.
2. Verdachte is met één wapen naar [slachtoffer] toe gegaan en heeft hem een klap op het hoofd gegeven. Vervolgens is zij een (of meer) messen gaan halen en terug gegaan en heeft zij hem meerdere malen gestoken.
In beide scenario's lag [slachtoffer] te slapen en werd hij in zijn slaap overvallen (zijn bril lag op het nachtkastje en het slachtoffer was zeer slechtziend).
Ten aanzien van het eerste scenario overweegt de rechtbank het navolgende. In dit scenario is verdachte midden in de nacht, terwijl [slachtoffer] lag te slapen, gewapend met meerdere wapens doelbewust naar [slachtoffer] toegelopen om hem eerst een klap om zijn hoofd te geven en vervolgens meerdere malen te steken. Deze elementen van de uiterlijke verschijningsvorm dragen de conclusie dat verdachte voorafgaande aan het slaan, maar ook toen zij meermalen met een mes op het slachtoffer instak, tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op wat zij aan het doen was en zich daar rekenschap van te geven.
In het tweede scenario is verdachte midden in de nacht, terwijl [slachtoffer] lag te slapen, gewapend met een slagvoorwerp naar [slachtoffer] toe gelopen en heeft hem een of meer klappen tegen zijn hoofd gegeven. Vervolgens heeft verdachte de slaapkamer verlaten om één (of meer) mes(sen) te halen en is zij, daarmee gewapend, naar [slachtoffer] teruggekeerd. Vervolgens heeft ze [slachtoffer] meerdere malen gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden dat er meerdere momenten zijn geweest waarop verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Zij heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden voordat zij de kamer binnenging en toen ze de kamer verliet om één (of meer) mes(sen) te halen, maar ook toen zij weer terug was in de slaapkamer en daarmee [slachtoffer] daadwerkelijk meerdere keren heeft gestoken.
In beide scenario's is de rechtbank aldus reeds op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van voorbedachte raad. De rechtbank heeft zich beraden over de vraag of er sprake is van contra-indicaties die na weging in de weg zouden staan aan het trekken van deze conclusie. Verdachte heeft het feit volledig ontkend, zodat in ieder geval uit haar verklaring geen contra-indicaties zijn te putten die een ander zicht kunnen geven op de gang van zaken op de plaats van het delict. Ook overigens zijn dergelijke contra-indicaties niet aannemelijk geworden."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Tegen de achtergrond van het voorafgaande heeft het Hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat zij gewapend met meerdere wapens doelbewust naar [slachtoffer] is gelopen, dan wel gedurende het tijdsbestek dat zij gewapend met een slagvoorwerp naar [slachtoffer] is gelopen om hem een of meer klappen op zijn hoofd te geven waarna zij vervolgens een mes heeft gehaald en weer terug is gelopen naar [slachtoffer], terwijl het Hof niets heeft vastgesteld omtrent het tijdsverloop dat met die handelingen gemoeid is geweest.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, gelet op de vooropstellingen in genoemd arrest, niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de HR i.h.b. in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich i.h.b. voordeed gedurende het tijdsbestek dat zij gewapend met meerdere wapens doelbewust naar het so. is gelopen, dan wel gedurende het tijdsbestek dat zij gewapend met een slagvoorwerp naar so. is gelopen om hem een of meer klappen op zijn hoofd te geven waarna zij vervolgens een mes heeft gehaald en weer terug is gelopen naar so., terwijl het Hof niets heeft vastgesteld omtrent het tijdsverloop dat met die handelingen gemoeid is geweest.
Nr. 14/02018 Zitting: 2 december 2014 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 11 april 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “moord”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, heeft namens de verdachte zeven middelen van cassatie voorgesteld. Deze middelen hebben kort samengevat betrekking op:
I. de bewezen verklaarde voorbedachte raad;
II. een gestelde denaturering van de door de verdachte voor het bewijs gebezigde verklaring met betrekking tot door haar opgegeven zoekopdrachten op de computer o.a. ‘dodelijke klap tegen zijkant hoofd’;
III. de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het bewezenverklaarde onmogelijk door verdachte kan zijn gepleegd wegens haar fysieke gesteldheid;
IV. het gebruik voor de bewezenverklaring van tegenstrijdige bloedsporen;
V. het afwijzen van het voorwaardelijk gedane verzoek tot het nader horen van deskundigen van het NFI en het IFS met betrekking tot deze bloedsporen;
VI. de afwijzing van een door de verdediging aangedragen alternatieve scenario voor zover het gaat om het aantreffen van niet matchende bloedsporen, hetgeen zou kunnen duiden op het begaan van het feit door een derde;
VII. de afwijzing van het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario dat het bloedspoor van het slachtoffer op het nachthemd van de verdachte afkomstig kan zijn van een wond aan de vinger van het slachtoffer.
3. Voordat ik de middelen bespreek zal voor een goed begrip hiervan hieronder eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering weergegeven.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 19 oktober 2011 tot en met 20 oktober 2011 te Tiel, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] meermalen, met een mes, in het lichaam (borststreek) heeft gestoken en met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;”
5. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan en met aanvulling van een nadere bewijsoverweging. Het zeer heldere en uitgebreid gemotiveerde vonnis van de rechtbank houdt met betrekking tot de bewijsvoering het volgende in:1.
“De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte sliep in de nacht van 19 op 20 oktober 2011 in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning aan de [a-straat 1] in Tiel (hierna: de slaapkamer van verdachte). Op 20 oktober 2011 om 04.04 uur belt verdachte (vanuit haar woning) naar 112 met de mededeling dat er mensen bij haar in huis zijn, dat ze zich in een andere slaapkamer bevindt dan haar man en dat ze niets meer hoort en geen contact kan krijgen met haar man. Omstreeks 04.08 uur is de politie ter plaatse. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] treffen verdachte aan in de bewuste slaapkamer aan de voorzijde van de woning. Zij draagt op dat moment een slip en een wit Tshirt. In de slaapkamer daarnaast (hierna: de slaapkamer van het slachtoffer) treffen zij liggend op bed een man aan: [slachtoffer], de echtgenoot van verdachte. Zij zien bloed op het bed en op de man zelf en constateren dat de arm koud en stijf aanvoelt. [verbalisant 2] voelt aan de halsslagader dat er geen hartslag is.
[slachtoffer] is omstreeks 04.34 uur overleden. Het 95% betrouwbaarheidsinterval geeft hierbij aan dat een spreiding van 2,8 uren in acht dient te worden gehouden. Het overlijden heeft dus waarschijnlijk tussen 01.44 en 07.24 uur plaatsgevonden, of mogelijk iets later door versnelde afkoeling. Aangezien het slachtoffer om 04.08 uur door een agent is aangetroffen en hij toen al koud en stijf was, heeft het overlijden plaatsgevonden tussen 01.44 en 04.08 uur.
Aan de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer] bevinden zich twee ruwrandige letsels van circa drie centimeter die reikten tot op het schedeldak. In het schedeldak zijn stukjes ijzer (staal) aangetroffen. Het is meer waarschijnlijk dat beide letsels tot stand zijn gekomen door één klap met een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) dan door twee klappen met een voorwerp dat geen uitstulpingen heeft. Midden op achterhoofd bevinden zich een huidkneuzing en een bloeduitstorting. Verder is er een ruwrandig letsel links van het borstbeen en een scherprandige snee in de linkerzijde van de borst van circa 17 centimeter met twee steekkanalen. Ter hoogte van het borstbeen is een scherprandige perforatie met steekkanaal tot in de borstholte, met een perforatie van het hart. In de gevonden steekkanalen zijn zowel hart als linkerlong meermalen geraakt, leidend tot massaal bloedverlies waardoor het overlijden is veroorzaakt. De steekletsels zijn het gevolg van steken met een snijdend voorwerp zoals een of meer messen. Alle genoemde letsels zijn bij leven opgelopen.
Op grond van het bovenstaande staat vast dat de dood van [slachtoffer] tussen 01.44 en 04.08 (het tijdstip waarop hij werd aangetroffen door de politie) is ingetreden en dat dit overlijden gepaard ging met geweld met twee verschillende wapens: 1. een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) en 2. een of meer messen.
Er is veel bloed aangetroffen in de slaapkamer van het slachtoffer: op de deur van de slaapkamer (nabij de deurklink), op de muur direct naast de deur, op de tapijtvloer tussen de deur en het bed, op het tweepersoonsbed (voornamelijk op het dekbed, hoeslaken en hoofdkussen van de rechter slaapplaats en op de houten rand van het voeteneinde). Verder zijn er nog bloedspatten aangetroffen op de kledingkast, het nachtkastje, de muur en het plafond.
Op het hoeslaken (onderlaken) van de linker bedhelft van het tweepersoonsbed in de slaapkamer van verdachte werden verkleuringen aangetroffen die door middel van tetra base positief werden getest als bloed. Dit betreft een bloedvlek op circa 15 cm onder het hoofdkussen.
In de wasmand die op de badkamer stond, werd onder een blauw geruit shirt (het bovenste kledingstuk in de wasmand) een nachthemd (wit, met rode roosachtige motieven) aangetroffen. Op dit nachthemd zijn verkleuringen aangetroffen die door middel van tetra base positief werden getest als bloed. Het betreft diverse contactsporen (dat wil zeggen, bloedsporen die zijn ontstaan doordat het nachthemd in aanraking is gekomen met een bebloed voorwerp). Daarnaast zijn aan de onderzijde van het nachthemd, ter plaatse van de stiknaad tussen de achterzijde en de voorzijde, nog twee sporen aangetroffen: een (niet nader te kwalificeren) bloedspoor en een bloedstolsel. Het DNA van de bemonsteringen van het bloed op het hoeslaken en de bloedsporen aan de onderzijde van het nachthemd, matcht met het DNA van [slachtoffer].
Het nachthemd betreft een aan verdachte toebehorend damesnachthemd dat uitsluitend door haar werd gedragen.
Toen de politieagenten ter plaatse kwamen, stond de voordeur van de woning open. In de woonkamer waren diverse lades van kasten opengetrokken. Verder lag er een tas op zijn kant met daarbij in de nabijheid enkele goederen die vermoedelijk uit die tas kwamen. Er waren geen braaksporen en er was ogenschijnlijk geen vluchtweg gecreëerd. Er zijn -met uitzondering van een foto- geen spullen uit de woning weggenomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. De officier van justitie komt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier tot de volgende conclusies:
1. Er zijn zoveel ongerijmdheden, onwaarschijnlijkheden, onmogelijkheden en onbegrijpelijkheden in de setting van de inbraak en de 112-melding aan te wijzen dat bewezen kan worden dat de inbraak in scene is gezet. Dat kan alleen zijn ingegeven door het plegen van het delict door verdachte en de wens dat te verhullen;
2. Er zijn bloedsporen aangetroffen die precies passen bij het scenario dat verdachte de moord heeft gepleegd en die zich op geen enkele wijze anders laten verklaren;
3. Verdachte heeft in de computers op haar werk en thuis combinaties van zoektermen ingevoerd die alleen verklaarbaar zijn vanuit de intentie haar man om het leven te brengen (‘ik wil een moord’), waarbij overeenkomstig enkele van die zoektermen is gehandeld (‘klap op het hoofd’);
4. Verdachte had een motief en alle gelegenheid om het delict te plegen;
5. Een delict door verdachte laat zich vanuit de achtergrond van het leven van verdachte goed verklaren;
6. Het moment van het delict is verklaarbaar vanuit de -gereconstrueerde- belevingswereld van verdachte.
Op grond van de volgende stellingen is de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van moord:
a. Verdachte liep al langere tijd rond met het idee om [slachtoffer] om het leven te brengen;
b. De uitvoering is geschied deels conform eerder opgedane kennis vanuit de zoektermen;
c. Er is sprake van meerdere wapens, die later zijn weggemaakt of schoongewassen door verdachte en er is sprake van meerdere fasen van geweldpleging;
d. [slachtoffer] lijkt in zijn slaap te zijn overvallen door de eerste klap; vervolgens is hij vermoedelijk zittend gestoken; en
e. Er is een inbraak-setting omheen ‘gestaged’ om de aandacht van verdachte af te leiden
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Daartoe is onder meer aangevoerd dat er geen delictgerelateerde sporen zijn waarvan is komen vast te staan dat verdachte deze bij het plegen van het delict heeft veroorzaakt. Het tijdstip van overlijden kent een (te) ruime marge. De conclusies van de deskundigen gaan niet verder dan dat de drager van het nachthemd mogelijk na het gepleegde delict in aanraking is geweest met het bebloede slachtoffer, maar het staat niet vast dat verdachte dat nachthemd in de bewuste nacht heeft gedragen. Contaminatie door een agent van het bloed op het hoeslaken van verdachte kan niet worden uitgesloten.
Of verdachte over daderkennis beschikte kan niet zonder meer worden bevestigd. Het verloop van de 112 melding kan niet bijdragen aan het bewijs. Weliswaar zijn er aanwijzingen dat verdachte op de werkcomputer heeft gezocht met termen als “dodelijke klap tegen zijkant hoofd” en “schoonmaken na delict”, maar aan de hand van de internethistorie valt uit te leggen waarom deze termen zijn ingevoerd. Wat betreft de zoektermen die op de thuiscomputer zijn ingevoerd geldt dat de sites die daarvoor en daarna zijn bezocht meer matchen met [slachtoffer] dan met verdachte.
De bewijsmiddelen sluiten niet uit dat de moord is gepleegd door een inbreker, zoals verdachte verklaart. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman subsidiair nog aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor voorbedachte rade.
Beoordeling door de rechtbank
Op basis van de vaststaande feiten zijn twee scenario's denkbaar, die de rechtbank hieronder nader zal bespreken, te weten:
Scenario 1 : een inbraak door onbekenden, waarbij de dader [slachtoffer] om het leven heeft gebracht
Scenario 2: verdachte heeft [slachtoffer] om het leven gebracht
Scenario 1: inbraak
Verdachte belde 112 met de mededeling dat er mensen in de woning aanwezig waren. De voordeur van de woning stond open, diverse lades van kastjes stonden open en op de grond lagen tasjes met daarnaast goederen die uit de tassen afkomstig zouden kunnen zijn. Weliswaar zijn er geen braaksporen gevonden, maar uit onderzoek is gebleken dat deze woning ook kon worden betreden door zogenaamd ‘hengelen’ of ‘flipperen’ waarbij zonder gebruikmaking van de sleutel de deur kan worden geopend zonder braaksporen achter te laten. Aldus bestaat de mogelijkheid dat er één of meer inbrekers in de woning zijn geweest, die eerst beneden naar waardevolle spullen hebben gezocht, vervolgens de trap naar boven hebben genomen en daar de slaapkamer van [slachtoffer] hebben betreden alwaar [slachtoffer] door deze inbreker(s) om het leven is gebracht.
De beoordeling van het scenario
De technisch rechercheurs hadden evenwel de indruk dat de inbraak in scene was gezet op grond van de volgende punten:
- -
er was veel te netjes gewerkt, hetgeen slechts sporadisch voorkomt en niet lijkt te passen bij het brute geweld waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht;
- -
de bureau- en kastladen op de benedenverdieping van de woning stonden open, maar leken niet doorzocht;
- -
de tassen naast deze laden en kast waren neergelegd en leken niet doorzocht; er was geen vluchtweg gecreëerd door de daders;
- -
er is geen braakschade aangetroffen;
- -
relatief waardevolle spullen die beneden voor het grijpen lagen, zoals een fotocamera en navigatiesysteem, waren niet klaar gezet om mee te nemen.
