Deze zaak hangt samen met de zaak met zaaksnummer 12/03120, waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 10-12-2013, nr. 12/02982
ECLI:NL:HR:2013:1754, Conclusie: Contrair, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-12-2013
- Zaaknummer
12/02982
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1754, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑12‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1780, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BW7096, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2013:1780, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1754, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑01‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/162 met annotatie van B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2013-0504
NbSr 2014/32 met annotatie van mr. dr. J.S. Nan
Uitspraak 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd. De door het Hof vastgestelde gang van zaken die heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, laat de reële mogelijkheid open dat sprake was van een spontaan ontstane ruzie over drugs, welke ruzie in korte tijd escaleerde, waarbij het besluit tot levensberoving eerst in een latere fase is genomen, terwijl in dat verband ook niet duidelijk is in welke zin het Hof betekenis heeft toegekend aan de door hem genoemde tijdspanne tussen de twee schoten. Voorts is uit de bewijsvoering niet af te leiden op welke wijze het Hof in zijn oordeel heeft betrokken de omstandigheid dat niet verdachte maar zijn medeverdachte op het slachtoffer heeft geschoten, zodat niet zonder meer begrijpelijk is ’s Hofs oordeel dat de door het Hof genoemde gedragingen van verdachte – bestaande uit het achtervolgen van het slachtoffer en het gebruik van fysiek geweld tegen het slachtoffer – “veeleer [duiden] op een weloverwogen optreden” van verdachte, met welk “optreden” het Hof doelt op de levensberoving. CAG: anders.
Partij(en)
10 december 2013
Strafkamer
nr. 12/02982
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 31 mei 2012, nummer 21/001787-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. E.A. Blok, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 13 januari 2008 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op/door het (boven-)lichaam van [betrokkene 1] geschoten, ten gevolge waarvan [betrokkene 1] is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Bewijsoverzicht
Op 13 januari 2008, omstreeks 20.00 uur, kreeg de politie een melding van een vechtpartij op de Dickenslaan te Utrecht. Ter plaatse trof de politie op de hoek van de Dickenslaan met de Cervanteslaan een gewonde man aan, liggend op de grond. Het slachtoffer werd met een ambulance naar het Universitair Medisch Centrum te Utrecht gebracht, waar hij later die avond overleed. Het slachtoffer is nadien geïdentificeerd als [betrokkene 1].
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna telkens: NFI) is een pathologisch onderzoek uitgevoerd naar de doodsoorzaak van [betrokkene 1]. Bij sectie op het lichaam is gebleken van een doorschot door de borstkas met een inschot links op de rug, doorschot door de onderkwab van de long links, door de wervelkolom en door de onderkwab van de long rechts, en met een uitschot rechts zijwaarts onder de oksel. De dood is ingetreden ten gevolge van verbloeding en daardoor opgetreden weefselschade, ontstaan door de genoemde schotverwonding. Het NFI heeft vastgesteld dat sprake is geweest van twee opgezette schoten (schootsafstand van 0 centimeter): één ter hoogte van de buik, door welk schot het slachtoffer mogelijk niet is geraakt, en één ter hoogte van het linkerschouderblad. Bij de sectie zijn verder op het hoofd verscheidene oppervlakkige huidverscheuringen met omgevende, kleine bloeduitstortingen geconstateerd.
Van het incident zijn verscheidene mensen getuige geweest.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij geschreeuw hoorde op straat en dat hij ruzie hoorde maken. Het geschreeuw kwam van de Cervanteslaan op de hoek met de Dickenslaan te Utrecht. Hij zag dat één persoon de Dickenslaan inliep en dat anderen achter diegene aan liepen. Even later hoorde hij een knal. Na dit schot hoorde hij roepen: "Nee, nee, niet doen." De getuige hoorde aan het stemgeluid dat de persoon als het ware smeekte om het niet te doen. Hierna hoorde de getuige weer een knal. Na het tweede schot renden twee personen weg over de Cervanteslaan. De getuige zag dat zij in een personenauto stapten die ongeveer 20 à 30 meter van de hoek Cervanteslaan/Dickenslaan stond geparkeerd.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij aan het tennissen was toen twee mannen, die ook aan het tennissen waren, zeiden dat er werd geschoten. Direct hierna hoorde zij iemand roepen dat hij was geraakt. Kort hierop hoorde zij een knal. Later realiseerde ze zich dat ze al eerder een knal had gehoord, maar dat ze toen dacht dat het vuurwerk was.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij vier mannen zag die ruzie aan het maken waren. Eén van de mannen rende al snel weg. Daarna waren ze met zijn drieën. De getuige zag dat twee van de mannen de derde man schopten. Deze derde persoon lag op de grond. Hij lag op de plaats waar hij later was neergeschoten. Terwijl hij werd geslagen, hoorde ze een paar keer: "sleutel". De getuige heeft gehoord dat er werd geschoten.
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij vanuit een woning gelegen aan de Dickenslaan twee knallen hoorde. Hij keek door het raam naar buiten en zag op de hoek van de Cervanteslaan met de Dickenslaan een man op de grond liggen. Bij de man stonden twee personen. De ene persoon stond ter hoogte van het middel van de liggende man. Deze persoon had een voorwerp in zijn rechterhand dat eruit zag als een pistool. Hij hield zijn rechterarm gestrekt richting het lichaam van de liggende man, ter hoogte van diens borst of hoofd. De andere persoon stond ter hoogte van de rechterschouder van het slachtoffer.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij zich in zijn woning gelegen aan de Dickenslaan bevond toen hij door het raam zag dat twee personen inschopten op een persoon die op de grond lag. De getuige heeft twee schoten gehoord.
De getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij in haar woning gelegen aan de Dickenslaan televisie zat te kijken toen het klonk alsof er mensen aan het rennen waren. Vervolgens hoorde zij geschreeuw. Door het raam zag zij dat er buiten op straat een man op de grond lag. Vlakbij de man stonden twee andere mannen. Eén man stond ter hoogte van het hoofd van de man die op de grond lag. De andere man stond ter hoogte van het middel van de liggende man. De liggende man werd geschopt. Eén van de mannen boog zich voorover over het bovenlichaam van het op de grond liggende slachtoffer. Daarna hoorde de getuige een soort plof of plop of tok geluid.
De getuige [getuige 7] heeft verklaard dat hij op 13 januari 2008, omstreeks 19.00 uur, in Utrecht bij "[A]" aan de Vleutenseweg samen met [betrokkene 1] in een auto is gestapt waar twee mannen in zaten. [betrokkene 1] stapte in achter de bestuurder en de getuige stapte in achter de bijrijder. De auto reed naar de woning van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] stapte uit, verdween in een portiek, en bleef even weg. [betrokkene 1] kwam na enige tijd terug en stapte weer achterin. [betrokkene 1] ging achter de bijrijder zitten en de getuige achter de bestuurder. De auto reed vervolgens een stukje, ging de bocht om en werd geparkeerd ter hoogte van de [a-straat 1/2]. [betrokkene 1] liet toen een handvol wit spul in een zakje zien. De bestuurder pakte het spul aan en zei: "Laat dit hier en ga de andere halen, dan betaal ik jou alles." [betrokkene 1] wilde dat niet. Hij wilde eerst geld zien. De bestuurder deed moeilijk en gaf het zakje weer terug aan [betrokkene 1]. De getuige zag aan het gezicht van de bestuurder dat hij boos was en hoorde dat de bestuurder tegen [betrokkene 1] zei: "Ik neem het. Ik heb geld genoeg." Toen de bestuurder dat had gezegd, maakte hij zijn gordel los en boog voorover. De bestuurder pakte iets van onder zijn stoel vandaan. [getuige 7] zag dat het een vuurwapen was. [getuige 7] is vervolgens de auto uitgestapt en weggerend.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft (als getuige gehoord in de zaak van verdachte) bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met verdachte is meegereden naar Utrecht. Verdachte en [betrokkene 1] zouden elkaar treffen in coffeeshop [A] en [medeverdachte] is meegegaan. Verdachte zat op de bestuurdersstoel en [medeverdachte] op de bijrijdersstoel. [betrokkene 1] ging achter verdachte zitten en [getuige 7] achter [medeverdachte]. Ze zijn vervolgens naar het huis van [betrokkene 1] gereden. Verdachte reed. Toen ze bij het huis van [betrokkene 1] aankwamen, is [betrokkene 1] uitgestapt. Hij ging een portiek in en bleef een tijdje weg. Daarna is [betrokkene 1] weer ingestapt. Toen zat [betrokkene 1] achter verdachte en [getuige 7] achter verdachte. Ze zijn een stukje doorgereden en vervolgens de bocht omgegaan. Daarna zijn ze gestopt langs de kant van de weg. [betrokkene 1] is een gesprek gestart met verdachte over het spul. Hij haalde een zakje te voorschijn en gaf dat aan verdachte. Verdachte rook eraan en zei dat het geen goed spul was en dat hij het niet wilde hebben. Er ontstond wrijving. [getuige 7] is uit de auto gestapt en weggerend. Op een gegeven moment hoorde [medeverdachte] verdachte zeggen dat [betrokkene 1] de autosleutel had. Op enig moment zijn verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 1] uit de auto gestapt. [medeverdachte] had toen een vuurwapen vast. Verdachte liep naar [betrokkene 1] toe voor de autosleutel. Er ontstond een vechtpartij met slaan en schoppen. Ze zijn met zijn drieën op de hoek van de straat beland. Het vuurwapen dat [medeverdachte] vasthield, is afgegaan. Verdachte had op enig moment ook een vuurwapen. Uiteindelijk heeft verdachte de sleutel te pakken gekregen. [medeverdachte] en verdachte zijn in de auto gestapt en weggereden.
Verdachte heeft (als getuige gehoord in de zaak tegen [medeverdachte]) bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 13 januari 2008 in Utrecht een afspraak had met [betrokkene 1]. De afspraak ging over cocaïne. Verdachte is samen met [medeverdachte] naar Utrecht gereden. Verdachte en [betrokkene 1] hebben elkaar bij theehuis [A] getroffen. [betrokkene 1] had iemand bij zich. [betrokkene 1] ging achter verdachte in de auto zitten. De andere persoon ging achter [medeverdachte] zitten. [betrokkene 1] zei waar verdachte heen moest rijden. Ze stopten ergens. [betrokkene 1] zei dat verdachte even moest wachten en hij stapte uit. Het duurde een tijd. Daarna stapte [betrokkene 1] weer in de auto, maar nu ging hij achter de bijrijder zitten en zat [getuige 7] achter verdachte. [betrokkene 1] vroeg verdachte weg te rijden en rechtsaf te slaan. Verdachte parkeerde de auto vervolgens op een parkeerplaats. [betrokkene 1] haalde het zakje coke te voorschijn en gaf het aan verdachte.
Verdachte keek ernaar en hij rook eraan. Verdachte zei tegen [betrokkene 1] dat het geen goede coke was. Ze kregen een discussie. [betrokkene 1] zei dat het wel goed spul was en hij vroeg verdachte of hij geld bij zich had. In de auto werd het rumoerig en ontstond chaos. [getuige 7] rende weg. Verdachte is als tweede uit de auto gestapt. Vanonder de stoel pakte verdachte zijn eigen vuurwapen. [betrokkene 1] pakte de autosleutels uit het contact van de auto. Op een gegeven moment stond [betrokkene 1] buiten de auto op de stoep. Verdachte is op hem gesprongen, omdat hij de sleutels terug wilde hebben en [betrokkene 1] die niet terug wilde geven. Verdachte heeft [betrokkene 1] op zijn hoofd geslagen met de kolf van het wapen. Verdachte hoorde een schot. Ze waren met zijn drieën bezig: verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 1]. Op een gegeven moment, toen verdachte het schot hoorde, lag [betrokkene 1] op de grond. Verdachte heeft de autosleutels gepakt toen [betrokkene 1] op de grond lag. Verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens weggegaan. Ze zijn naar de getuige Scholsberg gegaan. Daar heeft verdachte gecontroleerd hoeveel kogels er in zijn wapen zaten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring in essentie bevestigd en nader aangevuld. Het proces-verbaal van de als getuige bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring is aan het procesdossier van verdachte toegevoegd.
Bij een doorzoeking van de woning in Hoogvliet waar verdachte destijds verbleef, is op 16 april 2008 een vuurwapen van het merk Pietro Beretta aangetroffen. De getuige [getuige 8] heeft verklaard dat dit vuurwapen van haar vriend [verdachte] is.
Op 2 april 2008 is in het kader van een onderzoek tegen [betrokkene 2] in een kelderbox van een woning te Rotterdam een vuurwapen van het merk Zastava aangetroffen. Met dit wapen heeft de politie proefschoten uitgevoerd. Hieruit bleek dat er overeenkomsten zijn met twee hulzen die op 13 januari 2008 op de plaats delict te Utrecht zijn aangetroffen. Het NFI heeft geconcludeerd dat de twee hulzen die op 13 januari 2008 zijn aangetroffen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met het onder [betrokkene 2] in beslag genomen vuurwapen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij dit wapen heeft gekocht van ene [betrokkene 3]. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [medeverdachte] dit wapen op 13 januari 2008 uit de auto heeft gepakt en dat hij dit wapen later, in het bijzijn van verdachte, aan [betrokkene 3] heeft overgedragen.
Door het NFI is onderzocht of de bij [betrokkene 1] geconstateerde hoofdletsels (nader aangeduid met letsels G, H, I en K) veroorzaakt kunnen zijn door het slaan met een van de genoemde vuurwapens. Het NFI heeft geconcludeerd dat letsel G kan zijn opgeleverd door slaan of stoten met een puntig deel van één van beide wapens. De letsels H en I kunnen zijn opgeleverd door slaan of stoten met de uitstekende rand aan de voorzijde van de patroonhouder van het wapen Zastava en het letsel K kan worden toegeschreven aan met kracht slaan of stoten met de onderzijde van de kolf van hetzelfde wapen.
De politie heeft een gesprek opgenomen tussen verdachte en zijn vriendin [getuige 8], afgeluisterd op 10 juni 2008. Verdachte zegt hierin, voor zover van belang, het volgende:
"Serieus, ik heb niet op die man geschoten broeder, kijk ik ben gegaan... (...) we zijn naar de man toegegaan, daarna...puntje bij paaltje is die man een spel aan het spelen, snap je? De man wil ons verkloten, we wilden de man "droppen", eindstand: één van de mannen is uitgestapt en weggerend, de Marokkaanse man... (...) eindstand; we zijn uitgest... ik wilde op hem schieten, snap je? (...) We zijn uit de auto gestapt, die man... weetje wat deze man gedaan heeft, broeder? De man is via achterin gesprongen en heeft de autosleutel gepakt, die man heeft de autosleutel gepakt en is uit de auto gestapt... en die man is heel groot, broeder.., ik heb die man gewurgd, ik heb hem met de kolf van het pistool geslagen, die man wilde de sleutel niet loslaten. Weet je wat die man wilde doen? Die man wil de sleutel in de put gooien. Die man wil de sleutel in de put gooien... Eindstand: we willen vechten, die man wil de sleutel niet loslaten broeder..."
Overwegingen
De getuige [getuige 7] heeft bij de politie verklaard dat de bestuurder van de auto (het hof begrijpt: verdachte) in de auto als eerste een vuurwapen pakte. Verdachte zou dit wapen vervolgens op [getuige 7] en [betrokkene 1] hebben gericht. Volgens de getuige had [betrokkene 1] geen wapen bij zich. Bij de rechter-commissaris is de getuige bij deze verklaring gebleven. [medeverdachte] en verdachte hebben verklaard dat [betrokkene 1] wel een wapen bij zich had en dat hij als eerste een wapen trok. In zoverre staat de verklaring van de getuige dus lijnrecht tegenover die van [medeverdachte] en verdachte. Het hof heeft op zichzelf geen reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaring van de getuige [getuige 7]. De verdediging heeft evenwel aangevoerd dat uit het gegeven dat op één van de op de plaats delict gevonden hulzen een DNA-spoor (mengprofiel) van [betrokkene 1] is aangetroffen, dient te worden afgeleid dat [betrokkene 1] degene is geweest die het wapen heeft geladen en bij zich heeft gehad. Dit scenario is niet onmogelijk, maar ook niet onomstotelijk juist. Er zijn immers ook andere manieren denkbaar waarop DNA-materiaal van [betrokkene 1] op één van de hulzen is terechtgekomen. Zo kan bij een opgezet schot als waarvan in de onderhavige zaak sprake was de huls eenvoudig in contact komen met kleding en/of lichaamsmateriaal van het slachtoffer. Het hof kan niet vaststellen welke lezing de juiste is. Dit wordt niet anders door de door de verdediging aangehaalde passage uit het opgenomen gesprek tussen verdachte en zijn vriendin [getuige 8], afgeluisterd op 10 juni 2008, te weten:
"de Marokkaanse man... groot... hij heeft het schietding in zijn andere hand genomen, hij hield het schietding vast.., zus en zo, eindstand; we zijn uitgest... ik wilde op hem schieten, snap je? Want hij had het schietding genomen, ik had zoiets van misschien pakt hij wel het schietding en gaat hij op de "bro" schieten."
Naar het oordeel van het hof is deze passage voor verschillende uitleg vatbaar. Uit deze passage zou namelijk kunnen worden afgeleid dat [betrokkene 1] zelf een wapen bij zich had, maar ook dat [betrokkene 1] het wapen van verdachte of [medeverdachte] probeerde af te pakken.
Nu het hof niet kan vaststellen welke van de twee scenario's het juiste is, wordt in het midden gelaten of [betrokkene 1] een wapen bij zich had en/of in de auto als eerste een vuurwapen heeft getoond.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast:
- Op enig moment waren verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 1] uit de auto.
- Verdachte en [medeverdachte] hadden op dat moment ieder een vuurwapen vast en [betrokkene 1] had op dat moment geen vuurwapen (evt.: meer) in zijn handen.
