J. de Hullu, Materieel Strafrecht, derde druk, p. 242, met verwijzing naar HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605, HR 11 juni 2002, LJJN AE1743 en HR 22 februari 2005, LJN AR5714. Voorts HR 6 mei 1975, NJ 1975,416 en HR 7 december 1999, NJ 2000, 263 m.nt. JdH en HR 22 februari 2005, LN AR 5714.
HR, 28-02-2012, nr. S 10/03772 M
ECLI:NL:HR:2012:BR2342
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-02-2012
- Zaaknummer
S 10/03772 M
- LJN
BR2342
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BR2342, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BR2342
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑10‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/518 met annotatie van B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2012-0110
NbSr 2012/152 met annotatie van mr. R.E. van Zijl
Uitspraak 28‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Militaire zaak. OM-cassatie. Vrijspraak primair tenlastegelegde poging moord. Voorbedachte raad. V.zv. het middel erop berust dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste uitleg van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’, faalt het. V.z.v het middel erover klaagt dat ’s Hofs oordeel onbegrijpelijk is en nadere motivering behoefde, stuit het af op de selectie- en waarderingsvrijheid van het Hof. De Hoge Raad merkt op dat het in enkele delictsomschrijvingen voorkomende bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ tot gevolg heeft dat in vergelijking met delicten waarin dat bestanddeel niet is opgenomen, het wettelijk strafmaximum aanzienlijk wordt verzwaard. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezenverklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen/genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijv. worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, i.h.b. indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
28 februari 2012
Strafkamer
nr. S 10/03772 M
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 2 juni 2010, nummer 21/004933-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij zijn vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit blijk heeft gegeven van een verkeerde uitleg van het bestanddeel 'voorbedachten rade', dan wel die vrijspraak onvoldoende met redenen heeft omkleed.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1. hij op of omstreeks 01 februari 2009 te Maastricht, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, na een eerdere confrontatie welke kort tevoren met voornoemde [slachtoffer 1] had plaatsgevonden naar de (vakantie)woning - waar verdachte op dat moment verbleef - is teruggekeerd teneinde de sleutels van zijn auto te pakken waarna hij, verdachte, uit zijn auto een (rambo/survival)mes, althans een scherp/puntig voorwerp, heeft gepakt en/of (vervolgens) met dat mes, althans voornoemd scherp/puntig voorwerp op voornoemde [slachtoffer 1] is toegelopen, althans gegaan, waarna hij, verdachte, met voornoemd mes, althans voornoemd scherp/puntig voorwerp, een of meermalen in de borststreek van [slachtoffer 1] heeft gestoken, althans gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 februari 2009 te Maastricht, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een (rambo/survival)mes, althans een scherp/puntig voorwerp, voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in de borststreek heeft gestoken, althans gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.1. Het Hof heeft de verdachte van het hem onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 01 februari 2009 te Maastricht, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een (survival)mes, voornoemde [slachtoffer 1] in de borststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.2. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Feiten
Verdachte had met een groep vrienden in Maastricht een vakantiehuisje gehuurd. In de avond/nacht van 31 januari op 1 februari 2009 is de groep vrienden uitgegaan in Maastricht. Een deel van de groep ging eerder terug naar het vakantiehuisje. Verdachte maakte deel uit van de groep die langer in de stad bleef. Verdachte had veel alcohol gedronken. Toen verdachte samen met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] terugliep naar het vakantiehuisje, kwamen zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen. Bij die confrontatie werd verdachte door [slachtoffer 2] met een fles, althans een glazen voorwerp, op zijn hoofd geslagen. [Betrokkene 3] werd aan zijn hoofd geraakt door een stuk steen.
Verdachte en zijn vrienden zijn daarop naar het vakantiehuisje gegaan. Door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is geroepen dat zij zouden schieten met een 9 mm.
Door de vrienden is toen gezegd dat ze terug zouden gaan om de mannen terug te pakken.