Een mogelijke verklaring voor het gegeven dat er niets is weggenomen zou kunnen zijn dat de inbreker zo in paniek was nadat deze [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, dat hij direct naar buiten is gerend. Echter, verdachte heeft verklaard dat zij alleen wat gestommel heeft gehoord en 2 à 3 minuten later één kreet. Verder heeft zij niets gehoord, alleen vermoedt ze dat ze de inbreker nog weg hoorde gaan. Opvallend is dat zij niet heeft gehoord dat er deuren werden geopend of gesloten maar dat zij wel spreekt over gestommel op de trap toen de inbreker “op een vlugge manier” de trap op liep. Zij vermoedt slechts dat zij ook heeft gehoord dat de inbreker de trap afliep. Dit terwijl het onwaarschijnlijk is dat iemand die met gestommel de trap opkomt, zachtjes de trap af zou gaan na zoiets ingrijpends als een zojuist gepleegde moord.
[slachtoffer] is in zijn slaap overvallen
Verder zijn de volgende bevindingen met betrekking tot het aantreffen van [slachtoffer] van belang:
1. Er is bloed aangetroffen op het hoofdkussen van de rechter slaapplaats van het bed waar [slachtoffer] is aangetroffen. Dit bloed is waarschijnlijk veroorzaakt door de hoofdwond van [slachtoffer]. Het betreft een poelpatroon, hetgeen erop duidt dat het bloedende slachtoffer enige tijd hier heeft gelegen na het toebrengen van het letsel.
2. De bril van [slachtoffer] is op zijn nachtkastje aangetroffen, terwijl hij zonder bril bijna niets kon zien.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] in zijn slaap is overvallen. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] de inbreker heeft overlopen of dat hij de inbreker heeft gezien waardoor deze bang zou kunnen zijn voor herkenning. Hij vormde aldus geen gevaar voor de inbreker zodat geweld tegen hem niet nodig was. Voor zover een inbreker al reden zag om toch geweld te moeten plegen om te kunnen vluchten, had in dat geval de enkele klap op het hoofd volstaan en had hij geen enkele reden om daarna nog meerdere malen met een mes te steken.
Bij de politie zijn wel zaken bekend waarbij een inbreker of overvaller geweld gebruikt tegen het slachtoffer dat uiteindelijk tot de dood leidde, maar daarbij was in alle gevallen sprake van een confrontatie met het slachtoffer of slachtoffers waarbij het geweld of de bedreiging gericht was op het verkrijgen van enig goed of geld of van een code. Van dat laatste is in de onderhavige zaak niet gebleken.
Dan bestaat nog de mogelijkheid dat de inbreker [slachtoffer] heeft uitgeschakeld zodat hij in alle rust de woning verder zou kunnen doorzoeken en spullen van zijn gading mee zou kunnen nemen. Echter, verdachte, die zegt wakker te zijn geworden doordat iemand de trap naar boven liep - waarbij ze gestommel heeft gehoord -, heeft niet gehoord of gemerkt dat er iemand aan de deur van haar slaapkamer heeft gemorreld. Er zijn evenmin sporen waaruit kan worden afgeleid dat er buiten de woonkamer nog andere ruimtes van de woning zijn doorzocht. Zelfs op de slaapkamer waar [slachtoffer] is aangetroffen zijn geen aanwijzingen gevonden van het doorzoeken van die ruimte. Bovendien zijn er geen goederen uit de woning weggenomen, met uitzondering van een foto.
Niet matchende sporen
Er zijn wel sporen in de woning aangetroffen die niet matchen met verdachte of met [slachtoffer] of met andere bekenden, van wie de criminalistieke sporen zijn onderzocht. Het gaat daarbij om schoensporen, vingerafdrukken op een deurkozijn van de slaapkamer en aan de binnenzijde van de buitendeur van de hal, en lichaamsmateriaal op onder meer het nachthemd als op de overloop. De schoensporen zijn niet aangetroffen op een plek waar laatjes openstonden maar onder meer juist op een plek waar helemaal niet lijkt te zijn gezocht (de strijkkamer). Om die reden lijken deze sporen dus los te staan van het delict. De politie heeft onderzoek verricht naar de in de woning aangetroffen vingerafdrukken en deze vergeleken met die van de bewoners, familieleden en kennissen die met regelmaat in de woning kwamen. De meeste dactysporen konden aldus worden geëlimineerd. De resterende dactysporen met onbekende donoren zijn vergeleken met de profielen in de Havank databank, hetgeen niet tot resultaat heeft geleid. Vervolgens zijn deze vingerafdrukken (nogmaals) vergeleken met de dactyprofielen van bij de politie bekende inbrekers uit de buurt, hetgeen evenmin tot identificatie heeft geleid.
In geen enkel van de DNA sporen is tenslotte een hoofdprofiel van een onbekende aangetroffen. In combinatie met de locatie waar die DNA sporen zijn gevonden kan door de deskundigen geen ondersteunende of ontkrachtende conclusies worden getrokken. Kortom, de rechtbank is van oordeel dat genoemde sporen niet in relatie met het delict kunnen worden gebracht.
Bloed op het nachthemd verdachte en het hoeslaken in de kamer van verdachte
Binnen het inbraak-scenario rijst de vraag hoe het bloed van [slachtoffer] terecht kan zijn gekomen op het nachthemd van verdachte en op het hoeslaken in de slaapkamer van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat zij het nachthemd in de nacht van 19 op 20 oktober 2011, de nacht waarin het slachtoffer om het leven is gebracht, niet heeft gedragen. Ze heeft het nachthemd wel gedragen twee nachten eerder en daarna in de wasmand gegooid dan wel in de badkamer achtergelaten. Het nachthemd is daar, in de wasmand, gevonden onder (ten minste) één ander kledingstuk.
Volgens deskundige M.J. van der Scheer (NFI) lijken beide bloedsporen op het nachthemd, gezien de nog donkerrode kleur, recent voor het fotograferen op het nachthemd terecht te zijn gekomen, althans waarschijnlijker dat het “kort” daarvoor dan dagen daarvoor is gebeurd. Ook deskundige R. Eikelenboom (IFS) komt tot de conclusie dat het waarschijnlijker is dat de bloedsporen rondom het tijdstip van het delict zijn overgedragen op het nachthemd dan enkele dagen daarvoor. Hij komt tot deze conclusie omdat op het nachthemd niet alleen een bloedvlek, maar tevens een bloedstolsel met daarbij vloeibaar bloed is aangetroffen en op het lichaam van het slachtoffer ook kleine bloedstolseltjes zijn gevonden.
Onder de aanname dat de bloedsporen op het nachthemd tijdens het toebrengen van het letsel dan wel (kort) daarna zijn ontstaan, kan het op het nachthemd terechtkomen van de bloedsporen niet worden verklaard door de wijze waarop het nachthemd in de wasmand is aangetroffen, aldus Van der Scheer. Anders gezegd: het is niet waarschijnlijk dat de bloedsporen op het nachthemd zijn terechtgekomen toen het in de wasmand lag.
Ter zitting is van de zijde van de verdediging de vraag opgeworpen of het bloed(stolsel) op het nachthemd terecht kan zijn gekomen toen verdachte met haar man twee nachten eerder in bed lag, indien het slachtoffer toen een kleine verwonding had. Eikelenboom wijst er op dat het een bloedstolsel betreft dat op het moment dat het op het nachthemd kwam, nog deels vloeibaar was omdat het bloed ook in het textiel is getrokken. ln het door de raadsman geschetste scenario zou hij dan een verwonding moeten hebben gehad, waarin zowel gestold als vloeibaar bloed aanwezig was. In dat geval zou echter een veegpatroon zichtbaar moeten zijn, meer dan nu het geval is. Bovendien heeft verdachte verklaard in de dagen voorafgaande aan het voorval, geen verwondingen of pleisters bij het slachtoffer te hebben gezien.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden verklaard op welke wijze het bloed van [slachtoffer] op het nachthemd van verdachte terecht kan zijn gekomen, uitgaande van de verklaring van verdachte dat zij het nachthemd voor het laatst heeft gedragen op de maandag voor het delict en dat het nachthemd al in de wasmand lag voordat zij ging slapen.
Ten aanzien van het bloedspoor op het hoeslaken is door de verdediging aangevoerd dat het mogelijk is veroorzaakt door contaminatie. Dit zou kunnen zijn gebeurd als verbalisant [verbalisant 2] bloed van [slachtoffer] op zijn lichaam of kleding heeft gekregen en vervolgens in de kamer van verdachte heeft plaatsgenomen op het bed aan het hoofdeinde.
Echter, zoals de rechtbank heeft waargenomen tijdens de reconstructie, heeft verbalisant [verbalisant 2] toen verklaard dat hij zeker niet rechts van verdachte, aan het hoofdeinde van het bed, heeft gezeten. Als hij al op het bed heeft gezeten, dan was dat aan de andere kant. Hij weet dit zeker, omdat verdachte al vrij ver aan de kant van het hoofdeinde zat. Verder is hij heel stellig in zijn verklaring dat hij geen bloed heeft aangeraakt, omdat hij toen nog geen handschoenen aan had en het dan heel vies vindt. Volgens de raadsman is het vreemd dat verbalisant [verbalisant 2] bij de reconstructie ineens wel precies wist waar hij in ieder geval niet had gezeten, terwijl hij dat eerder niet precies wist. De rechtbank is het daar niet mee eens, aangezien [verbalisant 2] tijdens de reconstructie voor het eerst weer fysiek op de locatie aanwezig was. Het is niet vreemd dat hij zich onder die omstandigheden meer in detail kan herinneren hoe hij op die bewuste avond heeft gehandeld.
De rechtbank heeft voorts tijdens de reconstructie waargenomen dat de locatie waar het bloed zich bevond op de muur en de deur van de slaapkamer waar het slachtoffer lag, aanzienlijk hoger was dan de hoogte tot waar de broek van verbalisant [verbalisant 2] in staande positie reikt, zodat niet aannemelijk is dat hij bij die gelegenheid bloed op zijn broek zou hebben gekregen.
Ook verbalisant [verbalisant 1] heeft tijdens de reconstructie duidelijk gemaakt dat hij verdachte nabij het hoofdeinde van het bed heeft zien zitten en dat zijn collega [verbalisant 2], als hij al op het bed zat, zeker niet “rechts” van verdachte heeft gezeten, waarmee hij bedoelde aan de kant van het hoofdeinde.
De rechtbank verwerpt daarom de stelling van verdachte dat [verbalisant 2] rechts van haar heeft gezeten, nabij het kussen/hoofdeinde. De rechtbank merkt op dat het IFS in dit verband ten onrechte is uitgegaan van de stelling van verdachte over de plek waar [verbalisant 2] zou hebben gezeten (foto 23 in het rapport van 7 juni 2013).
De schoenen, jas en twee broeken van verbalisant [verbalisant 2] zijn (zowel met het blote oog, microscopisch als met Luminol) onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. De twee hierbij aangetroffen bloedvlekjes op de buitenkant van de jas en op de rechter broekspijp van één van de twee broeken zijn veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Van het spoor op de broek zijn geen of geen voor een vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen verkregen. Het DNA van het bloed op de jas matcht met het DNA van verbalisant [verbalisant 2] zelf. Er is aldus geen bloed van [slachtoffer] op de kleding van [verbalisant 2] aangetroffen. Om die reden verwerpt de rechtbank de mogelijkheid dat overdracht van het bloed van het slachtoffer op het hoeslaken via de kleding van [verbalisant 2] heeft plaatsgevonden.
Voorts heeft verdachte nog opgemerkt dat [verbalisant 2], toen hij op zijn hurken tegenover haar zat, mogelijk uit evenwicht is geraakt en daarbij mogelijk met zijn hand naar het bed heeft gegrepen om zich in balans te houden en daarbij het hoeslaken heeft aangeraakt op de plek waar de bloedvlek is aangetroffen. Als er op dat moment een geringe hoeveelheid bloed aan zijn hand heeft gezeten, dan kan hij dat op dat moment hebben overgedragen op het hoeslaken.
De rechtbank overweegt dat verbalisant [verbalisant 2] heel stellig heeft verklaard dat hij geen bloed heeft aangeraakt. Verder heeft hij verklaard dat hij, nadat hij bij [slachtoffer] naar een hartslag heeft gevoeld, op enig moment, tijdens het gesprek met verdachte, wegwerphandschoenen heeft aangetrokken. Hij had geen bloed van [slachtoffer] op zijn handen of handschoenen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij geen bloed aan zijn handen heeft gehad.
Daarbij komt dat op foto 3 op pagina 1523 van het dossier (dat is foto 24 in het rapport van het IFS d.d. 7 juni 2013) te zien is dat de locatie van de bloedvlek op het hoeslaken zich op enige afstand van de bedrand bevindt. Er van uitgaande dat [verbalisant 2] voor verdachte gehurkt zat en hij zich dus op enige afstand van het bed bevond, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de bloedvlek op deze wijze is ontstaan.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet van de slaapkamer (waar zij die nacht sliep) af is geweest. Dat betekent dat het bloed - volgens de verklaring van verdachte - ook niet op het hoeslaken terecht kan zijn gekomen doordat verdachte het zelf heeft overgedragen nadat zij op de kamer waar het slachtoffer is aangetroffen is geweest, bijvoorbeeld om te kijken hoe het met haar man ging.
Gelet op het vorenstaande kan dan ook - binnen het inbraakscenario - niet worden verklaard op welke wijze het bloed van [slachtoffer] op het hoeslaken van het bed waarin verdachte sliep terecht kan zijn gekomen.
Verdachte verklaart wisselend over het tijdstip waarop inbrekers in de woning zouden zijn Toen verdachte op 20 oktober 2011 om 04.04 uur met 112 belde, zei ze eerst tegen de meldkamer in Driebergen het volgende: “... ze zijn bij mij, bij ons, in huis” en vervolgens zei ze tegen de meldkamer in Nijmegen: “ze zijn bij ons in huis”. Toen de politie ter plaatse was zei ze echter dat ze ongeveer een half uur daarvoor iemand op de trap had gehoord. Dit, terwijl het gesprek met de meldkamer van 112 slechts 4 minuten en 37 seconden heeft geduurd en de politie nog voor het einde van dat gesprek ter plaatse was. Nog diezelfde dag heeft ze verklaard dat ze gestommel op de trap hoorde, vervolgens een schreeuw of kreet en dat ze toen haar mobiel heeft gepakt en 112 heeft gebeld. Op 11 november 2011 verklaarde verdachte dat ze minuten op het bed heeft gezeten voordat ze ging bellen. Dit kan ook een half uur zijn geweest of een kwartier.
Het is op zijn minst merkwaardig dat verdachte kennelijk niet meer weet of ze 112 heeft gebeld toen de inbrekers nog in de woning waren, of dat ze enige tijd heeft gewacht - misschien zelfs een half uur - tot de inbrekers de woning hadden verlaten, voordat ze heeft gebeld. Ook is het opvallend dat verdachte heeft verklaard buiten het gestommel op de trap en één kreet (van vermoedelijk het slachtoffer) niets te hebben gehoord. De rechtbank heeft tijdens de schouw op 30 september 2012 waargenomen dat-terwijl buiten een werkende generator van de politie-unit veel omgevingsgeluid veroorzaakte- de bovenverdieping gehorig is en dat het minste geluid op de kamer van het slachtoffer goed hoorbaar is op de kamer van verdachte, ook met beide deuren dicht.
Conclusie ten aanzien van het inbraak scenario
Gelet op het voren overwogene in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het inbraakscenario niet aannemelijk. De inbraak lijkt in scene te zijn gezet, [slachtoffer] is in zijn slaap overvallen en de bloedsporen op het nachthemd en het hoeslaken kunnen in dit scenario op geen enkele wijze worden verklaard.