- [betrokkene 1] is vervolgens weggelopen.
- Verdachte en [medeverdachte] hebben [betrokkene 1] gewapend achtervolgd.- Verdachte is op [betrokkene 1] gesprongen.
- Verdachte en [medeverdachte] hebben [betrokkene 1] met een vuurwapen op zijn hoofd geslagen.
- [betrokkene 1] is op de grond terechtgekomen.
- Verdachte en [medeverdachte] hebben [betrokkene 1] geschopt, terwijl [betrokkene 1] op de grond lag.
- [medeverdachte] heeft op [betrokkene 1] geschoten met 0 cm schootsafstand.
- [betrokkene 1] heeft geroepen "nee nee niet doen" en dat hij was geraakt.
- [medeverdachte] heeft nogmaals op [betrokkene 1] geschoten met 0 cm schootsafstand.
- [medeverdachte] heeft met gestrekte arm geschoten.
- Op het moment dat [medeverdachte] schoot, lag [betrokkene 1] op de grond en stonden [medeverdachte] en verdachte naast hem.
- [betrokkene 1] is ten gevolge van de schotverwonding aan zijn bovenlichaam overleden.
- [betrokkene 1] is aangetroffen op een aantal meters afstand van de plek waar verdachte de auto had geparkeerd.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof het uitgesloten dat er sprake is geweest van een ongeluk. [medeverdachte] heeft [betrokkene 1] door middel van een opgezet schot door het bovenlichaam van het leven beroofd. Uit de aard van de gedraging alsmede uit de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, leidt het hof af dat de [medeverdachte] op dat moment het opzet heeft gehad om [betrokkene 1] te doden.
Door de verdediging is nog het verweer gevoerd dat de hiervoor genoemde verklaringen van de getuigen plaats delict niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs nu deze verklaringen onderling op cruciale punten verschillen. Het hof verwerpt dit verweer nu de getuigen plaats delict in hoofdlijnen consistent hebben verklaard over hetgeen zij hebben waargenomen. Nu het gaat om niet bij het feit betrokken ooggetuigen heeft het hof ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen zij hebben waargenomen. Dat de verklaringen op details van elkaar verschillen, maakt dit niet anders. Het ter zake gevoerde verweer wordt verworpen.
Voorts is naar het oordeel van het hof sprake van medeplegen, nu sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte]. Daarbij neemt het hof onder meer in aanmerking dat het ging om een door verdachte geregelde ontmoeting met [betrokkene 1] over drugs. Verdachte had daarbij een vuurwapen bij zich dat hij op enig moment wilde gebruiken. Verdachte en [medeverdachte] hebben beiden bewapend [betrokkene 1] achtervolgd en ze hebben hem beiden geslagen en geschopt. Op het moment dat [medeverdachte] schoot, stond verdachte erbij en heeft hij niets gedaan om het (tweede) schieten te voorkomen. Nadat [betrokkene 1] is neergeschoten, hebben [medeverdachte] en verdachte alsnog de autosleutels afgepakt en zijn zij naar de auto gerend. Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte] en verdachte zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat zij als medeplegers moeten worden aangemerkt.
Voor het aannemen van voorbedachte raad is naar vaste jurisprudentie voldoende dat komt vast te staan dat de dader de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat - objectief gezien - gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het voorgaande volgt dat dat in deze zaak het geval is geweest. Het hof doelt daarbij in het bijzonder op de achtervolging door de gewapende verdachten van de onbewapende [betrokkene 1] vanaf de plaats waar de auto is geparkeerd tot aan de plaats waar op [betrokkene 1] is geschoten, op de verschillende vormen van fysiek geweld die [medeverdachte] en verdachte hebben gebruikt en op de tijd die tussen de twee schoten heeft gezeten. Daarnaast is vastgesteld dat er door [medeverdachte] is geschoten met gestrekte arm met 0 cm afstand. Deze gedragingen duiden er niet op dat verdachten hebben gehandeld in paniek of een andere plotselinge gemoedsbeweging; zij duiden veeleer op een weloverwogen optreden. Daarmee kan bewezen worden dat [medeverdachte] en verdachte hebben gehandeld met voorbedachte raad."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.)
2.4.
Tegen de achtergrond van het voorafgaande heeft het Hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking dat de door het Hof vastgestelde gang van zaken die heeft geleid tot de dood van [betrokkene 1], de reële mogelijkheid open laat dat sprake was van een spontaan ontstane ruzie over drugs, welke ruzie in korte tijd – en mede als gevolg van de voor de verdachte onverwachte omstandigheden dat [betrokkene 1] als eerste een vuurwapen toonde en vervolgens de autosleutel van de auto waarin de verdachte en zijn medeverdachte waren gekomen, wegnam en de auto verliet – escaleerde, waarbij het besluit tot levensberoving eerst in een latere fase is genomen, terwijl in dat verband ook niet duidelijk is in welke zin het Hof betekenis heeft toegekend aan de door hem genoemde tijdspanne tussen de twee schoten. Voorts neemt de Hoge Raad daarbij in aanmerking dat niet uit de bewijsvoering is af te leiden op welke wijze het Hof in zijn oordeel heeft betrokken de omstandigheid dat niet de verdachte maar zijn medeverdachte op [betrokkene 1] heeft geschoten, zodat niet zonder meer begrijpelijk is het oordeel van het Hof dat de door het Hof genoemde gedragingen van de verdachte– bestaande uit het achtervolgen van [betrokkene 1] en het gebruik van fysiek geweld tegen [betrokkene 1] – "veeleer [duiden] op een weloverwogen optreden" van de verdachte, met welk "optreden" het Hof immers doelt op de levensberoving.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige namens de verdachte voorgestelde middelen en de schriftuur van de benadeelde partij geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2013.
Conclusie 15‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd. De door het Hof vastgestelde gang van zaken die heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, laat de reële mogelijkheid open dat sprake was van een spontaan ontstane ruzie over drugs, welke ruzie in korte tijd escaleerde, waarbij het besluit tot levensberoving eerst in een latere fase is genomen, terwijl in dat verband ook niet duidelijk is in welke zin het Hof betekenis heeft toegekend aan de door hem genoemde tijdspanne tussen de twee schoten. Voorts is uit de bewijsvoering niet af te leiden op welke wijze het Hof in zijn oordeel heeft betrokken de omstandigheid dat niet verdachte maar zijn medeverdachte op het slachtoffer heeft geschoten, zodat niet zonder meer begrijpelijk is ’s Hofs oordeel dat de door het Hof genoemde gedragingen van verdachte – bestaande uit het achtervolgen van het slachtoffer en het gebruik van fysiek geweld tegen het slachtoffer – “veeleer [duiden] op een weloverwogen optreden” van verdachte, met welk “optreden” het Hof doelt op de levensberoving. CAG: anders.
Nr. 12/02982
Mr. Aben
Zitting 15 oktober 2013
Conclusie inzake
[verdachte]1.
1. Het gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, heeft bij arrest van 31 mei 2012 de verdachte ter zake van feit 1 primair: “medeplegen van moord”, feit 2: “handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, feit 4: “poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen” en feit 6: “diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk op die diefstal gemakkelijk te maken en afpersing” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], toegewezen tot het bedrag van €16.068,77 en tevens de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat opgelegd tot het bedrag van €16.068,77, één en ander zoals omschreven in het bestreden arrest. Ten slotte heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven pistool inclusief houder met vier patronen.
2. Namens de verdachte heeft mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem, cassatie ingesteld. Namens de verdachte hebben mrs. J-L.A.M. le Cocq d’Armandville en E.A. Blok, beiden advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie. Namens de benadeelde partij heeft mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, een verzoek ingediend om de verdachte in de kosten voor de rechtsbijstandverlening in cassatie te veroordelen.
3. Met het verzoek dat namens de benadeelde partij is gedaan om de verdachte in de kosten voor de rechtsbijstandverlening ad € 77,-- in cassatie te veroordelen, wordt eraan voorbij gegaan dat in een cassatieprocedure niet is voorzien in een veroordeling van de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in die aanleg heeft gemaakt.2.
4. Het eerste middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1. primair, voor zover inhoudende dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, onvoldoende met redenen is omkleed.
4.1. Ten laste van verdachte is onder feit 1. primair bewezen verklaard dat:
“hij op 13 januari 2008 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op/door het (boven-)lichaam van [betrokkene 1] geschoten, tengevolge waarvan [betrokkene 1] is overleden.”
4.2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Volgens de verdediging zou sprake zijn geweest van een drugsgerelateerde vechtpartij waarbij per ongeluk een wapen is afgegaan.
4.3. Het bestreden (promis) arrest bevat het volgende bewijsoverzicht en nadere overwegingen met betrekking tot feit 1. primair:3.
“Op 13 januari 2008, omstreeks 20.00 uur, kreeg de politie een melding van een vechtpartij op de Dickenslaan te Utrecht. Ter plaatse trof de politie op de hoek van de Dickenslaan met de Cervanteslaan een gewonde man aan, liggend op de grond. Het slachtoffer werd met een ambulance naar het Universitair Medisch Centrum te Utrecht gebracht, waar hij later die avond overleed. Het slachtoffer is nadien geïdentificeerd als [betrokkene 1].
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna telkens: NFI) is een pathologisch onderzoek uitgevoerd naar de doodsoorzaak van [betrokkene 1]. Bij sectie op het lichaam is gebleken van een doorschot door de borstkas met een inschot links op de rug, doorschot door de onderkwab van de long links, door de wervelkolom en door de onderkwab van de long rechts, en met een uitschot rechts zijwaarts onder de oksel. De dood is ingetreden ten gevolge van verbloeding en daardoor opgetreden weefselschade, ontstaan door de genoemde schotverwonding. Het NFI heeft vastgesteld dat sprake is geweest van twee opgezette schoten (schootsafstand van 0 centimeter): één ter hoogte van de buik, door welk schot het slachtoffer mogelijk niet is geraakt, en één ter hoogte van het linker schouderblad. Bij de sectie zijn verder op het hoofd verscheidene oppervlakkige huidverscheuringen met omgevende, kleine bloeduitstortingen geconstateerd.
Van het incident zijn verscheidene mensen getuige geweest.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij geschreeuw hoorde op straat en dat hij ruzie hoorde maken. Het geschreeuw kwam van de Cervanteslaan op de hoek met de Dickenslaan te Utrecht. Hij zag dat één persoon de Dickenslaan inliep en dat anderen achter diegene aan liepen. Even later hoorde hij een knal. Na dit schot hoorde hij roepen: "Nee, nee, niet doen." De getuige hoorde aan het stemgeluid dat de persoon als het ware smeekte om het niet te doen. Hierna hoorde de getuige weer een knal. Na het tweede schot renden twee personen weg over de Cervanteslaan. De getuige zag dat zij in een personenauto stapten die ongeveer 20 à 30 meter van de hoek Cervanteslaan/Dickenslaan stond geparkeerd.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij aan het tennissen was toen twee mannen, die ook aan het tennissen waren, zeiden dat er werd geschoten. Direct hierna hoorde zij iemand roepen dat hij was geraakt. Kort hierop hoorde zij een knal. Later realiseerde ze zich dat ze al eerder een knal had gehoord, maar dat ze toen dacht dat het vuurwerk was.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij vier mannen zag die ruzie aan het maken waren. Eén van de mannen rende al snel weg. Daarna waren ze met zijn drieën. De getuige zag dat twee van de mannen de derde man schopten. Deze derde persoon lag op de grond. Hij lag op de plaats waar hij later was neergeschoten. Terwijl hij werd geslagen, hoorde ze een paar keer: "sleutel". De getuige heeft gehoord dat er werd geschoten.
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij vanuit een woning gelegen aan de Dickenslaan twee knallen hoorde. Hij keek door het raam naar buiten en zag op de hoek van de Cervanteslaan met de Dickenslaan een man op de grond liggen. Bij de man stonden twee personen. De ene persoon stond ter hoogte van het middel van de liggende man. Deze persoon had een voorwerp in zijn rechterhand dat eruit zag als een pistool. Hij hield zijn rechterarm gestrekt richting het lichaam van de liggende man, ter hoogte van diens borst of hoofd. De andere persoon stond ter hoogte van de rechterschouder van het slachtoffer.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij zich in zijn woning gelegen aan de Dickenslaan bevond toen hij door het raam zag dat twee personen inschopten op een persoon die op de grond lag. De getuige heeft twee schoten gehoord.
De getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij in haar woning gelegen aan de Dickenslaan televisie zat te kijken toen het klonk alsof er mensen aan het rennen waren. Vervolgens hoorde zij geschreeuw. Door het raam zag zij dat er buiten op straat een man op de grond lag. Vlakbij de man stonden twee andere mannen. Eén man stond ter hoogte van het hoofd van de man die op de grond lag. De andere man stond ter hoogte van het middel van de liggende man. De liggende man werd geschopt. Eén van de mannen boog zich voorover over het bovenlichaam van het op de grond liggende slachtoffer. Daarna hoorde de getuige een soort plof of plop of tok geluid.
De getuige [getuige 7] heeft verklaard dat hij op 13 januari 2008, omstreeks 19.00 uur, in Utrecht bij "[A]" aan de Vleutenseweg samen met [betrokkene 1] in een auto is gestapt waar twee mannen in zaten. [betrokkene 1] stapte in achter de bestuurder en de getuige stapte in achter de bijrijder. De auto reed naar de woning van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] stapte uit, verdween in een portiek, en bleef even weg. [betrokkene 1] kwam na enige tijd terug en stapte weer achterin. [betrokkene 1] ging achter de bijrijder zitten en de getuige achter de bestuurder. De auto reed vervolgens een stukje, ging de bocht om en werd geparkeerd ter hoogte van de [a-straat 1/2]. [betrokkene 1] liet toen een handvol wit spul in een zakje zien. De bestuurder pakte het spul aan en zei: "Laat dit hier en ga de andere halen, dan betaal ik jou alles." [betrokkene 1] wilde dat niet. Hij wilde eerst geld zien. De bestuurder deed moeilijk en gaf het zakje weer terug aan [betrokkene 1]. De getuige zag aan het gezicht van de bestuurder dat hij boos was en hoorde dat de bestuurder tegen [betrokkene 1] zei: "Ik neem het. Ik heb geld genoeg." Toen de bestuurder dat had gezegd, maakte hij zijn gordel los en boog voorover. De bestuurder pakte iets van onder zijn stoel vandaan. [getuige 7] zag dat het een vuurwapen was. [getuige 7] is vervolgens de auto uitgestapt en weggerend.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft (als getuige gehoord in de zaak van verdachte) bij de rechter- commissaris verklaard dat hij met verdachte is meegereden naar Utrecht. Verdachte en [betrokkene 1] zouden elkaar treffen in coffeeshop [A] en [medeverdachte] is meegegaan. Verdachte zat op de bestuurdersstoel en [medeverdachte] op de bijrijdersstoel. [betrokkene 1] ging achter verdachte zitten en [getuige 7] achter [medeverdachte]. Ze zijn vervolgens naar het huis van [betrokkene 1] gereden. Verdachte reed. Toen ze bij het huis van [betrokkene 1] aankwamen, is [betrokkene 1] uitgestapt. Hij ging een portiek in en bleef een tijdje weg. Daarna is [betrokkene 1] weer ingestapt. Toen zat [betrokkene 1] achter verdachte en [getuige 7] achter verdachte. Ze zijn een stukje doorgereden en vervolgens de bocht omgegaan. Daarna zijn ze gestopt langs de kant van de weg. [betrokkene 1] is een gesprek gestart met verdachte over het spul. Hij haalde een zakje te voorschijn en gaf dat aan verdachte. Verdachte rook eraan en zei dat het geen goed spul was en dat hij het niet wilde hebben. Er ontstond wrijving. [getuige 7] is uit de auto gestapt en weggerend. Op een gegeven moment hoorde [medeverdachte] verdachte zeggen dat [betrokkene 1] de autosleutel had. Op enig moment zijn verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 1] uit de auto gestapt. [medeverdachte] had toen een vuurwapen vast. Verdachte liep naar [betrokkene 1] toe voor de autosleutel. Er ontstond een vechtpartij met slaan en schoppen. Ze zijn met zijn drieën op de hoek van de straat beland. Het vuurwapen dat [medeverdachte] vasthield, is afgegaan. Verdachte had op enig moment ook een vuurwapen. Uiteindelijk heeft verdachte de sleutel te pakken gekregen. [medeverdachte] en verdachte zijn in de auto gestapt en weggereden.
Verdachte heeft (als getuige gehoord in de zaak tegen [medeverdachte]) bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 13 januari 2008 in Utrecht een afspraak had met [betrokkene 1]. De afspraak ging over cocaïne. Verdachte is samen met [medeverdachte] naar Utrecht gereden. Verdachte en [betrokkene 1] hebben elkaar bij theehuis [A] getroffen. [betrokkene 1] had iemand bij zich. [betrokkene 1] ging achter verdachte in de auto zitten. De andere persoon ging achter [medeverdachte] zitten. [betrokkene 1] zei waar verdachte heen moest rijden. Ze stopten ergens. [betrokkene 1] zei dat verdachte even moest wachten en hij stapte uit. Het duurde een tijd. Daarna stapte [betrokkene 1] weer in de auto, maar nu ging hij achter de bijrijder zitten en zat [getuige 7] achter verdachte. [betrokkene 1] vroeg verdachte weg te rijden en rechtsaf te slaan. Verdachte parkeerde de auto vervolgens op een parkeerplaats. [betrokkene 1] haalde het zakje coke te voorschijn en gaf het aan verdachte.
Verdachte keek ernaar en hij rook eraan. Verdachte zei tegen [betrokkene 1] dat het geen goede coke was. Ze kregen een discussie. [betrokkene 1] zei dat het wel goed spul was en hij vroeg verdachte of hij geld bij zich had. In de auto werd het rumoerig en ontstond chaos. [getuige 7] rende weg. Verdachte is als tweede uit de auto gestapt. Vanonder de stoel pakte verdachte zijn eigen vuurwapen. [betrokkene 1] pakte de autosleutels uit het contact van de auto.