Het was duidelijk dat de vrienden weer terug zouden gaan om de twee mannen een pak rammel te geven. Verdachte heeft toen zijn autosleutels gezocht en heeft een survivalmes uit zijn auto gepakt. Met dat mes is verdachte teruggegaan naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
[Slachtoffer 1] werd in zijn borststreek gestoken. Verdachte heeft bij zijn verhoor op 1 februari 2009 tegenover de hulpofficier van justitie verklaard dat hij naar zijn auto is gelopen en daar een mes uit heeft gepakt en dat hij daarna met het mes heeft gestoken. Ook later heeft verdachte verklaard dat hij degene was die heeft gestoken. Ter terechtzitting van de militaire kamer van de rechtbank van 18 mei 2009 heeft verdachte nog verklaard dat hij heeft gestoken en niemand anders. Een van de vrienden van verdachte, [verbalisant 1], politieambtenaar, heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris bovendien verklaard dat verdachte na het tweede treffen van verdachte met (o.a.) het slachtoffer [slachtoffer 1], ook tegen hem, [verbalisant 1], heeft gezegd dat verdachte iemand had neergestoken.
Verweren
(...)
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat er geen sprake was van kalm beraad en rustig overleg, zodat er geen sprake is van voorbedachte rade en verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot moord.
Gelet op de feitelijke omstandigheden in de onderhavige zaak acht het hof aannemelijk dat er sprake was van een dermate doorlopende drift bij verdachte als gevolg van de eerste confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij verdachte een klap op zijn hoofd, boven zijn oog, kreeg met een fles en waarbij verdachte een hevig bloedende wond opliep, dat dit aan kalm beraad en rustig overleg in de weg stond. Het verweer slaagt derhalve.
(...)
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken."
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof aldaar het woord gevoerd overeenkomstig het aan het proces-verbaal gehechte schriftelijk requisitoir. Dit requisitoir houdt het volgende in:
"4) Juridische kwalificatie
Er zijn in feite twee incidenten aan de orde.
Het is op zich juist dat bij het eerste treffen [verdachte] met een glas in het gezicht verwond is geraakt. [Slachtoffer 2] is hiervoor aansprakelijk.
Noch [verdachte] noch [betrokkene 3] heeft toen en daar direct fysiek gereageerd.
Ze zijn weggelopen terug naar het huisje, waarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hen niet meer konden zien en ook niet meer terug verwachtten.
Het tweede incident heeft enige tijd later plaatsgevonden.
NADAT [verdachte] en [betrokkene 3] terug zijn gegaan naar het huisje en daar aan diverse personen hebben verteld hoe of wat.
Nadat [verdachte] eerst zijn sleutels van zijn auto heeft gezocht, naar zijn auto is toegegaan, zijn mes heeft gepakt en vervolgens een sprint richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft getrokken.
De afstand die nog moest worden afgelegd bedroeg een paar honderd meter.
[Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden niet verwacht nog eens aangevallen te worden.
[Slachtoffer 2] zet het direct op een lopen; [slachtoffer 1] blijft nog even staan. Nergens blijkt dat deze twee mannen [verdachte] hebben geprovoceerd, toegeroepen of wat dan ook. Alleen [verdachte] verklaart dat zij, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], schietbewegingen hebben gemaakt. Dit wordt door de anderen niet bevestigd.
Voor het bewijzen van voorbedachte raad is voldoende wanneer komt vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid had na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kan geven.
NIET vereist is dat bewezen moet worden dat verdachte ook de gelegenheid heeft genomen om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken. Zie o.a. Hoge Raad 08-0909, LJN BI4080.
Het tijdsverloop kan een periode van minuten, of zelfs minder zijn, Hoge Raad NJ 2000, 263.
Het Hof 's-Hertogenbosch (LJN: BJ9428) heeft bepaald dat voorbedachte raad ook mogelijk is bij een verdachte die niet volledig de beschikking heeft over zijn geestvermogens en zelfs volledige ontoerekeningsvatbaarheid sluit voorbedachte raad niet uit.
Voorbedachte raad hoeft geen betrekking te hebben op de tijd en de plaats van de moord (HR, NJ 1986, 741), noch op het wapen.
Ook bij vergissing van het slachtoffer kan er sprake zijn van voorbedachte raad (HR NJ 1997, 443).
[Verdachte] verklaart dat bij hem, na het eerste incident waarbij niet direct is teruggeslagen en men onderling erover praat: "een lichtje is gaan branden wat te doen" (blz. 32). Toen is hij zijn mes gaan pakken uit de auto.
Hij ziet het als noodweer: uithalen wanneer jij als eerste wordt aangevallen. Wanneer deze stelling weerlegd wordt door de ondervragers is dat in zijn ogen bullshit.