Scenario 2: verdachte heeft [slachtoffer] om het leven gebracht
Door de politieagenten die ter plaatse kwamen is geconstateerd dat de arm van [slachtoffer] koud was en stijf. De politieagent voelde ook geen hartslag meer. Zoals reeds bij de vaststaande feiten is beschreven, staat vast dat [slachtoffer] tussen 01.44 en 04.08 uur is overleden.
Nu verdachte zich die nacht in de woning bevond, heeft zij de tijd en gelegenheid gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven alsmede om zich te ontdoen van de wapens en een inbraak in scene te zetten. Verdachte heeft een inbraak geënsceneerd en vervolgens 112 gebeld. De rechtbank ziet voor die handelingen geen enkele andere mogelijke reden dan dat zij iets wil verhullen, namelijk dat zij zelf [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Nu de bloedsporen op het nachthemd daar tijdens of (kort) na het delict op moeten zijn gekomen en er geen andere personen in de woning aanwezig waren dan verdachte en [slachtoffer], kan het niet anders zijn dan dat verdachte het nachthemd in de bewuste nacht wel heeft gedragen en dat de sporen daar op zijn gekomen toen of nadat zij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De beoordeling van het scenario
Het forensisch onderzoek is, met name in de laatste fase van de procedure, sterk gericht geweest op de kwalificatie en herkomst van de bloedsporen op het nachthemd en het hoeslaken. Dat onderzoek door het NFI en het IFS werd bemoeilijkt doordat de bloedsporen als gevolg van bemonstering zijn verdund, voordat het materiaal werd ingezonden voor bloedspoor-onderzoek. De NFI-deskundigen Nagel en Van der Scheer hebben, ieder afzonderlijk, verklaard dat niet meer kan worden vastgesteld op welke wijze de bloedvlekken op het hoeslaken en nachthemd zijn ontstaan terwijl ten aanzien van het bloedstolsel op het nachthemd wel vast staat dat het daar enige tijd na uittreding van het bloed uit het lichaam van [slachtoffer] terecht moet zijn gekomen. De deskundigen Eikelenboom en Eikelenboom-Schieveld van het IFS achten het aannemelijk dat het bloedstolsel en de bloedvlek daaronder, met enige kracht op het nachthemd terecht zijn gekomen omdat het bloed deels door het textiel is getrokken en ook aan de binnenzijde van het nachthemd aanwezig is, hetgeen de kans vergroot dat het geen contactsporen zijn, maar bloedspatten. Deze kunnen -in theorie- zijn ontstaan hetzij doordat er enige kracht is uitgeoefend op een met bloed besmeurd object waarop zich in dit geval ook deels gestold bloed moet hebben bevonden, hetzij doordat met een met (deels gestold) bloed besmeurd object is rondgezwaaid waardoor bloedspatten op voorwerpen in de directe omgeving zijn beland (het trekken van een mes uit een verwonding kan dit beeld opleveren). Impact in deels gestold bloed vormt evenwel geen goede verklaring voor deze sporen (er van uitgaande dat het nachthemd werd gedragen tijdens het delict) omdat er dan méér bloedsporen te zien zouden moeten zijn, tenzij over het nachthemd nog een ander kledingstuk werd gedragen dat de meeste bloedspatten heeft opgevangen. Het bloedstolsel wijst er in ieder geval op dat er enige tijd (ten minste vijf minuten, maar waarschijnlijk langer) verstreken is tussen het toebrengen van de verwonding en het moment dat het bloed(stolsel) op het nachthemd terecht is gekomen. Volgens Van der Scheer van het NFI zijn er evenwel onvoldoende vaststaande gegevens om een conclusie te kunnen trekken dienaangaande.
De rechtbank concludeert dat het forensisch onderzoek door NFI en IFS geen eenstemmige, afdoende verklaring heeft opgeleverd voor het aantreffen van bloed van het slachtoffer op het nachthemd en het hoeslaken. Dat neemt niet weg dat de rechtbank op basis van de bevindingen van de deskundigen, tegen de achtergrond van het dossier als geheel, wel tot een oordeel kan komen.
Het NFI heeft geconcludeerd dat, indien iemand anders dan [slachtoffer] bij het ontstaan van de bloedspatten op de vloer, tegen de muren en de linnenkast aanwezig is geweest, het aannemelijk is dat soortgelijke bloedspatten op de kleding van deze persoon terecht zijn gekomen. Deze bloedspatten kunnen in dat geval zeer klein zijn en/of kunnen laag op de benen en op het schoeisel zitten, en daarom in eerste instantie over het hoofd worden gezien. Op het lichaam van [slachtoffer] zijn kleine bloedstolsels aangetroffen. Gezien de bloedspoorpatronen is dit bloed aanvankelijk in vloeibare vorm over het lichaam uitgestroomd en vervolgens, onder invloed van de lichaamsbeharing en lichaamswarmte relatief snel gestold.
Op het nachthemd van verdachte bevinden zich twee bloedvlekken aan de onderzijde van het nachthemd, waaronder, als gezegd, een bloedstolsel. Als deze bloedvlekken moeten worden gezien als bloedspatten, kunnen zij bij gebreke van een andere, aannemelijke verklaring, daarop gekomen zijn bij het terugtrekken van het mes uit een wond of een impact op het lichaam van [slachtoffer] waarop zich zowel vloeibaar als gestold bloed bevond. Als de bloedvlekken moeten worden gezien als contactsporen, dan is de volgende observatie van Van der Scheer van belang. Het bloedstolsel en de bloedvlek bevinden zich op circa 65 centimeter gemeten vanaf de rechterschouder van het nachthemd. Deze locatie is eenvoudig te bereiken met een bebloede (rechterhand van de drager van het nachthemd dan wel met een bebloed voorwerp (mes?) dat wordt vastgehouden. Beide mogelijkheden zijn verenigbaar met de forensische bevindingen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdachte, anders dan zij zelf verklaart, het nachthemd die bewuste nacht heeft gedragen voordat de agenten ter plaatse kwamen.
Deskundigen Eikelenboom en Eikelenboom-Schieveld van het IFS hebben geconstateerd dat de bloedvlek op het hoeslaken van het bed van verdachte qua grootte kan zijn veroorzaakt door het volume van bloed op het nachthemd. De locatie van het bloed op het nachthemd lijkt in aanmerking te komen om een overdrachtspatroon op het hoeslaken te kunnen veroorzaken wanneer de drager op het bed gaat zitten of liggen (secundaire overdracht). Deskundige Van der Scheer acht deze conclusie weliswaar niet uitgesloten, maar ook niet voor de hand liggen omdat alsdan op het hoeslaken niet één, maar twee bloedvlekken te zien zouden zijn. Het nachthemd bevatte immers ook twee vlekken op ca. 4 mm afstand van elkaar.
De rechtbank acht dit evenwel niet onaannemelijk, in aanmerking genomen dat één van deze bloedsporen op het nachthemd een bloedstolsel betreft, dat aanmerkelijk kleiner is dan de daaronder gelegen bloedvlek. Bepaald niet uitgesloten is dat het (bloed rondom het) bloedstolsel reeds te veel was opgedroogd om nog een contactspoor te kunnen veroorzaken.
Conclusie ten aanzien van beide geschetste scenario’s
Gelet op het voorgaande, wordt het scenario waarin verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] enerzijds ondersteund door het voorhanden bewijsmateriaal, terwijl er anderzijds geen bewijsmateriaal is dat dit scenario onwaarschijnlijk maakt. Voor de juistheid van het inbraakscenario is geen steun te vinden in het dossier, terwijl er daarentegen wel omstandigheden zijn die dit scenario tegenspreken.
Dat stelt de rechtbank voor de vraag of het tweede scenario ook juist is, anders gezegd, of de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen in het dossier ook de wettelijk vereiste overtuiging heeft verkregen dat verdachte schuldig is aan de dood van het slachtoffer. Daarbij worden de volgende feiten en omstandigheden betrokken.
De internethistorie van de computer op verdachtes werkplek, is onderzocht over de periode augustus 2011 tot en met oktober 2011. Op 4 augustus 2011 om 14.19 uur is er op die computer gezocht met de zoektermen: “ik hou niet meer van mijn man”. Op 31 augustus 2011 om 13.23 uur is gezocht met de zoektermen: “dodelijke klap tegen zijkant hoofd”. Diezelfde dag werd om 13.33 uur ingelogd op het hotmailaccount van [verdachte]@hotmail.com. Op 12 september 2011 werd er om 11.03 uur op die computer gezocht naar “huis vrijgeven na moord” en om 12.32 uur naar “na moord huis weer schoonmaken” en twee minuten later naar “extreem schoonmaken na delict”. Om 12.59 uur wordt met deze computer nog gezocht naar: “mijn man doet er alles aan om mij te laten blijven” en om 13.06 naar “bewijs” en “alibi”.
Verdachte heeft verklaard dat zij deze zoektermen inderdaad heeft ingevoerd. De zoektermen “ik hou niet meer van mijn man” heeft ze ingevoerd, omdat ze informatie wilde over echtscheidingen. Verder heeft ze gezocht op “dodelijke klap tegen zijkant hoofd” uit interesse nadat ze hier wat over had gezien op tv (bij politieseries zoals CSl, Bones of Cold Case). Ze was ook geïnteresseerd in hoofdpijn doordat [slachtoffer] vaak last had van hoofdpijn. De door haar ingevoerde zoektermen zoals “na moord huis weer schoonmaken” en “extreem schoonmaken na delict” hebben eveneens te maken met interesse in politieseries. “Alibi” is de naam van een boek dat ze ooit in bezit heeft gehad. Ze had veel interesse in boeken. Ze was ook geïnteresseerd in de nasleep van moordzaken zoals ze die op tv zag: wat gebeurde er met een plaats delict, door wie en hoe werd dat schoongemaakt.
De computer in de woning van verdachte en [slachtoffer] aan de [a-straat 1] in Tiel is op 20 oktober 2011 in beslag genomen. Op die computer is op de volgende data naar de volgende zoektermen gezocht.
Op 26 augustus 2011 tussen 18.04 en 18.15 uur: “hoe vergiftig ik mijn vrouw”, “zelfdoding”, “perfecte moord”, “perfecte dood” en weer “perfecte moord”. Na afloop van deze zoektocht zijn vanaf 18.18 uur onder meer de volgende sites bezocht: sunweb (een vakantiesite), neerlandstuin (over giftige struiken en planten). Tussen 18.18 uur en 18.33 uur is er geen internethistorie en daarna worden de volgende sites bezocht: kennislink.nl, youtube.com en modelbouwforum.nl.
Op 5 september 2011 is op deze computer tussen 14.44 en 14.55 onder meer gezocht naar: “klap tegen slaap”, “harde klap op hoofd”, “dodelijke klap”, “slaapzijde hoofd” en verder op: “noodweerexces”, “misdrijf”, “menselijke anatomie”, “hoofd”. Ten slotte is nog twee maal gezocht op “dodelijke slag”. Voorafgaand aan deze zoeksessie is om 14.23 ingelogd op [verdachte]@hotmail.com, om 14.30 ingelogd op hobbyking.com (radiografisch bestuurbare vliegtuigjes), om 14.33 ingelogd op [A].com (bedrijf Fotofinesse) en om 14.41 uur ingelogd op zalando.nl (een site voor schoenenverkoop). Tijdens de zoeksessie is om 14.54 uur de site www.vakantiekanaal.be (een vakantiesite) bezocht en is tweemaal een bezoek gebracht aan facebook.com.
Op 12 september 2011 is via deze computer om 18.30 uur gezocht naar “ik wil dood” en “ik wil een vriendje” en om 18.33 uur naar “ik wil een moord”. Vóór deze sessie zijn sites onder meer de volgende sites bezocht: www.facebook.com, www.fjordtours.com (een vakantiesite voor Noorwegen), www.hotmail.com, www.hotelspecials.com en www.veluwsebron.nl (een site van een sauna en wellness center). Ook na de zoeksessie is nog gezocht naar vakanties in Noorwegen en om 18.24 uur is bij Hotmail ingelogd op met de inloggegevens van verdachte.
Op 18 september 201 1 is op deze computer om 15.02 uur een artikel bekeken over “moord”. Vervolgens is gezocht naar “moord met voorbedachten rade” en is nog een artikel bekeken over “moord, doodslag of dood door schuld”. Om 15.09 uur wordt www.facebook.com bezocht. Net voor de zoeksessie is om 14.59 uur ingelogd op [verdachte]@ hotmail.com.
Verdachte heeft verklaard dat haar man geen gebruik maakte van Facebook en dat zij waarschijnlijk de persoon is die op 5 september 2011 op de computer thuis heeft gezocht naar “klap tegen slaap”, ‘harde klap op slaap gehad”, ‘harde klap op hoofd’. Het kan ook wel kloppen dat ze op 12 september 2011 “ik wil dood”, “ik wil een vriendje” en “ik wil een moord” heeft ingetikt.
De uitleg die verdachte geeft voor het bezoeken van deze sites en het invoeren van deze zoektermen is niet geloofwaardig. Wanneer zij geïnteresseerd was in boeken over moord en doodslag of alibi’s, had het voor de hand gelegen dat zij de sites van boekhandels zou bezoeken en niet ‘blindelings’ zou gaan googlen. Zij heeft echter voor het laatst in mei 2011 de website van Bol.com bezocht. Ze heeft verklaard dat haar man een paar duizend boeken had gedownload, maar ze hadden thuis geen E-reader. In de woning zijn geen thriller- of politieboeken gevonden. Bij de bibliotheek en uit de verhoren van naaste familie en vrienden zijn evenmin aanwijzingen verkregen dat verdachte daadwerkelijk geïnteresseerd was in dat type boeken en die ook las. Haar zoon [betrokkene 1] heeft verklaard dat zijn moeder weliswaar geïnteresseerd was in politieseries, maar geen detectives las; haar voorkeur voor lezen ging uit naar de Bouquetreeks. Datzelfde is verklaard door haar vriendin [betrokkene 2]: verdachte vond het wel leuk om politieseries te kijken, maar interesse in politiewerk heeft zij bij haar nooit bespeurd. Zij las alleen maar “troep, boeketromannetjes en zo”.
Daar komt bij dat de verklaring die verdachte geeft voor sommige zoekopdrachten niet lijkt te stroken met de betreffende zoekopdrachten. Zo heeft verdachte verklaard dat ze heeft gezocht op “dodelijke klap tegen zijkant hoofd” omdat [slachtoffer] vaak last had van hoofdpijn. Uit het dossier blijkt niet dat die hoofdpijn zou zijn veroorzaakt door een klap, laat staan een dodelijke klap. Die verklaring van verdachte verklaart aldus nog steeds niet waarom er is gezocht op “dodelijke klap”.
Het huwelijk tussen verdachte en haar man was al enige jaren niet goed. Verdachte voelde zich ernstig verwaarloosd; haar man had alleen maar aandacht voor de computer en zijn modelbouwhobby en zij hadden al jaren nauwelijks meer een seksuele relatie. Haar man maakte voortdurende denigrerende opmerkingen, waardoor zij zich “als een uitgedrukte sigaret voelde”. Begin 2011 is zij gaan nadenken over echtscheiding en heeft zij daarover informatie ingewonnen. Tijdens haar relatie heeft verdachte diverse buitenechtelijke relaties gehad en heeft zij parenclubs bezocht ter bevrediging van haar (seksuele) behoeften die niet in haar eigen relatie werden bevredigd. Met dat doel heeft zij ook contact gehad met ene [betrokkene 3] welk contact zij onderhield ten tijde en ook na het delict.
ln het licht van alle feiten en omstandigheden in deze zaak
- het huwelijk van verdachte en [slachtoffer] was de laatste jaren ronduit slecht en verdachte leed daaronder;
- verdachte had diverse buitenechtelijke affaires;
- verdachte heeft in de periode voor de dood van [slachtoffer] op internet een speurtocht verricht naar de mogelijkheden om dodelijk geweld te plegen (“dodelijke klap tegen hoofd”, “ik wil een moord”) en de consequenties daarvan (“na moord huis weer schoonmaken”; “bewijs”, “alibi”, “noodweer”);
- [slachtoffer] heeft daadwerkelijk een harde klap tegen de zijkant van zijn hoofd gekregen;
- verdachte heeft getracht om zichzelf een alibi te verschaffen door de inbraak in scène te zetten;
- verdachte had de tijd en de mogelijkheid om het delict te plegen en de wapens en andere voorwerpen kwijt te maken;
- op het hoeslaken in de kamer waar alleen zij was geweest die nacht, is bloed van het slachtoffer aangetroffen waarvoor geen andere verklaring bestaat;
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Voorbedachte raad
Zoals reeds bij de vaststaande feiten is overwogen, is tegen [slachtoffer] geweld gebruikt met twee verschillende wapens: 1. een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen (zoals klauwhamer of breekijzer) en 2. een of meer messen.