Op een gegeven moment stond [betrokkene 1] buiten de auto op de stoep. Verdachte is op hem gesprongen, omdat hij de sleutels terug wilde hebben en [betrokkene 1] die niet terug wilde geven. Verdachte heeft [betrokkene 1] op zijn hoofd geslagen met de kolf van het wapen. Verdachte hoorde een schot. Ze waren met zijn drieën bezig: verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 1]. Op een gegeven moment, toen verdachte het schot hoorde, lag [betrokkene 1] op de grond. Verdachte heeft de autosleutels gepakt toen [betrokkene 1] op de grond lag. Verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens weggegaan. Ze zijn naar de getuige [getuige 9] gegaan. Daar heeft verdachte gecontroleerd hoeveel kogels er in zijn wapen zaten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring in essentie bevestigd en nader aangevuld. Het proces-verbaal van de als getuige bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring is aan het procesdossier van verdachte toegevoegd.
Bij een doorzoeking van de woning in Hoogvliet waar verdachte destijds verbleef, is op 16 april 2008 een vuurwapen van het merk Pietro Beretta aangetroffen. De getuige Tremus heeft verklaard dat dit vuurwapen van haar vriend Kronstadt is.
Op 2 april 2008 is in het kader van een onderzoek tegen [betrokkene 2] in een kelderbox van een woning te Rotterdam een vuurwapen van het merk Zastava aangetroffen. Met dit wapen heeft de politie proefschoten uitgevoerd. Hieruit bleek dat er overeenkomsten zijn met twee hulzen die op 13 januari 2008 op de plaats delict te Utrecht zijn aangetroffen. Het NFI heeft geconcludeerd dat de twee hulzen die op 13 januari 2008 zijn aangetroffen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met het onder [betrokkene 2] in beslag genomen vuurwapen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij dit wapen heeft gekocht van ene [betrokkene 3]. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [medeverdachte] dit wapen op 13 januari 2008 uit de auto heeft gepakt en dat hij dit wapen later, in het bijzijn van verdachte, aan Remi Rafael heeft overgedragen.
Door het NFI is onderzocht of de bij [betrokkene 1] geconstateerde hoofdletsels (nader aangeduid met letsels G, H, I en K) veroorzaakt kunnen zijn door het slaan met een van de genoemde vuurwapens. Het NFI heeft geconcludeerd dat letsel G kan zijn opgeleverd door slaan of stoten met een puntig deel van één van beide wapens. De Ietsels H en I kunnen zijn opgeleverd door slaan of stoten met de uitstekende rand aan de voorzijde van de patroonhouder van het wapen Zastava en het letsel K kan worden toegeschreven aan met kracht slaan of stoten met de onderzijde van de kolf van hetzelfde wapen.
De politie heeft een gesprek opgenomen tussen verdachte en zijn vriendin [getuige 8], afgeluisterd op 10 juni 2008. Verdachte zegt hierin, voor zover van belang, het volgende:
“Serieus, ik heb niet op die man geschoten broeder, kijk ik ben gegaan... (...) we zijn naar de man toe gegaan, daarna...puntje bij paaltje is die man een spel aan het spelen, snap je? De man wil ons verkloten, we wilden de man "droppen", eindstand: één van de mannen is uitgestapt en weggerend, de Marokkaanse man... (...) eindstand; we zijn uitgest... ik wilde op hem schieten, snap je? (...) We zijn uit de auto gestapt, die man... weetje wat deze man gedaan heeft, broeder? De man is via achterin gesprongen en heeft de autosleutel gepakt, die man heeft de autosleutel gepakt en is uit de auto gestapt... en die man is heel groot, broeder.., ik heb die man gewurgd, ik heb hem met de kolf van het pistool geslagen, die man wilde de sleutel niet loslaten. Weetje wat die man wilde doen? Die man wil de sleutel in de put gooien. Die man wil de sleutel in de put gooien... Eindstand: we willen vechten., die man wil de sleutel niet loslaten broeder...”
Overwegingen
De getuige [getuige 7] heeft bij de politie verklaard dat de bestuurder van de auto (het hof begrijpt: verdachte) in de auto als eerste een vuurwapen pakte. Verdachte zou dit wapen vervolgens op [getuige 7] en [betrokkene 1] hebben gericht. Volgens de getuige had [betrokkene 1] geen wapen bij zich. Bij de rechter-commissaris is de getuige bij deze verklaring gebleven.
[medeverdachte] en verdachte hebben verklaard dat [betrokkene 1] wel een wapen bij zich had en dat hij als eerste een wapen trok. In zoverre staat de verklaring van de getuige dus lijnrecht tegenover die van [medeverdachte] en verdachte. Het hof heeft op zichzelf geen reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaring van de getuige [getuige 7]. De verdediging heeft evenwel aangevoerd dat uit het gegeven dat op één van de op de plaats delict gevonden hulzen een DNA-spoor (mengprofiel) van [betrokkene 1] is aangetroffen, dient te worden afgeleid dat [betrokkene 1] degene is geweest die het wapen heeft geladen en bij zich heeft gehad. Dit scenario is niet onmogelijk, maar ook niet onomstotelijk juist. Er zijn immers ook andere manieren denkbaar waarop DNA-materiaal van [betrokkene 1] op één van de hulzen is terechtgekomen. Zo kan bij een opgezet schot als waarvan in de onderhavige zaak sprake was de huls eenvoudig in contact komen met kleding en/of lichaamsmateriaal van het slachtoffer. Het hof kan niet vaststellen welke lezing de juiste is. Dit wordt niet anders door de door de verdediging aangehaalde passage uit het opgenomen gesprek tussen verdachte en zijn vriendin [getuige 8], afgeluisterd op 10 juni 2008, te weten:
"de Marokkaanse man... groot... hij heeft het schietding in zijn andere hand genomen, hij hield het schietding vast.., zus en zo, eindstand; we zijn uitgest... ik wilde op hem schieten, snap je? Want hij had het schietding genomen, ik had zoiets van misschien pakt hij wel het schietding en gaat hij op de "bro" schieten."
Naar het oordeel van het hof is deze passage voor verschillende uitleg vatbaar. Uit deze passage zou namelijk kunnen worden afgeleid dat [betrokkene 1] zelf een wapen bij zich had, maar ook dat [betrokkene 1] het wapen van verdachte of [medeverdachte] probeerde af te pakken.
Nu het hof niet kan vaststellen welke van de twee scenario's het juiste is, wordt in het midden gelaten of [betrokkene 1] een wapen bij zich had en/of in de auto als eerste een vuurwapen heeft getoond.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast:
- Op enig moment waren verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 1] uit de auto.
- Verdachte en [medeverdachte] hadden op dat moment ieder een vuurwapen vast en [betrokkene 1] had op dat moment geen vuurwapen (evt.: meer) in zijn handen.
- [betrokkene 1] is vervolgens weggelopen.
- Verdachte en [medeverdachte] hebben [betrokkene 1] gewapend achtervolgd.
- Verdachte is op [betrokkene 1] gesprongen.
- Verdachte en [medeverdachte] hebben [betrokkene 1] met een vuurwapen op zijn hoofd geslagen.
- [betrokkene 1] is op de grond terechtgekomen.
- Verdachte en [medeverdachte] hebben [betrokkene 1] geschopt, terwijl [betrokkene 1] op de grond lag.
- [medeverdachte] heeft op [betrokkene 1] geschoten met 0 cm schootsafstand.
- [betrokkene 1] heeft geroepen "nee nee niet doen" en dat hij was geraakt.
- [medeverdachte] heeft nogmaals op [betrokkene 1] geschoten met 0 cm schootsafstand.
- [medeverdachte] heeft met gestrekte arm geschoten.
- Op het moment dat [medeverdachte] schoot, lag [betrokkene 1] op de grond en stonden [medeverdachte] en verdachte naast hem.
- [betrokkene 1] is tengevolge van de schotverwonding aan zijn bovenlichaam overleden.
- [betrokkene 1] is aangetroffen op een aantal meters afstand van de plek waar verdachte de auto had geparkeerd.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof het uitgesloten dat er sprake is geweest van een ongeluk. [medeverdachte] heeft [betrokkene 1] door middel van een opgezet schot door het bovenlichaam van het leven beroofd. Uit de aard van de gedraging alsmede uit de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, leidt het hof af dat de [medeverdachte] op dat moment het opzet heeft gehad om [betrokkene 1] te doden.
Door de verdediging is nog het verweer gevoerd dat de hiervoor genoemde verklaringen van de getuigen plaats delict niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs nu deze verklaringen onderling op cruciale punten verschillen. Het hof verwerpt dit verweer nu de getuigen plaats delict in hoofdlijnen consistent hebben verklaard over hetgeen zij hebben waargenomen. Nu het gaat om niet bij het feit betrokken ooggetuigen heeft het hof ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen zij hebben waargenomen. Dat de verklaringen op details van elkaar verschillen, maakt dit niet anders. Het terzake gevoerde verweer wordt verworpen.
Voorts is naar het oordeel van het hof sprake van medeplegen, nu sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen Kronstadt en [medeverdachte]. Daarbij neemt het hof onder meer in aanmerking dat het ging om een door verdachte geregelde ontmoeting met [betrokkene 1] over drugs. Verdachte had daarbij een vuurwapen bij zich dat hij op enig moment wilde gebruiken. Verdachte en [medeverdachte] hebben beiden bewapend [betrokkene 1] achtervolgd en ze hebben hem beiden geslagen en geschopt. Op het moment dat [medeverdachte] schoot, stond verdachte erbij en heeft hij niets gedaan om het (tweede) schieten te voorkomen. Nadat [betrokkene 1] is neergeschoten, hebben [medeverdachte] en verdachte alsnog de autosleutels afgepakt en zijn zij naar de auto gerend. Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte] en verdachte zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat zij als medeplegers moeten worden aangemerkt.
Voor het aannemen van voorbedachte raad is naar vaste jurisprudentie voldoende dat komt vast te staan dat de dader de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat -objectief gezien- gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het voorgaande volgt dat dat in deze zaak het geval is geweest. Het hof doelt daarbij in het bijzonder op de achtervolging door de gewapende verdachten van de onbewapende [betrokkene 1] vanaf de plaats waar de auto is geparkeerd tot aan de plaats waar op [betrokkene 1] is geschoten, op de verschillende vormen van fysiek geweld die [medeverdachte] en verdachte hebben gebruikt en op de tijd die tussen de twee schoten heeft gezeten. Daarnaast is vastgesteld dat er door [medeverdachte] is geschoten met gestrekte arm met 0 cm afstand. Deze gedragingen duiden er niet op dat verdachten hebben gehandeld in paniek of een andere plotselinge gemoedsbeweging; zij duiden veeleer op een weloverwogen optreden. Daarmee kan bewezen worden dat [medeverdachte] en verdachte hebben gehandeld met voorbedachte raad.”
4.4. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof zijn oordeel, mede gelet op hetgeen door de raadsman van de verdachte omtrent het bestanddeel “met voorbedachte raad” is betoogd, niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed. De vier door het hof aan dat oordeel ten grondslag gelegde omstandigheden kunnen de bewezenverklaring dan ook niet dragen. Die door het hof aan zijn oordeel ten grondslag gelegde omstandigheden komen volgens de steller van het middel op het volgende neer:
de achtervolging door de gewapende verdachten van het onbewapende slachtoffer [betrokkene 1] vanaf de plaats waar de auto is geparkeerd tot aan de plaats waarop op het slachtoffer is geschoten;
de verschillende vormen van geweld die beide verdachten hebben gebruikt;
de tijd die tussen de twee schoten heeft gezeten; en
de vaststelling dat de verdachte met gestrekte arm met 0 cm afstand heeft geschoten.
Ten aanzien van de omstandigheid onder (i) voert de steller van het middel aan dat het hof heeft vastgesteld dat er slechts een beperkt aantal meters zat tussen de plek waar de auto geparkeerd stond en de plek waar het slachtoffer is neergeschoten, zodat het afleggen van een dergelijke korte afstand het niet aannemelijk maakt dat er tijd en gelegenheid is geweest voor kalm beraad en rustig overleg. De omstandigheid onder (ii) duidt evenmin zonder meer op voorbedachte raad. De verschillende vormen van fysiek geweld, te weten het springen op het slachtoffer, het slaan met een vuurwapen op het hoofd van het slachtoffer en het schoppen op het op de grond liggende slachtoffer, kunnen immers veeleer worden gezien als uitingen van handelen in paniek en/of vanuit een gemoedsopwelling. Ten aanzien van de omstandigheid onder (iii) geldt dat het hof niet heeft vastgesteld hoeveel tijd er zat tussen de schoten en dat niet blijkt dat er slechts zeer korte tijd tussen de twee schoten zat, zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat er gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Ten slotte is de omstandigheid onder (iv) evenmin relevant voor voorbedachte raad. Uit geen van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte] met gestrekte arm heeft geschoten. Weliswaar heeft de getuige [getuige 4] gesproken over een gestrekte arm, maar die waarneming deed deze getuige eerst nadat hij twee knallen had gehoord, en bovendien heeft deze getuige niet gezien dat er werd geschoten. Derhalve heeft het hof omstandigheden redengevend geacht voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad, terwijl dit niet uit de vastgestelde feiten kan volgen, aldus de steller van het middel.
4.5. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dit is op zichzelf geen allesbepalende factor aangezien dit de rechter er niet van behoeft te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.4.
4.6. De vraag is nu of in het bestreden arrest is voldaan aan de huidige eisen die aan de motivering van voorbedachte raad worden gesteld. In het onderhavige geval heeft het hof in de eerste plaats uiteengezet dat vast is komen te staan dat de verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat – objectief gezien – gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en om zich daarvan rekenschap te geven. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu de gewapende verdachte en zijn medeverdachte Kronstadt het onbewapende slachtoffer [betrokkene 1] hebben achtervolgd vanaf de plaats waar de auto is geparkeerd tot aan de plaats waar op het slachtoffer is geschoten. Dat – zoals de steller van het middel aanvoert – het afleggen van een zeer korte afstand het onaannemelijk maakt dat er tijd en gelegenheid is geweest voor kalm beraad en rustig overleg, vermag ik niet in te zien. Immers heeft het hof omtrent die achtervolging overwogen dat nadat het slachtoffer uit de auto was gestapt en weggelopen, de verdachte en zijn medeverdachte hem bewapend hebben achtervolgd, de verdachte op het slachtoffer is gesprongen, zij hem vervolgens op het hoofd hebben geslagen, waardoor het slachtoffer op de grond terecht is gekomen. Daaruit maak ik op dat het slachtoffer doelgericht door de verdachte en zijn medeverdachte is achtervolgd en niet dat de verdachte geen tijd en gelegenheid heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg. Voorts heeft het hof de voorbedachte raad gebaseerd op de verschillende vormen van fysiek geweld die zijn gebruikt door de verdachte en zijn medeverdachte jegens het slachtoffer en de tijd die tussen de twee schoten heeft gezeten alsmede het feit dat de medeverdachte met gestrekte arm met 0 cm afstand op het slachtoffer heeft geschoten. Het hof heeft zich vervolgens op basis van voornoemde omstandigheden er rekenschap van gegeven dat de verdachte niet heeft gehandeld in paniek of een andere plotselinge gemoedsbeweging. Het moge zo zijn dat het fysieke geweld uitgeoefend door de verdachte en zijn medeverdachte verband houdt met het feit dat het slachtoffer de autosleutel had ontvreemd, waardoor er sprake was van een “buitengewoon ongelukkige samenloop van omstandigheden waardoor het slachtoffer om het leven is gekomen” zoals door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is bepleit, maar daaruit leid ik niet af dat de verdachte handelde in een hevige gemoedsbeweging. Immers begonnen de verdachte en zijn medeverdachte nadat het slachtoffer op de grond terecht was gekomen, [betrokkene 1] te schoppen, waarna de verdachte op hem schoot. Op het moment dat het slachtoffer op de grond lag, lijkt het mij dat de verdachte of zijn medeverdachte de autosleutel terug had kunnen pakken. Maar op dat moment zijn zij doorgegaan met het geweld, uiteindelijk resulterend in het neerschieten van het slachtoffer. Anders dan de steller van het middel betoogt, duidt de bewijsconstructie van het hof er voorts evenmin op dat het wapen per ongeluk is afgegaan tijdens een vechtpartij. Dat de medeverdachte met gestrekte arm heeft geschoten op het slachtoffer kan niet alleen worden afgeleid uit de verklaring van de getuige [getuige 4] (“hij hield zijn rechterarm gestrekt richting het lichaam van de liggende man, ter hoogte van diens borst of hoofd”), maar wordt tevens ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 6] (“de liggende man werd geschopt. Eén van de mannen boog zich voorover over het bovenlichaam van het op de grond liggende slachtoffer. Daarna hoorde getuige een soort plof of plop of tok geluid”). Dat een schot het slachtoffer niet raakte en dat de schoten kort na elkaar waren doet aan de begrijpelijkheid van dit oordeel niet af en vormt evenmin een contra-indicatie voor de aanwezigheid van voorbedachte raad. Naar mijn oordeel voldoen de overwegingen van het hof aldus aan de eisen die in de jongste rechtspraak aan het bewijs van voorbedachte raad worden gesteld, en zie ik voor cassatie geen aanleiding.5.
4.7. Het middel faalt.
5.
Het tweede middel klaagt over ’s hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van de bij appelschriftuur van 21 mei 2010 opgegeven getuigen, zoals nader toegelicht bij brief van 23 maart 2011 en ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2011, en de motivering daarvan.
5.1.