Vervolgens geeft [verdachte] aan dat hij overmand was door emoties. Hij voelde zich bedreigd doordat iemand zei dat hij hem wilde pakken met een 9 millimeter. Tevens geeft hij aan niet als een professional te hebben gehandeld.
Zijn emoties bij de ondervraging breken helemaal door wanneer hij zich realiseert dat het slachtoffer werkelijk dood had kunnen zijn (blz. 49).
De uitzending zou niets te maken hebben gehad met zijn gedrag (blz. 42).
Op de vraag of hij die mannen zag als de vijand, is het antwoord misschien wel, misschien niet, kan ik mij niet herinneren (blz. 43).
[Verdachte] had, net als zijn andere vrienden, die avond drank op. Zelf verklaart hij dat hij dan druk wordt, hetgeen ook door de anderen wordt bevestigd.
Het oppakken en meenemen van een verkeersbord kan in dat opzicht als baldadigheid beschouwd worden.
Het eerste fysieke treffen waarbij [verdachte] zelf verwond raakt leidt niet tot een direct verdedigen in welke vorm dan ook. Men loopt weg.
Van belang is het optreden van [verdachte] daarna, nadat hij tijd en gelegenheid heeft gehad (misschien wel te veel zoals [betrokkene 1] aangeeft, blz. 58/59) om zich te bezinnen hoe verder te handelen. Van belang is het zoeken van zijn autosleutels, naar zijn auto lopen om een mes te pakken en met dat mes in de hand richting [slachtoffer 1] te rennen die hij in één beweging in de borst steekt.
De wijze waarop die steekbeweging is gedaan en de plaats van het lichaam had de dood tot gevolg kunnen hebben, hetgeen gelukkig niet is gebeurd.
Deze gang van zaken dient gekwalificeerd te worden als poging moord, zoals ook door de rechtbank bewezen is verklaard. Geen poging doodslag, nu niet bewezen kan worden dat slechts in een opwelling is gehandeld en onnadenkend het mes is gepakt waarmee gestoken is."
2.5. Blijkens de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het Hof is overgelegd en aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
"Voorbedachte raad
(...)
In casu kan allereerst wat het tijdsbestek betreft worden geconcludeerd dat het allemaal heel snel is gegaan vanaf het moment dat cliënt ter hoogte van de [a-straat 1] werd mishandeld tot het moment dat [slachtoffer 1] werd gestoken. Met name wat betreft het naar binnen en weer naar buiten gaan van het vakantiehuisje aan [b-straat 1] zijn de verklaringen consistent in die zin dat het allemaal heel erg snel is gegaan. De route die hierbij is afgelegd is relatief kort. Zo is op pagina 124 van het strafdossier in een proces-verbaal van bevindingen van de politie te lezen dat de [a-straat] en [b-straat]
hemelsbreed ongeveer 50 meter van elkaar liggen! Niet een hele route dus, zoals het OM wil doen voorkomen, waarover je een dusdanige tijd aflegt waarin je van alles kunt bedenken en bespreken. Daarbij komt dat aangetoond is dat in fase 2 is gerend. In combinatie met de gemoedstoestand van cliënt kan niet gezegd worden dat hij na kalm beraad en rustig overleg een poging heeft ondernomen om [slachtoffer 1] te doden.
Zo verklaren de getuigen als volgt:
[Verbalisant 1]: "Ik hoorde paniek en angst. ... Het kwam bij mij over als een situatie van paniek en angst. ... Ik hoorde paniek. Ik hoorde daarin de stem van [verdachte]."
"De tijd die hiertussen zat is eigenlijk meteen." ... Tussen mijn wakker worden en mijn naar voren lopen is bij benadering één minuutje verstreken."
[Betrokkene 4]: "Ik denk dat het maar een minuutje heeft geduurd vanaf het moment dat ik wakker werd tot het moment dat de politie op de stoep stond."
"Ik heb [verdachte] wel gezien. Ik heb zijn wond gezien. Hij was bang. ... Volgens mij had hij echt een gat in zijn hoofd zitten."
Zegt [verdachte] het best van allemaal te kennen: "Ik herkende de jongen totaal niet meer."
[Betrokkene 5]: Zegt dat alles vrij snel ging. "Alles stormde naar binnen en weer naar buiten."
Zegt dat ze weer snel terugkwamen. In zijn beleving 10 seconden.