Ten aanzien van de volgorde waarin de verwondingen zijn toegebracht overweegt de rechtbank het navolgende. Volgens deskundige M. Roos van het NFI zijn de verwondingen aan het hoofd waarschijnlijk eerder toegebracht dan de verwondingen aan het bovenlichaam, gelet op de aangetroffen bloedsporen op het beddengoed en op [slachtoffer]. Omdat de verwondingen in het bovenlichaam waarschijnlijk meer bloedverlies zullen hebben opgeleverd dan de verwonding aan het hoofd, is de afwezigheid van grote(re) bloedsporen op het hoeslaken bij het hoofdkussen iets waarschijnlijker als er op dat moment nog geen verwondingen aan het bovenlichaam waren.
Er zijn twee scenario’s denkbaar:
1. Verdachte is met de twee wapens naar [slachtoffer] toe gegaan en heeft hem eerst een klap op het hoofd gegeven en vervolgens met een mes meerdere malen gestoken.
2. Verdachte is met één wapen naar [slachtoffer] toe gegaan en heeft hem een klap op het hoofd gegeven. Vervolgens is zij een (of meer) messen gaan halen en terug gegaan en heeft zij hem meerdere malen gestoken.
In beide scenario’s lag [slachtoffer] te slapen en werd hij in zijn slaap overvallen (zijn bril lag op het nachtkastje en het slachtoffer was zeer slechtziend).
Ten aanzien van het eerste scenario overweegt de rechtbank het navolgende. In dit scenario is verdachte midden in de nacht, terwijl [slachtoffer] lag te slapen, gewapend met meerdere wapens doelbewust naar [slachtoffer] toegelopen om hem eerst een klap om zijn hoofd te geven en vervolgens meerdere malen te steken. Deze elementen van de uiterlijke verschijningsvorm dragen de conclusie dat verdachte voorafgaande aan het slaan, maar ook toen zij meermalen met een mes op het slachtoffer instak, tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op wat zij aan het doen was en zich daar rekenschap van te geven.
In het tweede scenario is verdachte midden in de nacht, terwijl [slachtoffer] lag te slapen, gewapend met een slagvoorwerp naar [slachtoffer] toe gelopen en heeft hem een of meer klappen tegen zijn hoofd gegeven. Vervolgens heeft verdachte de slaapkamer verlaten om één (of meer) mes(sen) te halen en is zij, daarmee gewapend, naar [slachtoffer] teruggekeerd. Vervolgens heeft ze [slachtoffer] meerdere malen gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden dat er meerdere momenten zijn geweest waarop verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Zij heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden voordat zij de kamer binnenging en toen ze de kamer verliet om één (of meer) mes(sen) te halen, maar ook toen zij weer terug was in de slaapkamer en daarmee [slachtoffer] daadwerkelijk meerdere keren heeft gestoken.
In beide scenario’s is de rechtbank aldus reeds op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van voorbedachte raad. De rechtbank heeft zich beraden over de vraag of er sprake is van contra-indicaties die na weging in de weg zouden staan aan het trekken van deze conclusie. Verdachte heeft het feit volledig ontkend, zodat in ieder geval uit haar verklaring geen contra-indicaties zijn te putten die een ander zicht kunnen geven op de gang van zaken op de plaats van het delict. Ook overigens zijn dergelijke contra-indicaties niet aannemelijk geworden.”
6. Het hof heeft aan het bovenstaande het volgende toegevoegd:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van twee mogelijke scenario’s, terwijl een derde alternatief scenario mogelijk is, namelijk dat een jaloerse minnaar of aanbidder van verdachte de woning is binnengedrongen, het slachtoffer om het leven heeft gebracht en vervolgens een inbraakscenario heeft geënsceneerd en de woning weer heeft verlaten.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier geen serieuze aanwijzingen die het alternatieve scenario van de verdediging ondersteunen. Er is geen technisch bewijs dat er onbekende derden bij de zaak betrokken zijn. Het hof acht de door de verdediging gepresenteerde alternatieve lezing van de gebeurtenissen dan ook onaannemelijk.”
7. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd. Aangevoerd wordt dat tijd om te beraden, dat als centrale criterium voor de voorbedachte raad in de bewezenverklaring wordt gebruikt, niet gelijk staat aan gelegenheid tot nadenken of zonder meer impliceert dat de besluitvorming en uitvoering niet in een plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden. In het eerste scenario, dat ervan uitgaat dat verdachte met meerdere wapens naar haar slapende echtgenoot is gegaan en hem een klap op zijn hoofd heeft gegeven en vervolgens op hem heeft ingestoken, is niets vastgesteld over het tijdsverloop en in het tweede scenario waarin verdachte eerst een slagwapen zou hebben gebruikt en daarna een of meer messen zou hebben gehaald en daarmee zou hebben gestoken, levert evenmin aanwijzingen op over het tijdsverloop of de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde.
8. Met de arresten van 28 februari 2012 en 15 oktober 20132.heeft de Hoge Raad de criteria die gelden voor het aannemen van voorbedachte raad aangescherpt. De daarbij geformuleerde uitgangspunten, nader ingevuld door de daarop volgende arresten die gewezen zijn over voorbedachte raad, kunnen als volgt worden samengevat:
a) de verdachte moet zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet hebben gehandeld in een opwelling. Dat betekent dat hij de kans moet hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij geldt dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad;3.
b) dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden is weliswaar een objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar is op zichzelf niet allesbepalend want er kunnen contra-indicaties zijn die zwaarder kunnen wegen. Daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat:
- de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden;4.
- slechts sprake is van een korte tijd tussen besluit en uitvoering5.of;
- de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat;6.
c) zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in een bepaalde situatie niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij gaat het om een weging en waardering van de feiten en omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten;
d) omdat het bestanddeel voorbedachte raad een strafverzwarend gevolg heeft, gelden er ten aanzien hiervan nadere motiveringseisen en moet de rechter, met name als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.7.
9. Het is de vraag of in het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank is voldaan aan de eisen die op grond van de hiervoor geschetste jurisprudentie worden gesteld aan de motivering van de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad. Voor beide scenario’s die de rechtbank voor mogelijk heeft gehouden voor de wijze waarop de verdachte haar echtgenoot om het leven heeft gebracht, geldt dat het enkele tijdsverloop zoals dat door de rechtbank tot uitdrukking is gebracht onvoldoende is om het oordeel te dragen, dat sprake is van voorbedachten raad.
Beide scenario’s gaan ervan uit dat het slachtoffer eerst een klap tegen het hoofd heeft gekregen en daarna meermalen in het bovenlichaam is gestoken. In het eerste scenario had de verdachte zowel de slag- als steekwapens bij zich, toen ze de slaapkamer van haar echtgenoot binnenging, terwijl het tweede scenario ervan uitgaat dat de verdachte haar echtgenoot eerst op het hoofd heeft geslagen en vervolgens het steekwapen is gaan halen om terug te keren en hem in het bovenlichaam te steken.
Om misverstanden te vermijden merk ik nog op dat deze twee scenario’s betrekking hebben op de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht. Deze twee scenario’s moeten worden onderscheiden van de drie scenario’s die betrekking op de vraag wie het slachtoffer om het leven heeft gebracht (een inbreker, een jaloerse minnaar casu quo andere derde persoon, of verdachte).
10. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank met betrekking tot de voorbedachte raad geoordeeld dat de elementen van de uiterlijke verschijningsvorm van het eerste scenario, te weten dat de verdachte midden in de nacht, terwijl het slachtoffer lag te slapen, gewapend met meerdere wapens doelbewust naar het slachtoffer is toegelopen om hem eerst een klap tegen het hoofd te geven en vervolgens meerdere malen te steken, de conclusie kunnen dragen dat de verdachte voorafgaande aan het slaan, maar ook toen zij meermalen met een mes op het slachtoffer instak, tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op wat zij aan het doen was en zich daarvan rekenschap te geven.
11. Met betrekking tot het tweede scenario, waarin de verdachte midden in de nacht, terwijl het slachtoffer lag te slapen, gewapend met een slagvoorwerp naar het slachtoffer is toegelopen en hem één of meerdere klappen tegen zijn hoofd heeft gegeven, om vervolgens de slaapkamer te verlaten om één (of meer) mes(sen) te halen en daarmee gewapend terug te keren naar het slachtoffer en hem meerdere malen te steken, heeft de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis geoordeeld dat uit die feiten en omstandigheden volgt dat er meerdere momenten zijn geweest waarop verdachte voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, “zodat” zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Zij zou voldoende tijd hebben gehad om zich te beraden voordat zij de kamer binnenging en toen zij de kamer verliet om één (of meer) mes(sen) te halen, maar ook toen zij weer terug was in de slaapkamer en daarmee het slachtoffer daadwerkelijk heeft gestoken.
12. Het oordeel dat sprake is van voorbedachte raad is in het onderhavige geval gebaseerd op twee van elkaar te onderscheiden omstandigheden, namelijk in de eerste plaats dat verdachte midden in de nacht terwijl het slachtoffer lag te slapen gewapend naar hem toe is gegaan en in de tweede plaats op het tijdsverloop voorafgaand en gedurende de geweldshandelingen die zich daarna in beide scenario’s moeten hebben afgespeeld. De rechtbank heeft niet vastgesteld hoe lang dat tijdsverloop is geweest. Gelet op de hiervoor onder 8 weergegeven jurisprudentie kan dit tijdsverloop de conclusie dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit en de gelegenheid heeft gehad de gevolgen hiervan te overzien en zich daarvan rekenschap te geven, niet zelfstandig dragen.
13. Dan blijft over de vraag of uit de andere door de rechtbank aangehaalde omstandigheden, namelijk dat verdachte midden in de nacht terwijl het slachtoffer lag te slapen gewapend met een zwaar voorwerp en een of meer messen naar het slachtoffer is toegelopen en hem een of meer klappen tegen zijn hoofd heeft gegeven en vervolgens meermalen met een mes op hem heeft ingestoken, aan de conclusie kunnen bijdragen dat er sprake is van voorbedachte raad. De overwegingen bieden geen eenduidig aanknopingspunt voor het moment waarop verdachte het besluit moet hebben genomen haar echtgenoot van het leven te beroven. Dat was ook niet goed mogelijk nu verdachte de feiten ontkent en er ook geen ander bewijs voorhanden is waaruit een dergelijk besluit (direct) af te leiden is. Daar komt echter bij, dat er ook geen informatie beschikbaar is die duidt op contra-indicaties, zoals bijvoorbeeld een voorafgaande ruzie of andere omstandigheden op grond waarvan in de bewuste nacht een hevige gemoedsopwelling bij verdachte zou kunnen worden geconstrueerd. Daarom ben ik geneigd met de rechtbank en het hof mee te gaan dat er sprake is van voorbedachte raad, met name vanwege het feit dat het slachtoffer ’s nachts in zijn slaap door verdachte is overvallen en gedood, terwijl er geen enkele contra-indicatie is die een ander zicht zou kunnen geven op de gang van zaken op de plaats van het delict. Zonder (een kenbare) directe aanleiding, midden in de nacht gewapend met een slagwapen en mes een kamer binnen gaan en degene die daar ligt te slapen eerst een paar flinke klappen tegen zijn hoofd geven en vervolgens met een mes op hem insteken, zijn naar mijn mening omstandigheden waaruit voorbedachte raad kan worden afgeleid. Deze impliceren immers dat de dader tevoren een besluit heeft genomen, zich daarover heeft beraden, de wapens heeft gehaald en ook de kans heeft gehad na te denken over de gevolgen.
14. In de na 15 oktober 2013 uitgesproken arresten met betrekking tot de voorbedachte raad,8.is het oordeel van het hof dat daarvan sprake was, maar in een drietal zaken in stand gebleven. Het eerste betrof het geval waarin de verdachte zou hebben gepoogd zijn vrouw te vermoorden door benzine voor haar voeten op de houten vloer te gieten en aan te steken. Het hof overwoog daar dat de verdachte planmatig had gehandeld, onder andere gelet op (i) het feit dat hij een afscheidsbrief (gedateerd één dag voor het ten laste gelegde) in zijn kluis had gelegd gericht aan zijn zoon, waarin was vermeld ‘je kunt nu alles erven’, (ii) in het kantoor een jerrycan met benzine stond, (iii) hij heeft aangedrongen dat het slachtoffer mee zou gaan naar het kantoor en (iv) de deur naar het kantoor werd afgesloten, terwijl op die deur anders nooit een sleutel zat. Daarmee heeft het hof volgens de Hoge Raad zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat sprake was van voorbedachte raad.9.Het tweede arrest betrof het geval waarin de verdachte van een dodelijke steekpartij al in het begin van de avond zijn voornemen had geuit om het slachtoffer neer te steken en daarin volhardde. Daaruit volgde volgens het hof rechtstreeks dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De Hoge Raad achtte dat oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.10.In het derde geval had de verdachte zich vermomd met een pruik en in het bezit van een rugzak met daarin twee scherpe messen en reservekleding naar de woning van het slachtoffer begeven en haar neergestoken, waaruit het hof afleidde dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op haar handelen. Daarbij werd ook betrokken het feit dat de verdachte zich nadat het slachtoffer was neergestoken niet meer om haar had bekommerd en zich had omgekleed en is vertrokken.11.Uit deze gevallen valt af te leiden dat met name de planmatigheid in de voorbereidende fase gecombineerd met het tijdsverloop tussen het moment waarop kan worden vastgesteld dat het besluit tot het ombrengen van het slachtoffer is genomen en de uitvoering van het voornemen, belangrijke factoren zijn voor het kunnen aannemen van voorbedachte raad.
15. Alhoewel dit wellicht strikt genomen buiten de toetsing in cassatie valt, nu deze eenmaal gebonden is aan de wijze waarop de voorbedachte raad door het hof (in navolging van de rechtbank) is gemotiveerd, wil ik opmerken dat uit het feitencomplex, zoals dit in onderhavige zaak is vastgesteld, op zijn minst genomen een zekere planmatigheid bij verdachte kan worden afgeleid. Daarbij denk ik met name aan de op de werk- en thuiscomputer van de verdachte aangetroffen zoektermen zoals onder andere “dodelijke klap tegen zijkant hoofd”, “na moord huis weer schoonmaken” en “extreem schoonmaken na delict” die verdachte gedurende de maanden augustus en september voorafgaand aan de feiten die zich in de nacht van 19 op 20 oktober 2011 hebben afgespeeld, meermalen heeft gebruikt. Het feit dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de dood van het slachtoffer op internet een speurtocht heeft verricht naar de mogelijkheden van het plegen van dodelijk geweld en de consequenties daarvan, is door de rechtbank - vreemd genoeg - uitsluitend betrokken bij de motivering van het oordeel dat het de verdachte is geweest die de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Dit, terwijl deze zoekacties eveneens een licht werpen op de voorbedachte raad. Een redenering in de trant dat verdachte kennelijk dusdanig ongelukkig was in haar huwelijk dat zij op enig moment het plan heeft opgevat om haar man om het leven te brengen, kan worden gestoeld op het feit dat verdachte onderzoek heeft verricht naar de daarvoor meest geschikte wijze alsmede naar de manier waarop de gepleegde daad daarna verhuld kan worden. Dat zij in haar voorgenomen besluit – zonder dat er aanwijzingen zijn gevonden voor enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling – heeft volhard, is op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden ook goed denkbaar en wordt daardoor ook geschraagd.