De appelschriftuur van 21 mei 2010 houdt in dat de verdediging als getuige wenst te horen:
- -
terzake feit 1: 39 personen, met vermelding van de initialen en achternaam en veelal geboortedatum en woonplaats;
- -
terzake feit 4: 12 personen, met vermelding van de initialen, achternaam en van 5 personen tevens de geboortedatum en woonplaats;
- -
8 personen, met vermelding van initialen en achternaam en tevens beroep, maar zonder vermelding van geboortedatum en woonplaats.
5.2.
Bij brief van 23 maart 2011 heeft de raadsman aangegeven dat de verdediging expliciet geen afstand doet van de onderzoekswensen zoals geformuleerd in de appelschriftuur, doch niet zijn gemotiveerd in dit geschrift.
5.3.
Zoals blijkt uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2011 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar opgemerkt dat de verdediging voor het overige verwijst naar haar schriftelijke motivering van 23 maart 2011.
5.4.
Bij tussenarrest van 27 mei 2011 heeft het hof de afwijzing van het verzoek om de in het middel bedoelde getuigen te horen als volgt gemotiveerd:
“Rechtmatigheidsgetuigen
Het verzoek tot het horen van de getuigen die zouden kunnen verklaren omtrent het ontbrekende schriftelijk bevel OVC wordt afgewezen. Dat een schriftelijk bevel OVC ontbrak staat vast. Onomstreden is dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Nu het schriftelijk bevel ontbrak en mensen die uitvoerende werkzaamheden hebben verricht, erkend hebben in strijd met de regels te hebben gehandeld, is verdachte in redelijkheid niet in zijn verdedigingsbelang geschaad door het niet horen van de getuigen. De aan dit verzuim te verbinden consequenties staan te zijner tijd ter beoordeling aan het hof. Het verzoek tot het horen van de navolgende getuigen wordt derhalve afgewezen:
- [betrokkene 4];
- [betrokkene 5];
- [betrokkene 6];
- [betrokkene 7];
- [betrokkene 8];
- [betrokkene 9];
- [betrokkene 10];
- [betrokkene 10];
- de ambtenaar c.q. ambtenaren als bedoeld in artikel 5, tweede lid, en artikel 6, eerste lid, van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering.
De (voorwaardelijke) verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden eveneens afgewezen, nu het hof gezien het bovenoverwogene van oordeel is dat verdachte door het niet horen van deze getuigen evenmin in zijn verdedigingsbelang kan worden geschaad:
- mevrouw mr. F.M. van Lenthe, advocaat-generaal;
- mr. A.F.M. van Veghel, officier van justitie;
- mr. J. Bac, officier van justitie;
- mr. A.M. Gruschke, officier van justitie;
- mevrouw mr. E.J. van Rijssen, rechter-commissaris;
- [betrokkene 12], rechercheur;
- [betrokkene 13], rechercheur.
De voorwaardelijk gedane verzoeken tot het horen van "derden" over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het opsporingsmiddel OVC in de onderhavige zaak is ingezet en gecontinueerd worden afgewezen, nu het hof het horen van deze getuigen met noodzakelijk acht.
Getuigen plaats delict / mogelijk verschillende scenario's
Het hof merkt op dat het dossier geen enkel concreet aanknopingspunt biedt voor een mogelijk ander scenario. De verdachte heeft eveneens geen opening gegeven om een ander scenario te kunnen veronderstellen. Hij heeft zich voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen.
Onder deze omstandigheden is het hof niet gehouden alternatieve scenario's te onderzoeken die theoretisch denkbaar zijn maar waarvoor zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden Het onderzoek "Twist" is begonnen als een heel breed onderzoek. Uiteindelijk is men bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] terecht gekomen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn niet van meet af aan onderwerp geweest van dit onderzoek.
Het verzoek tot het entameren van een reconstructie wordt afgewezen, nu er naar het oordeel van het hof geen noodzaak toe bestaat. Er zijn geen alternatieve scenario's waaruit gekozen zou moeten worden en waartoe een reconstructie van dienst zou kunnen zijn. Gelet op het vorenstaande is ook het horen van de in dit kader verzochte getuigen niet zinvol en wordt verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad door het niet horen van de verzochte getuigen. De verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden daarom afgewezen:
- [getuige 1];
- [getuige 6];
- [getuige 4];
- [getuige 3];
- [getuige 5];
- [getuige 10];
- [getuige 11];
- [getuige 12];
- [getuige 13];
- [getuige 14];
- [getuige 2];
- [getuige 15].
Omgevingsgetuigen
De verzoeken tot het horen van de navolgende getuigen worden afgewezen, omdat niet valt in te zien hoe verklaringen van hen van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing:
- [getuige 16];
- [getuige 17];
- [getuige 18];
- [getuige 19];
- [getuige 20];
- [getuige 21];
- [getuige 22];
- [getuige 23];
- [getuige 24];
- [getuige 25];
- [getuige 26];
- [getuige 27];
- [getuige 28];
- [getuige 29].
Overige getuigen en deskundigen
De verzoeken tot het horen van de volgende getuigen c.q. deskundigen worden toegewezen
- [medeverdachte];
- [getuige 30], onderzoeker bij het NFI;
- [getuige 31];
- [getuige 32];
- [getuige 33];
- [getuige 34].
De verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden afgewezen, nu het hof van mening is dat hiertoe geen noodzaak bestaat:
- [getuige 8];
- [getuige 9];
- de Antilliaanse verbalisanten ([…]).
Tevens wordt het verzoek tot het horen van prof. dr. Van Koppen als getuige afgewezen. Niet de juistheid van het rapport van Van Koppen wordt door de verdediging betwist, integendeel, maar het oordeel van de rechtbank over dat rapport. Dit maakt het horen van de heer Van Koppen overbodig en brengt met zich dat de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad door het niet horen van de heer Van Koppen.
Zaak Eindhoven
De verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden toegewezen:
- [getuige 35]
- [getuige 36]
- [getuige 37].
Het hof acht het wederom horen van de reeds bij de rechter-commissaris gehoorde getuige Bazour niet noodzakelijk.
(…)
BESLISSING
Het hof:
Wijst toe het verzoek tot het horen van de getuigen:
- [medeverdachte];
- [getuige 30], onderzoeker bij het NFI;
- [getuige 31];
- [getuige 32];
- [getuige 33];
- [getuige 34];
- [getuige 35]
- [getuige 36]
- [getuige 37].
(…)
Wijst af het verzoek tot het horen van alle overige opgegeven getuigen c.q. deskundigen.”
5.5. (De toelichting op) het middel behelst de klacht dat het hof aldus geen beslissing heeft genomen om 32 bij appelschriftuur genoemde personen als getuige c.q. deskundige te horen. De hiervoor onder 5.4 weergegeven passage vervat in het tussenarrest, inhoudende: “wijst af het verzoek tot het horen van alle overige opgegeven getuigen c.q. deskundigen” vormt een onvoldoende gemotiveerde beslissing op dit verzoek, aldus de steller van het middel. Immers had het hof de afwijzing van het verzoek ingevolge art. 418, eerste lid, juncto 288 Sv moeten toetsen aan het verdedigingsbelang.
5.6. Een (ter terechtzitting) gedaan verzoek tot het horen van getuigen zal behoorlijk onderbouwd moeten worden.6.Zonder zo’n onderbouwing kan het hof niet beoordelen of de noodzaak bestaat de verzochte getuigen te horen, laat staan te beoordelen of de verdachte door het niet horen in zijn verdediging is geschaad. Hieraan is in onderhavige zaak niet voldaan. Het verzoek om de in het middel bedoelde personen als getuige te horen is door de verdachte enkel toegelicht door vermelding van hun initialen, achternaam, geboorteplaats en woonplaats; van een tiental personen wordt zelfs geen geboorteplaats en woonplaats vermeld. Voor het overige wordt geen enkele reden genoemd waarom de getuigen moeten worden gehoord. Met ’s hofs overweging dat het het verzoek van “van alle overige opgegeven getuigen c.q. deskundigen” afwijst, heeft het hof de afwijzing van de 32 in het middel bedoelde getuigen dan ook voldoende gemotiveerd.
5.7. Het middel faalt.
6.
Het derde middel klaagt over ’s hofs afwijzing van het verzoek om de personen [getuige 17], [getuige 18], [getuige 27], [getuige 28], [getuige 29] en [getuige 25] als getuige te horen.
6.1.
De raadsman van de verdachte heeft alle in het middel bedoelde getuigen bij appelschriftuur opgegeven. Voorts heeft de raadsman bij brief van 23 maart 2011 ten aanzien van deze getuigen onder het kopje “getuigen terzake milieu” nader gemotiveerd waarom hij hen wenst te horen. Die onderbouwing komt erop neer dat de verklaringen van familie, vrienden en kennissen van het slachtoffer ([betrokkene 1]) terzake feit 1 relevant zijn voor de vaststelling dat het slachtoffer een drugsdealer was, in kringen van drugshandelaars verkeerde, waarin vuurwapens haast per definitie een prominente rol vervullen. Vervolgens heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2011 het verzoek om de in het middel bedoelde getuigen te horen herhaald. De onderbouwing van dat verzoek komt op het volgende neer:
- -
de getuige [getuige 18] heeft verklaard dat zij over een eventuele drugscarrière van het slachtoffer kan verklaren;
- -
de getuige [getuige 29] heeft duidelijk relevante informatie over het slachtoffer;
- -
de getuige [getuige 25] heeft verklaard over het functioneren van het slachtoffer, hij zou ruzie met de Antillianen hebben en heeft extra achtergrondinformatie;
- -
alle (getuigen) verzoeken worden gehandhaafd; en
- -
bij de beoordeling van het verzoek gaat het om het redelijkheidscriterium.
6.2.
Bij tussenarrest van 27 mei 2011 heeft het hof de afwijzing van het verzoek om de in het middel bedoelde getuigen te horen als volgt gemotiveerd:
“Omgevingsgetuigen
De verzoeken tot het horen van de navolgende getuigen worden afgewezen, omdat niet valt in te zien hoe verklaringen van hen van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing:
(…) onder meer: [getuige 17], [getuige 18], [getuige 27], [getuige 28], [getuige 29] en [getuige 25].”
6.3. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het hof bij de afwijzing van het verzoek om de in het middel bedoelde getuigen te horen niet de juiste maatstaf heeft gehanteerd, althans de afwijzing van dat verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. Anders dan in HR 23 november 1999, NJ 2000/128 gaat het hier immers om met naam genoemde getuigen, is duidelijk gemaakt in welk kader de raadsman de getuigen wenst te horen en voldoen de verzoeken aldus aan de vereisten voor een verzoek op de voet van art. 330 Sv, aldus de steller van het middel. Het hof had derhalve het verdedigingscriterium moeten toepassen, in plaats van het noodzakelijkheidscriterium. Subsidiair stelt het middel dat de afwijzing van het verzoek onbegrijpelijk is, nu de verzoeken uitgebreid zijn gemotiveerd, de getuigen niet in eerste aanleg zijn gehoord door de verdediging, terwijl in ieder geval de verklaringen van de getuigen [getuige 28] en [getuige 27] door de rechtbank tot het bewijs zijn gebezigd.
6.4. Voor zover het middel klaagt over toepassing van de onjuiste maatstaf faalt het. Immers heeft het hof door te overwegen dat het hof afziet van het horen van de getuigen omdat niet valt in te zien hoe hun verklaringen van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing juist het verdedigingscriterium gehanteerd. Voor zover het middel subsidiair erover klaagt dat ’s hofs afwijzing onbegrijpelijk is, faalt het eveneens. Immers wordt in de toelichting op het middel – anders dan dat de in het middel bedoelde getuigen niet zijn gehoord door de verdediging – niet onderbouwd op welke punten die afwijzing onbegrijpelijk is.
6.5. Het middel faalt mitsdien.
7.
Het vierde middel klaagt over ’s hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van de in de appelschriftuur onder 11 opgegeven “getuigen plaats delict”, zoals nader toegelicht bij brief van de raadsman van de verdachte van 23 maart 2011 en tevens ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2011, en de motivering van die afwijzing.
7.1.
Bij brief van 23 maart 2011 heeft de raadsman van de verdachte het in het middel bedoelde verzoek onderbouwd door aan te voeren dat er – kort gezegd – sprake is van een alternatief scenario. Dat alternatieve scenario komt erop neer dat het slachtoffer in het bezit was van een vuurwapen en dat hij deze heeft willen gebruiken. De PD-getuigen zouden kunnen verklaren over onder meer de afstand van de tennisbaan tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden van die schoten.
7.2.
Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2011 heeft de raadsman van de verdachte wederom verzocht de ‘plaatsdelict-getuigen’ te horen om dit ‘alternatieve scenario’ te onderzoeken. Door het horen dan wel opnieuw horen van de getuigen zou kunnen worden onderzocht of sprake is geweest van het gebruik van verschillende vuurwapens.
7.3.
Bij tussenarrest van 27 mei 2011 heeft het hof de afwijzing van het verzoek om de in het middel bedoelde getuigen te horen als volgt gemotiveerd:
“Het hof merkt op dat het dossier geen enkel concreet aanknopingspunt biedt voor een mogelijk ander scenario. De verdachte heeft eveneens geen opening gegeven om een ander scenario te kunnen veronderstellen. Hij heeft zich voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Onder deze omstandigheden is het hof niet gehouden alternatieve scenario’s te onderzoeken die theoretisch denkbaar zijn maar waarvoor zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden. Het onderzoek “Twist” is begonnen als een heel breed onderzoek. Uiteindelijk is men bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] terecht gekomen. De verdachte en medeverdachte Kronstadt zijn van meet af aan onderwerp geweest van dit onderzoek.
(…)”
7.4.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat de afwijzing van het verzoek om de in het middel bedoelde getuigen te horen ontoereikend is gemotiveerd, in aanmerking genomen dat door de raadsman uitvoerig is toegelicht dat er aanknopingspunten zijn voor alternatieve scenario’s. Voorts heeft de raadsman per getuige duidelijk verwoord wat de algemene vraagstelling is en tevens de vraagstelling per getuige, aldus de steller van het middel.
7.5.
Gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte aan zijn verzoek tot het horen van de ‘plaatsdelict’ getuigen ten grondslag heeft gelegd, zoals hiervoor verkort weergegeven onder 7.1 en 7.2, is ’s hofs oordeel dat het hof niet gehouden is alternatieve scenario’s te onderzoeken is, nu zich daarvoor in het dossier geen aanknopingspunten bevinden, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.7.De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dit alternatieve scenario uitsluitend aangevoerd dat het slachtoffer gewapend was op de plaats delict en dat er sprake zou zijn van het gebruik van verschillende wapens. Dit alternatieve scenario is door het hof gedeeltelijk in aanmerking genomen, nu het hof heeft overwogen dat het niet onmogelijk, maar ook niet onomstotelijk juist is dat het slachtoffer degene is geweest die het wapen bij zich heeft gehad, zodat het hof niet heeft kunnen vaststellen welke lezing de juiste is. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat in het middel wordt gelaten of het slachtoffer een wapen bij zich had. In zoverre was het voor het hof dan ook niet nodig om de getuigen hieromtrent nader te horen en is de afwijzing niet onbegrijpelijk. Ten aanzien van het gebruik van verschillende wapens heeft de raadsman van de verdachte niet aangevoerd in welk opzicht het horen van de PD- getuigen hierover opheldering zouden kunnen verschaffen. Derhalve hoefde het hof de getuigen hieromtrent evenmin nader te horen, en was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.
7.6.
Het middel faalt mitsdien.
8.
Het vijfde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen en daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.
8.1.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad een vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van zogenaamde shockschade, waarvan in casu sprake is, op voorhand niet-ontvankelijk is, omdat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Derhalve had het hof in onderhavige zaak de vordering niet-ontvankelijk moeten verklaren voor zover betrekking hebbende op de vergoeding van shockschade.
8.2.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg gevoegd in het strafgeding voor een schadebedrag van in totaal € 16.068,77 bestaande uit € 6.068,77 aan materiële schade en € 10.000 aan immateriële (shock) schade. De door de benadeelde partij geleden schade zou volgens het onderbouwde voegingsformulier zijn veroorzaakt door het onder 1. primair tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft die vordering in eerste aanleg tot een bedrag ad € 6.023,91 toegewezen, en de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijk vordering.
8.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 7 en 8 mei 2012 heeft de benadeelde partij [benadeelde] haar vordering nader toegelicht en heeft voorts haar vertegenwoordiger aangevoerd het niet eens te zijn met de overweging van de rechtbank dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade niet eenvoudig van aard is en dat er geen reden is de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Zoals blijkt uit voornoemd proces-verbaal en de daaraan gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman niets opgemerkt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij (volledig) kan worden toegewezen tot € 16.068,77 en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.068,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag € 6.023,91. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijk vordering. De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting van het hof niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
8.4.
Het middel faalt. Anders dan in HR 10 april 2007, NJ 2007/223 en HR 3 juli 2007, NJ 2007/413, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het hof de vordering van de benadeelde partij inzake shockschade niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat zij niet van eenvoudige aard is,8.heeft de verdediging in onderhavige zaak de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële en immateriële (‘shock’) schade noch de hoogte van het gevorderde bedrag betwist. In het licht van de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden,9.gelet op de inhoud van de ingediende vordering van de benadeelde partij en hetgeen door de benadeelde partij ter onderbouwing van die vorderingen naar voren is gebracht in het voegingsformulier,10.op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 april 201011.en op de terechtzittingen in hoger beroep van 7 en 8 mei 2012,12.en in aanmerking genomen dat door of namens de verdachte de vordering niet is betwist, is de toewijzing van de vordering niet onbegrijpelijk.13.Ik vermag niet in te zien welke gronden het hof ambtshalve noopten tot niet-ontvankelijkverklaring van het betreffende deel van de vordering. Het oordeel van het hof behoefde dan ook – ook in zoverre – geen nadere motivering.14.Ten overvloede merk ik op dat zelfs indien de verdediging op de voet van art. 361, derde lid, (oud) Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv het verzoek had ingediend ertoe strekkende dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, en te bepalen dat het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, het hof noch op grond van art. 361 Sv noch op grond van enige andere bepaling gehouden is dat oordeel nader te motiveren.15.