[Betrokkene 6]: "Het moment dat [verdachte] binnen kwam en weer naar buiten ging, was een kwestie van seconden, niet van minuten. ... [Verdachte] was niet rustig..."
[Betrokkene 6]: "Wat ik mij herinner is de gapende wond bij [verdachte]. Dat was de eerste keer dat hij binnenkwam." ...shock. Ik denk wel dat het juiste woord is voor de toestand van [verdachte]."
[Betrokkene 7]: "Het moment dat ze binnen kwamen en het moment dat ze weer naar buiten gingen heeft een paar seconden geduurd."
"[Verdachte] was in een shock van wat er gebeurd was. ... Als je zijn naam riep dan reageerde hij daar niet op. Communicatie was niet mogelijk met [verdachte] op dat moment".
[Betrokkene 2]: Zegt dat cliënt na het voorval verdoofd, zelfs meer verdwaasd was.
[Betrokkene 3]: Over de tijdspanne van beide incidenten:
"Het kunnen geen minuten zijn geweest."
"[Verdachte] was in een staat van verlamming." [Betrokkene 3] zegt verder dat cliënt op hem een "verbouwereerde", een beetje een "getraumatiseerde" indruk op hem maakte. "[Verdachte] was in een shocktoestand."
Zegt dat er geen plan is gemaakt om de jongens terug te pakken. "Dat is niet besproken".
Uit het vorengaande volgt dat niet gebleken is van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Er is onvoldoende bewijs dat cliënt een mes heeft gepakt met de bedoeling het latere slachtoffer dood te steken. Het feit dat cliënt een mes heeft gepakt, zou op zich naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen duiden op voorbedachte raad, maar onder de gegeven omstandigheden kan hier niet zonder meer van worden uitgegaan.
De enkele omstandigheid dat cliënt met een mes richting zijn eerdere belagers is gelopen, maakt dit oordeel niet anders, in aanmerking nemende dat de gemoedstoestand van cliënt onafgebroken heeft voortgeduurd en hij daardoor, mede gezien het korte tijdsbestek, geen tijd en gelegenheid gehad om kalm na te denken.
(...)
Dat cliënt (...) wellicht opzettelijk heeft gestoken is geen bewijs voor de stelling dat hij dit met voorbedachte rade zou hebben gedaan. Veel meer wijst het op handelen dat voortkomt uit de ogenblikkelijke gemoedsopwelling van dat moment. Zelfs de rechtbank gaat in het vonnis (p.8) er van uit dat cliënt vrijwel direct gestoken zou hebben. Overigens wordt de verklaring van [slachtoffer 1] dat de verdachte voor het steken eerst een aantal woorden gezegd zou hebben door geen enkele getuige bevestigd.
(...)
Van kalm beraad en rustig overleg kan aldus onder deze weergegeven omstandigheden niet worden gesproken, in die zin dat cliënt de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voornemen en heeft hij zich daar ook geen rekenschap van kunnen geven. In het gepresenteerde bewijsmateriaal zijn daarvoor geen doorslaggevende aanwijzingen voor handen.
Voor zover uw Hof aannemelijk acht dat cliënt uit boosheid of iets dergelijks heeft gehandeld, memoreert de verdediging alsnog aan wat eerder uit de MvT is opgenomen in dit pleidooi:
"Wie in drift ontstoken tot het feit besluit en het, zonder nog tot kalmte te zijn teruggekeerd, uitvoert is doodslager."
De primair ten laste gelegde poging tot moord kan aldus niet bewezen worden verklaard.
2.7.1. Voor zover het middel erop berust dat het Hof in zijn overwegingen blijk heeft gegeven van een onjuiste uitleg van het bestanddeel 'voorbedachte raad', faalt het. Dat het Hof van een onjuiste uitleg is uitgegaan, valt uit zijn overwegingen niet af te leiden. Zoals in de toelichting op het middel terecht wordt aangevoerd, is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het Hof heeft zulks niet miskend, maar heeft niet wettig en overtuigend bewezen geacht dat de verdachte in de gegeven omstandigheden met voorbedachte raad heeft gehandeld.