16. Ook al heeft de rechtbank en het hof bij de overwegingen met betrekking tot de voorbedachte raad, hiernaar niet opnieuw verwezen, kan naar mijn mening het arrest van het hof zo worden gelezen, dat het hof kennelijk met de rechtbank ervan is uitgegaan dat het opgevatte plan – zoals dat blijkt uit de internethistorie – daadwerkelijk is uitgevoerd nu dit plan ten grondslag is gelegd aan de bewezenverklaring. In dat licht is de vaststelling, dat er sprake is van voorbedachte raad nu contra-indicaties daarvoor ontbreken niet onbegrijpelijk. In de overwegingen van de rechtbank die het hof heeft bevestigd, ligt tevens besloten dat de verdachte dit plan heeft opgevat in de twee maanden voorafgaand aan de nacht van 19 op 20 oktober 2011.
17. Zo gelezen past het arrest van het hof bij de drie arresten (zie 14) waarin de oordelen van de hoven in stand zijn gebleven in de na 15 oktober 2013 uitgesproken arresten die betrekking hebben op de voorbedachten raad.
18. Het eerste middel faalt.
19. Het tweede middel klaagt dat het Hof de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte zoals zij die ter terechtzitting van 12 en 13 maart 2013 heeft afgelegd heeft gedenatureerd.
20. Het proces-verbaal van de onderbroken terechtzitting in eerste aanleg van 12 en 13 maart 2013 houdt als verklaring van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Op 31 augustus heb ik inderdaad gezocht op “dodelijke klap tegen zijkant hoofd”. Ik had daar wat over gezien op tv. Ik was fervent liefhebber van CSI, Bones, Cold Case en dat soort programma’s. Daar werden mensen wel eens vermoord met klap op het hoofd, maar je kreeg nooit de uitwerking daarvan te zien. Met deze zoekopdracht wilde ik kijken of het wel allemaal klopte en wat de consequenties waren. Het was gewone interesse. Het artikel op www.maguza.be over traumatisch hersenletsel is mij niet bekend. Ik heb wel eens een artikel daarover gelezen, maar niet op die site. Ik weet niet of ik de sites www.kiesbeter.nl en www.dokterdokter.nl heb bekeken. [slachtoffer] had ook vaak hoofdpijn door stress; daar was ik ook in geïnteresseerd. U houdt mij voor dat ik nu een hele grote stap maak van dodelijke klap op hoofd naar hoofdpijn door stress van [slachtoffer].”
21. Zoals hiervoor onder 5 reeds weergegeven heeft het de Rechtbank in het bevestigde vonnis onder ander overwogen:
“Daar komt bij dat de verklaring die verdachte geeft voor sommige zoekopdrachten niet lijkt te stroken met de betreffende zoekopdrachten. Zo heeft verdachte verklaard dat ze heeft gezocht op “dodelijke klap tegen zijkant hoofd” omdat [slachtoffer] vaak last had van hoofdpijn. Uit het dossier blijkt niet dat die hoofdpijn zou zijn veroorzaakt door een klap, laat staan een dodelijke klap. Die verklaring van verdachte verklaart aldus nog steeds niet waarom er is gezocht op “dodelijke klap”.”
22. Volgens de steller van het middel is daarmee de verklaring van de verdachte zoals zij die ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 en 13 maart 2013 heeft afgelegd gedenatureerd. De verdachte zou de zoekterm “dodelijke klap op hoofd” niet hebben verklaard door te stellen dat het slachtoffer last had van hoofdpijn, maar door te wijzen op haar interesse in politieseries. De verklaring over de hoofdpijn van het slachtoffer staat daar, aldus de steller van het middel, geheel los van.
23. Van enige denaturering van de verklaring van de verdachte zoals zij die ter terechtzitting van 12 en 13 maart 2013 heeft afgelegd is mijns inziens echter geen sprake. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 en 13 maart 2013 blijkt dat de verdachte daar inderdaad als verklaring voor de zoekterm “dodelijke klap tegen zijkant hoofd” haar interesse voor politieseries heeft gegeven, maar uit het verdere verloop van die verklaring heeft het hof kunnen afleiden dat ook de hoofdpijn van het latere slachtoffer haar tot die zoekterm gebracht heeft.
24. Het tweede middel faalt.
25. Het derde middel klaagt dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte het tenlastegelegde niet kan hebben gepleegd, nu dit gelet op haar fysieke gesteldheid onmogelijk is.
26. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2014 hebben de raadslieden van de verdachte daar het woord ter verdediging gevoerd overeenkomstig hun overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover dat voor de beoordeling van het middel van belang is, het volgende in:
“Fysieke mogelijkheid – Risico van een aanval
78. [slachtoffer] is tweemaal op zijn hoofd geslagen, eenmaal aan de zijkant en eenmaal aan de achterkant. Hij heeft enkele afweerverwondingen aan zijn linkerhand/arm, deze zijn waarschijnlijk veroorzaakt door hetzelfde wapen als waarmee hij op zijn hoofd is geslagen. Afweerverwondingen van een mes (sneetjes) had [slachtoffer] niet.
79. Beramen van een moord op onderhavige wijze is risicovol. Men moet wel redelijk zeker zijn dat het slachtoffer direct dood is, of in ieder geval buiten bewustzijn. Anders risico op mislukking, herkenning en tegenaanval.
80. In dit geval een groot risico. [verdachte] weet dat ze niet heel veel kracht heeft. Ze heeft haar pols ernstig bezeerd bij een motorongeluk. Littekens goed te zien. Deze zitten op haar rechterpols. [verdachte] is rechts, het meest logisch/natuurlijk is dus om hiermee te slaan. (Gegevens van het ziekenhuis per fax doen toekomen).
81. Het lag dus niet in de lijn der verwachting dat ze gemakkelijk [slachtoffer] dood of buiten westen zou slaan. Kans groot dat [slachtoffer] wakker zou worden, zich zou verweren en misschien wel het wapen zou afpakken.
82. [verdachte] woog ten tijde van de moord op [slachtoffer] 67 kilo en [slachtoffer] 95. [slachtoffer] was dus 18 kilo zwaarder. Alleen al als hij zijn gewicht in de strijd zou gooien, had hij een groot voordeel. Dit speelt niet alleen bij het steken en afweren, maar ook bij het kunnen sluiten en dichthouden van de deur, hetgeen blijkbaar is gedaan gezien het gebrek aan bloedsporen buiten de slaapkamer en bloedsporen bij en om de deur.
83. Hierbij is natuurlijk ook van belang dat [verdachte] alleen gezocht heeft op “klap op hoofd” e.d. en nooit op iets dat gerelateerd kan worden aan doodsteken, maar daarover is reeds gesproken in het hoofdstuk zoektermen.
Verzet
84. Uit sporen valt op te maken dat de forse [slachtoffer] na de klap op zijn hoofd en de messteken nog heeft geleefd.
85. Mensen in doodsnood verdedigen zich. Logisch was geweest als [slachtoffer] had geprobeerd de dader van zich af te houden, misschien wel enkele klappen heeft uitgedeeld of hard heeft weggeduwd. Hoe heeft [verdachte] in haar eentje [slachtoffer] in bedwang gehouden zonder zelf onder het bloed te komen of blauwe plekken of ander letsel, of anderszins sporen van geweld aan over te houden? Ook op het nachthemd, dat [verdachte] volgens de rechtbank aan moet hebben gehad, is hiervan niets te zien.
86. Onverklaarbaar dat [slachtoffer] niet het slagwapen uit handen [verdachte] heeft getrokken. Alsmede dat [verdachte] van wapen kon wisselen, om na het toebrengen van de eerste paar klappen en kennelijk nog enkele pogingen om te slaan. [slachtoffer] neer te steken. [slachtoffer] had dan immers tijd gehad om iets te doen op het moment dat zij het mes moest pakken.
87. Zowel het NFI als het IFS rapporteren dat de dader waarschijnlijk bloed van het slachtoffer op zich heeft gekregen. De rechtbank heeft zelf ook geconstateerd dat veel bloed is aangetroffen in de slaapkamer (op de deur, muur, vloer, kledingkast, nachtkastje en zelfs het plafond). Als [verdachte] het delict zou hebben gepleegd, is het lastig te verklaren dat er geen bloed of verwondingen op haar is aangetroffen.
88. Met het oog op de falsificatie van de stelling dat [verdachte] [slachtoffer] heeft vermoord is het van groot belang om vele contra-indicaties te bezien.
89. Zoals de buurvrouw nog bij het verhoor van 4 februari heeft verklaard, heeft zij geen schreeuwen of roepen gehoord.
90. Naast dat [verdachte] [slachtoffer] dus flink zou hebben toegetakeld, hem in bedwang heeft kunnen houden en zichzelf heeft beschermd, moet zij dus ook op de een of andere manier ervoor hebben gezorgd dat [slachtoffer] niet heeft geschreeuwd o.i.d. tot het moment van zijn dood.
91. [slachtoffer] had een zware, donkere, basstem. Het soort stem dat ver draagt. Als hij daadwerkelijk geluid had gemaakt, had het in de rede gelegen dat de buurvrouw , - man of hun kinderen dit hadden gehoord. Aannemelijk dat iets of iemand hem die mogelijkheid heeft ontnomen.
92. Er zijn in het dossier geen aanwijzingen dat [verdachte] de moord met een ander beraamd zou hebben en het is zeer onwaarschijnlijk dat er midden in de nacht opeens iemand voor de deur staat die samen met [verdachte] [slachtoffer] wil ombrengen. Aldus niet aannemelijk dat [verdachte] dit in haar eentje heeft gedaan.
93. Nu er schijnbaar geen geluid en geen verzet is geweest is het zeer onaannemelijk dat [verdachte] [slachtoffer] heeft omgebracht. Indien u meent dat dit wel het geval is geweest, dient uw Hof te motiveren hoe [verdachte] dan [slachtoffer] van het leven heeft beroofd met inachtneming van het hiervoor gestelde.”
27. Het hof heeft hetgeen is aangevoerd kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv inhoudende dat de verdachte gelet op haar fysieke gesteldheid het tenlastegelegde niet kan hebben begaan. Gelet op het hoge speculatieve karakter van dit verweer is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Er is immers niet aangevoerd dat de verdachte het tenlastegelegde vanwege haar fysieke gesteldheid niet kan hebben gepleegd. Er wordt slechts gesteld, althans zo vat ik het op, dat de verdachte gelet op haar fysieke gesteldheid een dusdanig groot risico zou lopen bij het plegen van een moord als de onderhavige, dat het niet in de rede ligt dat zij dit heeft gedaan. Overigens heeft de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis bijzonder uitvoerig gemotiveerd uiteengezet dat en waarom wettig en overtuigd bewezen wordt geacht dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
28. Het derde middel faalt.
29. Het vierde middel klaagt dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verschillende rapportages met betrekking tot de bloedsporen dusdanig tegenstrijdig zijn dat zij niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
30. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, niet had mogen volstaan met een verwijzing naar het vonnis. Zowel ter terechtzitting in hoger beroep als nu in cassatie wordt, onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:1999:ZD1360, NJ 1999/451, m.nt. A.C. ’t Hart, betoogd dat nader had dienen te worden beslist en gemotiveerd welke van de deskundigen gelijk heeft. De steller van het middel gaat eraan voorbij dat de uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1360 voortvloeiende motiveringsplicht ziet op die gevallen waarin door de ene deskundige de betrouwbaarheid van de door de andere deskundige gehanteerde onderzoeksmethode is betwist. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Voor het overige geldt dat het in het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank – ook gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd – toereikend en niet onbegrijpelijk is gemotiveerd waarom van het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is afgeweken.
31. Het vierde middel faalt.
32. Het vijfde middel komt op tegen de afwijzing door het hof van het voorwaardelijke verzoek tot het nader horen van de bij de rechtbank gehoorde deskundigen van het NFI en het IFS.
33. De hiervoor onder 20 genoemde pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Voorwaardelijk verzoek
53. Mocht uw Hof tot de conclusie komen dat de bloedsporen, in weerwil van wat de deskundigen zeggen, wel als bewijs tegen [verdachte] kunnen worden gebezigd, dan het voorwaardelijke verzoek de deskundigen van het NFI en het IFS nogmaals te horen.
54. Verzoek richt zich met name op het nader horen aangaande de interpretaties en conclusies die de rechtbank aan hun bevindingen heeft verbonden.
55. In de ogen van de verdediging is het noodzakelijk – mochten de bloedsporen voor het bewijs worden gebruikt – dat de deskundigen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de bewijswaarde die aan de bloedsporen wordt toegekend in de context van deze zaak en daarbij betrekkend de conclusies die de rechtbank aan de bloedsporen heeft verbonden.”
34. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Voorwaardelijk verzoek horen getuigen
Door de verdediging is verzocht om, indien het hof van oordeel is dat de bloedsporen als bewijs tegen verdachte kunnen worden gebezigd, de bij de rechtbank gehoorde deskundigen van het NFI en het IFS nader te horen met betrekking tot de aangetroffen bloedsporen.
Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak hiervan niet is gebleken.”
35. Het middel klaagt terecht niet over de door het hof toegepaste maatstaf. Onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2014:1496, rov. 2.9, klaagt het middel echter dat het hof gelet op de aard van het onderwerp waarover de getuigen zouden kunnen verklaren, alsmede de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hen te horen, diens afwijzende beslissing nader had dienen te motiveren.
36. Het hof heeft het in het middel bedoelde verzoek zonder nadere motivering afgewezen op grond van het noodzaakcriterium. Uit hetgeen hiervoor onder 33 is opgenomen blijkt dat verzocht is de bedoelde deskundigen te horen teneinde hen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de bewijswaarde die aan de bloedsporen kan worden toegekend in de context van deze zaak en daarbij betrekkend de conclusies die de rechtbank aan die bloedsporen heeft verbonden. Nu de vraag welke bewijswaarde kan worden toegekend aan zich in het dossier bevindende informatie bij uitstek is voorbehouden aan de rechter, is het oordeel van het hof dat de noodzaak tot het horen van de betreffende deskundigen niet is gebleken niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof, ook in het licht van ECLI:NL:HR:2014:1496, rov. 2.912., niet gehouden. De aard van het onderwerp – de bewijswaarde van de onderzoeken naar de bloedsporen – en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten geven daartoe ook geen aanleiding.
37. Het vijfde middel faalt.
38. Het zesde middel komt op tegen de verwerping door het hof van het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inhoudende dat een (derde) alternatief scenario mogelijk is.
39. De pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Alternatief scenario
120. Door het OM en de rechtbank zijn een tweetal scenario's tegen elkaar afgezet en beoordeeld. Hoewel de officier stelt dat er geen sprake was van tunnelvisie, lijkt het erop dat er weinig aandacht is besteedt aan het specifiek inpassen van [verdachte] in het scenario dat zij de verwondingen heeft aangebracht.
121. De conclusie van de rechtbank is dat het inbraakscenario niet aannemelijk is, en dus het verdachte moet zijn geweest die haar man om het leven heeft gebracht. Alsof er maar twee mogelijkheden zijn.