8.5.
Het middel faalt mitsdien eveneens.
9.
Ambtshalve wijs ik erop dat de Hoge Raad in deze zaak uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat de redelijke termijn is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
10.
De middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden verworpen.
11.
Andere gronden dan de hiervoor onder 9 genoemde grond waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen
12.
Deze conclusie strekt tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn in de mate die de Hoge Raad passend acht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑10‑2013
Vgl. HR 20 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2140 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2001:CA0431.
De voetnoten in het bestreden (promis) arrest zijn weggelaten.
Zie bijv. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, r.ov. 2.7.3 en HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5678, r.ov. 3.3.
Vgl. HR 15 januari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BY5679.
Vgl. HR 10 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8446.
Zie HR 7 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9992 (Puttense moordzaak II), t.a.v. het negende middel (HR: 81 RO).
HR 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2012:AZ5670 en HR 3 juli 2007, ECLI:NL:HR:2012:BA5624.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord door samen met zijn medeverdachte met een vuurwapen het slachtoffer op de openbare weg om het leven te brengen.
Aan het voegingsformulier is een toelichting gehecht, waarmee het gevorderde bedrag wordt onderbouwd. In die toelichting zet de benadeelde partij uiteen dat zij rechtstreeks geconfronteerd is met de gevolgen van de geweldpleging en dat zij hier nog steeds psychische klachten aan over heeft gehouden.
De jongste rechter heeft de inhoud van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] medegedeeld en voorts de inhoud van de slachtofferverklaring van [benadeelde] voorgehouden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zowel de benadeelde partij [benadeelde] als haar wettelijke vertegenwoordiger verklaard dat de dood van het slachtoffer een onomkeerbaar verlies is voor de benadeelde partij en haar twee dochtertjes.
Vgl. HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2743, NJ 2011/198.
HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6044.
Vgl. ten aanzien van het oude criterium HR 17 juni 1997, DD 97.301, rov. 4.2 (geen motiveringsplicht wanneer het hof de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk oordeelt ondanks een verzoek van de verdachte).
Beroepschrift 25‑01‑2013
DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE:
Requirant : [requirant]
Zaaknummer : S 12/02982
Raadslieden : mr J-L.A.M le Cocq d'Armandville en mr E.A. Blok
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van [requirant], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats], requirant in cassatie tegen een in zijn zaak door het Gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem gewezen veroordelend arrest van 31 mei 2012.
Voor deze cassatieprocedure kiest requirant woonplaats ten kantore van zijn raadslieden mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. E.A. Blok, advocaten te Rotterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Mathenesserlaan 233–235 (3021 HB ) Rotterdam.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 289 Sr, 359 jo 415 Sv geschonden, doordat het hof ten onrechte het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van moord, bewezen heeft verklaard en/of het hof heeft de bewezenverklaring onjuist dan wel onvoldoende en/of op onbegrijpelijke wijze gemotiveerd, nu de voorbedachte raad niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Toelichting:
1.1
Ten laste van requirant is door het hof bewezenverklaard dat:
‘1. primair.
hij op 13 januari 2008 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op/ door het (boven-)lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.’
1.2
Het arrest van het hof houdt — voor zover hier relevant — het navolgende in:
‘Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast:
- —
Op enig moment waren verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer] uit de auto.
- —
Verdachte en [medeverdachte] hadden op dat moment ieder een vuurwapen vast en [slachtoffer] had op dat moment geen vuurwapen (evt.: meer) in zijn handen.
- —
[slachtoffer] is vervolgens weggelopen.
- —
Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] gewapend achtervolgd.
- —
Verdachte is op [slachtoffer] gesprongen.
- —
Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] met een vuurwapen op zijn hoofd geslagen.
- —
[slachtoffer] is op de grond terechtgekomen.
- —
Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] geschopt, terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
- —
[medeverdachte] heeft op [slachtoffer] geschoten met 0 cm schootsafstand.
- —
[slachtoffer] heeft geroepen ‘nee nee niet doen’ en dat hij was geraakt.
- —
[medeverdachte] heeft nogmaals op [slachtoffer] geschoten met 0 cm schootsafstand.
- —
[medeverdachte] heeft met gestrekte arm geschoten.
- —
Op het moment dat [medeverdachte] schoot, lag [slachtoffer] op de grond en stonden [medeverdachte] en verdachte naast hem.
- —
[slachtoffer] is tengevolge van de schotverwonding aan zijn bovenlichaam overleden.
- —
[slachtoffer] is aangetroffen op een aantal meters afstand van de plek waar verdachte de auto had geparkeerd.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof het uitgesloten dat er sprake is geweest van een ongeluk. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] door middel van een opgezet schot door het bovenlichaam van het leven beroofd. Uit de aard van de gedraging alsmede uit de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, leidt het hof af dat [medeverdachte] op dat moment het opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden.
(…)
Voor het aannemen van voorbedachte raad is naar vaste jurisprudentie voldoende dat komt vast te staan dat de dader de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat —objectief gezien— gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het voorgaande volgt dat dat in deze zaak het geval is geweest. Het hof doelt daarbij in het bijzonder op de achtervolging door de gewapende verdachten van de onbewapende [slachtoffer] vanaf de plaats waar de auto is geparkeerd tot aan de plaats waar op [slachtoffer] is geschoten, op de verschillende vormen van fysiek geweld die [medeverdachte] en verdachte hebben gebruikt en op de tijd die tussen de twee schoten heeft gezeten. Daarnaast is vastgesteld dat er door [medeverdachte] is geschoten met gestrekte arm met 0 cm afstand. Deze gedragingen duiden er niet op dat verdachten hebben gehandeld in paniek of een andere plotselinge gemoedsbeweging; zij duiden veeleer op een weloverwogen optreden. Daarmee kan bewezen worden dat [medeverdachte] en verdachte hebben gehandeld met voorbedachte raad.’
1.3
In een zeer recent arrest, HR 15 januari 2013, LJN: BY5679, oordeelde Uw Raad:
‘r.o. 2.3 Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en Zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten — anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid — aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
2.4.
Het Hof heeft bij zijn oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, blijkens Zijn bewijsvoering vooral belang toegekend aan de ‘geruime tijd’ die de verschillende in de bewijsoverweging nader omschreven handelingen van de verdachte in beslag hebben genomen en aan het ontbreken van enige aanwijzing voor de mogelijkheid dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsbeweging en aan de aanwezigheid van aanwijzingen voor het tegendeel. Aldus heeft het Hof zijn oordeel dat de verdachte zich in het onderhavige geval gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, ook gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.’
1.4
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet dus komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechter dient dus in het bijzonder, indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. In casu volgt de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en is de motivering van het hof derhalve van groot belang.
1.5
De rechtbank in eerste aanleg sprak bij vonnis d.d. 28 april 2010 requirant vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van moord:
‘De rechtbank is daarbij echter niet gebleken dat er een vooropgezet plan van verdachten was om [slachtoffer] van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voorliggende bewijsmiddelen evenmin met voldoende zekerheid worden afgeleid dat er direct voorafgaand aan het afvuren van de schoten op [slachtoffer] bij de schutter sprake is geweest van een moment van kalm beraad of rustig overleg. Nu de rechtbank voorbedachten rade bij de doodslag op [slachtoffer] niet bewezen acht, dient verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van moord te worden vrijgesproken.’
1.6
Het hof dacht hier anders over en stelt in het arrest dat requirant de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat —objectief gezien— gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof motiveert dat aan de hand van het navolgende:
- 1.
de achtervolging door de gewapende verdachten van de onbewapende [slachtoffer] vanaf de plaats waar de auto is geparkeerd tot aan de plaats waar op [slachtoffer] is geschoten;
- 2.
op de verschillende vormen van fysiek geweld die [medeverdachte] en verdachte hebben gebruikt;
- 3.
op de tijd die tussen de twee schoten heeft gezeten;
- 4.
vastgesteld is dat er door [medeverdachte] is geschoten met gestrekte arm met 0 cm afstand.
Het hof meent dat deze gedragingen er niet op duiden dat verdachten hebben gehandeld in paniek of een andere plotselinge gemoedsbeweging; zij duiden veeleer op een weloverwogen optreden.
1.7
De bovengenoemde vier punten die het hof noemt zullen achtereenvolgens worden besproken.
1. De achtervolging
1.8
Ten aanzien van de achtervolging (door de gewapende verdachten van de onbewapende [slachtoffer] vanaf de plaats waar de auto is geparkeerd tot aan de plaats waar op [slachtoffer] is geschoten) heeft het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vastgesteld:
‘[slachtoffer] is aangetroffen op een aantal meters afstand van de plek waar verdachte de auto had geparkeerd.’
1.9
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt niet meer of anders dan dat er inderdaad een aantal meters afstand zat tussen de plek waar de auto geparkeerd stond en de plek waar [slachtoffer] is geschoten.1.
1.10
Uit het bovenstaande kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat requirant de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat —objectief gezien— gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het bovenstaande duidt eerder op het tegendeel. Er zaten immers slechts een paar meters afstand tussen die twee verschillende plaatsen. In het afleggen van een dergelijke korte afstand is het niet aannemelijk dat er tijd en gelegenheid is geweest voor kalm beraad en rustig overleg.
2. Fysiek geweld
1.11
Ten aanzien van de verschillende vormen van fysiek geweld heeft het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vastgesteld:
- —
Verdachte is op [slachtoffer] gesprongen.
- —
Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] met een vuurwapen op zijn hoofd geslagen.
- —
[slachtoffer] is op de grond terechtgekomen.
- —
Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] geschopt, terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
1.12
Zowel [medeverdachte] als requirant verklaren zelf geweld te hebben toegepast jegens [slachtoffer]. Het bovenstaande heeft het hof inderdaad kunnen vaststellen op grond van de bewijsmiddelen.
Echter, deze geweldshandelingen duiden niet op kalm beraad en rustig overleg, maar juist op het tegendeel, te weten het handelen in paniek en/of vanuit een gemoedsopwelling.
1.13
De raadsman van requirant heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het navolgende aangevoerd:
‘Conclusie ten aanzien van de feiten:
Op basis van de voorgaande analyse van de relevante delen van het dossier meent de verdediging genoegzaam te hebben aangetoond dat er geen sprake is geweest van een zonder mededogen met een vuurwapen [slachtoffer] van het leven beroven.
Waar wel sprake van is geweest, is van een uit de hand gelopen ruzie om verdovende middelen. Een ruzie die uitmondde in een worsteling c.q. vechtpartij om de autosleutel tussen [slachtoffer] en de verdachten. Tijdens deze worsteling had [medeverdachte] in zijn hand het pistool van het merk Zastava, model 70. En tijdens deze vechtpartij is dit pistool per ongeluk afgegaan terwijl de loop drukte tegen de linkerschouder rugzijde van [slachtoffer]. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] derhalve niet opzettelijk doch per ongeluk beschoten. Dit alles met het pistool dat door [slachtoffer] op de plaats delict was gebracht en dat door [slachtoffer] zelf was geladen. Dat het een ongeluk is geweest wordt nog onderstreept door hetgeen cliënt verklaart in het OVC-gesprek van 19 juni 2008 tegenover zijn zuster en [naam 1]. Hij zegt daar in casu dat hij (derde persoon) ([medeverdachte]: CJ) het niet expres heeft gedaan.
Er was op 13 januari 2008 op de Cervanteslaan te Utrecht dus sprake van een buitengewoon ongelukkige samenloop van omstandigheden waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen en niet van een meedogenloos om het leven brengen van [slachtoffer].
Juridische implicaties:
De verdediging zal aan de hand van hetgeen is geconcludeerd ten aanzien van de feiten aangeven welke juridische gevolgen deze feiten hebben voor wat betreft de verwijten onder feit 1.
Moord ex art. 289 juncto 47 Sr.
Onder feit 1 primair wordt cliënt verweten dat hij heeft medegepleegd de moord op [slachtoffer].
Van dit onderdeel onder feit 1 is cliënt in eerste aanleg vrijgesproken. Ook in hoger beroep zal cliënt van het medeplegen van moord moeten worden vrijgesproken. Immers, [medeverdachte] had geen eigen vuurwapen bij zich op de plaats delict en niet bewezen kan worden dat hij na kalm beraad en rustig overleg een duidelijk wilsbesluit heeft genomen om met het vuurwapen van [slachtoffer] deze zelfde [slachtoffer] te doden. Nu cliënt niet wist dat [medeverdachte] het vuurwapen van [slachtoffer] vasthad en geen enkele invloed heeft gehad op een eventueel, na kalm beraad en rustig overleg genomen, wilsbesluit van [medeverdachte] om te schieten dient cliënt van het medeplegen van moord te worden vrijgesproken. Feitelijk staat tevens het gegeven dat het afgaan van het vuurwapen een ongelukkige samenloop van omstandigheden blijkt te zijn geweest er sowieso aan in de weg dat tot moord gekwalificeerd kan worden.
Cliënt dient derhalve te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 primair wordt tenlastegelegd.’
1.14
Uit het bovenstaande kan niet zonder meer worden afgeleid dat requirant de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat —objectief gezien— gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het bovenstaande duidt meer op het handelen in paniek en/of gemoedsopwelling.
3. Tijd tussen de schoten
1.15
Ten aanzien van de tijd die er heeft gezeten tussen de schoten heeft het hof überhaupt niets vastgesteld. Noch blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen concreet hoeveel tijd er zat tussen de vermeende twee schoten.
1.16
Uit de verklaringen van de getuigen die voor het bewijs zijn gebezigd kan het volgende worden afgeleid: Requirant en [medeverdachte] hebben verklaard over slechts één schot. Getuige [getuige 2] heeft het ook over één schot. Getuige [getuige 3] heeft gehoord dat er werd geschoten, waarbij onduidelijk blijft hoeveel schoten zij heeft gehoord. De overige getuigen verklaren over twee schoten, waarbij getuigen [getuige 1] en [getuige 4] verklaren dat zij tussen de schoten hoorden dat er iets werd gezegd in de trant van: ‘Nee, niet doen’. Dat laat de mogelijkheid open dat er slechts een paar seconden zat tussen een eerste en tweede schot.
1.17
Nu het hof niet heeft vastgesteld hoeveel tijd er zat tussen de schoten en nu dat eveneens niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen blijft het derhalve mogelijk dat er slechts zeer korte tijd tussen de twee schoten zat. Op grond hiervan kan dan ook niet worden afgeleid dat er gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
4. Schieten met gestrekte arm
1.18
Het hof heeft in het arrest ten aanzien van feit 1 onder ‘overwegingen’ op grond van de bewijsmiddelen onder meer vastgesteld dat [medeverdachte] met gestrekte arm heeft geschoten. Dit volgt echter niet uit de gebezigde wettige bewijsmiddelen.
1.19
Géén van de gebezigde bewijsmiddelen houdt namelijk in dat [medeverdachte] (of een ander) met gestrekte arm heeft geschoten.2. Het hof verwijst naar een aantal verklaringen van (oog)getuigen plaats delict. De verklaring van de getuige [getuige 5] wordt in het arrest als volgt weergegeven:
‘De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij vanuit een woning gelegen aan de Dickenslaan twee knallen hoorde. Hij keek door het raam naar buiten en zag op de hoek van de Cervanteslaan met de Dickenslaan een man op de grond liggen. Bij de man stonden twee personen. De ene persoon stond ter hoogte van het middel van de liggende man. Deze persoon had een voorwerp in zijn rechterhand dat eruit zag als een pistool. Hij hield zijn rechterarm gestrekt richting het lichaam van de liggende man, ter hoogte van diens borst of hoofd. De andere persoon stond ter hoogte van de rechterschouder van het slachtoffer.’
1.20
De getuige verklaart dus wel iemand te hebben gezien die met gestrekte arm, met in zijn hand een voorwerp dat eruit zag als een pistool, richting het slachtoffer stond. Het hof stelt echter eveneens vast dat twee keer is geschoten, en er dus twee knallen zijn geweest. Getuige [getuige 5] verklaart dat hij eerst twee knallen hoorde, vervolgens uit het raam keek en toen pas de mannen zag. Hij heeft dus niet gezien dat er werd geschoten. Daarbij komt dat als we de verklaring van getuige [getuige 5] nader bekijken, blijkt dat hij na het horen van de knallen op de bank bleef zitten. Zijn vriend ging naar het raam om te kijken, waarna hij op enig moment ook naar het raam ging. Tussen het horen van de knallen en het uit het raam kijken zat dus behoorlijk wat tijd.
1.21
Waaraan het hof het feit heeft ontleend dat [medeverdachte] zou hebben geschoten met gestrekte arm wordt in de bewijsmotivering derhalve ten onrechte niet vermeld. Dit gebrek dient te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van feit 1, nu het hier gaat om een essentieel gegeven voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad.
1.22
Het arrest houdt immers in:
‘Voor het aannemen van voorbedachte raad is naar vaste jurisprudentie voldoende dat komt vast te staan dat de dader de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat —objectief gezien— gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het voorgaande volgt dat dat in deze zaak het geval is geweest. Het hof doelt daarbij in het bijzonder op de achtervolging door de gewapende verdachten van de onbewapende [slachtoffer] vanaf de plaats waar de auto is geparkeerd tot aan de plaats waar op [slachtoffer] is geschoten, op de verschillende vormen van fysiek geweld die [medeverdachte] en verdachte hebben gebruikt en op de tijd die tussen de twee schoten heeft gezeten. Daarnaast is vastgesteld dat er door [medeverdachte] is geschoten met gestrekte arm met 0 cm afstand. Deze gedragingen duiden er niet op dat verdachten hebben gehandeld in paniek of een andere plotselinge gemoedsbeweging; zij duiden veeleer op een weloverwogen optreden. Daarmee kan bewezen worden dat [medeverdachte] en verdachte hebben gehandeld met voorbedachte raad.’
