De in het bestreden arrest voorkomende voetnoten zijn omwille van de leesbaarheid niet opgenomen.
HR, 11-03-2014, nr. 12/02257
ECLI:NL:HR:2014:528, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-03-2014
- Zaaknummer
12/02257
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:528, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2233
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW1100, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2013:2233, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:528
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑10‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑09‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/183 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0118
Uitspraak 11‑03‑2014
Inhoudsindicatie
1. Moord, voorbedachte raad. 2. N-o verklaring b.p. in vordering immateriële schade. Ad 1. De HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BR2342 en ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft geoordeeld dat uit de f&o die uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken, rechtstreeks volgt dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Ad 2. Het Hof heeft de n-o verklaring gegrond op zijn oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij heeft het Hof i.h.b. in aanmerking genomen dat de rechtsvraag of verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door b.p. geleden immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen valt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat voor vergoeding van dergelijke schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen i.h.a. slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD5356 en ECLI:NL:HR:2009:BI8583).
Partij(en)
11 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/02257
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 april 2012, nummer 20/001902-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de opgelegde straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], tot vermindering van de gevangenisstraf volgens de gebruikelijke maatstaf, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde de vordering van de benadeelde partij opnieuw te doen berechten en tot verwerping van het beroep van de verdachte voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het derde namens de verdachte voorgestelde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 04 oktober 2010 in de gemeente Weert opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes in het lichaam van genoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van [betrokkene 1], afgelegd bij de politie op 6 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb [slachtoffer] voor het laatst gezien of gesproken op 4 oktober 2010 rond 17.00 of 18.00 uur. Ik ken [verdachte]. Ik (het hof begrijpt: verbalisant) zag dat getuige op de plattegrond de woning van [verdachte] aanwees. Ik zag [verdachte] en [slachtoffer] bij de apotheek. Ze kwamen naar mij en mijn broertje gelopen. [slachtoffer] werd boos. [slachtoffer] en [verdachte] begonnen over en weer te schelden. [verdachte] is toen boos weggelopen.
Toen [verdachte] weg was heb ik nog even met [slachtoffer] staan praten. Ik schat dat dit een 5 minuten heeft geduurd. Toen kwam [verdachte] terug. [verdachte] kwam weer naar ons toegelopen. [verdachte] had een mes bij zich. [verdachte] ging voor [slachtoffer] staan en zwaaide met zijn handen. Hij had het mes in z'n rechterhand. Vervolgens hoorde ik [verdachte] zeggen: "Als je echt fitti wilt hebben dan moet je om negen uur maar bij de apotheek achter bij het speeltuintje zijn". Vervolgens zag ik dat [verdachte] naar huis liep. Fitti betekent ruzie.
2. De verklaring van [betrokkene 2], afgelegd bij de politie op 11 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik weet mogelijk iets te vertellen omtrent de steekpartij die op 4 oktober 2010 in de wijk Boshoven in Weert heeft plaatsgevonden. De persoon die is neergestoken is [slachtoffer]. De persoon die verdacht wordt van het neersteken van [slachtoffer] ken ik ook. Dit is [verdachte]. Ik weet dat hij woont op het adres [adres] te Weert, ook in de wijk Boshoven.
Op 5 oktober 2010 heb ik samen met [betrokkene 3] een andere bekende van ons getroffen in het centrum van Weert. Wij hebben daar gesproken met [betrokkene 4]. Bij [betrokkene 4] was zijn vriend genaamd [betrokkene 5].
Ik hoorde dat [betrokkene 4] het navolgende begon te vertellen:
- we waren gisteren avond samen met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte);
- met we bedoelde hij zichzelf en [betrokkene 5];
- [verdachte] had de hele tijd gezegd "ik ga hem straks neersteken";
- met "hem" had [verdachte] bedoeld [slachtoffer];
- dit was omstreeks 20:00 - 20:15 uur die avond geweest;
- vervolgens waren zij alle drie naar huis gegaan;
- omstreeks 22:00 uur had [verdachte] een ping verstuurd naar [betrokkene 4] met als inhoud dat hij hem nu neer had gestoken en dat hij moest gaan zitten en dat hij [betrokkene 4] nog wel zou spreken.
3. De verklaring van [betrokkene 6], wonende te Weert, afgelegd bij de politie op 4 november 2010 (aanvang 10.10 uur), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Verbalisanten: Wij onderzoeken wat op 4 oktober 2010 gebeurd is in de Narcisstraat in Weert. We hebben vragen over wat er toen gebeurd is.
Antwoord: Het was een ruzie tussen [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) die aangehouden is.
[slachtoffer] en ik zijn samen naar Boshoven gereden. Toen we aankwamen daar, zag ik al drie jongens staan.
Ik zag daar die drie jongens, [betrokkene 7] (het hof begrijpt [betrokkene 7]), [betrokkene 8] (het hof begrijpt:
[betrokkene 8]) en [verdachte]. Ik reed iets verder door en zette de auto aan de kant stil. Ik zei tegen [slachtoffer] "jij blijft zitten". Ik liep naar [verdachte]. [verdachte] was meteen opgefokt. Hij zei: "waar is hij".
Ik zag dat [verdachte] mij voorbij rende in de richting van de auto. [slachtoffer] zag dit en stapte uit. Ze pakten elkaar vast.Ze probeerden elkaar te steken. Het begon al bij mijn auto. Ik zag die messen heen en weer gaan. [verdachte] en [slachtoffer] bleven maar trekken en duwen en ze kwamen ten val op de weg. Opeens stak [verdachte] [slachtoffer].
Er werd heen en weer gestoken. Dat was op het bovenlichaam.
4. De verklaring van [betrokkene 6], afgelegd bij de politie op 4 november 2010 (aanvang 19.35 uur), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: We gaan verder met het verhoor. Op het moment dat jij samen met [slachtoffer] op 4 oktober 2010 's avonds de woning van [slachtoffer] verlaat, wat hebben jullie toen gedaan?
A: We zijn naar mijn auto gegaan en we zijn ingestapt. [slachtoffer] en ik reden Boshoven in. We zagen [verdachte], [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Ik reed een stukje door.
Ik ben uitgestapt. [verdachte] begon al meteen hysterisch te doen. Ik hoorde dat hij zei: "Waar is hij, waar is hij". [verdachte] had mij al gepingd dat ik die jongen van mij rustig moest houden. Ik heb gezegd via de ping dat we het uit zouden praten en dat er geen gekke dingen zouden gaan gebeuren. Ik heb gestuurd: we komen nu die kant op. Dat was toen we al onderweg waren.
Ik heb tegen [verdachte] gesproken, maar hij luisterde niet. Hij keek mij niet eens aan. Ik had al extra de auto wat verder doorgereden zodat hij [slachtoffer] niet zou zien. Hij schreeuwde echter alleen maar: "waar is hij".
[verdachte] rende via de straat richting mijn auto en riep steeds waar is die.
[verdachte] liep helemaal door tot aan het rechter portier van de auto. [slachtoffer] stapte uit maar bleef staan bij de auto. [verdachte] liep door tot aan de deuropening van de auto. Ze pakten elkaar vast aan de kleding van het bovenlichaam.
De messen hadden ze beiden al in de hand toen ze elkaar vastpakten en met elkaar stonden te trekken en duwen.
Ik zag dat [verdachte], terwijl hij naar de auto rende, naar zijn sok of enkel reikte. Ik zag toen [slachtoffer] uitstapte dat hij met zijn hand ergens iets bij zijn buik of broeksband vandaan haalde.
Op een bepaald moment kwam [slachtoffer] ten val. Hij viel op zijn rug. Ik zag dat [verdachte] op hem kwam te zitten. Ik zag dat ze met hun handen stekende bewegingen maakten. Ik zag dat [verdachte] toen hij bovenop [slachtoffer] zat, stekende bewegingen maakte in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer].
5. De verklaring van [betrokkene 6], afgelegd bij de politie op 9 november 2010 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Toen [verdachte] naar de auto rende, haalde [verdachte] een mes tevoorschijn. Daarna zag ik dat [slachtoffer] iets bij zijn broeksband pakte. Vervolgens zag ik dat zij elkaar vast pakten en toen zag ik dat [slachtoffer] ook een mes vast had.
6. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de politie op 5 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op 4 oktober 2010 omstreeks 21.55 liep ik samen met mijn vriend, [betrokkene 7] (het hof begrijpt [betrokkene 7]), richting cafetaria "Pinokkio" aan de Boshoverweg te Weert. We zijn richting kruising gelopen. Met kruising bedoel ik de Boshoverweg, Burcht en Narcisstraat. Het was de kruising waar ook de apotheek van Boshoven ligt.
7. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de politie op 10 november 2010 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Verbalisanten: Gisteren is [betrokkene 7] gehoord. Naar aanleiding daarvan hebben we nog aanvullende vragen.
Antwoord: Ik ben samen met [betrokkene 7] naar het kruispunt gegaan. Toen kreeg [betrokkene 7] een ping die afkomstig bleek te zijn van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). [betrokkene 7] zei mij nadat hij die ping had gelezen dat [verdachte] had gevraagd om te komen. [betrokkene 7] vroeg aan mij of wij even naar [verdachte] konden gaan. Wij zijn teruggelopen naar de woning van [verdachte].
[verdachte] kwam naar buiten en wij vroegen wat er aan de hand was. [verdachte] antwoordde: "Ik heb problemen met [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]). Hij heeft mij zitten te bedreigen en hij wil mij, in mijn eigen buurt pakken". We liepen intussen naar de kruising van de Boshoverweg met de Narcisstraat en De Burcht. Wij volgden [verdachte] die in de richting van de kruising liep. Toen wij bij het bankje stonden vertelde [verdachte] dat [slachtoffer] zou komen.
[verdachte] zei: "Hij wil mij pakken in mijn eigen buurt. Wat denkt hij wel niet". [verdachte] was stil en gewoon wachtend, een beetje ongeduldig. Het was net alsof je op een trein wacht die te laat was.
Wij waren ongeveer 6 minuten bij het bankje toen er een Golf 4 langsreed. Die stopte ongeveer 27 tot 30 meter van ons af, voorbij ons.
De auto stopte. [betrokkene 7] en ik zagen [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6]) uitstappen aan de bestuurderszijde. [betrokkene 6] liep naar [verdachte]. [verdachte] zei toen: "Waar is [slachtoffer] wat doe jij hier". [betrokkene 6] zei: "[verdachte], ik wil met jou praten". [verdachte] zei: "Waar is [slachtoffer], waar is [slachtoffer]". [betrokkene 6] zei toen: "[slachtoffer] zit in de auto, ik heb hem in de auto gelaten". [verdachte] stond ongeveer 5 meter vanaf het bankje af. Dus 5 meter vanaf ons en tussen [betrokkene 6] en ons in.
[verdachte] zei niets en rende vervolgens naar de auto waar [slachtoffer] toen uit kwam.
8. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de politie op 9 november 2010 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb [slachtoffer] alleen zien staan. [slachtoffer] stond stil toen [verdachte] in de richting van [slachtoffer] liep.
[verdachte] begon te rennen in de richting van [slachtoffer]. [verdachte] was toen nog 20 à 25 meter van [slachtoffer] verwijderd. Toen [verdachte] op een afstand van ongeveer 5 à 6 meter van [slachtoffer] verwijderd was zag ik dat [slachtoffer] het mes trok. Ik zag dat [verdachte] doorrende in de richting van [slachtoffer]. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] vast greep bij zijn borst. Er ontstond een worsteling.
Tijdens de worsteling verplaatsten [verdachte] en [slachtoffer] zich naar de andere zijde van de straat. Beiden kwamen op de grond terecht. [verdachte] lag boven op [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] op zijn rug lag en [verdachte] zat boven op [slachtoffer]. Ik hoorde op een gegeven moment dat [slachtoffer] riep: "[verdachte] stop ermee". [verdachte] was op dat moment wild en bleef doorvechten. Ik hoorde op een gegeven moment het geluid van ijzer dat op straat viel. Achteraf zag ik dat er een mes naast [slachtoffer] op de grond lag. Ik hoorde dat [slachtoffer] riep of zei: "Hou op". Ik zag dat [verdachte] toch door bleef gaan met vechten. Op een gegeven moment zie ik dat [verdachte] een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer] [verdachte] zat toen nog boven op [slachtoffer]. Ik zag [verdachte] met zijn rechterhand een stekende beweging maken. Dat heb ik [verdachte] twee keer zien doen. [verdachte] raakte [slachtoffer]. [verdachte] stond toen op en rende weg.
9. De verklaring van [betrokkene 7], wonende te Weert, afgelegd bij de politie op 9 november 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op 4 oktober 2010 liep ik met [betrokkene 8] op de Boshoverweg in de richting van de kruising met de Narcisstraat. Ik zag daar [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) samen met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte).
Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte] in een vechthouding tegenover elkaar stonden. Ik stond samen met [betrokkene 8] te kijken.
De manier van vechten leek meer op een worsteling. Al heel snel vielen zij beiden op de grond. Ik zag dat [slachtoffer] eerst viel. Ik zag dat [slachtoffer] op wilde staan. [verdachte] was sneller en ging bovenop [slachtoffer] zitten. De worsteling ging verder. Vervolgens zag ik dat [verdachte] bovenop [slachtoffer] zat en met zijn rechterhand twee keer in [slachtoffer] sloeg. [verdachte] maakte een soort steekbeweging. Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide en onze kant op rende.
Ik zal u het stukje ervoor vertellen. [betrokkene 8] en ik liepen naar de Boshoverweg. Ik kreeg toen een ping van [verdachte]. Hij vroeg: He, waar ben je [betrokkene 7]. Ik antwoordde hem dat ik op Boshoven was bij hem in de buurt. Hij zei toen: Loop richting mij toe. Hij was thuis. Ik liep met [betrokkene 8] naar [verdachte] toe. [verdachte] kwam naar buiten gelopen. Vervolgens liepen we met hem erbij richting de bankjes tegenover de apotheek. Onderweg vertelde hij dat hij ruzie had met [slachtoffer]. [slachtoffer] had volgens hem gezegd dat hij naar [verdachte] kwam en de deur zou openmaken en zijn moeder zou vermoorden. [verdachte] zei: En dat zegt hij tegen mij in mijn wijk.
Ik en [betrokkene 8] zijn op het bankje gaan zitten. [verdachte] bleef voor ons staan. Hij zei dat hij ruzie had met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] zei dat [slachtoffer] zijn moeder en hem ging vermoorden en dat hij dat niet pikte.
Er kwam heel langzaam een auto aan. Een stukje verder stopte de auto. Dit was de Golf. Ik zag dat [betrokkene 6] aan de bestuurderskant uitstapte. Ik zag dat [betrokkene 6] onze kant op liep en vervolgens richting [verdachte] liep die op dat moment ongeveer op de kruising stond. Ik hoorde dat [verdachte] toen riep: "Waar is hij?" Ik zag dat [verdachte] richting de auto liep. Ik hoorde dat [betrokkene 6] zei: "Hij is in de auto." Ik zag dat [verdachte] in de richting van de auto liep. Ik zag dat hij met zijn rechterhand een soort ophaalbeweging langs zijn been maakte. Ik zag dat [slachtoffer] uit de auto stapte. Vervolgens ontstond er een vechtpartij. Verder ging dit zoals ik eerder heb verteld. [verdachte] rende er heen.
10. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op maandag 4 oktober 2010 omstreeks 22.10 uur reden wij door De Burcht te Weert in de richting van de Narcisstraat. Ik zag meerdere mensen op de stoep aan de linkerzijde van de Narcisstraat staan. Ik zag een persoon op de grond liggen bij deze mensen. Collega [verbalisant 2] parkeerde het dienstvoertuig. Ik liep naar de persoon toe die op de grond lag. Deze persoon bleek later volledig te zijn genaamd: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats].
Ik zag dat er een mes op ongeveer een meter afstand van [slachtoffer] op de grond lag. Ik zag dat het mes in drie delen op de grond lag. Ik zag dat het een lemmet was met een gekartelde rand.
Ik hoorde dat de ambulancemedewerker zei dat het geen zin meer had om door te gaan met hartmassage omdat [slachtoffer] was leeggebloed.
11. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], is het navolgende gebleken:
Er waren op de rug drie scherprandige perforaties met het aspect van een steekverwonding aangegeven met A tot en met C.
In relatie met het letsel A rechts op de rug was er een steekkanaal te herleiden van links naar rechts onder de huid tot in het spierweefsel van de rug. De lengte van het steekkanaal bedroeg circa 8 cm.
In relatie met letsel B rechts op de rug was er een steekkanaal te herleiden van achter naar voor en iets naar rechts met perforatie van de borstkas en de rechterlong bovenkwab. Er was oppervlakkige perforatie van de borstvliezen aan de voorzijde. De lengte van het steekkanaal bedroeg circa 19 cm. Er was bloeduitstorting in de rugspieren, de borstvliezen en de rechterlong. Er was circa 100 ml bloed in de rechterborstholte.
In relatie met letsel C links op de rug was er een steekkanaal te herleiden van achter naar voor en van links iets naar rechts zijwaarts. Er was perforatie van de borstkas, de linkerlong onderkwab, de linkerlongwortel en het hartzakje. De lengte van het steekkanaal bedroeg circa 19 cm. Er was 500 ml bloed in de linkerborstholte en 50 ml bloed in het hartzakje.
Er was veel bloed verloren door alle steekletsels tezamen. De steekletsels zijn opgeleverd door steken met een scherp snijdend voorwerp en kunnen passen bij steken met een of meer messen. Het overlijden wordt verklaard door het massale bloedverlies in combinatie met luchtwegbelemmering door inademing van voedsel.
[slachtoffer], 19 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van meermalen opgelopen perforerend geweld op het lichaam.
12. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1991
Slachtoffer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1990, overleden op 4 oktober 2010
In het FIT-verslag staat vermeld dat het slachtoffer was overleden bij een steekpartij op 4 oktober 2010 omstreeks 22:00 uur te Weert. Naast het slachtoffer werd een kartelmes in een aantal delen aangetroffen. Enkele dagen later zou een mes zijn aangetroffen in een rioolput. De mesdelen kunnen, als één intact geheel beschouwd, gereconstrueerd worden tot een mes van ongeveer 23 cm lang, met een heft van ongeveer 11 cm lang en een lemmet van ongeveer 12 cm lang.
Het mes dat in een rioolput zou zijn aangetroffen is een mes van in totaal ongeveer 32 cm lang en 2,3 cm breed, met een heft van ongeveer 12 cm lang en een lemmet van ongeveer 20 cm lang.
13. Het overzicht communicatiegedrag (verstuurde en ontvangen teksten) [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) op 4-10-2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
tijd | verzender | ontvanger | inhoud | bron |
17:32:00 | [verdachte] | [...]' back in nl | kheb ruziie | pingen |
17:33:00 | [verdachte] | [...]' back in nl | Met [slachtoffer] zo een indo | pingen |
18:55:08 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@live.nl | Nu gaan we sien | hotmail |
18:57:02 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@live.nl | Niet prate op msn we gaan sien what gebeurd | hotmail |
18:58:42 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@live.nl | Niet meer tege me prate we gaan sien 9 uur bij mij voor | hotmail |
19:09:30 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | Kheb ruzii | hot-mail |
19:09:31 | [emailadres betrokkene 9]@hotmail.com | [emailadres verdachte]@live.com | Met wie hb j ruzie..? | hotmail |
19:09:32 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | Met so un kanker indoo | hotmail |
19:09:40 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | Ksteek hem neer 9 uur | hotmail |
19:09:43 | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | [emailadres verdachte]@live.com | nee doe rustig | hotmail |
19:09:44 | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | [emailadres verdachte]@live.com | jullie kk veel problème als mense der achter kome dat jullie da ware.. | hotmail |
19:09:45 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | No kga soieso da doen niet probere uit t prate enso | hotmail |
19:09:46 | [emailadres betrokkene 9]@hotmail.com | [emailadres verdachte]@live.com | J moet niet meteen steke | hotmail |
19:12:47 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | Dus kga doen | hotmail |
19:17:00 | [verdachte] | [...] | Cga so vechte | Pingen |
19:31:48 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@Iive.nl | Com nu na keetj | hotmail |
19:31:51 | [emailadres verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@live.nl | Com nu we staan klaar | hotmail |
14. De verklaring van [betrokkene 9], afgelegd bij de politie op 11 november 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik gebruik het e-mailadres [emailadres betrokkene 9]@hotmail.com. Ik heb dit adres gebruikt met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte).
15. De verklaring van verdachte, wonende te Weert, afgelegd bij de politie op 5 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: Bij de vorige verklaring waren wij gebleven bij 4 oktober 2010 omstreeks 22.00 uur. Hoe ging het verder?
A: Ik werd door [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6]) op mijn BlackBerry gepingd. Ik heb via mijn BlackBerry aangegeven dat ik zou komen. Dat was omstreeks 22.00 uur.
Ik liep naar de kruising waar de apotheek ligt. Ik zie op de plattegrond dat dit de Narcissenstraat is. Ik bleef bij de kruising wachten. Ik had een mes in mijn sok. Ik heb ongeveer 5 minuten gewacht op de kruising. Ik zag [betrokkene 6] met zijn auto aan komen rijden. Ik zag dat hij over de weg De Burcht kwam aanrijden in de richting van de kruising. Net over de kruising op de Narcissenstraat stopte de auto. Ik zag dat [betrokkene 6] vanaf de bestuurderszijde uit zijn auto kwam. Ik zag [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) uit de auto stappen. [slachtoffer] en ik raakten aan het worstelen. Het lukte mij om zijn mes van hem af te pakken. Ik stak hem met zijn eigen mes. Ik weet dat het een heel groot mes was. Ik hoorde dat hij schreeuwde van pijn en hij stopte met vechten. Ik had het mes in de hand toen ik opstond en ik heb dat mes weggegooid. Mijn eigen mes is op de grond gekomen waar ik gevochten heb.
16. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 7 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: [verdachte], jouw BlackBerry is onderzocht door de digitale recherche. Daarin zijn onder andere de berichten van maandag (het hof begrijpt: 4 oktober 2010) aangetroffen. We gaan een aantal van die berichten met jou doornemen.
Ik schrijf onder de naam [emailadres verdachte]@live.com. Ik zie dat [emailadres slachtoffer]@live.nl [slachtoffer] is.
V: We gaan je nu nog andere berichten laten zien uit de BlackBerry.
Het gaat over het contact dat ik via Hyves heb met een meisje. In de avond heb ik contact met haar. "[emailadres betrokkene 9]@hotmail.com" is dit meisje.
V: Je schrijft wel aan dit meisje:
'K steek hem neer'
'No kga soieso da doen'
'us k ga doen ok'.
A: Ik heb dat wel geschreven.
17. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 18 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: In jouw BlackBerry staat het volgende: [betrokkene 4] 4/10/2010.
Het verzonden bericht: 'K heb hem gestoke kmoet gaan sitte n de bal Ksei tog boshove s van mij kom niet prate' (22.06)
A: Ik heb die berichten geschreven. [betrokkene 4] is een vriend van mij.
18. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 16 november 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: [betrokkene 7] en [betrokkene 8] zeggen dat jij hebt verteld over de ruzie met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] naar jou toe zou komen. Klopt dit?
A: Ja, ja, als het goed is wel.
V: Waar ben jij met hun heen gelopen?
A: Voor bij het kruispunt.
V: Waar precies op het kruispunt?
A: Bij het bankje.
V: [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] naar de Narcisstraat in Weert is gereden en dat hij op de kruising met de Boshoverweg jou heeft zien staan met [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Dat klopt?
A: Ja, dat zou best kunnen.
V: Op welk moment raakte jij jouw eigen mes kwijt?
A: Ergens in het begin van het gevecht.
V: Met welk mes heb jij [slachtoffer] gestoken?
A: Met zijn eigen mes.
V: Hoe zat het dan met jouw eigen mes?
A: Volgens mij heb ik hem een keer geraakt, met de mijne.
19. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 2 maart 2011, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het mes in het rioolputje was van [slachtoffer]. Ik heb het mes van [slachtoffer] afgepakt en heb hem daarmee gestoken.
20. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb op 4 oktober 2010 in Weert [slachtoffer] de drie steekwonden toegebracht. Dat heb ik gedaan met een mes. [slachtoffer] en ik kwamen in een worsteling terecht. Mijn mes viel toen kapot op de grond. Het lukte mij om het mes van [slachtoffer] af te pakken."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren:
- Verdachte heeft op 4 oktober 2010 aan het begin van de avond zijn voornemen om [slachtoffer] neer te gaan steken in een bericht aan [betrokkene 9] geuit, heeft gezegd dat hij het niet zou proberen uit te praten en heeft volhard in dat voornemen door na een bericht van [betrokkene 9], te weten "J moet niet meteen steke" te antwoorden "Dus kga doen", om vervolgens nog een derde te berichten "Kga so vechte".
- Later die avond heeft hij ook tegen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] meermalen gezegd dat hij [slachtoffer] "straks" zou gaan neersteken.
- Verdachte wilde [slachtoffer] treffen. Dat blijkt onder meer al als verdachte aan het eind van de middag tegen [slachtoffer] zegt "Als je echt fitti (ruzie) wilt hebben, dan moet je om negen uur maar bij de apotheek achter bij het speeltuintje zijn" en uit een hotmail bericht aan [slachtoffer] later op de dag: "Niet meer tege me prate we gaan sien 9 uur bij mij voor". Ten slotte is verdachte terwijl hij wist dat [slachtoffer] zou komen nabij de kruising waar het hier om gaat op [slachtoffer] gaan wachten. Verdachte pikte het niet dat [slachtoffer] hem in zijn eigen wijk wilde pakken.
- [slachtoffer] is vervolgens bij de kruising uit de auto gekomen en daar blijven staan.
- Verdachte is in de aanval gegaan door op [slachtoffer] toe te rennen, daarbij als eerste een mes pakkend.
- Verdachte heeft [slachtoffer] vastgepakt. Er ontstaat een worsteling waarbij verdachte stekende bewegingen richting [slachtoffer] maakt.
- Als verdachte zijn mes tijdens het gevecht is kwijtgeraakt, pakt hij het mes van [slachtoffer] af en steekt [slachtoffer] daarmee en zet zo de aanval door. [slachtoffer] begint te schreeuwen van pijn en houdt op met vechten.
- Verdachte staat op en rent weg met het mes van [slachtoffer].
- Zeer kort na het gevecht bevestigt verdachte de uitvoering van zijn voornemen door middel van pingberichten aan [betrokkene 4]: "Kheb hem gestoke kmoet gaan sitte n de bal" en "Ksei tog boshove s van mij kom niet prate".
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op het door hem genomen besluit om [slachtoffer] neer te steken alvorens hij uitvoering heeft gegeven aan dat besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd."
3.3.
Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518 en vervolgens nader heeft toegelicht in zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, moeten - mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat het bestanddeel "voorbedachte raad" heeft - aan de vaststelling dat voor de verdachte de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
3.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat uit de feiten en omstandigheden die uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken, rechtstreeks volgt dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
4.1.
Het middel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade.
4.2.
Door de benadeelde partij is onder meer gevorderd vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van € 5000,–. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 14 maart 2012 heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering als volgt toegelicht:
"Over het immateriële deel is heel veel discussie. Daar is veel over geschreven. De advocaat-generaal merkte op dat dit vanaf 1 januari 2011 mogelijk is. Er zijn vele uitspraken van gerechten waarin is aangegeven dat ook nabestaanden in aanmerking komen voor vergoeding van immateriële schade. Het verlies is niet te compenseren. Er moeten bijkomende omstandigheden zijn. Natuurlijk is het verlies van een kind of familielid altijd een diepbedroevende gebeurtenis. De wijze waarop en de gevolgen impliceren in deze zaak een directe inbreuk op de rechten van cliënte. Ik wijs op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Het was een inbreuk op het recht op leven van [slachtoffer], maar ook een inbreuk jegens cliënte. Cliënte is ondersteboven door wat er gebeurd is. Sindsdien is zij onder behandeling bij de GGZ. Eerst had zij eens in de week een afspraak. Nu is dat eens in de twee weken. Zij heeft depressieve klachten. Zij is rechtstreeks geraakt door het handelen van verdachte. Het is niet zo dat het een ongeluk is geweest. Het gaat om een slachtpartij op straat die groot uitgemeten is in met name lokale media. Cliënte wordt iedere keer met deze feiten geconfronteerd. Het is keer op keer een slag in haar gezicht. Zij heeft de nodige psychische schade. In de stukken bevindt zich de verklaring van een psycholoog. Cliënte heeft [slachtoffer] ook geïdentificeerd.
Ik verwijs naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 mei 2008 met LJN BD2057, op grond waarvan aan de directe confrontatie niet al te hoge eisen gesteld mogen worden. De impact en de schade zijn een rechtstreeks gevolg van wat er is gebeurd. De bijkomende omstandigheden zijn de houding die verdachte aanneemt ter terechtzitting. Het hof heeft daar duidelijk op door gevraagd. De advocaat-generaal heeft eraan gerefereerd. Als het hem slecht uitkomt, zegt verdachte niets. Hij geeft geen openheid van zaken, hetgeen bijdraagt aan de problemen. Ik heb begrepen dat, kort nadat verdachte door de rechtbank in vrijheid was gesteld, hij op MSN-uitlatingen heeft gedaan in de richting van de dochter van cliënte alsof hij had gezegevierd. Het hof moet daarmee doen wat het geraden acht. Ik ben het eens met de advocaat-generaal. Het gaat niet om een verdachte die oprecht spijt betoont. Dat is een klap in het gezicht van cliënte die niet bijdraagt aan een goede verwerking. Het wordt steeds erger. Welk bedrag hang je daar aan? Ik kan uitspraken noemen waarin veel hogere bedragen worden toegekend, maar we hebben dit bedrag verzocht als voorschot. Ik denk dat het bedrag hoger zou moeten zijn en dat we een redelijk bedrag hebben genoemd."
4.3.
Het Hof heeft de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden arrest houdt hieromtrent het volgende in:
"De benadeelde partij [benadeelde partij] (gemachtigde: mr. S.C. van Heerd) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van 6.697,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is inhoudelijk niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van EUR 1.697,40. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot en met de dag der voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voor het overige (de vordering met betrekking tot de immateriële schade) de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de rechtsvraag of verdachte aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen valt. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht."