122. Een mogelijk derde, alternatief, scenario, is dat een jaloerse minnaar of aanbidder van [verdachte] de woning is binnengedrongen, slachtoffer om het leven heeft gebracht, vervolgens haastig een inbraakscenario heeft geënsceneerd (wellicht om een mogelijke verdenking van [verdachte] weg te nemen, hij wil natuurlijk niet dat zijn geliefde van moord wordt verdacht) en het huis weer heeft verlaten.
123. Jaloerse minnaar of aanbidder is niet onaannemelijk. [verdachte] had diverse buitenechtelijke avontuurtjes en blijkt ook via internet contact met andere mannen te hebben gehad.
124. Redenen te over om [slachtoffer] om het leven te brengen. Het ging immers de laatste tijd weer beter ging met het huwelijk van [verdachte] en [slachtoffer]. Er was een cruise geboekt en ze leken weer wat toenadering te zoeken. Voor iemand die zijn zinnen heeft gezet op een relatie met [verdachte] moet het pijnlijk zijn geweest dit aan te zien. Niet uit te sluiten is dat op een gegeven moment de gedachte is ontstaan [slachtoffer] uit de weg te ruimen, zodat hij het met [verdachte] kon proberen.
125. Een tweede reden kan zijn dat zo'n aanbidder van [verdachte] heeft begrepen dat ze graag van haar man af wilde. Mogelijk zelfs hem vermoorden. Niet zo letterlijk gezegd, maar haar woorden kunnen wel door derden verkeerd zijn begrepen. Ik verwijs daarbij naar getuige [betrokkene 2] die verklaart dat [verdachte] tegen haar zou hebben gezegd te wensen dat haar man dood was, wat zij zelf ontkent. Het zou dus kunnen dat iemand heeft gedacht juist aan de wens van [verdachte] te voldoen door [slachtoffer] om te brengen.
126. Daarnaast zijn er nog wel meer aanwijzingen die een scenario van een derde kunnen onderbouwen. Zo is er DNA van (twee) onbekende mannen in de woning aangetroffen. Ook zijn er schoensporen van een onbekende persoon in en rondom de woning aangetroffen.
127. Ook het feit dat er geen moordwapen is gevonden en er slecht een heel beperkte hoeveelheid bloed op een nachthemd is aangetroffen passen beter in het scenario van een onbekende derde. Die persoon neemt immers gewoon het moordwapen en de bebloede kleding mee. In het scenario van [verdachte] als dader is dit lastiger te plaatsen. Zij zou in een zeer kort tijdsbestek (zie tijdlijn) het moordwapen en mogelijk bebloede kleding hebben weggemaakt maar daarbij tegelijkertijd zo 'dom' zijn geweest om een nachthemd met bloedsporen gewoon in de wasmand te gooien. Dat wekt bevreemding.
128. Ook past de verklaring van [verdachte] dat er niets is weggenomen behalve een foto van [slachtoffer] niet goed in het scenario dat zij een inbraak heeft geënsceneerd. Waarom dan niet verklaren dat er meer is weggenomen, of regelen dat er daadwerkelijk meer weg is? Als ze de wapens weg heeft gebracht, waarom dan niet ook enkele waardevolle spullen? En waarom wel zeggen dat er een foto is weggenomen, wat vreemd is? Als [verdachte] werkelijk zo doortrapt en manipulatief is, had zij toch wel een beter verhaal verzonnen.
129. Overigens doet de situatie in de woonkamer meer denken aan een doorzoeking dan aan een inbraak. De persoon die dit heeft gedaan lijkt op zoek te zijn geweest naar een specifiek goed en heeft daarbij alles wat hij niet nodig had aan de kant gelegd.
130. Ook het scenario van een inbreker die op zoek is naar iets waardevols en daarbij stuit op [slachtoffer] niet uit te sluiten. Vergelijking met Pool in Almelo op ‘strooptocht’ twee ouderen die hem betrappen dood met een schep en kapotgeslagen fles (Rb Almelo 9/12/11 ECLI:NL:RBALM:2011: BU7461) of slager Port (Hof Arnhem 7/2/14, ECLI:NL:GHARL:2014:840).
Aannemelijkheid alternatief scenario
131. De betrokkenheid van een derde kan dus zeker niet zonder meer worden uitgesloten. De vraag is vervolgens hoe concreet en hoe aannemelijk een alternatief scenario moet worden gepresenteerd. Puur theoretisch is er immers altijd wel een mogelijke derde in het verhaal te krijgen. De jurisprudentie laat relatief veel ruimte daarin zien. Drietal voorbeelden. Merk daarbij op dat het in alle drie de zaken gaat om een moord in een woning, waar de betrokkenheid van een derde - gelet op de relatieve beslotenheid - lastig is te plaatsen.
132. Neem nogmaals de zaak van Anita (ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7059 (bijlage 14)). Zij vindt na tien dagen het dode lichaam van haar echtgenoot in een kamer in hun huis. Haar verhaal wekt bevreemding en er ligt het één en ander wat haar kan linken aan de dood van haar man. Het hof acht dit echter niet voldoende en spreekt haar vrij. Wie het dan wel heeft gedaan laat het hof in het midden. Vast staat wel dat iemand het gedaan moet hebben en als het niet verdachte is geweest wie dan wel? Aanwijzingen in de richting van een ander zijn er niet. Toch staat dit het hof er niet aan in de weg verdachte vrij te spreken, ook al is er niet concreet een alternatief scenario:
“Het tactisch onderzoek heeft geen redengevende feiten en/of omstandigheden opgeleverd, op grond waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het aan haar ten laste gelegde kan blijken. De uit het tactisch onderzoek blijkende en voortvloeiende feiten en/of omstandigheden stijgen naar het oordeel van het hof niet uit boven de status van louter circumstantial evidence en kunnen als zodanig - zonder nader steunbewijs - geen redengevende feiten en/of omstandigheden voor het bewijs van het ten laste gelegde opleveren, noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang en in onderling verband bezien “.
133. Zie ook in een zaak van het hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:20o8:BF7i66 (bijlage 5)). Ook daar werd de verdachte vrijgesproken, hoewel er wel zaken zijn richting op wezen. Een concreet alternatief scenario, behalve wat zachte aanwijzingen, was er niet. Het hof overweegt:
‘Interventie van een andere dader is bovendien niet uit te sluiten nu blijkens het relaas van een van de verbalisanten de buitendeur van de woning van de [adres 1] openstond en er voorts DNA van een derde - mannelijk-persoon is aangetroffen rond de nagels van het slachtoffer.’
134. En ten slotte nog een zaak voor het hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:20io:BM0007 (bijlage 3)). Ook hier lagen er belastende zaken tegen verdachte en dit werd door het hof ook zo uitgelegd. Echter, niet voldoende zo meent het hof. Daarbij betrekt het hof expliciet het feit dat de betrokkenheid van een derde niet kan worden uitgesloten. Wie deze derde dan kan zijn geweest en in welke relatie die dan stond tot het slachtoffer blijft in het midden.
135. Kortom: de jurisprudentie vereist niet dat een alternatief scenario concreet wordt gemaakt of wordt ‘bewezen’. De mogelijkheid van een alternatief i.c.m. met gebrekkig bewijs tegen verdachte leidt veelal tot de conclusie dat vrijspraak dient te volgen.
136. Stelling dat bij gebreke aan een alternatief scenario, het scenario dat het verdachte de dader is, betekent een omkering van de bewijslast. De verdachte moet dan immers aantonen dat niet zij, maar een derde, haar man om het leven heeft gebracht. Het is het openbaar ministerie dat moet bewijzen dat het scenario van verdachte het enige juiste scenario is, althans met voldoende mate van zekerheid. Bij gebrek aan bewijs daarvoor moet vrijspraak volgen, los van de vraag of er dan wel of niet een andere aannemelijke verklaring voor de dood van het slachtoffer ligt.
Herhaal overweging Rb Midden Nederland 12/2/14 ECLI:NL:RBMNE:2014:509:
“Dit alles leidt tot de kernvraag of- mede met inachtneming van de kennelijke leugenachtige verklaringen van verdachte - onomstotelijk, althans met voldoende mate van zekerheid, kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] ten gevolge van een door verdachte gepleegd misdrijf om het leven is gekomen. Na grondige en herhaalde afweging van al het voorgaande, ook in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Gelet op het feit dat op grond van de forensische bevindingen slechts summiere aanwijzingen bestaan die er op duiden dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een misdrijf, is het (overige] bewijs onvoldoende hard om onomstotelijk, althans buiten gerede twijfel, vast te kunnen stellen dat verdachte [slachtoffer] heeft verstikt of op een andere wijze om het leven heeft gebracht. De gang van zaken rondom het reanimeren en de (mogelijke) verplaatsing van het hoofd van [slachtoffer] daarbij wekt bevreemding, maar maakt dit niet anders".
137. Rb R'dam 30/11/12 ECLI:NL:RBR0T:2012:BY4063 (bijlage 15). Verdachte werd door de rechtbank veroordeeld voor de moord op zijn partner. De zaak loopt nu in hoger beroep. Man en vrouw lopen in recreatiegebied Simonshaven. Vrouw wordt aangevallen door onbekende en bezwijkt aan verwondingen. Op de schoenen van verdachte waren bloedspatten van het slachtoffer aangetroffen, verdachte was in de nabijheid van de plaats delict en aanwijzingen in de richting van een ander ontbreken. Naar nu blijkt is het echter mogelijk niet verdachte geweest die slachtoffer om het leven heeft gebracht, maar Patriek S. Verwijs daarbij naar een artikel op telegraaf.nl en op elsevier.nl (bijlage 16).
138. Dit illustreert dat ook al zijn er geen concrete aanwijzingen in de richting van een ander scenario, dit niet betekent dat een ander scenario geen reële mogelijkheid is oftewel ‘dingen zijn nooit zo onwaarschijnlijk dat het niet kan’.
139. In deze zaak zijn verschillende scenario's mogelijk. Meerdere geschetst, maar ook het scenario dat een wild vreemde het zonder enige voor ons aanwijsbare reden heeft gedaan (zoals in de zaak waarin zojuist Patriek S. werd genoemd) kan absoluut niet uitgesloten worden.
140. In dit kader de twee getuigen, [getuige 1] en [getuige 2] van belang. Zij verklaren afzonderlijk van elkaar dat zij omstreeks 23:00 uur een man met een Pools uiterlijk hebben gezien. Deze man liep met versnelde pas en kwam niet relaxed over. Het betrof geen jogger. Daarnaast waren er ook nog de mannen met capuchons die in de buurt liepen en door getuigen gezien zijn.”
40. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van twee mogelijke scenario’s, terwijl een derde alternatief scenario mogelijk is, namelijk dat een jaloerse minnaar of aanbidder van verdachte de woning is binnengedrongen, het slachtoffer om het leven heeft gebracht en vervolgens een inbraakscenario heeft geënsceneerd en de woning weer heeft verlaten.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier geen serieuze aanwijzingen die het alternatieve scenario van de verdediging ondersteunen. Er is geen technisch bewijs dat er onbekende derden bij de zaak betrokken zijn. Het hof acht de door de verdediging gepresenteerde alternatieve lezing van de gebeurtenissen dan ook onaannemelijk.”
41. Volgens de steller van het middel is het hof met deze motivering voorbij gegaan aan hetgeen in het vonnis van de rechtbank (zie hiervoor onder 5) onder het kopje ‘niet matchende sporen’ is opgenomen. Nu daaruit blijkt dat er wel technisch bewijs is dat op betrokkenheid van een onbekende derde bij de zaak kan duiden, heeft het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt onjuist dan wel onbegrijpelijk verworpen en is het arrest, aldus de steller van het middel, innerlijk tegenstrijdig.
42. Dat het hof in de hiervoor weergegeven overweging voorbij is gegaan aan hetgeen is weergegeven onder het kopje ‘niet matchende sporen’, zodat de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt onjuist dan wel onbegrijpelijk is, zie ik niet in. Het hof ontkent immers niet dat er sporen van onbekenden zijn aangetroffen, maar overweegt dat deze sporen geen serieuze aanwijzingen opleveren die het alternatieve scenario ondersteunen. Gelet op hetgeen met betrekking tot die sporen is opgenomen onder het kopje ‘niet matchende sporen’ is dat oordeel geenszins onbegrijpelijk. Ook door te overwegen dat er geen technisch bewijs is dat onbekende derden bij de zaak betrokken zijn, gaat het hof niet voorbij aan hetgeen onder het kopje ‘niet matchende sporen’ is opgenomen. Dat er technisch bewijs is dat onbekende derden (direct) bij het tenlastegelegde betrokken zijn, blijkt daaruit immers (ook) niet. Van enige tegenstrijdigheid in het door het hof bevestigde vonnis is dan ook geen sprake. Opmerking verdient tot slot dat in pleitnota, ter onderbouwing van het (derde) alternatieve scenario, niet is gewezen op het lichaamsmateriaal op het nachthemd. Dit kan niet voor het eerst in cassatie naar voren worden gebracht.
43. Het zesde middel faalt.
44. Het zevende middel klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inhoudende het alternatieve scenario omtrent de aanwezige bloedsporen.
45. Het middel ziet op de navolgende passage uit de pleitnota:
“Bovendien niet uit te sluiten dat bloed rechtsreeks van [slachtoffer] afkomstig is. Kan bewuste avond met modelvliegtuigjes aan knutselen zijn geweest en zich in z’n vinger hebben gesneden. Daarbij kan korstje zijn ontstaan. [slachtoffer] kan voor slapen gaan nachthemd van [verdachte] alsmede eigen kleding in wasmand hebben gestopt. Ook niet uit te sluiten dat hij [verdachte], die reeds lag te slapen, no een kus heeft gegeven en daarbij met zelfde hand hoeslaken heeft aangeraakt.”
46. Het Hof heeft dit kennelijk niet opgevat als een op zichzelf staand uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat oordeel is geenszins onbegrijpelijk. Het geschetste alternatieve scenario lijkt meer op een nadere onderbouwing voor het algemene uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het niet de verdachte is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht en dat de aangetroffen bloedsporen en de uitkomsten van de daarnaar verrichte onderzoeken niet als bewijs tegen de verdachte kunnen worden gebezigd. Op dat uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is in het door het hof bevestigde vonnis zeer uitvoerig en niet onbegrijpelijk gerespondeerd. Daarbij gaat de in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv vervatte motiveringsplicht niet zo ver, dat bij niet aanvaarding van het standpunt op ieder detail van de argumentatie behoeft te worden ingegaan.13.
47. Het zevende middel faalt.
48. De middelen falen en het tweede tot en met het zevende middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
49. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2014
HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342 en HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963. Zie voor een bespreking van deze jurisprudentie W. Vellinga en F.V. Vellinga-Schootstra, “Voorbedachte raad en contra-indicatie?”, in J.W. Fokkens et al (red.), Ad hunk modem, Liber Amicorum A. J. Machielse, Kluwer Deventer 2013, p. 287-303.
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, r.o. 3.4 en HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1113, r.o. 3.2.
In een geval waarin de verdachte 70 steken met mes en schroevendraaier had toegebracht kennelijk in blinde razernij achtte de Hoge Raad de voorbedachte raad onvoldoende gemotiveerd: HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:347, NJ 2014/163 m.nt. Keulen; HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2669 (niet begrijpelijk waarom het intrappen van een deur, het betrokken zijn bij een schermutseling en het toebrengen van steek- en snijwonden uitsluiten dat sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling), HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761 (bewijsmiddelen houden onder meer in dat verdachte zichzelf niet meer was. Niet begrijpelijk op grond waarvan het hof kennelijk heeft geoordeeld dat niet sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling).