2.7.2. Voor zover het middel erover klaagt dat dit oordeel onbegrijpelijk is en nadere motivering behoefde, stuit het af op de aan het Hof voorbehouden beoordeling van de selectie en waardering van het voorhanden materiaal. Waar het Hof tot de slotsom is gekomen dat vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde moet volgen, behoefde dit oordeel in beginsel geen motivering en kan het in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De door het Hof gegeven nadere motivering van de vrijspraak van, naar de kern genomen, het bestanddeel 'voorbedachte raad' maakt de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk, nu het Hof zijn beslissing kennelijk mede heeft gebaseerd op een andere uitleg en waardering van gegevens van feitelijke aard dan door het Openbaar Ministerie terzake was bepleit omtrent de aard en duur van de gemoedsopwelling waarin de verdachte handelde en daarmee omtrent de gelegenheid die de verdachte heeft gehad zich te beraden op het besluit het slachtoffer van het leven te beroven. Aldus heeft het Hof op de voet van art. 359, tweede lid, Sv in voldoende mate de redenen opgegeven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dienaangaande van het Openbaar Ministerie.
2.7.3. Opmerking verdient nog het volgende. Het in enkele delictsomschrijvingen voorkomende bestanddeel met 'voorbedachten rade' - aan welk bestanddeel voldoende feitelijke betekenis in de zin van art. 261 Sv niet kan worden ontzegd en daarom in de tenlastelegging op zichzelf niet nader feitelijk behoeft te worden omschreven - heeft tot gevolg dat in vergelijking met delicten waarin dat bestanddeel niet is opgenomen, het wettelijk strafmaximum aanzienlijk wordt verzwaard.
Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet, zoals hierboven ook is weergegeven, komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 februari 2012.
Beroepschrift 07‑10‑2010
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof Arnhem (militaire kamer) van 2 juni 2010, waarbij het Hof in de zaak tegen de verdachte
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
verblijvende in Militair Penitentiair Centrum te Stroe.
de verdachte heeft veroordeeld voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde — te weten poging doodslag — en heeft vrijgesproken van het primair tenlastegelegde poging moord. Rekwirant kan zich met deze uitspraak voor wat betreft het oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor feit 1 primair niet verenigen en voert het volgende cassatiemiddel aan.
Cassatiemiddel.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn (is) geschonden althans niet zijn (is) nageleefd artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en/of 350, 358, tweede lid en 359, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met art. 415 van dat Wetboek,
doordat het Hof zijn vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde heeft gebaseerd op zijn oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg, gelet op diens, verdachte, doorlopende drift (en aldus de voorbedachte raad niet bewezen kan worden geacht), aangezien dat oordeel en de motivering daarvan, zoals hierna zal worden toegelicht, in het licht van het vastgestelde handelen van verdachte en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, blijk geeft van een verkeerde uitleg van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’, althans onbegrijpelijk moet worden geacht, althans het Hof zijn oordeel onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Toelichting
1.
De strafzaak tegen [verdachte] betreft een steekpartij waarbij [verdachte] het slachtoffer in de borst heeft gestoken, nadat hij zelf in zijn gezicht door het slachtoffer was verwond. Ten laste was gelegd (primair) poging moord en (subsidiair) poging doodslag.
2.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 19 mei 2010 aangevoerd — samengevat — dat poging moord bewezen dient te worden geacht, aangezien het steken in de borst na kalm beraad en rustig overleg is geschied. In het requisitoir (p. 5) is het volgende aangevoerd:
‘Er zijn in feite twee incidenten aan de orde.
Het is op zich juist dat bij het eerste treffen [verdachte] met een glas in het gezicht verwond is geraakt. [slachtoffer 2] is hiervoor aansprakelijk. Noch [verdachte] noch [betrokkene 3] heeft toen en daar direct fysiek gereageerd. Ze zijn weggelopen terug naar het huisje, waarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hen niet meer kon zien en ook niet meer terug verwachten.
Het tweede incident heeft enige tijd later plaatsgevonden. NADAT [verdachte] en [betrokkene 3] terug zijn gegaan naar het huisje en daar aan diverse personen hebben verteld hoe of wat. Nadat [verdachte] eerst zijn sleutels van zijn auto heeft gezocht, naar zijn auto is toegegaan, zijn mes heeft gepakt en vervolgens een sprint richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft getrokken. De afstand die nog moest worden afgelegd bedroeg een paar honderd meter.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden niet verwacht nog eens aangevallen te worden. [slachtoffer 2] zet het direct op een lopen; [slachtoffer 1] blijft nog even staan. Nergens blijkt dat deze twee mannen [verdachte] hebben geprovoceerd, toegeroepen of wat dan ook.