4.4.
Het Hof heeft de niet-ontvankelijkverklaring gegrond op zijn oordeel dat de behandeling van de desbetreffende vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij heeft het Hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de rechtsvraag of de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij geleden immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen valt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583, NJ 2010/387).
4.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014.
Conclusie 05‑11‑2013
Inhoudsindicatie
1. Moord, voorbedachte raad. 2. N-o verklaring b.p. in vordering immateriële schade. Ad 1. De HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BR2342 en ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft geoordeeld dat uit de f&o die uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken, rechtstreeks volgt dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Ad 2. Het Hof heeft de n-o verklaring gegrond op zijn oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij heeft het Hof i.h.b. in aanmerking genomen dat de rechtsvraag of verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door b.p. geleden immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen valt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat voor vergoeding van dergelijke schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen i.h.a. slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD5356 en ECLI:NL:HR:2009:BI8583).
Nr. 12/02257
Mr. Spronken
Zitting 5 november 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft verdachte op 6 april 2012 wegens moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Tevens heeft het hof de vorderingen van twee benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
2. Mr. M.C.W. van der Zanden heeft namens verdachte tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
3. Mrs. G.G.J. Knoops en S.C. Post, advocaten te Amsterdam, hebben namens verdachte drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Ook namens de benadeelde partij [benadeelde partij] is door mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, een middel van cassatie ingediend.
5. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 04 oktober 2010 in de gemeente Weert opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes in het lichaam van genoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:1.
“1. De verklaring van [betrokkene 1], afgelegd bij de politie op 6 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb [slachtoffer] voor het laatst gezien of gesproken op 4 oktober 2010 rond 17.00 of 18.00 uur. Ik ken [verdachte]. Ik (het hof begrijpt: verbalisant) zag dat getuige op de plattegrond de woning van [verdachte] aanwees. Ik zag [verdachte] en [slachtoffer] bij de apotheek. Ze kwamen naar mij en mijn broertje gelopen. [slachtoffer] werd boos. [slachtoffer] en [verdachte] begonnen over en weer te schelden. [verdachte] is toen boos weggelopen. Toen [verdachte] weg was heb ik nog even met [slachtoffer] staan praten. Ik schat dat dit een 5 minuten heeft geduurd. Toen kwam [verdachte] terug. [verdachte] kwam weer naar ons toegelopen. [verdachte] had een mes bij zich. [verdachte] ging voor [slachtoffer] staan en zwaaide met zijn handen. Hij had het mes in z'n rechterhand. Vervolgens hoorde ik [verdachte] zeggen: "Als je echt fitti wilt hebben dan moet je om negen uur maar bij de apotheek achter bij het speeltuintje zijn". Vervolgens zag ik dat [verdachte] naar huis liep. Fitti betekent ruzie.
2. De verklaring van [betrokkene 2], afgelegd bij de politie op 11 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik weet mogelijk iets te vertellen omtrent de steekpartij die op 4 oktober 2010 in de wijk Boshoven in Weert heeft plaatsgevonden. De persoon die is neergestoken is [slachtoffer]. De persoon die verdacht wordt van het neersteken van [slachtoffer] ken ik ook. Dit is [verdachte]. Ik weet dat hij woont op het adres [adres] te Weert, ook in de wijk Boshoven.
Op 5 oktober 2010 heb ik samen met [betrokkene 3] een andere bekende van ons getroffen in het centrum van Weert. Wij hebben daar gesproken met [betrokkene 4]. Bij [betrokkene 4] was zijn vriend genaamd [betrokkene 5].
Ik hoorde dat [betrokkene 4] het navolgende begon te vertellen:
- we waren gisteren avond samen met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte);
- met we bedoelde hij zichzelf en [betrokkene 5];
- [verdachte] had de hele tijd gezegd "ik ga hem straks neersteken";
- met "hem" had [verdachte] bedoeld [slachtoffer];
- dit was omstreeks 20:00 - 20:15 uur die avond geweest;
- vervolgens waren zij alle drie naar huis gegaan;
- omstreeks 22:00 uur had [verdachte] een ping verstuurd naar [betrokkene 4] met als inhoud dat hij hem nu neer had gestoken en dat hij moest gaan zitten en dat hij [betrokkene 4] nog wel zou spreken”.
3. De verklaring van [betrokkene 6], wonende te Weert, afgelegd bij de politie op 4 november 2010 (aanvang 10.10 uur), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Verbalisanten: Wij onderzoeken wat op 4 oktober 2010 gebeurd is in de Narcisstraat in Weert. We hebben vragen over wat er toen gebeurd is.
Antwoord: Het was een ruzie tussen [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) die aangehouden is.
[slachtoffer] en ik zijn samen naar Boshoven gereden. Toen we aankwamen daar, zag ik al drie jongens staan.
Ik zag daar die drie jongens, [betrokkene 7] (het hof begrijpt [betrokkene 7]), [betrokkene 8] (het hof begrijpt: [betrokkene 8]) en [verdachte]. Ik reed iets verder door en zette de auto aan de kant stil. Ik ze. tegen [slachtoffer] "jij blijft zitten". Ik liep naar [verdachte]. [verdachte] was meteen opgefokt. Hij zei: "waar is hij".
Ik zag dat [verdachte] mij voorbij rende in de richting van de auto. [slachtoffer] zag dit en stapte uit. Ze pakten elkaar vast.
Ze probeerden elkaar te steken. Het begon al bij mijn auto. Ik zag die messen heen en weer gaan. [verdachte] en [slachtoffer] bleven maar trekken en duwen en ze kwamen ten val op de weg. Opeens stak [verdachte] [slachtoffer].
Er werd heen en weer gestoken. Dat was op het bovenlichaam.
4. De verklaring van [betrokkene 6], afgelegd bij de politie op 4 november 2010 (aanvang 19.35 uur), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: We gaan verder met het verhoor. Op het moment dat jij samen met [slachtoffer] op 4 oktober 2010 ‘s avonds de woning van [slachtoffer] verlaat, wat hebben jullie toen gedaan?
A: We zijn naar mijn auto gegaan en we zijn ingestapt. [slachtoffer] en ik reden Boshoven in. We zagen [verdachte], [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Ik reed een stukje door.
Ik ben uitgestapt. [verdachte] begon al meteen hysterisch te doen. Ik hoorde dat hij zei: "Waar is hij, waar is hij".
[verdachte] had mij al gepingd dat ik die jongen van mij rustig moest houden. Ik heb gezegd via de ping dat we het uit zouden praten en dat er geen gekke dingen zouden gaan gebeuren. Ik heb gestuurd: we komen nu die kant op. Dat was toen we al onderweg waren.
Ik heb tegen [verdachte] gesproken, maar hij luisterde niet. Hij keek mij niet eens aan. Ik had al extra de auto wat verder doorgereden zodat hij [slachtoffer] niet zou zien. Hij schreeuwde echter alleen maar: "waar is hij".
[verdachte] rende via de straat richting mijn auto en riep steeds waar is die.
[verdachte] liep helemaal door tot aan het rechter portier van de auto. [slachtoffer] stapte uit maar bleef staan bij de auto. [verdachte] liep door tot aan de deuropening van de auto. Ze pakten elkaar vast aan de kleding van het bovenlichaam.
De messen hadden ze beiden al in de hand toen ze elkaar vastpakten en met elkaar stonden te trekken en duwen.
Ik zag dat [verdachte], terwijl hij naar de auto rende, naar zijn sok of enkel reikte. Ik zag toen [slachtoffer] uitstapte dat hij met zijn hand ergens iets bij zijn buik of broeksband vandaan haalde.
Op een bepaald moment kwam [slachtoffer] ten val. Hij viel op zijn rug. Ik zag dat [verdachte] op hem kwam te zitten. Ik zag dat ze met hun handen stekende bewegingen maakten. Ik zag dat [verdachte] toen hij bovenop [slachtoffer] zat, stekende bewegingen maakte in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer].
5. De verklaring van [betrokkene 6], afgelegd bij de politie op 9 november 2010 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Toen [verdachte] naar de auto rende, haalde [verdachte] een mes tevoorschijn. Daarna zag ik dat [slachtoffer] iets bij zijn broeksband pakte. Vervolgens zag ik dat zij elkaar vast pakten en toen zag ik dat [slachtoffer] ook een mes vast had.
6. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de politie op 5 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op 4 oktober 2010 omstreeks 21.55 liep ik samen met mijn vriend, [betrokkene 7] (het hof begrijpt [betrokkene 7]), richting cafetaria "Pinokkio" aan de Boshoverweg te Weert. We zijn richting kruis.ng gelopen. Met kruising bedoel ik de Boshoverweg, Burcht en Narcisstraat Het was de kruising waar ook de apotheek van Boshoven ligt.
7. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de politie op 10 november 2010 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Verbalisanten: Gisteren is [betrokkene 7] gehoord. Naar aanleiding daarvan hebben we nog aanvullende vragen.
Antwoord: Ik ben samen met [betrokkene 7] naar het kruispunt gegaan. Toen kreeg [betrokkene 7] een ping die afkomstig bleek te zijn van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). [betrokkene 7] zei mij nadat hij die ping had gelezen dat [verdachte] had gevraagd om te komen. [betrokkene 7] vroeg aan mij of wij even naar [verdachte] konden gaan. Wij zijn teruggelopen naar de woning van [verdachte].
[verdachte] kwam naar buiten en wij vroegen wat er aan de hand was. [verdachte] antwoordde: “Ik heb problemen met [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]). Hij heeft mij zitten te bedreigen en hij wil mij, in mijn eigen buurt pakken.” We liepen intussen naar de kruising van de Boshoverweg met de Narcisstraat en De Burcht. Wij volgden [verdachte] die in de richting van de kruising liep. Toen wij bij het bankje stonden vertelde [verdachte] dat [slachtoffer] zou komen.
[verdachte] zei: "Hij wil mij pakken in mijn eigen buurt. Wat denkt hij wel niet". [verdachte] was stil en gewoon wachtend, een beetje ongeduldig. Het was net alsof je op een trein wacht die te laat was.
Wij waren ongeveer 6 minuten bij het bankje toen er een Golf 4 langsreed. Die stopte ongeveer 27 tot 30 meter van ons af, voorbij ons.
De auto stopte. [betrokkene 7] en ik zagen [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6]) uitstappen aan de bestuurderszijde. [betrokkene 6] liep naar [verdachte]. [verdachte] zei toen: “Waar is [slachtoffer] wat doe jij hier”. [betrokkene 6] zei: "[verdachte], ik wil met jou praten". [verdachte] zei: "Waar is [slachtoffer], waar is [slachtoffer]". [betrokkene 6] zei toen: "[slachtoffer] zit in de auto, ik heb hem in de auto gelaten".
[verdachte] stond ongeveer 5 meter vanaf het bankje af. Dus 5 meter vanaf ons en tussen [betrokkene 6] en ons in.
[verdachte] zei niets en rende vervolgens naar de auto waar [slachtoffer] toen uit kwam.
8. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de politie op 9 november 2010 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb [slachtoffer] alleen zien staan. [slachtoffer] stond stil toen [verdachte] in de richting van [slachtoffer] liep.
[verdachte] begon te rennen in de richting van [slachtoffer]. [verdachte] was toen nog 20 à 25 meter van [slachtoffer] verwijderd. Toen [verdachte] op een afstand van ongeveer 5 à 6 meter van [slachtoffer] verwijderd was zag ik dat [slachtoffer] het mes trok. Ik zag dat [verdachte] doorrende in de richting van [slachtoffer]. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] vast greep bij zijn borst. Er ontstond een worsteling.
Tijdens de worsteling verplaatsten [verdachte] en [slachtoffer] zich naar de andere zijde van de straat. Beiden kwamen op de grond terecht. [verdachte] lag boven op [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] op zijn rug lag en [verdachte] zat boven op [slachtoffer]. Ik hoorde op een gegeven moment dat [slachtoffer] riep: "[verdachte] stop ermee". [verdachte] was op dat moment wild en bleef doorvechten. Ik hoorde op een gegeven moment het geluid van ijzer dat op straat viel. Achteraf zag ik dat er een mes naast [slachtoffer] op de grond lag. Ik hoorde dat [slachtoffer] riep of zei: “Hou op”. Ik zag dat [verdachte] toch door bleef gaan met vechten. Op een gegeven moment zie ik dat [verdachte] een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer] [verdachte] zat toen nog boven op [slachtoffer]. Ik zag [verdachte] met zijn rechterhand een stekende beweging maken. Dat heb ik [verdachte] twee keer zien doen. [verdachte] raakte [slachtoffer].
[verdachte] stond toen op en rende weg.
9. De verklaring van [betrokkene 7], wonende te Weert, afgelegd bij de politie op 9 november 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op 4 oktober 2010 liep ik met [betrokkene 8] op de Boshoverweg in de richting van de kruising met de Narcisstraat. Ik zag daar [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) samen met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte).
Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte] in een vechthouding tegenover elkaar stonden. Ik stond samen met [betrokkene 8] te kijken.
De manier van vechten leek meer op een worsteling. AI heel snel vielen zij beiden op de grond. Ik zag dat [slachtoffer] eerst viel. Ik zag dat [slachtoffer] op wilde staan. [verdachte] was sneller en ging bovenop [slachtoffer] zitten. De worsteling ging verder. Vervolgens zag ik dat [verdachte] bovenop [slachtoffer] zat en met zijn rechterhand twee keer in [slachtoffer] sloeg. [verdachte] maakte een soort steekbeweging. Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide en onze kant op rende.
Ik zal u het stukje ervoor vertellen. [betrokkene 8] en ik liepen naar de Boshoverweg. Ik kreeg toen een ping van [verdachte]. Hij vroeg: He, waar ben je [betrokkene 7]. Ik antwoordde hem dat ik op Boshoven was bij hem in de buurt. Hij zei toen: Loop richting mij toe. Hij was thuis. Ik liep met [betrokkene 8] naar [verdachte] toe. [verdachte] kwam naar buiten gelopen. Vervolgens liepen we met hem erbij richting de bankjes tegenover de apotheek. Onderweg vertelde hij dat hij ruzie had met [slachtoffer]. [slachtoffer] had volgens hem gezegd dat hij naar [verdachte] kwam en de deur zou openmaken en zijn moeder zou vermoorden. [verdachte] zei: En dat zegt hij tegen mij in mijn wijk.
Ik en [betrokkene 8] zijn op het bankje gaan zitten. [verdachte] bleef voor ons staan. Hij zei dat hij ruzie had met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] zei dat [slachtoffer] zijn moeder en hem ging vermoorden en dat hij dat niet pikte.
Er kwam heel langzaam een auto aan. Een stukje verder stopte de auto. Dit was de Golf. Ik zag dat [betrokkene 6] aan de bestuurderskant uitstapte. Ik zag dat [betrokkene 6] onze kant op liep en vervolgens richting [verdachte] liep die op dat moment ongeveer op de kruising stond. Ik hoorde dat [verdachte] toen riep: "Waar is hij?" Ik zag dat [verdachte] richting de auto liep. Ik hoorde dat [betrokkene 6] zei: "Hij is in de auto." Ik zag dat [verdachte] in de richting van de auto liep. Ik zag dat hij met zijn rechterhand een soort ophaalbeweging langs zijn been maakte. Ik zag dat [slachtoffer] uit de auto stapte. Vervolgens ontstond er een vechtpartij. Verder ging dit zoals ik eerder heb verteld. [verdachte] rende er heen.
10. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op maandag 4 oktober 2010 omstreeks 22.10 uur reden wij door De Burcht te Weert in de richting van de Narcisstraat. Ik zag meerdere mensen op de stoep aan de linkerzijde van de Narcisstraat staan. Ik zag een persoon op de grond liggen bij deze mensen. Collega [verbalisant 2] parkeerde het dienstvoertuig. Ik liep naar de persoon toe die op de grond lag. Deze persoon bleek later volledig te zijn genaamd: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats].
Ik zag dat er een mes op ongeveer een meter afstand van [slachtoffer] op de grond lag. Ik zag dat het mes in drie delen op de grond lag. Ik zag dat het een lemmet was met een gekartelde rand.
Ik hoorde dat de ambulancemedewerker zei dat het geen zin meer had om door te gaan met hartmassage omdat [slachtoffer] was leeggebloed.
11. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], is het navolgende gebleken:
Er waren op de rug drie scherprandige perforaties met het aspect van een steekverwonding aangegeven met A tot en met C.
In relatie met het letsel A rechts op de rug was er een steekkanaal te herleiden van links naar rechts onder de huid tot in het spierweefsel van de rug. De lengte van het steekkanaal bedroeg circa 8 cm.
In relatie met letsel B rechts op de rug was er een steekkanaal te herleiden van achter naar voor en iets naar rechts met perforatie van de borstkas en de rechterlong bovenkwab. Er was oppervlakkige perforatie van de borstvliezen aan de voorzijde. De lengte van het steekkanaal bedroeg circa 19 cm. Er was bloeduitstorting in de rugspieren, de borstvliezen en de rechterlong. Er was circa 100 ml bloed in de rechterborstholte.
In relatie met letsel C links op de rug was er een steekkanaal te herleiden van achter naar voor en van links iets naar rechts zijwaarts. Er was perforatie van de borstkas, de linkerlong onderkwab, de linkerlongwortel en het hartzakje. De lengte van het steekkanaal bedroeg circa 19 cm. Er was 500 ml bloed in de linkerborstholte en 50 ml bloed in het hartzakje. Er was veel bloed verloren door alle steekletsels tezamen. De steekletsels zijn opgeleverd door steken met een scherp snijdend voorwerp en kunnen passen bij steken met een of meer messen. Het overlijden wordt verklaard door het massale bloedverlies in combinatie met luchtwegbelemmering door inademing van voedsel.
[slachtoffer], 19 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van meermalen opgelopen perforerend geweld op het lichaam.
12. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1991
Slachtoffer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1990, overleden op 4 oktober 2010
In het FIT-verslag staat vermeld dat het slachtoffer was overleden bij een steekpartij op 4 oktober 2010 omstreeks 22:00 uur te Weert. Naast het slachtoffer werd een kartelmes in een aantal delen aangetroffen. Enkele dagen later zou een mes zijn aangetroffen in een rioolput. De mesdelen kunnen, als één intact geheel beschouwd, gereconstrueerd worden tot een mes van ongeveer 23 cm lang, met een heft van ongeveer 11 cm lang en een lemmet van ongeveer 12 cm lang.
Het mes dat in een rioolput zou zijn aangetroffen is een mes van in totaal ongeveer 32 cm lang en 2,3 cm breed, met een heft van ongeveer 12 cm lang en een lemmet van ongeveer 20 cm lang.
13. Het overzicht communicatiegedrag (verstuurde en ontvangen teksten) [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) op 4-10-2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
tijd | verzender | ontvanger | inhoud | bron |
17:32:00 | [verdachte] | [...]' back in nl | kheb ruziie | pingen |
17:33:00 | [verdachte] | [...]' back in nl | Met [slachtoffer] zo een indo | pingen |
18:55:08 | [email verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@live.nl | Nu gaan we sien | hotmail |
18:57:02 | [email verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@live.nl | Niet prate op msn we gaan sien what gebeurd | hotmail |
18:58:42 | [email verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@live.nl | Niet meer tege me prate we gaan sien 9 uur bij mij voor | hotmail |
19:09:30 | [email verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | Kheb ruzii | hot-mail |
19:09:31 | [emailadres betrokkene 9]@hotmail.com | [email verdachte]@live.com | Met wie hb j ruzie..? | hotmail |
19:09:32 | [email verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | Met so un kanker indoo | hotmail |
19:09:40 | [email verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | Ksteek hem neer 9 uur | hotmail |
19:09:43 | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | [email verdachte]@live.com | nee doe rustig | hotmail |
19:09:44 | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | [email verdachte]@live.com | jullie kk veel problème als mense der achter kome dat jullie da ware.. | hotmail |
19:09:45 | [email verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | No kga soieso da doen niet probere uit t prate enso | hotmail |
19:09:46 | [emailadres betrokkene 9]@hotmail.com | [email verdachte]@live.com | J moet niet meteen steke | hotmail |
19:12:47 | [email verdachte]@live.com | [emailadres betrokkene 9]@hotmail. com | Dus kga doen | hotmail |
19:17:00 | [verdachte] | [...] | Cga so vechte | Pingen |
19:31:48 | [email verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@Iive.nl | Com nu na keetj | hotmail |
19:31:51 | [email verdachte]@live.com | [emailadres slachtoffer]@live.nl | Com nu we staan klaar | hotmail |
14. De verklaring van [betrokkene 9], afgelegd bij de politie op 11 november 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik gebruik het e-mailadres [emailadres betrokkene 9]@hotmail.com. Ik heb dit adres gebruikt met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte).
15. De verklaring van verdachte, wonende te Weert, afgelegd bij de politie op 5 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: Bij de vorige verklaring waren wij gebleven bij 4 oktober 2010 omstreeks 22.00 uur. Hoe ging het verder?
A: Ik werd door [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6]) op mijn BlackBerry gepingd. Ik heb via mijn BlackBerry aangegeven dat ik zou komen. Dat was omstreeks 22.00 uur. Ik liep naar de kruising waar de apotheek ligt. Ik zie op de plattegrond dat dit de Narcissenstraat is. Ik bleef bij de kruising wachten. Ik had een mes in mijn sok. Ik heb ongeveer 5 minuten gewacht op de kruising. Ik zag [betrokkene 6] met zijn auto aan komen rijden. Ik zag dat hij over de weg De Burcht kwam aanrijden in de richting van de kruising. Net over de kruising op de Narcissenstraat stopte de auto. Ik zag dat [betrokkene 6] vanaf de bestuurderszijde uit zijn auto kwam. Ik zag [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) uit de auto stappen.
[slachtoffer] en ik raakten aan het worstelen. Het lukte mij om zijn mes van hem af te pakken. Ik stak hem met zijn eigen mes. Ik weet dat het een heel groot mes was. Ik hoorde dat hij schreeuwde van pijn en hij stopte met vechten. Ik had het mes in de hand toen ik opstond en ik heb dat mes weggegooid. Mijn eigen mes is op de grond gekomen waar ik gevochten heb.
16. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 7 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: [verdachte], jouw BlackBerry is onderzocht door de digitale recherche. Daarin zijn onder andere de berichten van maandag (het hof begrijpt: 4 oktober 2010) aangetroffen. We gaan een aantal van die benchten met jou doornemen.
V: We gaan je nu nog andere berichten laten zien uit de BlackBerry
Het gaat over het contact dat ik via Hyves heb met een meisje. In de avond heb ik contact met haar. [emailadres betrokkene 9]@hotmail.com" is dit meisje.
V: Je schrijft wel aan dit meisje:
'K steek hem neer'
'No kga soieso da doen'
'dus k ga doen ok'.
A: Ik heb dat wel geschreven.
17. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 18 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: In jouw BlackBerry staat het volgende: [betrokkene 4] 4/10/2010.
Het verzonden bericht: 'K heb hem gestoke kmoet gaan sitte n de bal Ksei tog boshove s van mij kom niet prate' (22.06)
A: Ik heb die berichten geschreven. [betrokkene 4] is een vriend van mij.
18. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 16 november 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: [betrokkene 7] en [betrokkene 8] zeggen dat jij hebt verteld over de ruzie met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] naar jou toe zou komen. Klopt dit?
A: Ja, ja, als het goed is wel.
V: Waar ben jij met hun heen gelopen?
A: Voor bij het kruispunt.
V: Waar precies op het kruispunt?
A: Bij het bankje.
V: [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] naar de Narcisstraat in Weert is gereden en dat hij op de kruising met de Boshoverweg jou heeft zien staan met [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Dat klopt?
A: Ja, dat zou best kunnen.
V: Op welk moment raakte jij jouw eigen mes kwijt?
A: Ergens in het begin van het gevecht.
V: Met welk mes heb jij [slachtoffer] gestoken?
A: Met zijn eigen mes.
V: Hoe zat het dan met jouw eigen mes?
A: Volgens mij heb ik hem een keer geraakt, met de mijne.
19. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 2 maart 2011, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het mes in het rioolputje was van [slachtoffer]. Ik heb het mes van [slachtoffer] afgepakt en heb hem daarmee gestoken.
20. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb op 4 oktober 2010 in Weert [slachtoffer] de drie steekwonden toegebracht. Dat heb ik gedaan met een mes.
[slachtoffer] en ik kwamen in een worsteling terecht. Mijn mes viel toen kapot op de grond. Het lukte mij om het mes van [slachtoffer] af te pakken.”
7. Ik bespreek eerst de middelen die namens verdachte zijn ingezonden.
8. Het eerste middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, klaagt dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de vorm van een zogenoemd ‘Meer en Vaart’-verweer. Hiertoe wordt aangevoerd dat het oordeel dat verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft doodgestoken onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, nu het hof de juistheid van het aangedragen alternatieve scenario in het midden heeft gelaten en diens conclusie dat verdachte met kracht op het slachtoffer heeft ingestoken niet uit de bewijsmiddelen volgt.
9. Als een verdachte het hem ten laste gelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen die niet met een bewezenverklaring zou stroken, zal de rechter - indien hij wel tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken moeten weerleggen. Dat kan gebeuren door opneming van bewijsmiddelen of vermelding van aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Maar een dergelijke weerlegging is niet altijd vereist. De rechter kan ook oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden of de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde stellen. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zó onwaarschijnlijk is, dat deze geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.2.
10. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2012 een alternatief scenario geschetst, door te stellen dat het verdedigbaar is dat “de steken, gelet op de plaats van de uitwendige verwondingen [van het slachtoffer AG], in de worsteling en zonder opzet om dodelijk te raken, zijn gemaakt.”3.
11. Het hof heeft hierover in zijn arrest het volgende overwogen:
“Uit de ter zake tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 6], [betrokkene 8] en [betrokkene 7] komt naar voren dat verdachte diverse keren stekende bewegingen naar [slachtoffer] heeft gemaakt. Door verdachte zelf is verklaard dat hij met zijn eigen mes [slachtoffer] heeft geraakt en [slachtoffer] met diens mes heeft gestoken en [slachtoffer] drie steekwonden heeft toegebracht. Gelet hierop acht het hof de door de verdediging (veronderstellenderwijs) opgeworpen stelling te onwaarschijnlijk.
Het hof leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat verdachte opzettelijk drie keer met een mes in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken, waarbij de lengte van de steekkanalen circa 8, respectievelijk circa 19 en circa 19 centimeter bedroeg. Verdachte heeft dus met kracht gestoken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een mens allerlei vitale organen bevinden, zoals hart en longen, en voorts allerlei vitale (slag)aderen, en dat verwonding aan dergelijke vitale delen zeer levensbedreigend kan zijn en gemakkelijk tot de dood van een persoon kan leiden. De verdachte moet zich daarvan, evenals ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest.
De gedragingen van verdachte als hiervoor omschreven kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het doden van [slachtoffer], dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] van het leven zou beroven, zodat zijn opzet minstgenomen in voorwaardelijke zin daarop gericht is geweest.”
12. Het hof heeft dus op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen geoordeeld dat verdachte bewust stekende bewegingen naar het slachtoffer heeft gemaakt en hij het slachtoffer drie keer daadwerkelijk met kracht heeft gestoken, waardoor de stelling dat de steekwonden per ongeluk tijdens de worsteling (kunnen) zijn toegebracht onwaarschijnlijk is.
13. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte uit was op een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer aangezien hij tegenover verschillende mensen meermalen had aangegeven dat hij met het slachtoffer zou gaan vechten en het slachtoffer zou neersteken. Op het moment dat verdachte, terwijl hij op de afgesproken tijd en plaats op het slachtoffer stond te wachten, hoorde dat het slachtoffer in de verderop geparkeerde auto zat, ging hij meteen op die auto af en trok hij een mes. Bij het slachtoffer aangekomen, had deze ook een mes getrokken en ontstond er een worsteling waarbij beiden op de grond vielen en naar elkaar stekende bewegingen maakten. Toen verdachte even later bovenop het slachtoffer zat en diens weerstand was gestaakt, bleef hij doorgaan met vechten en het maken van stekende bewegingen. Op het moment dat zijn eigen mes stuk ging, pakte verdachte het mes van het slachtoffer en stak hem daarmee nog een aantal keren. Uiteindelijk zijn bij sectie op het lichaam het slachtoffer drie (zeer) diepe steekwonden geconstateerd, die gelet op de inhoud van het door het hof aangehaalde rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (bewijsmiddel 12) alleen met het mes kunnen zijn toegebracht dat door verdachte van het slachtoffer was afgenomen en later door verdachte in een rioolput was gegooid. Bovendien heeft verdachte zelf verklaard dat hij het slachtoffer met diens mes heeft gestoken en drie steekwonden heeft toegebracht.
14. Deze feiten en omstandigheden sluiten het door de verdediging geopperde alternatieve scenario dat het hier zou gaan om een (mogelijke) ongelukkige samenloop van omstandigheden tijdens de worsteling uit. Het oordeel van het hof dat dit alternatieve scenario ‘te onwaarschijnlijk’ is, is dan ook niet onbegrijpelijk. Dat verdachte met kracht op het slachtoffer heeft ingestoken kan worden afgeleid uit de diepte van de steekkanalen.
15. Het oordeel van het hof dat verdachte door zijn handelingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven, zodat zijn opzet minstgenomen in voorwaardelijke zin daarop gericht is geweest, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Gelet op de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van de feiten, kan dit oordeel bovendien in cassatie niet verder worden getoetst.
16. Het middel faalt.
17. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring, in het bijzonder het oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde (moord), onvoldoende met redenen is omkleed. Aangevoerd wordt dat het hof de bewezenverklaring van de voorbedachte raad slechts heeft gebaseerd op het oordeel dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden en dat ten onrechte geen overweging is gewijd aan de aanwezige contra-indicaties, met name het feit dat verdachte leed aan een posttraumatische stressstoornis.