In de navolgende arresten kon de motivering van de voorbedachte raad niet door de beugel (onder andere) vanwege deze contra-indicatie: HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1111, NJ 2014/159 (58 sec voor bezinning alvorens de schieten); HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:16, NJ 2014/161 (inrijden met auto op slachtoffer binnen een heel kort tijdsbestek); HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:17, NJ 2014/160 m.nt. Keulen (korte tijdsspanne na doorladen wapen); HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:294 (tijdspanne tussen naar keuken lopen en mes halen en teruggaan naar slachtoffer), HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:472 (tijdsbestek tussen het zich onttrekken aan het gevecht met het slachtoffer, het naar de keuken lopen om een mes te pakken en het teruglopen naar het slachtoffer), HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1561 (tijdsbestek tussen het vanuit de hal, waar de verdachte een hamer had gepakt, lopen naar de woonkamer waar de aangeefster zich bevond); HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1560 (gedurende het bevestigen van een vlinderbom aan de voordeur en het gesprek met de aangever die daarachter stond, langer dan een aantal seconden) en HR 26 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1500 (tijdsbestek tussen het vanuit de keuken naar het balkon lopen en tijdens het steken).
Zie voor deze contra-indicatie die het aannemen van voorbedachte raad belet: HR 5 november 2013 ECLI:NL:HR:2013:1112, NJ 2014/157 (tussen slaan met hamer op hoofd en steken met paraplu in buik slachtoffer belde verdachte zelf alarmnummer 112) en HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1754, NJ 2014/162 en HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1755 (slachtoffer doodgeschoten na ruzie over drugs), HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:469 (broer neergestoken in/bij café), en HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2962 (door vaststelling dat verdachte na confrontatie met politie eerst is weggelopen en daarna het besluit heeft genomen de confrontatie aan te gaan, is ontoereikend gemotiveerd dat niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is gehandeld).
Zie voor de motiveringseisen aangaande voorbedachte raad in geval waarbij voorbereiding van moord is ten laste gelegd HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3081.
Als mijn telling klopt zijn dit er op het moment van het concipiëren van deze conclusie 23.
HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1113.
HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:528.
HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3147.
Het betreft hier het overzichts arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014 waarin de Hoge Raad met betrekking tot het oproepen en horen van getuigen. Rov. 2.9. houdt in: ‘Omtrent de gevallen en de mate waarin een afwijzing nader dient te worden gemotiveerd, zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen algemene regels te geven, ook niet omtrent de vraag of onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld bij onvoorziene ontwikkelingen, eisen van een eerlijke procesvoering zich verzetten tegen een afwijzing. Wel zijn daarbij de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren van belang alsmede de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen.’
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma.
Beroepschrift 26‑08‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer : S 14 / 02018
SCHRIFTUUR HOUDENDE ZEVEN MIDDELEN VAN CASSATIE
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirante], verblijvende te PI Zuid-Oost, locatie Ter Peel, verzoekster tot cassatie van de te haren laste door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem op 11 april 2014 onder parketnummer 21 - 007498-13 gegeven uitspraak.
INLEIDING
1.
Bij vonnis van 26 juni 2013 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), requirante veroordeeld voor de moord op haar echtgenote. Dit vonnis is op 11 april 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het hof), met overneming van de gronden bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. Voorts heeft het hof aanvullende opmerkingen gemaakt over de mogelijkheid van een alternatief scenario.
2.
Het hof heeft door het vonnis te bevestigen de overwegingen van de rechtbank tot de hare gemaakt. Waar in het bestek van dit cassatieberoep gesproken wordt over het hof en haar motivering wordt — tenzij anders aangegeven — gedoeld op de overwegingen van de rechtbank die het hof integraal heeft bevestigd.
Middel I
Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 289 Wetboek van Strafrecht en de artt. 350, 358, 359 Wetboek van Strafvordering, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving met nietigheid wordt bedreigd.
Meer in het bijzonder doordat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste uitleg van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’, dan wel doordat het hof de daartoe strekkende beslissing onbegrijpelijk en/of niet naar behoren heeft gemotiveerd.
Toelichting
1.
In hoger beroep is namens requirante door de verdediging betoogd dat de tenlastegelegde voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Bij pleidooi heeft de verdediging daartoe — onder verwijzing naar de door uw Raad gehanteerde maatstaf — het volgende bepleit:
‘Uit geschetste gang van zaken voorbedachte rade niet af te leiden. Ook niet uit zoektermen. Wellicht toch ‘trigger’ na zoveelste afwijzing. Derhalve hooguit sprake van doodslag.’
(zie punt 146 t/m 147 van de pleitnota in hoger beroep)
2.
De feiten en omstandigheden die het hof in twee verschillende scenario's ten grondslag legt aan de verwerping van het verweer zien namelijk enkel en alleen op tijdsverloop. Het hof overweegt:
‘Ten aanzien van het eerste scenario overweegt de rechtbank het navolgende. In dit scenario is verdachte midden in de nacht, terwijl [slachtoffer] lag te slapen, gewapend met meerdere wapens doelbewust naar [slachtoffer] toegelopen om hem eerst een klap om zijn hoofd te geven en vervolgens meerdere malen te steken. Deze elementen van de uiterlijke verschijningsvorm dragen de conclusie dat verdachte voorafgaand aan het slaan, maar ook toen zij meermalen met een mes op het slachtoffer instak, tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op wat zij aan het doen was en zich daar rekenschap van te geven.’
En:
‘In het tweede scenario is verdachte midden in de nacht, terwijl [slachtoffer] lag te slapen, gewapend met een slagvoorwerp naar [slachtoffer] toe gelopen en heeft hem een of meer klappen tegen zijn hoofd gegeven. Vervolgens heeft verdachte de slaapkamer verlaten om een (of meer) mes(sen) te halen en is zij, daarmee gewapend, naar [slachtoffer] teruggekeerd. Vervolgens heeft ze [slachtoffer] meerdere malen gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden dat er meerde momenten zijn geweest waarop verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Zij heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden voordat zij de kamer binnenging en toen ze de kamer verliet op een (of meer) mes(sen) te halen, maar ook toen zij weer terug was in de slaapkamer en daarmee [slachtoffer] daadwerkelijk meerdere malen heeft gestoken.’
Het Hof overweegt:
‘In beide scenario 's is de rechtbank aldus reeds op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van voorbedachte raad. De rechtbank heeft zich beraden over de vraag of er sprake is van contra-indicaties die na weging in de weg zouden staan aan het trekken van deze conclusie. Verdachte heeft het feit volledig ontkend, zodat in ieder geval uit haar verklaring geen contra-indicaties zijn te putten die een ander zicht kunnen geven op de gang van zaken op de plaats van het delict. Ook overigens zijn dergelijke contra-indicaties niet aannemelijk geworden.’
3.
Uw raad heeft zich reeds over deze problematiek uitgelaten (zie ECLI:NL:HR:2012: BR2342). Het Hof hanteert echter het door uw Raad vastgestelde criterium op een onjuiste wijze. Verzoeker verwijst voor het te hanteren criterium naar het arrest (ECLI:NL:HR:2012:BR2342):
‘2.7.3.
(…) Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet, zoals hierboven ook is weergegeven, komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. (…) Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nader aandacht te geven.’
4.
Uit de formulering van het hierboven weergegeven criterium blijkt naar het oordeel van requirant dat niet komt vast te staan dat al sprake is van voorbedachte raad, indien de verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft geven. Dit is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad te komen. Gesteld wordt immers dat ‘verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven ’. Tijd om te beraden staat zodoende niet meer gelijk aan gelegenheid tot nadenken. Tijd om te beraden en niet handelen in ogenblikkelijke gemoedsopwelling geeft de gelegenheid tot nadenken. De omstandigheden of een samenstel daarvan, dienen derhalve te worden meegewogen bij de vraag of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
5.
Dergelijke omstandigheden kunnen bijvoorbeeld zijn dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden. Over de gemoedstoestand voorafgaand aan en tijdens het feit wordt namelijk niet gerept. Het is dan ook zeker mogelijk dat requirante wel degelijk in een hevige gemoedsopwelling twee wapens ter hand heeft genomen en naar haar echtgenoot is gelopen en hem vervolgens het geconstateerde letsel heeft toegebracht. Ook over het daadwerkelijke tijdsverloop geeft het door het Hof genoemde eerste scenario geen uitsluitsel. De wapens kunnen zich in de nabijheid van het slachtoffer hebben bevonden, zodat de tijd tussen het besluit en uitvoering erg klein kan zijn geweest. Op dit punt zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen.
6.
Hetzelfde geldt voor het tweede geschetste scenario. Daarin wordt verwoord dat requirante eerst het ene wapen heeft gebruikt, vervolgens het andere wapen is gaan halen en dat ook tegen het slachtoffer heeft gebruikt. Ook dit scenario levert niet meer aanwijzingen op in de richting van voorbedachte raad dan enkel tijdsverloop. De omstandigheden in het tweede scenario bieden geen enkel aanknopingspunt waarop de gemoedstoestand van requirante op het moment van handelen kan worden vastgesteld. Het daadwerkelijke tijdsverloop blijft bovendien onduidelijk. De plaats waar beide wapens zich bevonden toen deze ter hand werden genomen is nimmer vastgesteld. Deze handeling kan evengoed in de directe nabijheid van het slachtoffer zijn uitgevoerd, zodat niet uit te sluiten valt dat het tijdsbestek dat gemoeid was met het geheel van handelingen, zeer kort is.
Naar het oordeel van requirante doorstaan beide scenario's de (strengere) toets van uw Raad met betrekking tot de voorbedachte raad dan ook niet.
7.
Tijdsverloop is volgens uw Raad een belangrijke aanwijzing voor voorbedachte raad, maar als zodanig niet doorslaggevend. Een belangrijke aanwijzing levert immers nog geen bewijs op. Om het tot die status te verheffen zijn aanvullende feiten en omstandigheden nodig. Deze ontbreken. Zoals betoogd zien de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden in beide scenario's enkel op de mogelijkheid dat met het geheel van handelingen enige tijd gemoeid is geweest. Hoeveel tijd precies zou zijn gemoeid met de handelingen blijft echter in het midden.
8.
In een soortgelijke casus als onderhavig casseerde uw Raad het arrest van het Hof 's‑Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2012:BY4938). Verdachte had zijn echtgenote in de hal van hun huis enkele malen met een breekijzer op haar hoofd geslagen. Ten gevolge van deze slagen was zij ernstig gewond geraakt. De verdachte is na het slaan rechtstreeks naar de keuken gelopen om een keukenmes te pakken, waarna hij weer is teruggelopen naar zijn echtgenote en haar vervolgens negenmaal met het mes in haar rug heeft gestoken, ten gevolge waarvan zij is overleden. In cassatie werd over de bewezenverklaring van de voorbedachte raad geklaagd. Advocaat-generaal Vegter concludeert dat het middel terecht is voorgesteld nu ‘[e]nkel een tijdsverloop (…) onvoldoende [is] om te spreken van een moment tot bezinning.’ (ECLI:NL:PHR:2013:250) Uw Raad volgt vervolgens de advocaat-generaal en vernietigt de bestreden uitspraak (ECLI:NL:HR:2014:294).
8.
Eenzelfde redenering is terug te vinden in de lagere rechtspraak. Het Hof 's‑Gravenhage komt in de Rijswijkse moordzaak ten aanzien van de voorbedachte raad tot de volgende conclusie (ECLI:NL:GHDHA:2014:2359):
‘Het enkele feit dat er een zekere tijd mee gemoeid is geweest voordat het slachtoffer het leven heeft gelaten, laat onverlet dat de verdachte de dodingshandeling in een opwelling kan hebben uitgevoerd. Daar komt bij dat de door de advocaat-generaal genoemde kenmerken van zijn handelen en zijn gedragingen na de dood van het slachtoffer evenmin de mogelijkheid uitsluiten dat de verdachte bij het doden van het slachtoffer in een opwelling heeft gehandeld.’
9.
Bovenstaande zaken vertonen parallellen met onderhavige zaak. Ten aanzien van de voorbedachte raad zijn door het Hof geen feiten en omstandigheden vastgesteld anders dan het tijdsverloop. Door het Hof is bovendien niets vastgesteld — mede door het ontkennen van requirante — dat de verstreken tijd kan ‘inkleuren’, bijvoorbeeld ten aanzien van de gemoedstoestand van requirante of de daadwerkelijke verstreken tijd (zie in dit kader ook r.o. 3.4 van het reeds eerder aangehaalde arrest van uw Raad (ECLI:NL:HR:2013:963)).
10.
Het Hof heeft door tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad te komen een onjuiste en te beperkte uitleg gegeven aan de door uw Raad gehanteerde maatstaf, dan wel heeft zij haar beslissing daartoe onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, waardoor het arrest van het Hof niet in stand kan blijven.
Middel II
Schending van het recht, in het bijzonder artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 350, 358 en/of 359 van het Wetboek van Strafvordering, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd.
Meer in het bijzonder doordat het Hof de tot het bewijs gebezigde verklaring van requirante zoals afgelegd ter zitting van 12 en 13 maart 2013 heeft gedenatureerd.
Toelichting
1.
Ter onderbouwing van de bewezenverklaring van de tenlastegelegde moord is door de rechtbank uitgebreid stilgestaan bij de op de computers van requirante aangetroffen zoektermen. Door requirante is gepoogd voor een groot aantal van die zoektermen een verklaring te geven. Door de rechtbank is haar verklaring als ongeloofwaardig geacht.
2.
Op p. 14 van het vonnis overweegt de rechtbank dat:
‘(…) de verklaring die verdachte geeft voor sommige zoekopdrachten [lijkt] niet te stroken met de betreffende zoekopdrachten.’
De rechtbank noemt vervolgens een concreet voorbeeld, waaruit volgt dat de verklaringen van requirante niet overeenkomen met de termen waarop is gezocht. De rechtbank overweegt:
‘Zo heeft verdachte verklaard dat ze heeft gezocht op ‘dodelijke klap tegen zijkant hoofd’ omdat [slachtoffer] vaak last had van hoofdpijn. Uit het dossier blijkt niet dat die hoofdpijn zou zijn veroorzaakt door een klap, laat staan een dodelijke klap. Die verklaring van verdachte verklaart aldus nog steeds niet waarom er is gezocht op ‘dodelijke klap’.’
3.
De rechtbank lijkt (een concrete verwijzing ontbreekt) met bovenstaande overweging te verwijzen naar p. 12 van het proces-verbaal van 12 en 13 maart 2013. Requirante verklaart daar:
‘Op 31 augustus heb ik inderdaad gezocht op ‘dodelijke klap tegen zijkant hoofd’. Ik had daar wat over gezien op tv. Ik was fervent liefhebber van CSI, Bones, Cold Case en dat soort programma's. Daar werden mensen wel eens vermoord met klap op het hoofd, maar je kreeg nooit de uitwerking daarvan te zien. Met deze zoekopdracht wilde ik kijken of het wel allemaal klopte en wat de consequenties waren. Het was gewone interesse. Het artikel op www.maguza.be over traumatisch hersenletsel is mij niet bekend. Ik heb wel eens een artikel daarover gelezen, maar niet op die site. Ik weet niet of ik de sites www.kiesbeter.nl en www.dokterdokter.nl heb bekeken. [slachtoffer] had ook vaak hoofdpijn door stress; daar was ik ook in geïnteresseerd. U houdt mij voor dat ik nu een hele grote stap maak van dodelijke klap op hoofd naar hoofdpijn door stress van [slachtoffer].’
4.