1.23
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het hof ten onrechte het medeplegen van moord bewezen heeft verklaard, nu de voorbedachte raad niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De bewezenverklaring is onvoldoende en/of op onbegrijpelijke wijze gemotiveerd.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo415 Sv geschonden, doordat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen op een bij appelschriftuur gedaan verzoek tot het horen van getuigen, althans heeft het hof de afwijzing van de verzoeken onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
2.1
Namens requirant is op 11 mei 2010 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 28 april 2010. Door de raadsman van requirant is op 21 mei 2010 een appelschriftuur gezonden aan het hof. Deze schriftuur bevat onder meer de navolgende verzoeken:
‘De verdediging wenst terzake feit 1 tevens de navolgende personen te horen als getuige:
- —
de heer [getuige 6], geboren [geboortedatum] 1977, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 7], geboren [geboortedatum] 1976, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 8], geboren [geboortedatum] 1973, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 9], geboren [geboortedatum] 1976, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 10], geboren [geboortedatum] 1969, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 11], geboren [geboortedatum] 1990, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 12], geboren [geboortedatum] 1975, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 13], geboren [geboortedatum] 1981, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 14], geboren [geboortedatum] 1978, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 15], geboren [geboortedatum] 1987, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 16], geboren [geboortedatum] 1979, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 17], geboren [geboortedatum] 1965, woonplaats [woonplaats];
- —
de twee Antillianen genoemd door getuige [getuige 17], nadere gegevens onbekend;
- —
de heer [getuige 18], geboren [geboortedatum] 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 19], geboren [geboortedatum] 1989, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 20], geboren [geboortedatum] 1984, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 21], geboren 1964, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 22], geboren [geboortedatum] 1963, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 23], geboren [geboortedatum] 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 24], geboren [geboortedatum] 1977, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 25], geboren [geboortedatum] 1985, thans mogelijk gedetineerd;
- —
mevrouw [getuige 26], geboren [geboortedatum] 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [naam 1], geboren [geboortedatum] 1982, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 27], geboren [geboortedatum] 1983, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 28], geboren [geboortedatum] 1984, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 29], geboren [geboortedatum] 1982, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 30], geboren [geboortedatum] 1985, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 31], geboren [geboortedatum] 1987, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 32], geboren [geboortedatum] 1973, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 33], geboren [geboortedatum] 1973, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 34], geboren [geboortedatum] 1982, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 35], geboren [geboortedatum] 1986, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 36], geboren [geboortedatum] 1975, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 37], broer van getuige [getuige 36];, nadere gegevens onbekend;
- —
de heer [getuige 38], geboren [geboortedatum] 1988, thans mogelijk gedetineerd;
- —
de heer [getuige 39], geboren [geboortedatum] 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 40], roepnaam [roepnaam], nadere gegevens onbekend;
- —
de heer [getuige 41], geboren [geboortedatum] 1984, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 42], geboren [geboortedatum] 1986, woonplaats [woonplaats];
De verdediging wenst terzake feit 4 de navolgende personen te horen als getuige:
- —
de heer [getuige 43], geboren [geboortedatum] 1983, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 44], geboren [geboortedatum] 1958, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 45], geboren [geboortedatum] 1977, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 46], geboren [geboortedatum] 1981, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 47], geboren [geboortedatum] 1971, woonplaats [woonplaats];
- —
[getuige 48];
- —
[getuige 49];
- —
[getuige 50];
- —
[getuige 51];
- —
[getuige 52];
- —
Professor dr. [getuige 53];
- —
Een tweede deskundige ter toetsing van het rapport van prof. [getuige 53].
Voorts wenst de verdediging te horen als getuige de navolgende personen:
- —
de heer [getuige 54], brigadier van politie. [woonplaats];
- —
een getuige-deskundige op het gebied van de plaatsbepaling van telefoons op basis van de locatie van de Zogenaamde zendmasten;
- —
de heer N.M. van der Geest, onderzoeker van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag;
- —
de heer W. Kerkhoff, onderzoeker bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag;
- —
de heer S.B.C,G, Chang, onderzoeker bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag;
- —
de heer P.J.M. Pauw- Vugts, onderzoeker bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag;
- —
een wetenschappelijk geschoolde deskundige op het vlak van het constateren van schootsafstand in het algemeen en ten aanzien van de constatering van opgezette schoten in het bijzonder;
- —
dr. B. Kubat, arts en patholoog.’
2.2
De raadsman merkt ten aanzien van de niet nader gemotiveerde verzoeken in zijn brief d.d. 23 maart 2011 — voor zover hier van belang — het navolgende op:
‘Tenslotte doet de verdediging expliciet geen afstand van die onderzoekswensen die wel zijn geformuleerd in het appelschriftuur d.d. 21 mei 2010 doch niet zijn gemotiveerd in dit geschrift.’
2.3
De pleitnota van de raadsman d.d. 13 mei 2011 houdt — voor zover hier relevant — het navolgende in:
‘Voor het overige verwijst de verdediging met nadruk naar haar schriftelijke motivering d.d. 23 maart 2011.’
2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 mei 2011 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Alle verzoeken die ik nu niet nader heb besproken, wens ik te handhaven.’
(…)
De raadsman deelt mede:
Het verzoek de stukken in eerste aanleg als herhaald en ingelast te beschouwen, net zoals de stukken van de raadsman van de medeverdachte die over en weer zijn overgelegd, is niet bedoeld als een algemene verwijzing. Ik heb verwezen naar mijn appelmemorie. Ik vraag het hof vooral om de brief van 23 maart 2011 te bekijken en mijn pleitnota van vandaag. Het gaat om het redelijkheidscriterium. Naar mijn mening heb ik duidelijk gemaakt waarom de opgegeven getuigen dienen te worden gehoord. Ik acht de verzoeken voor toekenning vatbaar.’
2.5
De raadsman heeft zich derhalve op vier verschillende momenten uitgelaten over zijn onderzoekswensen. Hij heeft bij appelschriftuur een groot aantal getuigen opgegeven. Deze getuigen zijn daarin met naam genoemd en de raadsman heeft in algemene zin aangegeven omtrent welk feit hij ze wenst te horen. Vervolgens heeft de raadsman per brief zijn verzoeken nader gemotiveerd en aangegeven expliciet geen afstand te doen van alle bij appelschriftuur opgegeven getuigen. In zijn pleitnota d.d. 13 mei 2011 en ter terechtzitting d.d. 13 mei 2011 maakt de raadsman nogmaals kenbaar bij zijn eerder gedane verzoeken te persisteren. Dat de raadsman ter zitting het hof heeft gevraagd om ‘vooral naar de brief van 23 maart 2011 en pleitnota te kijken’, neemt niet weg dat de raadsman in zijn brief d.d. 23 maart 2011, alsmede ter zitting d.d. 13 mei 2011 expliciet de verzoeken zoals gedaan bij appelschriftuur heeft gehandhaafd.
2.6
De rechter is gehouden op een bij appelschriftuur gedaan verzoek, indien dit is herhaald ter terechtzitting — hetgeen in casu het geval is — te beslissen.3. Het tussenarrest d.d. 27 mei 2011, noch het arrest d.d. 31 mei 2012 houdt een dergelijke beslissing in.
2.7
Het tussenarrest van het hof d.d. 27 mei 2011 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Oordeel van het hof
Rechtmatigheidsgetuigen
Het verzoek tot het horen van de getuigen die zouden kunnen verklaren omtrent het ontbrekende schriftelijke bevel OVC wordt afgewezen. Dat een schriftelijk bevel OVC ontbrak, staat vast.
Onomstreden is dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Nu het schriftelijk bevel ontbrak en mensen die uitvoerende werkzaamheden hebben verricht, erkend hebben in de strijd met de regels te hebben gehandeld, is verdachte in redelijkheid niet in zijn verdedigingsbelang geschaad door het niet horen van de getuigen. De aan dit verzuim te verbinden consequenties staan te zijner tijd ter beoordeling aan het hof. Het verzoek tot het horen van de navolgende getuigen wordt derhalve afgewezen:
- —
[getuige 55];
- —
[getuige 56];
- —
[getuige 57];
- —
[getuige 58];
- —
[getuige 59];
- —
[getuige 60];
- —
[getuige 61];
- —
[getuige 62];
- —
De ambtenaar c.q. ambtenaren als bedoeld in artikel 5, tweede lid, en artikel 6, eerste lid van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering.
De (voorwaardelijke) verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden eveneens afgewezen, nu het hof gezien het bovenoverwogen van oordeel is dat verdachte door het niet horen van deze getuigen evenmin in zijn verdedigingsbelang kan worden geschaad:
- —
mevrouw mr. F.M. van Lenthe, advocaat-generaal;
- —
mr. A.F.M. van Veghel, officier van justitie;
- —
mr. J. Bac, officier van justitie;
- —
mr. A.M. Gruschke, officier van justitie;
- —
P.B.M. Hendrinks, rechercheur;
- —
mevrouw M.E. van der Vis, rechercheur.
De voorwaardelijk gedane verzoeken tot het horen van ‘derden’over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het opsporingsmiddel OVC in de onderhavige zaak is ingezet en gecontinueerd worden afgewezen, nu het hof het horen van deze getuigen niet noodzakelijk acht.
Getuigen plaats delict / mogelijk verschillende scenario's
Het hof merkt op dat het dossier geen enkel concreet aanknopingspunt biedt voor een mogelijk ander scenario. De verdachte heeft eveneens geen opening gegeven om een ander scenario te kunnen veronderstellen. Hij heeft zich voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Onder deze omstandigheden is het hof niet gehouden alternatieve scenario's te onderzoeken die theoretisch denkbaar zijn maar waarvoor zich in het dossier geen aanknopingpunten bevinden. Het onderzoek ‘Twist’ is begonnen als een heel breed onderzoek. Uiteindelijk is men bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] terecht gekomen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn niet van meet af aan onderwerp geweest van dit onderzoek.
Het verzoek tot het entameren van een reconstructie wordt afgewezen, nu er naar het oordeel van het hof geen noodzaak toe bestaat. Er zijn alternatieve scenario's waaruit gekozen zou moeten worden en waartoe een reconstructie van dienst zou kunnen zijn.
Gelet op het vorenstaande is ook het horen van de in dit kader verzochte getuigen niet zinvol en wordt verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad door het niet horen van de verzochte getuigen. De verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden daarom afgewezen:
- —
[getuige 1];
- —
[getuige 2];
- —
[getuige 5];
- —
[getuige 3];
- —
[getuige 63];
- —
[getuige 64];
- —
[getuige 65];
- —
[getuige 66];
- —
[getuige 67];
- —
[getuige 68];
- —
[getuige 4];
- —
[getuige 69].
Omgevingsgetuigen
De verzoeken tot het horen van de navolgende getuigen worden afgewezen, omdat niet valt in te zien hoe verklaringen van hen van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing:
- —
[getuige 13];
- —
[getuige 19];
- —
[getuige 11];
- —
[getuige 36];
- —
[getuige 10];
- —
[getuige 7];
- —
[getuige 70];
- —
[getuige 6];
- —
[getuige 8] (bijnaam [bijnaam]);
- —
[getuige 71];
- —
[getuige 27];
- —
[getuige 18];
- —
[getuige 14];
- —
[getuige 21].’
Overige getuigen en deskundigen
De verzoek tot het horen van de volgende getuigen c.q. deskundigen worden toegewezen:
- —
[medeverdachte];
- —
De heer ing. S.B.C.G. Chang, onderzoeker bij het NFI;
- —
Mevrouw ing. P.J.M. Pauw-Vugts;
- —
[getuige 28];
- —
[getuige 29];
- —
[getuige 72].
De verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden afgewezen, nu het hof van mening is dat hiertoe geen noodzaak bestaat:
- —
[getuige 26];
- —
[naam 1];
- —
de Antiliaanse verbalisanten ([verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4]).
Tevens wordt het verzoek tot het horen van prof dr. [getuige 53] als getuige afgewezen. Niet in de juistheid van het rapport van [getuige 53] wordt door de verdediging betwist, integendeel, maar het oordeel van de rechtbank over dat rapport. Dit maakt het horen van de heer [getuige 53] overbodig en brengt met zich dat de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad door het niet horen van de heer [getuige 53].
Zaak Eindhoven
De verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden toegewezen:
- —
[getuige 43]
- —
[getuige 44]
- —
[getuige 46].
Het hof acht het wederom horen van de reeds bij de rechter-commissaris gehoorde getuige [getuige 45] niet noodzakelijk.
Aanvullend onderzoek / overige verzoeken
- 1.
het verzoek tot het aan het dossier toevoegen van documenten met betrekking tot de toetsing door en toestemming van de Centrale Toetsingscommissie van het College van procureurs-generaal inzake de inzet van het technische hulpmiddel conform artikel 126I van het Wetboek van Strafvordering vanaf april/mei 2008 wordt afgewezen. De stukken van CTC zijn niet aan te merken als stukken die — in aanvulling op reeds in het dossier aanwezige stukken— redelijkerwijs van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende zin hetzij in voor hem ontlastende zin. Bovendien betreft deze procedure een interne instructienorm, die niet in het leven is geroepen ter bescherming van de belangen van verdachte.
- 2.
Het hof heeft nota genomen van de toezegging van de advocaat-generaal, dat zij de verdediging in de gelegenheid zal stellen, de telefoongesprekken uit te luisteren waaraan medeverdachte [medeverdachte] deelneemt. Het aanvullende verzoek om een deskundige op het gebied van plaatsbepaling van telecommunicatie te benoemen wordt afgewezen. Het hof acht hiertoe geen noodzaak aanwezig.
- 3.
Het verzoek nader onderzoek te verrichten naar de zaak Dashveld en stukken uit dat onderzoek aan het dossier toe te voegen wordt afgewezen, nu het hof de noodzaak hiertoe niet aanwezig acht.
- 4.
Het verzoek om het telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte] van 22 juni 2008 om 8.48 uur opnieuw uit te luisteren wordt toegewezen. Indien hiervoor (nog) aanleiding bestaat, dient dit gesprek opnieuw te worden vertaald.
- 5.
Het verzoek de vermeende telefoonnummers van medeverdachte [medeverdachte] eindigend op 260 en 262 nader te onderzoek wordt toegewezen.
- 6.
Het verzoek om uitlatingen van verdachte tijdens de OVC-gesprekken nader te onderzoeken op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid wordt afgewezen, nu het hof de noodzaak hiertoe niet aanwezig acht.
- 7.
Het verzoek tot het beluisteren van de door verdachte gevoerde OVC-gesprekken, opgenomen tussen 10 juni 2008 tot en met 15 juli 2008 wordt toegewezen.
- 8.
Het verzoek tot het toevoegen aan het dossier van het uittreksel uit het justitiëel documentatie register van het slachtoffer [slachtoffer] wordt afgewezen, om dat niet valt in te zien wat het belang is van het strafrechtelijk verleden van [slachtoffer] voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
- 9.
Het verzoek met betrekking tot de veiliggestelde camerabeelden en onderzoek naar de camera's wordt afgewezen. Nadere vragen zijn reeds in een aanvullend proces-verbaal beantwoordt. Naar het oordeel van het hof ontbreekt de noodzaak voor nader onderzoek.
- 10.
Het verzoek tot stellen van nadere vragen aan een deskundige ten aanzien van de uitkomsten van het DNA-onderzoek (monster EVA092#2, monster EVA A092#3 en monster AAAA1979NL#1) wordt toegewezen.
Beslissing
Het hof:
Wijst toe het verzoek tot het horen van de getuigen:
- —
[medeverdachte];
- —
Ing S.B.C.G. Chang, onderzoeker bij het NFI:
- —
ing. P.J.M. Pauw-Vugts;
- —
[getuige 28];
- —
[getuige 29];
- —
[getuige 72];
- —
[getuige 43]
- —
[getuige 44]
- —
[getuige 46].
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht, met voormeld doel.
Wijst af het verzoek tot het horen van alle overige opgegeven getuigen c.q. deskundigen.
Wijst af het verzoek tot het houden van een reconstructie.
Wijst af het verzoek tot het houden van een reconstructie.
Wijst af het verzoek tot het toevoegen van documenten met betrekking tot de toetsing door en toestemming van de Centrale Toetsingscommissie en het College van procureurs-generaal inzake de inzet van het technische hulpmiddel conform artikel 126I van het Wetboek van Strafvordering vanaf april/ mei 2008.
Wijst af het aanvullende verzoek tot het benoemen van een getuige-deskundige op het gebied van de plaatsbepaling van telecommunicatie.
Wijst af het verzoek nader onderzoek te verrichten naar de zaak [getuige 34] en stukken uit die zaak toe te voegen aan het dossier.
Wijst toe het verzoek om het telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte] van 22 juni 2008 om 8.48 opnieuw uit te luisteren. Het hof wijst ook het verzoek toe om, als hiertoe aanleiding bestaat, dit gesprek opnieuw te vertalen.
Wijst toe het verzoek om de vermeende telefoonnummers van medeverdachte [medeverdachte] eindigend op 260 en 262 nader te onderzoeken.
Wijst af het verzoek de uitlatingen van verdachte tijdens OVC-gesprekken nader te onderzoeken op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid.
Wijs toe het verzoek tot het door de verdediging beluisteren van de door verdachte gevoerde OVC-gesprekken, opgenomen tussen 10 juni 2008 tot en met 15 juli 2008.
Wijst af het verzoek tot het toevoegen aan het dossier van een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van het slachtoffer [slachtoffer].
Wijst af het verzoek met betrekking tot veiliggestelde camerabeelden en onderzoek naar de camera's.’