18. Sinds het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, NJ 2012, 518 is het vaste rechtspraak4.dat voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad de navolgende criteria gelden:
- de verdachte moet zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet hebben gehandeld in een opwelling. Dat betekent dat hij de kans moet hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven;
- dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden is weliswaar een objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar is op zichzelf niet allesbepalend want er kunnen contra-indicaties zijn die zwaarder kunnen wegen;
- daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat:
- de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden;
- slechts sprake is van een korte tijd tussen besluit en uitvoering of;
- de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in een bepaalde situatie niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij gaat het om een weging en waardering van de feiten en omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Omdat het bestanddeel voorbedachte raad een strafverzwarende gevolg heeft, gelden er ten aanzien hiervan nadere motiveringseisen en moet de rechter, met name als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
19. In het middel wordt samengevat gesteld dat er contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad zijn. Daarbij wordt gedoeld op hetgeen de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, met name dat de rechtbank had overwogen dat het dragen van een mes door verdachte, die gesteld had dit mes altijd bij zich te hebben, verband houdt met een door de forensisch psycholoog bij verdachte geconstateerde posttraumatische stressstoornis waardoor niet zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte het mes speciaal had meegenomen om het slachtoffer om het leven te brengen. Daarnaast wordt in de toelichting op het middel betoogd dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen zou blijken dat het zou gaan om een onverwachte confrontatie.5.
20. Het hof heeft naar aanleiding van het verweer dat er geen sprake zou zijn van voorbedachte raad het volgende overwogen en beslist:
“Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren:
- Verdachte heeft op 4 oktober 2010 aan het begin van de avond zijn voornemen om [slachtoffer] neer te gaan steken in een bericht aan [betrokkene 9] geuit, heeft gezegd dat hij het niet zou proberen uit te praten en heeft volhard in dat voornemen door na een bericht van [betrokkene 9], te weten
“J moet niet meteen steke” te antwoorden “Dus kga doen”, om vervolgens nog een derde te berichten “Kga so vechte”.
- Later die avond heeft hij ook tegen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] meermalen gezegd dat hij [slachtoffer] “straks” zou gaan neersteken.
- Verdachte wilde [slachtoffer] treffen. Dat blijkt onder meer al als verdachte aan het eind van de middag tegen [slachtoffer] zegt “Als je echt fitti (ruzie) wilt hebben, dan moet je om negen uur maar bij de apotheek achter bij het speeltuintje zijn” en uit een hotmail bericht aan [slachtoffer] later op de dag: “Niet meer tege me prate we gaan sien 9 uur bij mij voor”. Ten slotte is verdachte terwijl hij wist dat [slachtoffer] zou komen nabij de kruising waar het hier om gaat op [slachtoffer] gaan wachten. Verdachte pikte het niet dat [slachtoffer] hem in zijn eigen wijk wilde pakken.
- [slachtoffer] is vervolgens bij de kruising uit de auto gekomen en daar blijven staan.
- Verdachte is in de aanval gegaan door op [slachtoffer] toe te rennen, daarbij als eerste een mes pakkend.
- Verdachte heeft [slachtoffer] vastgepakt. Er ontstaat een worsteling waarbij verdachte stekende bewegingen richting [slachtoffer] maakt.
- Als verdachte zijn mes tijdens het gevecht is kwijtgeraakt, pakt hij het mes van [slachtoffer] af en steekt [slachtoffer] daarmee en zet zo de aanval door. [slachtoffer] begint te schreeuwen van pijn en houdt op met vechten.
- Verdachte staat op en rent weg met het mes van [slachtoffer].
- Zeer kort na het gevecht bevestigt verdachte de uitvoering van zijn voornemen door middel van pingberichten aan [betrokkene 4]: “Kheb hem gestoke kmoet gaan sitte n de bal” en “Ksei tog boshove s van mij kom niet prate”.
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op het door hem genomen besluit om [slachtoffer] neer te steken alvorens hij uitvoering heeft gegeven aan dat besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.”
21. In het middel wordt aangevoerd dat gelet op de hiervoor samengevatte jurisprudentie de overweging van het hof dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit het slachtoffer neer te steken “zodat” hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, onvoldoende is om voorbedachte raad aan te nemen en dat het hof de aangevoerde contra-indicaties in zijn motivering ten onrechte heeft genegeerd.
22. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat verdachte op 4 oktober 2010 een afspraak heeft gemaakt met het slachtoffer om elkaar die avond op een bepaalde plek te ontmoeten. Hij heeft voorafgaand aan die ontmoeting meermalen expliciet aan derden laten weten dat hij met het slachtoffer zou gaan vechten en hem zou neersteken. Enkele uren na deze aankondiging heeft verdachte woord gehouden door op een moment dat het slachtoffer nog in de auto zat en dus geen directe bedreiging vormde vanaf een afstand van 20 à 30 meter op die auto af te rennen, een mes te trekken en meteen toen hij bij het slachtoffer was het gevecht aan te gaan en het slachtoffer uiteindelijk meermalen krachtig in het bovenlichaam te steken.
23. Het hof is weliswaar niet expliciet ingegaan op de door de raadsvrouw als mogelijke contra-indicaties naar voren gebrachte omstandigheden, maar de door het hof gebezigde bewijsmiddelen weerleggen de stellingen dat verdachte in eerste instantie niet wist dat het slachtoffer aanwezig was op de afgesproken locatie, dat hij dit pas besefte op het moment dat hij de auto op korte afstand was genaderd en het slachtoffer plotseling uitstapte met een mes in zijn hand en dat verdachte in die plotselinge situatie, onder invloed van zijn posttraumatische stressstoornis, volledig uit evenwicht raakte waardoor hij niet meer het vermogen had zijn gedrag adequaat te sturen en te controleren. Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte in de tijd tussen het vormen van zijn besluit en de uitvoering daarvan is blijven herhalen dat hij het slachtoffer zou gaan neersteken en bovendien dat de reden waarom verdachte vanaf tientallen meters afstand naar de auto begon te rennen juist was dat hij hoorde dat het slachtoffer daarin zat. Verdachte wist dus voordat het slachtoffer uit de auto stapte van zijn aanwezigheid, rende daarom naar die auto toe, pakte onder het rennen zijn mes uit zijn sok en viel het slachtoffer aan zoals hij eerder die avond had aangekondigd.
24. In de bewijsvoering van het hof ligt niet alleen besloten dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit, maar ook dat van contra-indicaties niet is gebleken en dat voor verdachte daadwerkelijk de gelegenheid tot nadenken heeft bestaan, waarbij hij zijn voornemen voorafgaand aan de confrontatie met het slachtoffer naar derden heeft geuit. Naar mijn mening volgt de voorbedachte raad rechtstreeks uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen6.en is het oordeel van het hof dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
25. Het middel faalt.
26. Het derde middel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer. Aangevoerd wordt dat deze beslissing onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, enerzijds in het licht van recente jurisprudentie en anderzijds omdat het hof verklaringen zou hebben gedenatureerd.
27. Volgens vaste rechtspraak7.zal de rechter als door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden op grond van art. 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
28. Het hof heeft het ter terechtzitting in hoger beroep gedane beroep op noodweer als volgt samengevat en verworpen:
“Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:
- voorafgaand aan het gevecht door [slachtoffer] bedreigingen zijn geuit richting verdachte;
- verdachte onverwachts werd geconfronteerd met [slachtoffer];
- [slachtoffer] op of tegen verdachte is gesprongen, waardoor verdachte naar zijn zeggen zijn mes verloor;
- verdachte en [slachtoffer] op de grond vielen en er een worsteling ontstond;
- [slachtoffer] verdachte als eerste stak met zijn mes en hem daarmee levensgevaarlijk raakte;
- verdachte [slachtoffer] tijdens de worsteling uit vrees en ter voorkoming dat hij nogmaals gestoken werd het mes afhandig maakte;
- [slachtoffer] tijdens de worsteling vervolgens dodelijk werd geraakt.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Zoals het hof hiervoor (…) overwoog, komt uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren dat verdachte, ter uitvoering van zijn voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven in de aanval is gegaan toen hij [slachtoffer], waarvan hij wist dat deze zou komen, trof en deze aanval heeft doorgezet tot [slachtoffer] was neergestoken. De aan het verweer ten grondslag gelegde stelling, namelijk dat verdachte zich moest verdedigen bij gelegenheid van een onverwachte confrontatie met [slachtoffer], is aldus niet aannemelijk geworden. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan het bestaan van (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, een anders lijf of een goed door [slachtoffer] aannemelijk is geworden.
Het hof heeft acht geslagen op de uitdagingen en bedreigingen op 4 oktober 2010 door [slachtoffer] jegens verdachte.
Zo heeft [slachtoffer] toen verdachte aan het eind van de middag voor hem stond met een mes zijn hemd omhoog getrokken en woorden geroepen als: "Als je wilt steken, dan moet je dat nu doen”. Voorts zijn er hotmailberichten van eerdergenoemde strekking van [slachtoffer] aan verdachte zoals: "Wat wil je doen met je mesje tegen pipa (pistool)", "ha ha pipa", "op jou hoofd", "ik kom wel aan jou deur", "ha ha jou dood" en "ik steek je hele huis in de fik". Ook heeft [slachtoffer] naar zeggen van verdachte tegen hem gezegd dat [slachtoffer] verdachtes ouders en zusjes (als ze thuis zouden zijn) wat zou aandoen (doden).
Toch doen deze verregaande provocaties aan het voorgaande niet af. Zij leiden immers niet tot de conclusie dat er op het moment dat verdachte de aanval inzette sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, een anders lijf of een goed door [slachtoffer] dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Voor zover tijdens de aanval door verdachte sprake is geweest van een (dreigende) aanranding van het lichaam van verdachte door [slachtoffer] is het hof van oordeel dat dit handelen van [slachtoffer] niet wederrechtelijk was. [slachtoffer] werd immers door verdachte aangevallen en heeft geprobeerd zijn lijf te verdedigen tegen die ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door verdachte.
Tot slot zal het hof geen acht slaan op mogelijke bedreigende teksten die mogelijk door [slachtoffer] kort voor of tijdens het gevecht zouden zijn geuit, nu deze geen rol spelen in de lezing en beleving van verdachte zelf omtrent het gebeuren op de kruising.
Gelet op het vorenstaande was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, een anders lijf of een goed en evenmin van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Bijgevolg wordt het beroep op noodweer verworpen.”
29. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het oordeel van het hof dat verdachte in de aanval is gegaan ten eerste geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen en bovendien niet voldoende begrijpelijk is, gelet op de stelling van de verdediging dat verdachte niet wist dat het slachtoffer op de plaats delict aanwezig zou zijn en hij onverwacht werd geconfronteerd met het slachtoffer waardoor sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Daarnaast wordt aangevoerd dat de overwegingen van het hof dat verdachte in de aanval is gegaan een denaturering vormen van een aantal door het hof voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen.
30. Gelet op hetgeen ik al heb opgemerkt naar aanleiding van het tweede middel, kan ik kort zijn. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat verdachte toen hij naar de auto rende wist dat het slachtoffer daarin aanwezig was en bovendien dat verdachte onder het rennen, terwijl het slachtoffer bij de auto stond te wachten en dus geen directe bedreiging vormde, uit eigen beweging zijn mes uit zijn sok pakte en het slachtoffer daarmee, zoals tevoren aangekondigd, te lijf ging. Het oordeel van het hof dat verdachte zelf de aanval heeft gezocht en voor hem geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zodat zijn beroep op noodweer faalt, is niet gebaseerd op een denaturering van de getuigenverklaringen, begrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
31. Het middel faalt.
32. Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel klaagt dat het hof de benadeelde partij ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering voor zover het de immateriële schade betreft. Daartoe wordt aangevoerd dat de vordering niet inhoudelijk is betwist, het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en het hof in ieder geval een gedeelte van de immateriële schade als voorschot had kunnen toewijzen.
33. Bij de gedingstukken bevindt zich een 'Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' waarmee [benadeelde partij], de moeder van het slachtoffer, zich heeft gevoegd als benadeelde partij in het strafproces tegen verdachte. Dat voegingsformulier houdt onder meer in dat vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 5.000 wordt gevorderd.
34. Het schriftelijk requisitoir van de advocaat-generaal bij het hof luidt, voor zover relevant, als volgt:
“€ 5000 smartengeld - (mogelijk na 1-1-11) mi is er reden om dit bedrag te matigen nu er sprake is van enige medeverantwoordelijkheid voor het gebeuren bij het slachtoffer. Ik wil helemaal niets afdoen aan het leed maar de opstelling van [slachtoffer] in het voortraject vind ik een factor van betekenis. Vorder toewijzing van €3000, ook met SVM en wettelijke rente vanaf 4 oktober 2010.”
35. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2012 heeft de advocaat van de benadeelde partij mr. S.C. van Heerd daar het volgende aangevoerd:
“Het ten laste gelegde heeft op cliënte een enorme impact gehad. Het verzoek is tweeledig: het omvat een materieel deel en een immaterieel deel. (…)
Over het immateriële deel is heel veel discussie. Daar is veel over geschreven. De advocaat-generaal merkte op dat dit vanaf 1 januari 2011 mogelijk is. Er zijn vele uitspraken van gerechten waarin is aangegeven dat ook nabestaanden in aanmerking komen voor vergoeding van immateriële schade. Het verlies is niet te compenseren. Er moeten bijkomende omstandigheden zijn. Natuurlijk is het verlies van een kind of familielid altijd een diepbedroevende gebeurtenis. De wijze waarop en de gevolgen impliceren in deze zaak een directe inbreuk op de rechten van cliënte. Ik wijs op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Het was een inbreuk op het recht op leven van [slachtoffer], maar ook een inbreuk jegens cliënte. Cliënte is ondersteboven door wat er gebeurd is. Sindsdien is zij onder behandeling bij de GGZ. Eerst had zij eens in de week een afspraak. Nu is dat eens in de twee weken. Zij heeft depressieve klachten. Zij is rechtstreeks geraakt door het handelen van verdachte. Het is niet zo dat het een ongeluk is geweest. Het gaat om een slachtpartij op straat die groot uitgemeten is in met name lokale media. Cliënte wordt iedere keer met deze feiten geconfronteerd. Het is keer op keer een slag in haar gezicht. Zij heeft de nodige psychische schade. In de stukken bevindt zich de verklaring van een psycholoog. Cliënte heeft [slachtoffer] ook geïdentificeerd.
Ik verwijs naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 mei 2008 met LJN BD2057, op grond waarvan aan de directe confrontatie niet al te hoge eisen gesteld mogen worden. De impact en de schade zijn een rechtstreeks gevolg van wat er is gebeurd. De bijkomende omstandigheden zijn de houding die verdachte aanneemt ter terechtzitting. Het hof heeft daar duidelijk op door gevraagd. De advocaat-generaal heeft eraan gerefereerd. Als het hem slecht uitkomt, zegt verdachte niets. Hij geeft geen openheid van zaken, hetgeen bijdraagt aan de problemen. Ik heb begrepen dat, kort nadat verdachte door de rechtbank in vrijheid was gesteld, hij op MSN-uitlatingen heeft gedaan in de richting van de dochter van cliënte alsof hij had gezegevierd. Het hof moet daarmee doen wat het geraden acht. Ik ben het eens met de advocaat-generaal. Het gaat niet om een verdachte die oprecht spijt betoont. Dat is een klap in het gezicht van cliënte die niet bijdraagt aan een goede verwerking. Het wordt steeds erger. Welk bedrag hang je daar aan? Ik kan uitspraken noemen waarin veel hogere bedragen worden toegekend, maar we hebben dit bedrag verzocht als voorschot. Ik denk dat het bedrag hoger zou moeten zijn en dat we een redelijk bedrag hebben genoemd.”