Ter zitting heeft requirante anders verklaard dan de rechtbank in haar bewijsoverweging opneemt. Requirante verklaart de zoekterm ‘dodelijke klap op hoofd’ niet door te stellen dat het slachtoffer ([slachtoffer]) last van hoofdpijn had. Dit doet zij door te wijzen op haar interesse in politieseries. Daarna begint requirante over de hoofdpijn van het slachtoffer. Hetgeen blijkens haar verklaringen geheel los staat van de zoekterm ‘dodelijke klap op hoofd’. De rechtbank geeft dus een heel andere betekenis aan de verklaring van requirante, die niet overeenstemt met de inhoud van de verklaring van requirante.
5.
Voorgaand gestelde is geenszins van ondergeschikt belang. Juist die ‘dodelijke klap’ tegen het hoofd vormt een belangrijk onderdeel van de bewezen verklaarde handelingen, die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Voorts betrekt de rechtbank het zoeken op deze term expliciet in haar overwegingen met betrekking tot het wettig en overtuigend bewijs, (zie de door de rechtbank genoemde omstandigheden op p. 15 van het vonnis).
6.
Door de verdediging is het hof gewezen op de onjuiste weergave en behandeling in het vonnis van de verklaring van requirante (punt 63 en 64 van de pleitnota in hoger beroep). Het hof is aan dit verweer voorbij gegaan en heeft de overwegingen van de rechtbank zonder nadere motivering bevestigd.
7.
Gelet op het bovenstaande heeft ook het hof de verklaring van requirante op een punt van niet ondergeschikte betekenis gedenatureerd. Om die reden kan het arrest van het Hof niet in stand blijven.
Middel III
Schending van het recht, in het bijzonder artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 350, 358 en/of 359 van het Wetboek van Strafvordering, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd.
Meer in het bijzonder dat het hof niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat door de verdediging is ingenomen inhoudende dat het feit zoals dat door het hof bewezen is verklaard niet door requirante kan zijn gepleegd, nu dit gelet op haar fysieke gesteldheid onmogelijk is.
Toelichting
1.
Het standpunt dat het voor requirante fysiek onmogelijk is geweest haar man om het leven te brengen is door de verdediging duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ter zitting bij het hof naar voren gebracht. Op dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is door het hof niet gereageerd.
2.
Het hof kan bij het verwerpen van dit standpunt niet impliciet verwijzen naar het vonnis van de rechtbank, nu dit standpunt in eerste aanleg niet is aangevoerd en evenmin ambtshalve door de rechtbank is behandeld.
3.
Vanaf pagina 11, punt 78, tot en met pagina 13, punt 93, is in de pleitnota uiteengezet waarom hetgeen door het hof bewezen is verklaard zeer onaannemelijk is.
Kort samengevat behelst dit verweer het volgende:
- •
het slachtoffer is met twee verschillende wapens aangevallen en heeft zich slechts zeer beperkt kunnen beschermen/afweren tegen zijn aanvaller(s);
- •
requirante is rechtshandig. Haar rechter pols is ernstig verwond geweest en daardoor zwak. Gegevens van het ziekenhuis hieromtrent zijn overlegd en maken deel uit van het dossier;
- •
het slachtoffer was substantieel zwaarder en sterker dan requirante.
4.
Nu het slachtoffer kennelijk niet geschreeuwd heeft, althans niemand hem heeft horen schreeuwen, is het aannemelijk dat de dader(s) ook het slachtoffer stil hebben gehouden. Hiervoor zijn meerdere handen en kracht nodig. Hierdoor is het volstrekt onaannemelijk dat requirante de verwondingen bij slachtoffer heeft kunnen toebrengen, op de wijze zoals dat i.c. is geschied. Met name gezien het ontbreken van blauwe plekken, verwondingen of anderszins sporen van geweld of bloed op requirante.
5.
Onder punt 93 in de pleitnota is expliciet aangegeven dat indien het hof ondanks hetgeen in de hieraan voorafgaande punten is weergegeven meent dat requirante wel het slachtoffer heeft omgebracht, zij die beslissing met inachtneming daarvan (en dus weerlegging) dient te motiveren.
6.
Nu het hof op hetgeen hieromtrent is aangevoerd heeft nagelaten te reageren, is niet voldaan aan de eisen die art. 359 lid 2 SV stelt. Om die reden kan het arrest van het hof niet in stand blijven.
Middel IV
Schending van het recht, in het bijzonder artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 350, 358 en/of 359 van het Wetboek van Strafvordering, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd.
Meer in het bijzonder doordat het hof niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat door de verdediging is ingenomen dat het gebruik van de verschillende rapportages met betrekking tot de bloedsporen terwijl die tegenstrijdig aan elkaar zijn niet de beslissing van het hof kunnen dragen.
Toelichting
1.
Op en nabij de plaats delict zijn verschillende bloedsporen aangetroffen. Enkele hiervan worden aangemerkt als dadersporen. Dit zijn onder andere de sporen die op een nachthemd en hoeslaken zijn aangetroffen (pagina 4 vonnis, eerste alinea). Namens requirante is bepleit dat het spoorbeeld dusdanig onduidelijk is, dat op basis hiervan geen conclusies kunnen worden getrokken, met name omdat de deskundigen van het NFI en het IFS het op essentiële punten niet met elkaar eens zijn en incorrecte aannames ventileren over de bloedsporen alsmede dat door bemonstering niet het werkelijke spoorbeeld achterhaald kan worden (punt 14–51 pleitnota).
2.
De verschillende deskundigen die rapportages hebben uitgebracht omtrent de bloedsporen spreken elkaar op meerdere punten tegen en zijn er in optiek van de verdediging evident foute inschattingen gemaakt. Hiervoor wordt verwezen naar de punten 15 tot 20 van de pleitnota. Kort gezegd is betoogd dat de bloedsporen niet per definitie met het tenlastegelegde feit te maken hoeven te hebben, danwel dat de deskundigen in dat opzicht kennelijk niet deskundig zijn om een dergelijke conclusie te kunnen trekken. In beide gevallen kunnen de bevindingen van de deskundigen niet voor het bewijs van het tenlastegelegde worden gebezigd. Dit betwiste deel is expliciet opgenomen in het vonnis (pagina 7 laatste alinea, pagina 8 eerste alinea en 11 tweede alinea):
‘Nu de bloedsporen op het nachthemd daar tijdens of (kort) na het delict op moeten zijn gekomen en er geen andere personen in de woning aanwezig waren dan verdachte en [slachtoffer], kan het niet anders dan dat verdachte het nachthemd in de bewuste nacht wel heeft gedragen en dat de sporen daar op zijn gekomen toen of nadat zij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht).’
3.
Uit de verschillende rapportages omtrent de bloedsporen en de verklaringen daarover van de deskundigen blijkt dat er geen eenduidig beeld is verkregen over de ontstaanswijze van de sporen. Geen van de deskundigen kan met zekerheid stellen dat requirante aan de sporen gelinkt kan worden en al helemaal niet dat zij de dader is. Ook de rechtbank is tot die conclusie gekomen (vonnis pagina 11 één na laatste alinea). Dit zijn essentiële punten voor het vaststellen van daderschap van requirante.
4.
Zoals ook uit de pleitnota blijkt hebben de verschillende deskundigen zorgen geuit over het baseren van een veroordeling op basis van hun rapportages (punt 47). Namens requirante zijn deze zorgen onderschreven. Ondanks de zorgen en de evidente onduidelijkheid en incorrectheid trekt de rechtbank wel (haar eigen) conclusies uit de aangetroffen bloedsporen.
5.
Uit het in hoger beroep aangehaalde CBCA — arrest (HR 30 maart 1999, NJ 1999,451 m.nt. 't Hart, CBCA) blijkt dat de feitenrechter dient te beslissen en te motiveren welke deskundige gelijk heeft, indien de verschillende deskundigen in strijd met elkaar rapporteren/verklaren en de verdediging hierop verweer voert. De verdediging heeft uitdrukkelijk onderbouwd waarom hetgeen de rechtbank overweegt en aanhaalt, incorrect is. Hierop heeft het hof echter niet gerespondeerd.
6.
Ondanks dat de verdediging gemotiveerd heeft aangevoerd dat de selectie en waardering van het bewijs omtrent de bloedsporen in het vonnis op onjuiste en onzuivere wijze heeft plaatsgevonden, heeft het hof ter staving van de door het hof genomen beslissing slechts naar het vonnis verwezen. Ter weerlegging van gegronde kritiek op een motivering kan niet enkel worden volstaan met het nogmaals verwijzen naar die motivering in eerste aanleg. Het hof had dienen te motiveren waarom de redenering van de rechtbank, ondanks het gevoerde verweer op dat punt, ook in hoger beroep stand kon houden. Nu dat is nagelaten heeft het hof verzuimd te reageren op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, danwel de verwerping daarvan onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd. Hiermee heeft het hof een onjuiste en te beperkte uitleg gegeven aan de door uw Raad gehanteerde maatstaf, waardoor het arrest niet in stand kan blijven.
Middel V
Schending van het recht, in het bijzonder artikel 315 van het Wetboek van Strafvordering en/of de artikelen 350, 358 en/of 359 van het Wetboek van Strafvordering, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd.
Toelichting
1.
De verdediging heeft ter zitting het voorwaardelijke verzoek gedaan om, indien het hof van oordeel is dat de bloedsporen als bewijs tegen requirante kunnen worden gebezigd, de bij de rechtbank gehoorde deskundigen van het NFI en het IFS nader te horen met betrekking tot de aangetroffen bloedsporen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen nu de noodzaak hiervan niet is gebleken.
2.
In het overzichtsarrest van uw Raad d.d. 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1496) heeft uw Raad onder r.o. 2.22 tot en met 2.24 bepaald dat voor ter zitting gedane verzoeken tot het horen van getuigen het noodzaakscriterium geldt. Echter, onder 2.9 legt uw Raad uit in welke gevallen een afwijzing nader dient te worden gemotiveerd. Daarbij is ‘de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren van belang alsmede de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen’.
3.
Zoals reeds in het vorige middel gesteld, is ter zitting uitvoerig betoogd dat, nu er geen eenduidige conclusie is over de herkomst van de bloedsporen, deze niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd dan wel, als het hof dat wel doet, de deskundigen nader dienen te worden gehoord. Er is dan ook evident sprake van ‘indringendheid’ van de aangevoerde argumenten, zoals door uw Raad in het arrest van 1 juli 2014 aangegeven.
4.
Het Hof heeft de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de deskundigen in het licht van hetgeen is aangevoerd dan ook onvoldoende gemotiveerd, waardoor het arrest niet in stand kan blijven.
Middel VI
Schending van het recht, in het bijzonder artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 350, 358 en/of 359 van het Wetboek van Strafvordering, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd.
Meer in het bijzonder dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat door de verdediging is ingenomen inhoudende dat een alternatief scenario mogelijk is en eveneens door het dossier wordt ondersteund, onjuist dan wel onbegrijpelijk is verworpen.
Toelichting
1.
Door de verdediging is bepleit dat een alternatief scenario zeer wel tot de mogelijkheden behoort. In de pleitnota is dit vanaf punt 120 (p. 17) tot en met punt 140 (p. 20) betoogd.
In het betoog wordt uiteengezet dat het aantal scenario's dat de rechtbank tegen elkaar heeft afgezet (twee) te beperkt is en dat meerdere scenario's tegen elkaar afgezet dienen te worden, nu het dossier daartoe wel degelijk aanleiding geeft.
2.
Het hof heeft dit standpunt verworpen met de volgende overweging:
‘Naar het oordeel van het hof bevat het dossier geen serieuze aanwijzingen die het alternatieve scenario van de verdediging ondersteunen. Er is geen technisch bewijs dat er onbekende derden bij de zaak betrokken zijn. Het hof acht de door de verdediging gepresenteerde alternatieve lezing van de gebeurtenis dan ook onaannemelijk.’
(p. 2, eerste alinea).
3.
Hiermee gaat het hof echter ondermeer voorbij aan hetgeen onder het kopje ‘niet matchende sporen’ is opgenomen in het overgenomen vonnis (p. 7 vonnis). Hieruit blijkt immers dat er wel degelijk technisch bewijs is dat op betrokkenheid van een onbekende derde bij de zaak kan duiden. Hiertoe wordt gewezen op het lichaamsmateriaal van een onbekende dat op het nachthemd van het slachtoffer is aangetroffen. Nu dit nachthemd belangrijk bewijs vormt en onbekend materiaal hierop geenszins anders dan door betrokkenheid van een derde te verklaren valt, heeft het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging onjuist dan wel onbegrijpelijk verworpen en is het arrest innerlijk tegenstrijdig. Om die reden kan het arrest van het hof niet in stand blijven.
Middel VII
Schending van het recht, in het bijzonder artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 350, 358 en/of 359 van het Wetboek van Strafvordering, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd.
Meer in het bijzonder dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat door de verdediging is ingenomen inhoudende het alternatief scenario omtrent de aanwezige bloedsporen mogelijk is, onjuist dan wel onbegrijpelijk en niet gemotiveerd is verworpen.
Toelichting
1.
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd — ‘alternatief scenario’ (zie punt 52 van de pleitnota in hoger beroep):
‘Bovendien niet uit te sluiten dat bloed rechtstreeks van [slachtoffer] afkomstig is. Kan bewuste avond met modelvliegtuigen aan knutselen zijn geweest en zich in z'n vinger hebben gesneden. Daarbij kan korstje zijn ontstaan. [slachtoffer] kan voor slapen gaan nachthemd van [requirante] alsmede eigen kleding in wasmand hebben gestopt. Ook niet uit te sluiten dat hij [requirante], die reeds lag te slapen, nog een kus heeft gegeven en daarbij met zelfde hand hoeslaken heeft aangeraakt.’
2.
Uit de aanwezigheid van bloedsporen kan namelijk geenszins worden geconcludeerd hoe deze daar terecht zijn gekomen. Er zijn namelijk twee belangrijke vragen die gesteld moeten worden: ‘Van wie is het sporenmateriaal?’ en: ‘Hoe is het daar gekomen?’
3.
Het Hof geeft echter in zijn arrest geen blijk op de vraag: ‘Hoe is het daar gekomen?’ acht te hebben geslagen en spreekt een dergelijk door verdediging gesteld alternatief scenario ook niet tegen. Voornoemde feiten en omstandigheden (aanwezigheid + locatie aangetroffen bloedsporen) zijn echter op verschillende manieren te plaatsen en bieden geen uitsluitsel over hetgeen daadwerkelijk voorgevallen is. Er kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld hoe, maar ook niet wanneer, de bloedsporen op de kleding van [slachtoffer] en requirante zijn terecht gekomen.
4.
Als uitgangspunt dient te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring stroken — indien zoals in onderhavig geval tot een bewezenverklaring komt — het hof die aangedragen alternatieven gang van zaken zal moeten weerleggen. Dit kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, danwel dat het hof een alternatieve lezing onaannemelijk acht. Dit is echter door het hof nagelaten.
5.
Doordat het hof voorgaand alternatief scenario met betrekking tot de bloedsporen niet heeft weerlegt heeft het hof geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Uit niets blijkt dat het hof de gestelde gang van zaken heeft onderzocht. De bewezenverklaring is daardoor ontoereikend gemotiveerd en niet zonder meer begrijpelijk.
Conclusie
Op bovengenoemde gronden verzoekt verzoekster Uw College eerbiedig om het arrest zoals gewezen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem d.d. 11 april 2014 te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als Uw College als juist en noodzakelijk voorkomt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. W.J. Ausma en mw. mr. I.V. Nagelmaker, beiden advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Maliesingel 2 (3581 BA Utrecht), die verklaren tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster in cassatie.
Utrecht, 26 augustus 2014
mr. W.J. Ausma
mr. I.V. Nagelmaker