Alleen [verdachte] verklaart dat zij, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] schietbewegingen hebben gemaakt. Dit wordt door de anderen niet bevestigd.
Voor het bewijzen van voorbedachte raad is voldoende wanneer komt vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid had na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kan geven.
NIET vereist is dat bewezen moet worden dat verdachte ook de gelegenheid heeft genomen om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken. Zie o.a. Hoge Raad 08-0909, LJN BI4080.
Het tijdsverloop kan een periode van minuten, of zelf minder zijn, Hoge Raad NJ 2000, 263.
Het Hof 's‑Hertogenbosch (LJN: BJ9428) heeft bepaald dat voorbedachte raad ook mogelijk is bij een verdachte die niet volledig de beschikking heeft over zijn geestvermogens en zelfs volledige ontoerekeningsvatbaarheid sluit voorbedachte raad niet uit.
Voorbedachte raad hoeft geen betrekking te hebben op de tijd en de plaats van de moord (HR, NJ 1986, 741), noch op het wapen. Ook bij vergissing van het slachtoffer kan er sprake zijn van voorbedachte raad (HR NJ 1997, 443).
[verdachte] verklaart dat bij hem, na het eerste incident waarbij niet direct is teruggeslagen en men onderling erover praat: ‘dat bij hem een lichtje is gaan branden wat te doen’ (blz 32) Toen is hij zijn mes gaan pakken uit de auto. Hij ziet het als noodweer: uithalen wanneer jij als eerste wordt aangevallen.
(…)
Van belang is het optreden van [verdachte] daarna, nadat hij tijd en gelegenheid heeft gehad (misschien wel te veel zoals [betrokkene 1] aangeeft, blz. 58/59) om zich te bezinnen hoe verder te handelen. Van belang is het zoeken van zijn autosleutels, naar zijn auto lopen om een mes te pakken en met dat mes in de hand richting [slachtoffer 1] te rennen die hij in één beweging in de borst steekt.
De wijze waarop die steekbeweging is gedaan en de plaats van het lichaam had de dood tot gevolg kunnen hebben, hetgeen gelukkig niet is gebeurd.
Deze gang van zaken dient gekwalificeerd te worden als poging moord, zoals ook door de rechtbank bewezen is verklaard. Geen poging doodslag, nu niet bewezen kan worden dat slechts in een opwelling is gehandeld en onnadenkend het mes is gepakt waarmee gestoken is.’
3.
Het Hof heeft blijkens het arrest van 2 juni 2010 (p. 2) de volgende feiten vastgesteld:
‘Verdachte had met een groep vrienden in [a-plaats] een vakantiehuisje gehuurd. In de avond/nacht van 31 januari op 1 februari 2009 is de groep vrienden uitgegaan in [a-plaats]. Een deel van de groep ging eerder terug naar het vakantiehuisje. Verdachte maakte deel uit van de groep die langer in de stad bleef. Verdachte had veel alcohol gedronken. Toen verdachte samen met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] terugliep naar het vakantiehuisje, kwamen zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen. Bij die confrontatie werd verdachte door [slachtoffer 2] met een fles, althans een glazen voorwerp, op zijn hoofd geslagen. [betrokkene 3] werd aan zijn hoofd geraakt door een stuk steen.
Verdachte en zijn vrienden zijn daarop naar het vakantiehuisje gegaan. Door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is geroepen dat zij zouden schieten met een 9 mm. Door de vrienden is toen gezegd dat ze terug zouden gaan om de mannen terug te pakken. Het was duidelijk dat de vrienden weer terug zouden gaan om de twee mannen een pak rammel te geven. Verdachte heeft toen zijn autosleutels gezocht en heeft een survivalmes uit zijn auto gepakt. Met dat mes is verdachte teruggegaan naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
[slachtoffer 1] werd in zijn borststreek gestoken. Verdachte heeft bij zijn verhoor op 1 februari 2009 tegenover de hulpofficier van justitie verklaard dat hij naar zijn auto is gelopen en daar een mes uit heeft gepakt en dat hij daarna met het mes heeft gestoken. (…)’
Het Hof overweegt vervolgens (p. 3):
‘Gelet op de feitelijke omstandigheden in de onderhavige zaak acht het hof aannemelijk dat er sprake was van een dermate doorlopende drift bij verdachte als gevolg van de eerste confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij verdachte een klap op zijn hoofd, boven zijn oog, kreeg met een fles en waarbij verdachte een hevig bloedende wond opliep, dat dit aan kalm beraad en rustig overleg in de weg stond. Het verweer slaagt derhalve.’