36. Het hof heeft als volgt overwogen en beslist:
“De benadeelde partij [benadeelde partij] (gemachtigde: mr. S.C. van Heerd) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van 6.697,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. (…) Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is inhoudelijk niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van EUR 1.697,40. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot en met de dag der voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voor het overige (de vordering met betrekking tot de immateriële schade) de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de rechtsvraag of verdachte aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen valt. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.”
37. In het middel wordt betoogd dat deze laatste overweging onbegrijpelijk is, omdat het hof geen uitspraak hoefde te doen over het gehele gevorderde immateriële schadebedrag en het toewijzen van een gedeelte hiervan als voorschot voldoende was geweest. Op basis van de uitgebreide onderbouwing van de vordering had het hof immers voldoende informatie om te komen tot de vaststelling van een voorschot. Het hof had dan ook uitgebreider moeten motiveren waarom zelfs voor toewijzing van een gedeelte van de vordering geen ruimte bestond.
38. Bij het oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen voor zover het de vergoeding van immateriële schade betreft omdat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, heeft het hof de juiste maatstaf toegepast. Dit oordeel is feitelijk van aard en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.8.De Hoge Raad acht het enkele noemen van het criterium van art. 361, derde lid, Sv in het algemeen voldoende als motivering van de niet-ontvankelijkverklaring van een schadevergoedingsvordering.9.
39. Maar in onderhavige zaak wordt volstrekt niet duidelijk waarom het strafproces volgens het hof onevenredig zou worden belast door toewijzing van een gedeelte van de gevorderde immateriële schade, bijvoorbeeld op de wijze zoals voorgesteld door de advocaat-generaal, terwijl bovendien de vordering als zodanig door de verdachte niet is betwist. Het oordeel van het hof dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet van eenvoudige aard is, lijkt mij, nu het hof ook een voorschot had kunnen toewijzen en daar van de zijde van verdachte kennelijk geen verweer tegen is gevoerd, zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
40. Het middel slaagt.
41. De namens verdachte voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn oordeel worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel slaagt.
42. Ambtshalve wijs ik erop dat verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en dat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De redelijke termijn als bedoeld in art 6, eerste lid, EVRM is daarom overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
43. Ik heb geen andere grond aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
44. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de opgelegde straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], tot vermindering van de gevangenisstraf volgens de gebruikelijke maatstaf, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-GravenhageHertogenbosch teneinde de vordering van de benadeelde partij opnieuw te doen berechten en tot verwerping van het beroep van verdachte.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑11‑2013
HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010, 314 m.nt. Buruma, r.ov. 2.5.
Zie p. 16 pleitnotitie van de raadsvrouw van verdachte, gehecht aan het proces-verbaal van de zitting van het hof van 14 en 23 maart 2012.
HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012, 518 m.nt. Keulen, r.ov. 2.7.3; HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5678, r.ov. 3.3; HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:706, r.ov. 2.3.; HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, r.o.v. 3.3.
Zie punt 4-10 van de cassatieschriftuur.
Daarbij moet worden bedacht dat voorbedachte raad kan samengaan met de verschillende vormen van opzet waaronder ook voorwaardelijk opzet (zie De Hullu, Materieel Strafrecht 2012, p. 249 en Cleiren in T&C Sr 2012, aant. 8c bij art. 289 Sr) en dat levensberoving geen doel hoeft te zijn om voorbedachte raad aan te nemen, zie het zogenaamde Stoeptegelarrest HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7924.
Zie bijv. HR 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:773.
Vgl. ten aanzien van het oude criterium HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1137 (niet gepubliceerd).
Zie bijv. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7349, NJ 2012, 520 m.nt. Keulen, r.ov. 4.3.
Beroepschrift 11‑10‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Terechtzitting d.d. 11 oktober 2012
Griffienummer: S 12/02257
SCHRIFTUUR:
Houdende middel van cassatie in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres]. In deze schriftuur zal [benadeelde partij], geboren op [geboortedatum] 1963, wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres], rechtsklachten indienen naar aanleiding van het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 6 april 2012 in de zaak met parketnummer 20-0019002-11.
Toepasselijkheid artikel 80a RO
Met ingang van 1 juli 2012 is de Wet van 15 maart 2012 tot wijziging van de Advocatenwet, de Wet op de Rechterlijke Organisatie en enige andere wetten ter versterking van de cassatierechtspraak (versterking cassatierechtspraak), Stb. 2012/116, in werking getreden.
De Hoge Raad zal in deze zaak oordelen na de datum van de inwerkingtreding en de vraag is of in deze zaak toepassing kan worden gegeven aan het bij die Wet geïntroduceerde artikel 80a RO.
In deze zaak heeft het gerechtshof arrest gewezen op 6 april 2012. De veroordeelde heeft op 16 april 2012 cassatieberoep aangetekend. De kennisgeving ingevolge artikel 435 lid 2 Sv is verzonden op 12 september 2012, derhalve na 1 juli 2012.
Aan de benadeelde partij is een termijn van 30 dagen gegeven na 12 september 2012 voor het indienen van rechtsklachten.
In deze zaak zal moeten worden beoordeeld of requirant en de benadeelde partij ontvankelijk zijn in het cassatieberoep gegeven het bepaalde in artikel 80a RO.
Conform artikel 80a RO geeft dit de Hoge Raad de mogelijkheid om, gehoord de procureur-generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Vaststaat dat requirant belang heeft bij het cassatieberoep aangezien in dit geval een grote vrijheidsstraf dreigt, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar.
Hiermee is het belang van requirant bij het cassatieberoep gegeven.
Of de klachten van requirant tot cassatie kunnen leiden, kan de benadeelde partij op dit moment niet beoordelen.
De benadeelde partij is in ieder geval wel-ontvankelijk omdat de hierna geformuleerde klacht wel degelijk tot cassatie kan leiden omdat naar de mening van de benadeelde partij door het gerechtshof ten onrechte is overwogen dat de benadeelde partij niet te ontvangen is in de vordering met betrekking tot de immateriële schade.
Het gerechtshof was gegeven de omstandigheden verplicht een voorschot vast te stellen met betrekking tot de immateriële schade.
De conclusie van de benadeelde partij is dat de Hoge Raad geen gebruik kan maken van de mogelijkheid om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 80a RO.
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 361 en 437 Wetboek van Strafvordering doordat het gerechtshof in het bestreden arrest van 6 april 2012 met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] terzake de immateriële schade heeft geoordeeld dat met betrekking tot die vordering de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het gerechtshof heeft naar de mening van de benadeelde partij [benadeelde partij] ten onrechte overwogen dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten onrechte overweegt het gerechtshof dat niet eenvoudig valt te beoordelen of de verdachte aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij [benadeelde partij] gevorderde immateriële schade.
Het gerechtshof heeft de benadeelde partij [benadeelde partij] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard aangezien de ingestelde vordering niet inhoudelijk is betwist.
Op grond van de niet betwisting had het gerechtshof, zoals ook gevorderd, in ieder geval een voorschot kunnen toewijzen.
Toelichting:
In deze zaak heeft de benadeelde partij [benadeelde partij] (gemachtigde mr. S.C. van Heerd) zich overeenkomstig in het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van in totaal € 6.697,40 te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van de geleden schade.
Ter zitting is de vordering niet inhoudelijk betwist door de verdachte noch door zijn raadsvrouwe.
Het Hof heeft verder overwogen dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.697,40. Het gerechtshof heeft de vordering tot dat beloop toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot en met de dag der voldoening.
Vervolgens heeft het gerechtshof overwogen dat voor het overige, de vordering met betrekking tot de immateriële schade ad € 5.000,00, de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de rechtsvraag of de verdachte aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen valt.
Gelet hierop heeft het Hof bepaald dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het Hof heeft hier gebruik gemaakt van het bepaalde in artikel 361 lid 3 Wetboek van Strafvordering.
In dit geval heeft het gerechtshof ambtshalve bepaald dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal met betrekking tot de immateriële schade gesteld dat er reden was om het gevorderde bedrag ad € 5.000,00 te matigen nu er sprake zou kunnen zijn van enige medeverantwoordelijkheid voor het gebeuren bij de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd toewijzing van € 3.000,00 terzake smartengeld met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij] is van mening dat het gerechtshof gezien de bewezenverklaring en veroordeling een voorschot had kunnen toewijzen zoals ook door de advocaat-generaal was voorgesteld en waartegen zijdens de verdachte geen bezwaar is gemaakt.
De overweging dat de rechtsvraag of de verdachte aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen valt, is onbegrijpelijk en in ieder geval onvolledig omdat geen uitspraak had behoeven te worden gedaan over de totaal gevorderde immateriële schade.
Voldoende was geweest indien overwogen was dat de verdachte in ieder geval voor een gedeelte aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade.
Dit gedeelte had kunnen worden toegewezen als een voorschot.
De benadeelde partij heeft haar vorderingen ook ingericht als een voorschot maar heeft dit voorschot gesteld op een bedrag groot € 5.000,00.
In redelijkheid en billijkheid had het gerechtshof het voorschot ook op een lager bedrag kunnen vaststellen.
Door de uitgebreide motivering en onderbouwing van de vordering door de benadeelde partij en haar gemachtigde, had het gerechtshof voldoende informatie om te komen tot vaststelling van een voorschot.
Het vaststellen van een voorschot is wel een eenvoudig te beoordelen rechtsvraag en doordat de vordering is ingericht als een voorschot, had het gerechtshof zich moeten bedienen van een uitgebreidere motivering waarbij ook overwogen was dat zelfs voor een voorschot geen ruimte bestaat.
de benadeelde partij [benadeelde partij] is van oordeel dat de overwegingen van het gerechtshof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] onbegrijpelijk zijn en volgens de benadeelde partij [benadeelde partij] is er dan ook sprake van een ontoereikende motivering hetgeen medebrengt dat de uitspraak niet in stand kan blijven en zo nodig verwijzing moet volgen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, kantoorhoudende te 5911 CK Venlo aan de St. Martinusstraat 64 (correspondentieadres: postbus 39, 5900 AA Venlo), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Venlo, 11 oktober 2012
Advocaat
Mr. A.C.J. Lina
Beroepschrift 07‑09‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 12/02257
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE INZAKE: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wonende aan de [adres] ([postcode]) te [woonplaats], thans verblijvende in de P.I. Grave.
Rekwirant tot cassatie van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 6 april 2012 onder parketnummer 20-001902-11 gewezen, dient hierbij de navolgende cassatiemiddelen in.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor 's hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder zijn de artt. 349, 358, 359 lid 2, 359a jo 415 Sv geschonden doordat het hof op onvoldoende en ook onbegrijpelijke wijze heeft bewezen verklaard dat rekwirant opzettelijk [slachtoffer] zou hebben doodgestoken en daartoe het met de bewijsmiddelen niet strijdige alternatieve scenario niet cq. onvoldoende heeft weerlegd.
Toelichting:
1.
Blijkens het bestreden arrest (p.13) is in hoger beroep ten verweer betoogd dat rekwirant van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Namens rekwirant is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat rekwirant het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk heeft doodgestoken, omdat verdedigbaar is dat de steken in de worsteling door het rollen en zonder opzet om [slachtoffer] te raken (kunnen) zijn gemaakt. Ook indien van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen wordt uitgegaan kunnen niet de bewezenverklaring wegdragen. De verdediging heeft, gemotiveerd, een alternatief scenario geschetst welk niet in strijd is met de bewijsmiddelen die door het Hof zijn gebruikt. Het hof heeft aldus in het bestreden arrest op ongenoegzame en onvoldoende wijze op dit alternatieve scenario gerespondeerd.
2.
Immers, dit alternatieve scenario van de verdediging is door het hof enkel met de navolgende overweging weerlegd:
‘Uit de ter zake tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 6], [betrokkene 8] en [betrokkene 7] komt naar voren dat verdachte diverse keren stekende bewegingen naar [slachtoffer] heeft gemaakt. Door verdachte zelf is verklaard dat hij met zijn eigen mes [slachtoffer] heeft geraakt en [slachtoffer] met diens mes heeft gestoken en [slachtoffer] drie steekwonden heeft toegebracht. Gelet hierop acht het hof de door de verdediging (veronderstellenderwijs) opgeworpen stelling te onwaarschijnlijk,’1.
3.
Uw Raad heeft overwogen dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in geval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter — indien hij tot een bewezenverklaring komt — die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen als zijnde ‘hoogstonwaarschijnlijk’ (zie HR 27 maart 2012, LJN BT6397, r.o. 2.5.2).
4.
Ondanks het feit dat uw Raad eveneens heeft bepaald dat een dergelijke weerlegging niet steeds vereist is, heeft het Hof in casus met deze beperkte motivering geen, althans onvoldoende, inzicht gegeven in zijn gedachtegang. In de hierboven weergegeven beperkte motivering wordt door het Hof enkel verwezen naar verklaringen waaruit zou blijken dat er ‘stekende bewegingen’ zijn gemaakt en dat rekwirant ‘drie steekwonden heeft toegebracht’.
Dit is bepaald niet een voldoende motivering om te weerleggen het niet met de bewijsmiddelen strijdige scenario, te weten dat de steken in de worsteling door het rollen en zonder opzet om [slachtoffer] dodelijk te raken (kunnen) zijn gemaakt; dit te minder nu de juistheid van het door en namens rekwirant gevoerde — met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige — verweer in het midden is gelaten.
5.
Dit alles klemt temeer nu het hof in overweging C.3 stelt uit de bewijsmiddelen ‘af te leiden’ dat rekwirant ‘opzettelijk’ drie keer zou hebben gestoken. Vervolgens verbindt het Hof hieraan haar eigen — niet door bewijsmiddelen onderbouwde — conclusie aan dat ‘verdachte dus met kracht (heeft) gestoken.’
6.
De door het Hof gebruikte bewijsmiddelen wijzen juist in een andere richting: namelijk in die van het alternatieve scenario:
- A)
Bewijsmiddel 3: ‘Er werd heen en weer gestoken. Dat was op het bovenlichaam.’
- B)
Bewijsmiddel 4: ‘Op een bepaald moment kwam [slachtoffer] ten val. Hij viel op zijn rug. Ik zag dat [verdachte] op hem kwam zitten. Ik zag dat ze met hun handen stekende bewegingen maakten. Ik zag dat [verdachte], toen hij bovenop [slachtoffer] zat, stekende bewegingen maakte in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer].’
- C)
Bewijsmiddel 5: ‘Vervolgens zag ik dat zij elkaar vast pakten en toen zag ik dat [slachtoffer] ook een mes had’.
- D)
Bewijsmiddel 8: ‘Er ontstond een worsteling. Tijdens de worsteling verplaatsten [verdachte] en [slachtoffer] zich naar de zijde van de straat. Beiden kwamen op de grond terecht. [verdachte] lag boven op [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] op zijn rug lag en [verdachte] zat boven op [slachtoffer]. Ik hoorde op een gegeven moment dat [slachtoffer] riep: ‘[verdachte] stop ermee’. [verdachte] was op dat moment wild en bleef doorvechten. Ik hoorde op een gegeven moment het geluid van ijzer dat op de grond viel. Achter zag ik dat er een mes naast [slachtoffer] op de grond lag. Ik hoorde dat [slachtoffer] riep of zei: ‘Hou op’. Ik zag dat [verdachte] toch door bleef gaan met vechten. Op een gegeven moment zie ik dat [verdachte] een stekende beweging maakt in de richting van [slachtoffer]. [verdachte] zat toen nog boven op [slachtoffer]. Ik zag [verdachte] met zijn rechterhand een stekende beweging maken. Dat heb ik [verdachte] twee keer zien doen. [verdachte] raakte [slachtoffer]. [verdachte] stond toen op en rende weg.’