2.8
Het tussenarrest van het hof d.d. 27 mei 2011 bevat onder het kopje ‘Beslissing’ wel de navolgende passage:
‘Wijst af het verzoek tot het horen van alle overige opgegeven getuigen c.q. deskundigen.’
Echter, in samenhang bezien met het gehele tussenarrest moet het ervoor worden gehouden dat het hof hiermee kennelijk heeft bedoeld alle overige opgegeven getuigen c.q. deskundigen zoals deze worden besproken onder het kopje ‘oordeel van het hof’. Immers, onder het kopje ‘beslissing’ wordt nog even samengevat wat onder het kopje ‘oordeel van het hof’ is besproken. Expliciet wordt toegewezen de verzoeken tot het horen van getuigen:
- ‘—
[medeverdachte];
- —
Ing S.B.C.G. Chang, onderzoeker bij het NFI:
- —
ing. P.J.M. Pauw-Vugts;
- —
[getuige 28];
- —
[getuige 29];
- —
[getuige 72];
- —
[getuige 43]
- —
[getuige 44]
- —
[getuige 46].’
Het verzoek tot het horen van alle overige getuigen c.q. deskundigen wordt afgewezen, waarmee kennelijk wordt bedoeld onder meer de getuigen:
- ‘—
[getuige 55];
- —
[getuige 56];
- —
[getuige 57];
- —
[getuige 58];
- —
[getuige 59];
- —
[getuige 60];
- —
[getuige 61];
- —
[getuige 62];
- —
De ambtenaar c.q. ambtenaren als bedoeld in artikel 5, tweede lid, en artikel 6, eerste lid van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering.
- —
mevrouw mr. F.M. van Lenthe, advocaat-generaal;
- —
mr. A.F.M. van Veghel, officier van justitie;
- —
mr. J. Bac, officier van justitie;
- —
mr. A.M. Gruschke, officier van justitie;
- —
P.B.M. Hendrinks, rechercheur;
- —
mevrouw M.E. van der Vis, rechercheur.
- —
[getuige 1];
- —
[getuige 2];
- —
[getuige 5];
- —
[getuige 3];
- —
[getuige 63];
- —
[getuige 64];
- —
[getuige 65];
- —
[getuige 66];
- —
[getuige 67];
- —
[getuige 68];
- —
[getuige 4];
- —
[getuige 69].
- —
[getuige 13];
- —
[getuige 19];
- —
[getuige 11];
- —
[getuige 36];
- —
[getuige 10];
- —
[getuige 7];
- —
[getuige 70];
- —
[getuige 6];
- —
[getuige 8] (bijnaam [bijnaam]);
- —
[getuige 71];
- —
[getuige 27];
- —
[getuige 18];
- —
[getuige 14];
- —
[getuige 21].’
- —
[getuige 26];
- —
[naam 1];
- —
de Antiliaanse verbalisanten ([verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4]);
- —
[getuige 45];
- —
[getuige 53].’
2.9
Over de navolgende getuigen zoals genoemd bij appelschriftuur heeft het hof aldus geen beslissing genomen:
- ‘—
de heer [getuige 9], geboren [geboortedatum] 1976, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 12], geboren [geboortedatum] 1975, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 15], geboren [geboortedatum] 1987, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 16], geboren [geboortedatum] 1979, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 17], geboren [geboortedatum] 1965, woonplaats [woonplaats];
- —
de twee Antillianen genoemd door getuige [getuige 17], nadere gegevens onbekend;
- —
de heer [getuige 20], geboren [geboortedatum] 1984, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 21], geboren 1964, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 22], geboren [geboortedatum] 1963, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 23], geboren [geboortedatum] 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 24], geboren [geboortedatum] 1977, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 25], geboren [geboortedatum] 1985, thans mogelijk gedetineerd;
- —
mevrouw [getuige 30], geboren [geboortedatum] 1985, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 31], geboren [geboortedatum] 1987, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 32], geboren [geboortedatum] 1973, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 33], geboren [geboortedatum] 1973, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 34], geboren [geboortedatum] 1982, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 35], geboren [geboortedatum] 1986, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 36], geboren [geboortedatum] 1975, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 37], broer van getuige [getuige 36];, nadere gegevens onbekend;
- —
de heer [getuige 38], geboren [geboortedatum] 1988, thans mogelijk gedetineerd;
- —
de heer [getuige 39], geboren 18 januari 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 40], roepnaam [roepnaam], nadere gegevens onbekend;
- —
de heer [getuige 41], geboren [geboortedatum] 1984, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 42], geboren [geboortedatum] 1986, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 47] geboren [geboortedatum] 1971, woonplaats [woonplaats];
- —
[getuige 48];
- —
[getuige 49];
- —
[getuige 50];
- —
[getuige 51];
- —
[getuige 52];
- —
Een tweede deskundige ter toetsing van het rapport van prof. [getuige 53].’
2.10
Anders dan in HR 23 november 1999, NJ 2000/128 gaat het hier om met naam genoemde getuigen, is duidelijk gemaakt in welk kader de raadsman de getuigen wenste te horen en voldoet dit verzoek derhalve aan de vereisten voor een verzoek cfm artikel 330 Sv.4. Het hof had een (expliciete) beslissing dienen te geven. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting, noch het (tussen)arrest houdt een zodanige beslissing in. Dat verzuim heeft ingevolge artikel 330 Sv jo 415 Sv nietigheid tot gevolg.
2.11
Het tussenarrest van het hof d.d. 27 mei 2011 bevat zoals gezegd onder het kopje ‘Beslissing’ de navolgende passage:
‘Wijst af het verzoek tot het horen van alle overige opgegeven getuigen c.q. deskundigen.’
Indien dit — anders dan hiervoor betoogd — moet worden gezien als een beslissing omtrent de hierboven onder 2.1 bij appelschriftuur opgegeven verzoeken, dan is deze beslissing niet, althans onvoldoende met redenen omkleed. Nu het getuigen betrof die bij appelschriftuur waren opgegeven, kon het hof, gelet op art. 418, eerste lid Sv joart. 288 Sv de verzoeken slechts afwijzen op de in het eerste lid van laatstgenoemde bepaling genoemde gronden.
2.12
Voor het onderhavige geval betekent dit dat het hof had moet bezien of redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het afzien van de oproeping van voornoemde getuigen requirant niet in zijn verdediging werd geschaad. Uit het (tussen)arrest kan niet (zonder meer) volgen dat het hof die maatstaf heeft aangelegd. De afwijzing van de verzoeken is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 288, 410, 418, 359 jo415 Sv geschonden, doordat het hof ten onrechte het verzoek tot het horen van getuigen heeft afgewezen waarbij het hof een onjuist criterium heeft gehanteerd, althans heeft het hof de afwijzing van de verzoeken onvoldoende, dan wel op onbegrijpelijke wijze gemotiveerd.
Toelichting:
3.1
Namens requirant is op 11 mei 2010 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 28 april 2010. Door de raadsman van requirant is op 21 mei 2010 een appelschriftuur gezonden aan het hof. Deze schriftuur bevat onder meer de navolgende verzoeken:
‘De verdediging wenst terzake feit 1 tevens de navolgende personen te horen als getuige:
- —
de heer [getuige 6], geboren [geboortedatum] 1977, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 7], geboren [geboortedatum] 1976, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 8], geboren [geboortedatum] 1973, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 10], geboren [geboortedatum] 1969, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 11], geboren [geboortedatum] 1990, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 13], geboren [geboortedatum] 1981, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 14], geboren [geboortedatum] 1978, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 18], geboren [geboortedatum] 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 19], geboren [geboortedatum] 1989, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 21], geboren 1964, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 23], geboren [geboortedatum] 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 27], geboren [geboortedatum] 1983, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 36], geboren [geboortedatum] 1975, woonplaats [woonplaats].’
2.2
De raadsman heeft — voor zover hier relevant — per brief d.d. 23 maart 2011 de onderzoekswensen zoals opgegeven bij appelschriftuur nader toegelicht5.:
‘Getuigen terzake milieu:
Relevant voor onderzoek naar alternatieve scenario's zijn tevens de verklaringen van familie, vrienden en kennissen van [slachtoffer]. Immers, vaststaat dat [slachtoffer] een drugsdealer was en derhalve in kringen van drugshandelaars verkeerde. Kringen waarin vuurwapens haast per definitie een prominente rol vervullen. De verdediging wenst de navolgende personen te horen als getuige om zodoende een adequaat onderzoek te kunnen doen naar de gangen van [slachtoffer] in het algemeen, en in de dagen voor 13 januari 2008 in het bijzonder, de kringen waarin [slachtoffer] zich bewoog, conflicten die [slachtoffer] in de periode voor het schietincident zou hebben, met wie hij deze conflicten had en of [slachtoffer] zelf in het bezit was van vuurwapens.
Mevrouw [getuige 11]. De verdediging wenst getuige [getuige 11] zuster van [slachtoffer], te horen aangaande het milieu waarin [slachtoffer] zich bewoog, de handel waarmee [slachtoffer] zich bezighield, de reikwijdte van deze handel en de wijze waarop hij deze handel dreef. In dat kader wenst de verdediging getuige [getuige 4] ondermeer te confronteren met de verklaring van getuige [getuige 19].
De heer [getuige 19]. De verdediging wenst getuige [getuige 19] te horen aangaande de inhoud van het telefoongesprek dat hij ergens in januari 2008 heeft gevoerd met getuige [getuige 11]. Meer specifiek zal de verdediging vragen stellen aangaande die delen van het telefoongesprek tussen [getuige 11] en getuige [getuige 19] waarin wordt gesproken over [slachtoffer], de handel waarmee [slachtoffer] zich bezighield, de reikwijdte van deze handel, de wijze waarop hij deze handel dreef en de kringen waarin [slachtoffer] verkeerde.
De heer [getuige 18]. De verklaring van getuige [getuige 18] wordt gebruikt in de bewijsconstructie. De verdediging wenst getuige [getuige 18] te horen aangaande het milieu waarin [slachtoffer] zich bewoog, de handel waarmee [slachtoffer] zich bezighield, de reikwijdte van deze handel, de wijze waarop hij deze handel dreef en de kringen waarin [slachtoffer] verkeerde. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 18] te horen aangaande de ontmoeting met de licht getinte en donkere man d.d. 11 januari 2008 bij Groot Winkel Centrum Kanaleneiland. Meer specifiek wenst de verdediging getuige [getuige 18] te bevragen aangaande de wijze waarop en omstandigheden waaronder de ontmoeting met de twee mannen tot stand kwam, de signalementen van de twee mannen, de indruk die de twee mannen maakten (aardig, rustig, bozig, agressief etc.), wat deze twee mannen exact vroegen, waarom getuige [getuige 18] aannam dat de twee mannen het over [slachtoffer] hadden en of hij deze mannen op een later tijdstip nogmaals heeft gezien
De heer [getuige 14]. De verklaring van getuige [getuige 14] wordt gebruikt in de bewijsconstructie. De verdediging wenst getuige [getuige 14] te horen aangaande het milieu waarin [slachtoffer] zich bewoog, de handel waarmee [slachtoffer] zich bezighield, de reikwijdte van deze handel, de wijze waarop hij deze handel dreef en de kringen waarin [slachtoffer] verkeerde. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 14] te horen aangaande de ontmoeting met de licht getinte en donkere man d.d. 11 januari 2008 bij Groot Winkel Centrum Kanaleneiland. Meer specifiek wenst de verdediging getuige [getuige 14] te bevragen aangaande de wijze waarop en omstandigheden waaronder de ontmoeting met de twee mannen tot stand kwam, de signalementen van de twee mannen, de indruk die de twee mannen maakten (aardig rustig, bozig, agressief etc.), wat deze twee mannen exact vroegen, waarom getuige [getuige 14] aannam dat de twee mannen het over [slachtoffer] hadden alwaar over staman zou zijn gesproken en of hij deze mannen op een later tijdstip nogmaals heeft gezien
De heer [getuige 21]. De verdediging wenst getuige [getuige 21] te horen over [slachtoffer], de handel waarmee [slachtoffer] zich bezighield, de reikwijdte van deze handel, de wijze waarop hij deze handel dreef en de kringen waarin [slachtoffer] verkeerde.
De heer [getuige 71]. De verdediging wenst getuige [getuige 71] te horen over [slachtoffer], de handel waarmee [slachtoffer] zich bezighield, de reikwijdte van deze handel, de wijze waarop hij deze handel dreef en de kringen waarin [slachtoffer] verkeerde. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 71] te bevragen naar de exacte inhoud van [getuige 71]'s wetenschap dat [slachtoffer] al heel lang ruzie had met Antillianen.’
3.3
De raadsman merkt ten aanzien van de niet nader gemotiveerde verzoeken in zijn brief d.d. 23 maart 2011 — voor zover hier van belang — het navolgende op:
‘Tenslotte doet de verdediging expliciet geen afstand van die onderzoekswensen die wel zijn geformuleerd in het appelschriftuur d.d. 21 mei 2010 doch niet zijn gemotiveerd in dit geschrift.’
3.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 mei 2011 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Als aanvulling op zijn pleitnota merkt de raadsman op:
In eerste aanleg is uitgegaan van een roof waarbij het slachtoffer is doodgeschoten. Dit zou zijn gebeurd door mijn cliënt en de medeverdachte. De rol van het slachtoffer is volledig onderbelicht gebleven, bijvoorbeeld waar hij van leefde, met welke mensen hij contact had en of hij conflicten had.
De zus van het slachtoffer ([getuige 11]: EAB) heeft verklaard dat zij over een eventuele drugscarrière van haar broer niets kan peggen. Echter, gebleken is dat de zus van het slachtoffer een telefoongesprek heeft gevoerd waarbij zij de drugscarrière van haar broer uit de doeken deed. De verdediging wil de zus van het slachtoffer horen. Hierbij geldt het redelijkheidscriterium.
Ik acht het noodzakelijk om [getuige 21] als getuige te horen. Deze man heeft duidelijk relevante informatie over het slachtoffer.
[getuige 71] heeft eveneens verklaard hoe het slachtoffer functioneerde. Hij zou al lang ruzie met Antillianen hebben gehad. [getuige 71] heeft extra achtergrondinformatie en ik acht het dan ook noodzakelijk om hem te horen.’
(…)
‘Alle verzoeken die ik verder nu niet nader heb besproken, wens ik te handhaven.
(…)
De raadsman deelt mede:
Het verzoek de stukken in eerste aanleg als herhaald en ingelast te beschouwen, net zoals de stukken van de raadsman van de medeverdachte die over en weer zijn overgelegd, is niet bedoeld als een algemene verwijzing. Ik heb verwezen naar mijn appelmemorie. Ik vraag het hof vooral om de brief van 23 maart 2011 te bekijken en mijn pleitnota van vandaag. Het gaat om het redelijkheidscriterium. Naar mijn mening heb ik duidelijk gemaakt waarom de opgegeven getuigen dienen te worden gehoord. Ik acht de verzoeken voor toekenning vatbaar.’
3.5
Het tussenarrest van het hof d.d. 27 mei 2011 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘Omgevingsgetuigen
De verzoeken tot het horen van de navolgende getuigen worden afgewezen, omdat niet valt in te zien hoe verklaringen van hen van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing:
- —
[getuige 13];
- —
[getuige 19];
- —
[getuige 11];
- —
[getuige 36];
- —
[getuige 10];
- —
[getuige 7];
- —
[getuige 70];
- —
[getuige 6];
- —
[getuige 8] (bijnaam [bijnaam]);
- —
[getuige 71];
- —
[getuige 27];
- —
[getuige 18];
- —
[getuige 14];
- —
[getuige 21].’
3.6
Om verwarring te voorkomen: getuige [getuige 70] wordt door de raadsman van requirant niet genoemd in de hierboven genoemde stukken — overigens ook niet in andere stukken van dit dossier — en wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.
3.7
Voor de hierboven onder 2.5 genoemde getuigen geldt dat zij allen bij appelschriftuur zijn opgegeven. De raadsman heeft bij brief d.d. 23 maart 2011 ten aanzien van een aantal van de getuigen, te weten [getuige 19], [getuige 11], [getuige 18], [getuige 14], [getuige 21] en [getuige 71] nader gemotiveerd waarom hij deze getuigen wenst te horen. Ten aanzien van de getuigen [getuige 11], [getuige 21] en [getuige 71] heeft de raadsman van requirant de verzoeken in aanvulling op de appelschriftuur en brief d.d. 23 maart 2011 ter zitting van het hof d.d. 13 mei 2011 gemotiveerd.
3.8
Ter zitting d.d. 13 mei 2011 heeft de raadsman de verzoeken in meer, dan wel mindere mate expliciet herhaald. De raadsman heeft hiermee duidelijk en uitdrukkelijk kenbaar gemaakt het nog altijd wenselijk te vinden de getuigen te horen. Hij heeft uitdrukkelijk geen afstand gedaan van het horen van deze getuigen of hiervan afgezien.
3.9
Anders dan in HR 23 november 1999, NJ 2000/128 gaat het hier om met naam genoemde getuigen, is duidelijk gemaakt in welk kader de raadsman de getuigen wenste te horen en voldoen de verzoeken derhalve aan de vereisten voor een verzoek cfm artikel 330 Sv.6. Nu het getuigen betrof die bij appelschriftuur waren opgegeven, kon het hof, gelet op art. 418, eerste lid Sv joart. 288 Sv het verzoek slechts afwijzen op de in het eerste lid van laatstgenoemde bepaling genoemde gronden.
3.10
Voor het onderhavige geval betekent dit dat het hof onder ogen had te zien of redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het afzien van de oproeping van voornoemde getuigen de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Uit zijn op het verzoek genomen beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering kan niet zonder meer volgen dat het Hof die maatstaf heeft aangelegd.