Het Hof acht derhalve de gemoedstoestand van verdachte bestaande uit ‘doorlopende drift’ doorslaggevend bij de beoordeling van de vraag of er sprake was van voorbedachte raad. Zulks naar de mening van rekwirant ten onrechte.
4.
Met betrekking tot kalm beraad en rustig overleg geldt een objectief vereiste: (een periode van) gelegenheid voor nadenken, zoals de advocaat-generaal terecht aanvoert in haar requisitoir. Het gaat niet om daadwerkelijk nadenken of zich rekenschap geven, maar om de tijd en gelegenheid daartoe. Dat tijdsverloop hoeft helemaal niet lang te zijn en mag zich ook ten dele afspelen tijdens de gewelddadige handelingen, zeker als die enige tijd in beslag nemen. Het begrip staat, aldus De Hullu, op deze manier dus ver af van een kwalitatieve beoordeling van de psychische gesteldheid van de dader in de zin van slechte motieven, van ‘koele bloede7’. Daarvan kan wel sprake zijn, maar vereist is het niet.1. Met voorbedachte raad betekent ook: het tegenovergestelde van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.2. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling was blijkens het oordeel van het Hof geen sprake; geen ogenblikkelijk hevig opkomende drift, maar van een doorlopende drift, hetgeen niet anders kan worden opgevat dan dat daarmee wordt bedoeld dat het Hof op basis van de feiten aannemelijk acht dat verdachte enige tijd boos is geweest.
De voorstelling van kalm overleg van bedaard nadenken, zoals de voorbedachte raad vaak wordt uitgelegd, is volgens Machielse niet volkomen juist en hecht zich te veel aan het in koelen bloede bedachte en overlegde misdrijf, schijnt de opgewekte hartstocht die het plegen van het misdrijf doet beramen, uit te sluiten. Dat zal echter niet zijn bedoeld. Gedacht zal volgens hem hier meer zijn om uit te sluiten van moord het geval, dat iemand in een plotselinge opwelling (impetus) handelt. In de memorie van toelichting wordt deze tegenstelling ook gemaakt. Zou men inderdaad eisen, dat de man in zuiver psychologische zin kalm en bedaard zonder enige hartstocht is opgetreden, dan zou men de werkelijkheid geweld aandoen. Bedoeld zal zijn: er is een tijd aan de daad vooraf gegaan die de dader kan hebben benut om na te denken (Überlegung, dolus praemeditatus).3. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet wordt geëist dat in de bewijsmiddelen gesproken wordt van kalmte. Ook al verkeert een verdachte niet in een rustige gemoedstoestand, zulks behoeft er niet aan in de weg te staan dat hij opzettelijk en met voorbedachte rade een ander van het leven berooft.4. En ook al heeft de verdachte zich in werkelijkheid niét bezonnen maar gehandeld ter uitvoering van een wellicht korte tijd tevoren genomen besluit zonder daar nog eens bij stil te staan, dan staat dat niet aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg.5.
Derhalve heeft het Hof te Arnhem ten onrechte geoordeeld dat geen sprake was van voorbedachte raad doordat verdachte zou hebben verkeerd in een gemoedstoestand van doorlopende drift, althans is zijn oordeel hieromtrent, mede gezien in het licht van hetgeen de advocaat-generaal in haar requisitoir heeft aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd, althans onbegrijpelijk.
Indien het voorgedragen cassatiemiddel doel treft, zal het bestreden arrest niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 7 oktober 2010,
H.H.J. Knol
plaatsvervangend advocaat-generaal te Arnhem.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑10‑2010
Smidt, II, p. 460.
NLR, aant. 1 bij art. 289 Sr (Machielse).
HR 23 mei 1995, DD 95.351
NLR aant. 3 bij art. 289 Sr (Machielse), met verwijzing naar HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605; HR 11 juni 2002, LJN AE1743, waarin de Hoge Raad deze omschrijving koppelt aan het gegeven dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld; HR 22 februari 2005, LJN AR5714; HR 10 januari 2006, LJN AU7125; HR 4 april 2006, LJN AU9428; HR 30 juni 2009, LJN BI4070.