- E)
Bewijsmiddel 9: ‘[verdachte] was sneller en ging bovenop [slachtoffer] zitten. Met de worsteling ging het verder. Vervolgens zag ik dat [verdachte] bovenop [slachtoffer] zat en met zijn rechterhand twee keer in [slachtoffer] sloeg. [verdachte] maakte een soort steekbeweging.’
- F)
Bewijsmiddel 10: ‘Ik zag dat er een mes op ongeveer een meter afstand van [slachtoffer] op de grond lag. Ik zag dat het mes in drie delen op de grond lag.’
- G)
Bewijsmiddel 15: ‘[slachtoffer] en ik raakten aan het worstelen. Het lukte mij om zijn mes van hem af te pakken. Ik stak hem met zijn eigen mes. Ik weet dat het een heel groot mes was. Ik hoorde dat hij schreeuwde van pijn en hij stopte met vechten. Ik had het mes in de hand toen ik opstond en ik heb dat mes weggegooid. Mijn eigen mes is op de grond gekomen waar ik gevochten heb.’
- H)
Bewijsmiddel 18: ‘Volgens mij heb ik hem een keer geraakt, met de mijne.’
- I)
Bewijsmiddel 19: ‘Ik heb het mes van [slachtoffer] afgepakt en heb hem daarmee gestoken.’
- J)
Bewijsmiddel 20: ‘Dat heb ik gedaan met een mes. [slachtoffer] en ik kwamen in een worsteling terecht. Mijn mes viel toen kapot op de grond. Het lukte mij om het mes van [slachtoffer] af te pakken.’
7.
Hieruit volgt niet alleen dat het alternatieve scenario juist meer dan waarschijnlijk is, maar bovendien dat nergens uit volgt dat rekwirant ’met kracht’ op [slachtoffer] heeft ingestoken. Dat zoals het Hof in overweging C.4 overweegt het een ‘feit van algemene bekendheid’ is dat zich in het bovenlichaam van een mens allerlei vitale organen bevinden laat dit onverlet.
8.
Hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot het alternatieve scenario kan bovendien bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.
9.
Het Hof heeft zich in het arrest aldus ten onrechte beperkt tot de enkele overweging die hierboven onder punt 2 is weergegeven. Aldus is het Hof aan dit standpunt van rekwirant voorbijgegaan en heeft het Hof in strijd met art. 359 lid 2 Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim dient ingevolge art. 359 lid 8 Sv nietigheid tot gevolg te hebben.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor 's Hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder zijn de artt. 349, 358, 359 lid 2, 359a jo 415 Sv geschonden, doordat het Gerechtshof de bewezenverklaring van voorbedachte raad terzake het onder 1 primair tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Toelichting:
1.
Uw Raad heeft in het arrest van 28 februari 20122. aangegeven dat de vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen/genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing vormt dat met voorbedachte is gehandeld, maar dat dit de rechter er niet van behoeft te weerhouden om aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (r.o. 2.7.3).
2.
In voornoemde rechtsoverweging overweegt uw Raad dat bij het toekennen van een zwaarder gewicht aan contra-indicaties bijvoorbeeld kan worden gedacht ‘aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.’
3.
Volgens uw Raad moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
4.
Door het Hof is ten onrechte geen enkele beschouwing gewijd aan de zich hier voordoende en bepleite, objectieve contra-indicaties die meer dan waarschijnlijk maakten dat er voor rekwirant onvoldoende tijd is geweest om zich te beraden. Deze objectiveerbare contra- indicaties (immers, volgens deze uit de bewijsmiddelen van het Hof zelf!) zijn door en namens rekwirant als volgt zijn uiteengezet:
‘De verdediging benadrukt hier nog dat [verdachte] vanaf zijn eerste verklaring consequent heeft aangegeven dat hij niet wist dat [slachtoffer] bij [betrokkene 6] in de auto zat. Ik verwijs naar p. 69. In dat p.v. wordt beschreven de aankomst van de verbalisanten op het adres van client meteen na het incident rond 03.00 uur: ‘Wij zagen dat de kleding van deze jongen deels onder bloed zat en hij toonde ons een bloedende wond op zijn rug. Wij [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hoorden dat hij ons verklaarde dat hij 15 tot 20 minuten eerder door een vriend van hem was opgebeld en of hij even naar de Narcisweg kon komen om te praten. Toen hij op de afgesproken locatie kwam was inderdaad zijn vriend met de auto aanwezig. Toen hij naar deze auto liep zag hij plotseling dat de passagier uitstapte en herkende als een persoon waar hij ruzie mee had en dat deze persoon een mes bij zich droeg en hiermee op hem af kwam lopen.’3.
(…)
‘Uit de verklaring van [betrokkene 8] blijkt dat [verdachte] richting [betrokkene 6] en [slachtoffer] liep met hoge pas. De afstand was 20 a 25 meter en toen [verdachte] op 5 a 6 meter afstand stond zag hij dat [slachtoffer] het mes trok. (p. 949). Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: ‘Ik steek jou neer [verdachte]’ Er ontstond een worsteling.’4.
(…)
‘De rechtbank overweegt voorts dat evenmin uit het enkele feit dat [verdachte] op 4 oktober 2010 een mes bij zich droeg toen de confrontatie plaatsvond, afgeleid kan worden dat sprake is van voorbedachte rade. Immers uit de verklaring van [verdachte] blijkt dat hij altijd een mes bij zich droeg om zichzelf te beschermen, welke verdedigingswil, zo concludeert de rechtbank terecht, volgens de forensisch psyholoog voortkomt uit bij [verdachte] geconstateerde posttraumatische stressstoornis weshalve niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] het mes speciaal heeft meegenomen om [slachtoffer] om het leven te brengen.’5.
5.
Met name dit laatste gegeven (rekwirant leed aan een posttraumatische stressstoornis) is door het Hof miskend, terwijl dit juist een belangrijke objectiveerbare contra-indicatie vormde!
6.
De advocaat-generaal in onderhavige zaak heeft in zijn requisitoir eveneens vastgesteld dat er onvoldoende bewijs aanwezig is dat rekwirant zich een moment van kalm beraad en rustig overleg kan hebben gegund (zie r.o. D.1 van het Hof).
7.
In zijn requisitoir staat opgenomen:
‘Ook het oordeel dat er van kalm beraad en rustig overleg geen sprake is geweest is volgens mij een terechte constatering. Ik vind de voorgeschiedenis, dwz het verloop van de gebeurtenissen op de bewuste middag niet redengevend voor de voorbedachte raad. En voor de avond is er mi onvoldoende bewijs dat verdachte zich een moment van kalm beraad en rustig overleg heeft gegund, hoewel er tijd genoeg is geweest toen verdachte en zijn kompanen op of nabij het bankje wachtten op [slachtoffer].
Ik vind voor deze opvatting steun in HR 28-02-2012, LJN BR2342 dat een aanscherping lijkt te bevatten voor het aannemen van voorbedachte raad. In dier voege dat vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, niet zonder meer voldoende lijkt te zijn.’6.
8.
Ook het Hof heeft zich in deze zaak aan de denkfout schuldig gemaakt dat de enkele vaststelling dat gelegenheid heeft bestaan, bewijs van moord oplevert. Na een kort puntsgewijs overzicht van de gebezigde bewijsmiddelen volstaat het Hof op pagina 14 van het arrest met de overweging dat rekwirant ‘voldoende tijd’ zou hebben gehad om zich te beraden op het door hem genomen besluit om [slachtoffer] neer te steken alvorens hij uitvoering heeft gegeven aan dat besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (D.3). Deze weergave door het Hof is gelet op de geldende jurisprudentie niet voldoende.
9.
Dit geldt temeer in het licht van de door het Hof zelf gebezigde bewijsmiddelen die hiervoor bij middel I al zijn besproken. Indien men met name de bewijsmiddelen die hieronder zijn weergegeven beziet, leveren deze juist méér contra-indicaties op dan het enkele argument van het Hof:
- A)
Bewijsmiddel 3: ‘Er werd heen en weer gestoken. Dat was op het bovenlichaam.’
- B)
Bewijsmiddel 4: ‘Op een bepaald moment kwam [slachtoffer] ten val. Hij viel op zijn rug. Ik zag dat [verdachte] op hem kwam zitten. Ik zag dat ze met hun handen stekende bewegingen maakten. Ik zag dat [verdachte], toen hij bovenop [slachtoffer] zat, stekende bewegingen maakte in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer].’
- C)
Bewijsmiddel 5: ‘Vervolgens zag ik dat zij elkaar vast pakten en toen zag ik dat [slachtoffer] ook een mes had’.
- D)
Bewijsmiddel 8: ‘Er ontstond een worsteling. Tijdens de worsteling verplaatsten [verdachte] en [slachtoffer] zich naar de zijde van de straat. Beiden kwamen op de grond terecht. [verdachte] lag boven op [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] op zijn rug lag en [verdachte] zat boven op [slachtoffer]. Ik hoorde op een gegeven moment dat [slachtoffer] riep: ‘[verdachte] stop ermee’. [verdachte] was op dat moment wild en bleef doorvechten. Ik hoorde op een gegeven moment het geluid van ijzer dat op de grond viel. Achter zag ik dat er een mes naast [slachtoffer] op de grond lag. Ik hoorde dat [slachtoffer] riep of zei: ‘Hou op’. Ik zag dat [verdachte] toch door bleef gaan met vechten. Op een gegeven moment zie ik dat [verdachte] een stekende beweging maakt in de richting van [slachtoffer]. [verdachte] zat toen nog boven op [slachtoffer]. Ik zag [verdachte] met zijn rechterhand een stekende beweging maken. Dat heb ik [verdachte] twee keer zien doen. [verdachte] raakte [slachtoffer]. [verdachte] stond toen op en rende weg.’
- E)
Bewijsmiddel 9: ‘[verdachte] was sneller en ging bovenop [slachtoffer] zitten. Met de worsteling ging het verder. Vervolgens zag ik dat [verdachte] bovenop [slachtoffer] zat en met zijn rechterhand twee keer in [slachtoffer] sloeg. [verdachte] maakte een soort steekbeweging.’
- F)
Bewijsmiddel 10: ‘Ik zag dat er een mes op ongeveer een meter afstand van [slachtoffer] op de grond lag. Ik zag dat het mes in drie delen op de grond lag.’
- G)
Bewijsmiddel 15: ‘[slachtoffer] en ik raakten aan het worstelen. Het lukte mij om zijn mes van hem af te pakken. Ik stak hem met zijn eigen mes. Ik weet dat het een heel groot mes was. Ik hoorde dat hij schreeuwde van pijn en hij stopte met vechten. Ik had het mes in de hand toen ik opstond en ik heb dat mes weggegooid. Mijn eigen mes is op de grond gekomen waar ik gevochten heb.’
- H)
Bewijsmiddel 18: ‘Volgens mij heb ik hem een keer geraakt, met de mijne.’
- I)
Bewijsmiddel 19: ‘Ik heb het mes van [slachtoffer] afgepakt en heb hem daarmee gestoken.’
- J)
Bewijsmiddel 20: ‘Dat heb ik gedaan met een mes. [slachtoffer] en ik kwamen in een worsteling terecht. Mijn mes viel toen kapot op de grond. Het lukte mij om het mes van [slachtoffer] af te pakken.’
10.
Aan voormelde contra-indicaties, te weten de door de bewijsmiddelen onbestreden feiten van de onverwachte confrontatie waarbij het latere slachtoffer een mes trekt en rekwirant zich verdedigde met een mes dat hij altijd bij zich droeg, het tweegevecht en het afpakken van het mes van [slachtoffer], is in de motivering van het Hof genegeerd, terwijl het hier om evidentelijk doorslaggevende contra-indicaties gaat terzake voorbedachte raad.
11.
Het belang van deze nadere motivering, overeenkomstig het standpunt van uw Raad (HR 28 februari 2012, LJN BR2342), blijkt uit het strafverzwarende gevolg dat het bestanddeel van voorbedachte raad met zich brengt. Aan rekwirant is in eerste aanleg geheel geen straf opgelegd, terwijl rekwirant in het bestreden arrest maar liefst een gevangenisstraf van acht jaar kreeg opgelegd wegens moord.
12.
Gelet hierop had het Hof nadere motivering behoren te geven in het licht van deze contra-indicaties en kan het arrest aldus niet in stand blijven.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor's Hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder zijn de artt. 41 Sr en 349, 358, 359 lid 2, 359a jo 415 Sv geschonden doordat het Hof op onvoldoende wijze de verwerping van het beroep op noodweer heeft gemotiveerd, welke motivering bovendien onbegrijpelijk is in het licht van recente jurisprudentie van uw Raad. Alsmede doordat het Hof de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaring en de verklaringen van rekwirant op rechtens onjuiste wijze heeft gedenatureerd dat rekwirant ‘in de aanval’ zou zijn gegaan.
Toelichting:
1.
Het beroep op noodweer is door de rechtbank Roermond in het vonnis van 22 april gehonoreerd met (onder meer) de volgende overweging:
‘In dit verband ziet de rechtbank de poging van verdachte om [slachtoffer] bij het keetje te treffen ook als een vorm van verdediging. Immers [slachtoffer] had gedreigd verdachtes moeder geweld aan te zullen doen. Door [slachtoffer] te treffen op een plek afgelegen van verdachtes woning, kon hij dit gevaar afwenden.
Nu het om 21.00 uur echter niet tot een confrontatie is gekomen, zoals aangekondigd, en verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij enkel getuige [betrokkene 6] zou treffen om te praten, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte bij dit treffen voor hem onverwacht werd geconfronteerd met [slachtoffer].
Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte op het moment dat hij op [slachtoffer] afloopt en ziet dat deze een mes in zijn handen heeft, gelet op de korte afstand waarop hij [slachtoffer] inmiddels was genaderd, niet de reële mogelijkheid meer had om hem de rug toe te keren en weg te lopen. Verdachte en [slachtoffer] zijn daarop in een worsteling terecht gekomen, waarbij beiden een mes hadden en over een weer wordt gestoken en verdachte op enig moment zijn eigen mes kwijtraakt. Daarbij is de rechtbank voorts van oordeel dat deze noodweersituatie ook nog bestond op het moment dat verdacht het mes van [slachtoffer] had afgepakt. Het enkele feit dat verdachte het wapen dat [slachtoffer] had gebruikt, heeft gebruikt, acht de rechtbank onvoldoende om te stellen dat de noodtoestand op dat moment was beëindigd. Immers het gevecht duurde nog steeds voort en was het onduidelijk of [slachtoffer] wellicht nog over meer wapens beschikte, hetgeen dient te worden bezien in het licht van zijn eerdere dreigementen jegens verdachte, en of verdachte derhalve op een veilige manier had kunnen weglopen.’
2.
Rekwirant is na appel van het openbaar ministerie — waarbij de advocaat-generaal heeft gerequireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde moord — veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor nota bene moord waarbij het Hof het beroep op noodweer heeft afgewezen.
3.
Door en namens rekwirant is in appel gemotiveerd verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging vanwege het feit dat rekwirant evident handelde in een situatie van noodweer. Onder overweging F.2 wordt door het Hof (zakelijk) weergegeven wat daartoe zijdens verdediging is aangevoerd:
- —
‘voorafgaand aan het gevecht door [slachtoffer] bedreigingen zijn geuit richting verdachte;
- —
verdachte onverwachts werd geconfronteerd met [slachtoffer];
- —
[slachtoffer] op of tegen verdachte is gesprongen, waardoor verdachte naar zijn zeggen zijn mes verloor;
- —
verdachte en [slachtoffer] op de grond vielen en er een worsteling ontstond;
- —
[slachtoffer] verdachte als eerste stak met zijn mes en hem daarmee levensgevaarlijk raakte;
- —
verdachte [slachtoffer] tijdens de worsteling uit vrees en ter voorkoming dat hij nogmaals gestoken werd het mes afhandig maakte;
- —
[slachtoffer] tijdens de worsteling vervolgens dodelijk werd geraakt.’
In de aanval gaan?
4.
Het Hof heeft in reactie op noodweer-verweer zich beperkt tot de enkele overweging:
‘Zoals het hof hiervoor onder D. overwoog, komt uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren dat verdachte, ter uitvoering van zijn voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven, in de aanval is gegaan toen hij [slachtoffer], waarvan hij wist dat deze zou komen, trof en deze aanval heeft doorgezet tot [slachtoffer] was neergestoken. De aan het verweer ten grondslag gelegde stelling, namelijk dat verdachte zich moest verdedigen bij gelegenheid van een onverwachte confrontatie met [slachtoffer], is aldus niet aannemelijk geworden. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan het bestaan van (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, een anders lijf of goed door [slachtoffer] aannemelijk is geworden.’7.
5.
De overweging van het Hof dat het beroep op noodweer ‘aldus’ niet aannemelijk is geworden vanwege het feit dat rekwirant ‘in de aanval is gegaan toen hij [slachtoffer], waarvan hij wist dat deze zou komen, trof en deze aanval heeft doorgezet tot [slachtoffer] was neergestoken’ vindt geen steun in de feiten, meer in het bijzonder niet de bewijsmiddelen van het Hof (zie ook middel I en II hiervoor). Hieruit blijkt juist niet van het ‘in de aanval’ gaan van rekwirant. Bovendien is deze redenering niet voldoende begrijpelijk mede gelet op hetgeen door de raadsvrouwe en rekwirant (onbestreden!) is aangevoerd inhoudende dat rekwirant juist niet wist dat [slachtoffer] daar aanwezig zou zijn en hij dus wel degelijk onverwacht werd geconfronteerd met [slachtoffer] waardoor er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van rekwirant.
6.
Zoals door uw Raad in het recente arrest van 12 juni jl. (HR 12 juni 2012, LJN BW7944) is bevestigd, kunnen gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte. Uw Raad geeft daarbij het voorbeeld waarbij de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie (aldus HR 28 maart 2006, LJN AU8087).
7.
Echter, zoals A-G Jörg in zijn conclusie bij het arrest van 12 juni 2012 heeft opgemerkt, de omstandigheid dat iemand zich willens en wetens in een situatie begeeft waarin een tegenreactie van het latere slachtoffer te verwachten was, aan het slagen van het beroep op noodweer eveneens niet in de weg hoeft te staan (vgl. HR 7 december 2010, LJN B01267 en HR 28 maart 2006, LJN AU8087).
8.
Dit blijkt eveneens uit het arrest van 12 juni 2012. In opgemelde zaak was er sprake van een man die op weg naar huis in het park belaagd werd door drie personen, naar huis rende en daar in de tuinpoort bleef staan met een hamersteel in zijn hand waarna het tot een tweede confrontatie kwam. De man had verklaard dat hij zijn huis niet binnen durfde te gaan omdat hij bang was dat de drie personen hem naar binnen zouden volgen terwijl zijn vrouw en kind daar lag te slapen.
9.
Het Hof stelde vast dat de verdachte zich zichtbaar voor voorbijgangers bij zijn tuinpoort had opgesteld en dat de verdachte dusdoende zelf de confrontatie heeft gezocht, althans het op zijn minst daarop heeft laten aankomen, en dat het gelet hierop niet aannemelijk was geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf of goed dan wel door een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
10.
Uw Raad oordeelde dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk was te achten omdat de door het Hof aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden op zichzelf niet uitsluiten dat ten aanzien van de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde gedragingen sprake was van noodzakelijke verdediging in de zin van art. 41 Sr. Die feiten en omstandigheden vormden onvoldoende grond om aan te nemen dat hier sprake was van uitlokking door provocatie die aan de aanvaarding van het beroep op noodweer in de weg kan staan (r.o. 2.6).
11.
De door het Hof Den Bosch aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde feiten dat rekwirant ter uitvoering van zijn voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven, ‘in de aanval’ zou zijn gegaan en het feit dat, aldus het Hof, rekwirant zou hebben ‘geweten’ dat deze aanval zou komen, sluiten aldus gelet op de jurisprudentie van uw Raad op zichzelf niet uit dat ten aanzien van de ten laste van rekwirant bewezenverklaarde gedragingen sprake kan zijn van noodzakelijke verdediging in de zin van art. 41 Sr, welke zich hier niet voordoet (zie hierna).
Denaturering bewijsmiddelen
12. Bovendien (nogmaals); waar blijkt uit dat, zoals het Hof aanneemt, dat rekwirant (I) ‘in de aanval’ is gegaan en (II) ‘wist van een aanval’?
13.
In het zittingspv van het Hof d.d. 14 en 23 maart 2012 valt te lezen uit de mond van rekwirant (p.10):
‘Als ik de keus had gehad om weg te gaan toen ik [slachtoffer] zag met een mes, dan had ik dat gedaan. Ik kon me niet omdraaien. Daarvoor was de afstand te klein. Ik liep op de auto af.
Toen kwam [slachtoffer] uit de auto. Als ik de keus had gehad, was ik weggelopen. Er was geen terugweg meer. Ik kon nergens naar toe. U houdt mij voor dat diverse mensen hebben verklaard dat [slachtoffer] stilstond en dat ik bewoog. Zo is het niet gegaan.’
14.
Deze uitleg staat juist haaks op 's Hofs aannames. Dit blijkt temeer uit de antwoorden van rekwirant op vragen van de A-G op p. 10 – 11:
‘Ik blijf erbij dat [slachtoffer] als eerste op mij afkwam met een mes.’
‘Tijdens de rollende worsteling werd er gestoken. Ik kan mij niet herinneren dat ik bovenop [slachtoffer] zal. Het was een rollende worsteling. In de worsteling zat [slachtoffer] bovenop mij. Hij stak mij. We rolden verder.’
‘Het ging allemaal heel snel. [slachtoffer] stak als eerste. Dat weet ik zeker. Het ging allemaal heel snel, maar dat weet ik. Ik weet niet precies hoe lang we aan het worstelen waren. Tijdens die worsteling werd ik door hem gestoken. Het was een rollende worsteling.’
‘Tijdens de worsteling ben ik mijn mes verloren.’
‘Ik heb het bericht ‘Kheb hem gestoke kmoet gaan sitte n de bal’ verstuurd na (onderstreping GJK/SP) het weggooien van het mes.’
‘Ik was mij op dat moment niet bewust van de schade die ik had aangericht. Het was een worsteling. Ik wilde dat hij van me afbleef.’
15.
De kwalificatie van het Hof van ‘in de aanval’ gaan is temeer onbegrijpelijk vanwege het volgende;
16.
Het Hof denatureert de verklaringen van de getuigen door het opzoeken over en weer van rekwirant en het latere slachtoffer, te kwalificeren als een ‘in de aanval gaan’ van rekwirant jegens [slachtoffer]. Uit de bewijsmiddelen blijkt op de eerste plaats dat de beide personen elkaar hebben opgezocht en niet dat rekwirant [slachtoffer] eenzijdig heeft opgezocht voor een ‘aanval’. Het Hof vereenzelvigt ten onrechte het begrip ‘opzoeken’ met ‘aanval’. Het is immers [slachtoffer] geweest die zelf naar de locatie van het incident is gekomen voor een confrontatie zo blijkt onder meer uit de verklaring van getuige [betrokkene 6]:
‘Het was een ruzie tussen [slachtoffer] (het hof begrijp: [slachtoffer]) en [verdachte] (het hof begrijpt verdachte) die aangehouden is. [slachtoffer] en ik zijn samen naar Boshoven gereden’ (verklaring [betrokkene 6], bewijsmiddel 3 van het Hof).
17.
Uit de verklaring van deze getuige en van getuige [betrokkene 8] blijkt eveneens dat er sprake is geweest van een treffen ‘over en weer’ waarbij rekwirant [verdachte] naar [slachtoffer] gaat en [slachtoffer] hem gewapend met een mes opzoekt:
‘Ik zag dat [verdachte] mij voorbij rende in de richting van de auto. [slachtoffer] zag dit en stapte uit. Ze pakten elkaar vast. Ze probeerden elkaar te steken. Het begon bij mijn auto. Ik zag die messen heen en weer gaan. [verdachte] en [slachtoffer] bleven maar trekken en duwen en ze kwamen ten val op de weg.’ (bewijsmiddel 3 van het Hof).
‘Toen [verdachte] op een afstand van ongeveer 5 á 6 meter van [slachtoffer] verwijderd was zag ik dat [slachtoffer] het mes trok. Ik zag dat [verdachte] doorrende in de richting van [slachtoffer]. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] vast greep bij zijn borst. Er ontstond een worsteling.’
(Verklaring [betrokkene 8],bewijsmiddel 8van het Hof).
18.
Op de tweede plaats volgt uit de bewijsmiddelen dat er geen sprake is van een ‘aanval’, maar van een ‘worsteling’. De confrontatie ‘over en weer’ blijkt onder meer uit bewijsmiddel 9, verklaring getuige [betrokkene 7], dat door het Hof in de bewijsconstructie is gebruikt:
‘Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte] in een vechthouding tegenover elkaar stonden.’
19.
De overwegingen van het Hof dat [slachtoffer] ‘immers door verdachte (werd) aangevallen’ en rekwirant ‘in de aanval is gegaan’ vormen aldus een denaturering door het Hof van bovengenoemde verklaringen.
20.
Op de derde plaats geldt dat voor zover het Hof met de overweging aangaande de aanval ‘waarvan hij wist dat deze zou komen’8. mocht hebben bedoeld uit te drukken dat geen sprake is geweest van de noodzaak tot verdediging omdat rekwirant de confrontatie had kunnen vermijden door alsnog weg te gaan, wordt deze redenering eveneens weerlegd door het arrest van 12 juni jl. van uw Raad waarin in uw Raad overwoog:
‘Voor zover het Hof daarnaast aan de verwerping van het verweer nog ten grondslag heeft gelegd dat geen sprake is geweest van de noodzaak tot verdediging omdat de verdachte de confrontatie had kunnen vermijden door alsnog weg te gaan, heeft te gelden dat de vraag of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken, niet in algemene zin is te beantwoorden. Het komt aan op de omstandigheden van het geval (vgl. HR 6 oktober 2009, LJN BM7508, NJ 2010/301).
Het oordeel van het Hof dat de verdachte de confrontatie had kunnen en moeten vermijden door alsnog weg te gaan, is, mede in het licht van hetgeen door de raadsman en de verdachte is aangevoerd — inhoudende dat de verdachte zijn huis niet binnen durfde te gaan, omdat hij bang was dat [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hem naar binnen zouden volgen terwijl zijn vrouw en kind daar lagen te slapen — niet zonder meer begrijpelijk.’
21.
Ook bij rekwirant is — gelijk het genoemde tuinpoort-arrest — sprake van een doorslaggevend element voor het niet aannemen van een de culpa in causa-situatie gelet op feit dat rekwirant ter zitting heeft verklaard dat hij een confrontatie niet kon vermijden door (alsnog) weg te gaan, vanwege de bedreiging van zijn gezinsleden:
‘Ik was heel erg bang dat er iets met mijn familie en zeker met moeder zou gebeuren. Ik wilde [slachtoffer] weghouden van mijn huis’.
‘Ik was niet uit op ruzie, maar ik wilde niet dat hij uit woede aan de deur zou komen’.
‘[slachtoffer] was heel erg kwaad op mij. Ik wilde dat er niks zou gebeuren bij de keet, maar ik wilde vooral dat er niets met mijn ouders of mijn kleine zusjes zou gebeuren. Als hij had aangebeld en een van mijn zusjes of mijn moeder deed open, dan… Ik probeerde [slachtoffer] weg te houden van het huis, maar dat lukte niet.’9.
22.
Deze drie factoren maken dat er geen feitelijke grondslag bestaat voor de aanname van het Hof dat er sprake is geweest van een ‘aanval’ van rekwirant.
23.
Aldus heeft het Hof niet voldaan aan de (hoge) motiveringseisen die door uw Raad worden gesteld aan een afwijzing van een beroep op noodweer op grond van de ‘eigen schuld’ (HR 29 april 1997, NJ 1997, 627). Ondanks dat uw Raad het standpunt huldigt dat het oordeel van de feitenrechter dat een beroep op noodweer wordt verworpen van feitelijke aard is, dient de begrijpelijkheid van dat oordeel in cassatie te worden getoetst.10. In Tekst en Commentaar Strafrecht staat hierover opgenomen:
‘De begrijpelijkheid van bedoeld oordeel zal in sterke mate afhangen van de specifieke omstandigheden van het betreffende geval. Toepassing van een culpa in causa-redenering stelt — het kan niet genoeg worden benadrukt — dus hoge eisen aan de motivering door de zittingsrechter. Onduidelijkheid op dit punt leidt namelijk nogal eens tot een vernietiging van de uitspraak om de reden dat het oordeel van de rechter in feitelijke aanleg ‘niet zonder meer begrijpelijk is’ (HR 15 januari 2008, UN BB7096) of dat hij ‘onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang’ (HR 8 september 2009, LJN BI3895).’11.
24.
De overweging van het Hof dat het niet aannemelijk zou zijn geworden dat rekwirant zich moest verdediging bij gelegenheid van een onverwachte confrontatie is aldus onbegrijpelijk en roept zelfs verbazing op.
25.
Gelet hierop kan 's Hofs arrest niet in stand blijven.
Deze cassatieschriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, advocaten te (1071 LM) Amsterdam, kantoorhoudende aan het Concertgebouwplein 25, die verklaren tot deze ondertekening en indiening door rekwirant tot cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 7 september 2012
G.G.J. Knoops
S.C. Post
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑09‑2012
Arrest Hof, p. 13 onder C.2.
Hoge Raad 28 februari 2012, LJN BR2342.
Pleitnota, p. 9.
Idem. p.10.
Pleitnota, p.10.
Requisitoir, 14 maart 2012, p.l (mr. W.P.A. Korver).
P. 15 arrest.
P.15 arrest.
P. 4 zittingspv.
Zie noot J. de Hullu onder HR 29 april 1997, NJ 1997, 627.
Tekst en commentaar Strafrecht, 8e druk, p. 373.