3.11
Indien het hof de juiste maatstaf zou hebben toegepast bij de beoordeling van het verzoek, dan moet worden geconcludeerd dat de afwijzing van dat verzoek ontoereikend, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd. De verzoeken zijn in ieder geval ten aanzien van de getuigen [getuige 19], [getuige 11], [getuige 18], [getuige 14], [getuige 21] en [getuige 71] uitgebreid gemotiveerd. Zij zijn in eerste aanleg niet gehoord door de verdediging, terwijl in ieder geval de verklaringen van de getuigen [getuige 14] en [getuige 18] door de rechtbank in de bewijsconstructie zijn gebezigd.
Middel 4
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 288, 410, 418, 359 jo415 Sv geschonden, doordat het hof ten onrechte het verzoek tot het horen van de getuigen plaats delict heeft afgewezen, althans heeft het hof de afwijzing van de verzoeken onvoldoende, dan wel op onbegrijpelijke wijze gemotiveerd.
Toelichting:
4.1
Namens requirant is op 11 mei 2010 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 28 april 2010. Door de raadsman van requirant is op 21 mei 2010 een appelschriftuur gezonden aan het hof. Deze schriftuur bevat — voor zover hier relevant — navolgende verzoeken:
‘Ten aanzien van de gebeurtenissen op de plaats delict d.d. 13 januari 2008:
- —
de heer [getuige 1], geboren [geboortedatum] 1951, woonplaats [woonplaats];
- —
de tennispartner van getuige [getuige 1] genaamd [bijnaam];
- —
mevrouw [getuige 2], geboren [geboortedatum] 1976, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 5], geboren [geboortedatum] 1975, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 63], geboren [geboortedatum] 1980, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 3], geboren [geboortedatum] 1954, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 73], geboren [geboortedatum] 1946, woonplaats [woonplaats];
- —
de werkster van mevrouw [getuige 73];
- —
de vriendin van de werkster van mevrouw [getuige 73];
- —
mevrouw [getuige 74], geboren [geboortedatum] 1977, woonplaats [woonplaats];
- —
de klant van [getuige 74] genaamd [getuige 75];
- —
de mogelijke bron van getuige [getuige 75];
- —
mevrouw [getuige 65], geboren [geboortedatum] 1959, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 4], geboren [geboortedatum] 1964, woonplaats [woonplaats];
- —
de heer [getuige 76], geboren [geboortedatum] 1970, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 67], geboren [geboortedatum] 1965, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 68], geboren [geboortedatum] 1965, woonplaats [woonplaats];
- —
mevrouw [getuige 69].’7.
4.2
De raadsman merkt ten aanzien van de getuigen plaats delict in zijn brief d.d. 23 maart 2011 — voor zover hier van belang — het navolgende op:
‘Getuigen plaats delict:
De rechtbank Utrecht heeft slechts één scenario onderzocht, in casu het scenario aangedragen door het openbaar ministerie, om tot de veroordeling van cliënt te komen en is voorbij gegaan aan alternatieve scenario's. Ruimte voor alternatieve scenario's biedt het dossier wel degelijk. De verdediging verwijst hiervoor ondermeer naar de mogelijkheid die geworteld is in het ‘OVC’-gesprek van 10 juni 2008, een gesprek in de bezoekzaal van [naam 2] tussen [getuige 26] en cliënt. Het gesprek kent de volgende passage:
‘de man wil ons verkloten, we wilden de man ‘droppen’ (rippen), eindstand: één van de mannen is uitgestapt en weggerend, de Marokkaanse man … groot … hij heeft het schietding in zijn andere hand genomen, hij hield het schietding vast … zus en zo, eindstand; …we zijn uitgest … ik wilde op hem schieten, snap je? Want hij had het schietding genomen, ik had zoiets van misschien pakt hij wel het schietding, snap je? Want hij had het schietding genomen, ik had zoiets van misschien pakt hij wel het schietding en gaat hij op de ‘bro’ (vriend) schieten …’
Deze passage houdt de mogelijkheid open dat [slachtoffer] wel degelijk in het bezit was van een vuurwapen en dit wilde gebruiken en/ of heeft gebruikt. Ondermeer om deze scenario's (schoten door verschillende vuurwapens maken verschillende geluiden etc.) te onderzoeken wenst de verdediging de navolgende personen te horen als getuige:
De verdediging wenst te horen:
De heer [getuige 1]. De verklaring door getuige [getuige 1] afgelegd tegenover de rechter-commissaris d.d. 18 mei 2008 is gebruikt in de bewijsconstructie. De verdediging wenst [getuige 1] te horen teneinde hem te confronteren met de r-c verklaringen van ondermeer de getuigen [getuige 63], [getuige 5], [getuige 2] en [getuige 3] waar relevant wordt verklaard over de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
De heer [getuige 64], tennispartner van getuige [getuige 1] op de avond van 13 januari 2008. De verdediging wenst getuige [getuige 64] te horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van getuige [getuige 1] en diens verklaringen. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 64] te horen aangaande de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
Mevrouw [getuige 67], aanwezig op dezelfde tennisbanen als getuigen [getuige 1] en [getuige 64] d.d. 13 januari 2008. De verdediging wenst getuige [getuige 67] te horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van getuige [getuige 1] en diens verklaringen. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 67] te horen aangaande haar eigen waarnemingen, de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
Mevrouw [getuige 4], aanwezig op dezelfde tennisbanen als getuigen [getuige 1] en [getuige 64] d.d. 13 januari 2008. De verdediging wenst getuige [getuige 4] te horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van getuige [getuige 1] en diens verklaringen. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 4] te horen aangaande haar eigen waarnemingen, de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
Mevrouw [getuige 68], aanwezig op dezelfde tennisbanen als getuigen [getuige 1] en [getuige 64] d.d. 13 januari 2008. De verdediging wenst getuige [getuige 68] te boren ter toetsing van de betrouwbaarheid van getuige [getuige 1] en diens verklaringen. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 68] te horen aangaande haar eigen waarnemingen, de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
Mevrouw [getuige 69], aanwezig op dezelfde tennisbanen als getuigen [getuige 1] en [getuige 64] d.d. 13 januari 2008. De verdediging wenst getuige [getuige 69] te horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van getuige [getuige 1] en diens verklaringen. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 69] te horen aangaande haar eigen waarnemingen, de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
De heer [getuige 63]. De verdediging wenst getuige [getuige 63] te horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 1] en [getuige 5] en hun verklaringen, inclusief hun verklaringen afgelegd tegenover de rechter-commissaris. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 63] te horen aangaande zijn eigen waarnemingen, de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
De heer [getuige 5]. De verklaringen van getuige [getuige 5] zijn gebruikt in de bewijsconstructie. De verdediging wenst getuige [getuige 5] te horen ter toetsing van zijn betrouwbaarheid en die van zijn verklaringen, inclusief zijn verklaring afgelegd tegenover de rechter-commissaris. De verdediging wenst getuige [getuige 5] voorts te horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van getuige [getuige 1] en diens verklaringen, inclusief zijn verklaring afgelegd tegenover de rechter-commissaris. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 5] ter horen aangaande zijn eigen waarnemingen, de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
Mevrouw [getuige 2]. De verklaringen van getuige [getuige 2] zijn gebruikt in de bewijsconstructie.
De verdediging wenst getuige [getuige 2] te horen ter toetsing van haar betrouwbaarheid en die van haar verklaringen. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 2] te horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 3] en [getuige 5] en hun verklaringen, inclusief hun verklaringen afgelegd tegenover de rechter-commissaris. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 2] te horen aangaande de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
Mevrouw [getuige 3]. De verklaring van getuige [getuige 3] wordt gebruikt in de bewijsconstructie. De verdediging wenst getuige [getuige 3] te horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 2] en [getuige 5] en hun verklaringen, inclusief hun verklaringen afgelegd tegenover de rechter-commissaris. Voorts wenst de verdediging getuige [getuige 3] te horen aangaande de afstand van de tennisbanen tot de plaats delict, de lichtomstandigheden ter plaatse, het aantal schoten en de geluiden die de schoten maakten.
Mevrouw [getuige 65]. De verdediging wenst getuige [getuige 65] te horen aangaande haar visuele en auditieve waarnemingen. Meer specifiek wenst de verdediging getuige [getuige 65] te horen omtrent het geluid dat door haar is omschreven als tak, tak, tak, het aantal keren dat zij dit geluid hoorde, het soort geluid dat dit was, het patroon van deze geluiden en of de geluiden tak, tak, tak telkens identiek waren of verschilden in helderheid, toonhoogte en volume.
De heer [getuige 66]. De verdediging wenst getuige [getuige 66] (die op de avond van 13 januari 2008 op bezoek was bij getuige [getuige 65]) te horen aangaande zijn visuele en auditieve waarnemingen. Meer specifiek wenst de verdediging getuige [getuige 66] te horen omtrent het geluid dat door getuige [getuige 65] is omschreven als tak, tak, tak, het aantal keren dat hij dit geluid hoorde, het soort geluid dat dit was, het patroon van deze geluiden en of de geluiden tak, tak, tak telkens identiek waren of verschilden in helderheid, toonhoogte en volume.’
4.3
De pleitnota van de raadsman d.d. 13 mei 2011 houdt — voor zover hier relevant — het navolgende in:
‘Getuigen plaats delict
Uit het dossier, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het vonnis is duidelijk geworden op welke wijze politie, het openbaar ministerie en de Rechtbank het feitencomplex in onderhavige strafzaak hebben bezien. Onderhavige strafzaak betrof een roof waarbij [slachtoffer] zonder mededogen zou zijn doodgeschoten en waarbij zelfs sprake zou zijn van opgezette schoten. Dit scenario volgde uit het dossier, op dit scenario is door de officier van justitie gerequireerd en met dit scenario als basis heeft de Rechtbank gevonnist.
Dit alles doet geen recht aan de nuances in het dossier waaruit wel degelijk aanwijzingen volgen voor de aanname dat [slachtoffer] gewapend was op de plaats delict. Uit de vele verklaringen van PD-getuigen volgt dat verschillende soorten knallen, ploppen, takken etc. zijn gehoord en dit voedt de gedachte dat sprake geweest zou kunnen zijn van het gebruik van verschillende vuurwapens. Dit scenario dient verder onderzocht te worden door het horen, danwel nogmaals horen van de plaats delict getuigen zoals genoemd in mijn brief d.d. 23 maart 2011.
De verdediging realiseert zich dat de getuigen [getuige 1], [getuige 68], [getuige 63], [getuige 5], [getuige 2] en [getuige 3] eerder door de rechter-commissaris zijn gehoord. Hierdoor zou ten aanzien van hen het noodzaakcriterium gelden.
Ten aanzien van de getuigen [getuige 64], [getuige 67], [getuige 4], [getuige 69], [getuige 65] en [getuige 66] speelt dit niet nu zij nog nimmer door de rechter-commissaris zijn gehoord. Ten aanzien van hen geldt het redelijkheidscriterium.
De verdediging wenst de tweede groep getuigen te ondervragen omtrent de onderwerpen genoemd in de brief van 23 maart jl. Nadat deze groep getuigen is gehoord wenst de verdediging de eerste groep getuigen wederom te horen en hen te confronteren met de mogelijke verklaringen van de getuigen die nog niet eerder door de rc zijn gehoord. Op deze wijze zal het meest eenduidige en adequate beeld naar voren komen van hetgeen zich heeft afgespeeld op 13 januari 2008 op de plaats delict en zal tevens meer duidelijkheid worden geschapen ten aanzien van de vraag of op de plaats delict nu gebruik is gemaakt van één of meerdere vuurwapens. De verdediging verwijst hiervoor tevens naar de ordner forensisch dossier 18 en 19 waarbij sprake is van aangetroffen hulzen van het kaliber 7,65 mm maar waarbij deze hulzen waren voorzien van verschillende bodemstempels. In casu, huls 1 bodemstempel ‘7,65 G.F.L.’ en huls 2 ‘7,65 NNY-86’. Dit kan duiden op verschillende hulzen in één wapen maar veel waarschijnlijker is de premisse dat er sprake is geweest van verschillende vuurwapens elk voorzien van patronen met een ander serienummer.
Nu het in het belang van de verdediging is dat [getuige 64], [getuige 67], [getuige 4], [getuige 69], [getuige 65] en [getuige 66] worden gehoord en de verdediging ondermeer aan de hand van hun verklaringen [getuige 1], [getuige 68], [getuige 63], [getuige 5], [getuige 2] en [getuige 3] nogmaals wil horen stelt de verdediging dat het in het belang van de verdediging althans noodzakelijk is dat deze laatst genoemde groep personen nogmaals wordt gehoord als getuige.
Hierbij speelt nog een laatste punt.
Op 18 mei 2009 is eerst [getuige 1] en toen [getuige 3] gehoord door de rechter-commissaris. Op 02 juni 2009 is eerst [getuige 63], toen [getuige 68] en toen [getuige 5] gehoord door de rc.
De verdediging wil [getuige 1] kunnen confronteren met de rc-verklaringen van [getuige 63], [getuige 5], [getuige 2] en [getuige 3]. Nu getuige [getuige 1] eerder dan deze laatste vier getuigen is gehoord, heeft de verdediging dit tot op heden niet kunnen doen.
De verdediging wil [getuige 3] kunnen confronteren met de rc-verklaringen van [getuige 2] en [getuige 5]. Nu getuige [getuige 3] eerder dan deze laatste twee getuigen is gehoord, heeft de verdediging dit tot op heden niet kunnen doen.
De verdediging wil [getuige 2] kunnen confronteren met de re-verklaring van [getuige 5]. Nu getuige [getuige 2] eerder dan deze laatste getuige is gehoord, heeft de verdediging dit tot op heden niet kunnen doen.
Ditzelfde geldt voor getuige [getuige 63] in relatie tot getuige [getuige 5] (later).’
4.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 mei 2011 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Alle verzoeken die ik nu niet nader heb besproken, wens ik te handhaven.’
(…)
De raadsman deelt mede:
Het verzoek de stukken in eerste aanleg als herhaald en ingelast te beschouwen, net zoals de stukken van de raadsman van de medeverdachte die over en weer zijn overgelegd, is niet bedoeld als een algemene verwijzing. Ik heb verwezen naar mijn appelmemorie. Ik vraag het hof vooral om de brief van 23 maart 2011 te bekijken en mijn pleitnota van vandaag. Het gaat om het redelijkheidscriterium. Naar mijn mening heb ik duidelijk gemaakt waarom de opgegeven getuigen dienen te worden gehoord. Ik acht de verzoeken voor toekenning vatbaar.’
4.5
Het hof heeft de verzoeken tot het horen van de getuigen plaats delict afgewezen. Het tussenarrest d.d. 27 mei 2011 houdt — voor zover hier relevant — het navolgende in:
‘Getuigen plaats delict / mogelijk verschillende scenario's
Het hof merkt op dat het dossier geen enkel concreet aanknopingspunt biedt voor een mogelijk ander scenario. De verdachte heeft eveneens geen opening gegeven om een ander scenario te kunnen veronderstellen. Hij heeft zich voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Onder deze omstandigheden is het hof niet gehouden alternatieve scenario's te onderzoeken die theoretisch denkbaar zijn maar waarvoor zich in het dossier geen aanknopingpunten bevinden. Het onderzoek ‘Twist’ is begonnen als een heel breed onderzoek. Uiteindelijk is men bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] terecht gekomen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn niet van meet af aan onderwerp geweest van dit onderzoek.
Het verzoek tot het entameren van een reconstructie wordt afgewezen, nu er naar het oordeel van het hof geen noodzaak toe bestaat. Er zijn alternatieve scenario's waaruit gekozen zou moeten worden en waartoe een reconstructie van dienst zou kunnen zijn.
Gelet op het vorenstaande is ook het horen van de in dit kader verzochte getuigen niet zinvol en wordt verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad door het niet horen van de verzochte getuigen. De verzoeken tot het horen van de volgende getuigen worden daarom afgewezen:
- —
[getuige 1];
- —
[getuige 2];
- —
[getuige 5];
- —
[getuige 3];
- —
[getuige 63];
- —
[getuige 64];
- —
[getuige 65];
- —
[getuige 66];
- —
[getuige 67];
- —
[getuige 68];
- —
[getuige 4];
- —
[getuige 69].’
4.6
Het betreft hier een verzoek waarbij deels het verdedigingsbelang het juiste criterium is, te weten ten aanzien van de bij appelschriftuur opgegeven getuigen die in eerste aanleg nog niet zijn gehoord. Voor de getuigen die in eerste aanleg wel zijn gehoord is het noodzaakcriterium van toepassing. Het hof heeft aldus geen blijk gegeven van toepassing van het verkeerde criterium.
4.7
De afwijzing van het verzoek is echter ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat ter motivering van het verzoek door de raadsman uitvoerig is toegelicht wat het doel is van de betreffende verzoeken, dat de verklaringen van de getuigen (deels) door de rechtbank in de bewijsconstructie zijn gebruikt en daarin een belangrijke rol hebben gespeeld en dat zich — anders dan het hof stelt in het tussenarrest — in het dossier wel degelijk aanknopingspunten bevinden voor alternatieve scenario's. Voorts heeft de raadsman in de toelichting per getuige duidelijk verwoord wat de algemene vraagstelling is en tevens de vraagstelling per getuige.
4.8
Het oordeel van het hof inhoudende:
‘Onder deze omstandigheden is het hof niet gehouden alternatieve scenario's te onderzoeken die theoretisch denkbaar zijn maar waarvoor zich in het dossier geen aanknopingpunten bevinden. Het onderzoek ‘Twist’ is begonnen als een heel breed onderzoek. Uiteindelijk is men bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] terecht gekomen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn niet van meet af aan onderwerp geweest van dit onderzoek.’
is dan ook niet begrijpelijk.
4.9
Redenen waarom de raadsman de getuigen wilde horen zijn evident. Het betreffen voorts getuigen wier verklaringen (deels) door het hof zijn gebruikt in de bewijsconstructie. Het betreft de verklaringen van getuigen [getuige 4], [getuige 3], [getuige 5], [getuige 63] en [getuige 2]. Aldus ook voor het hof geen onbelangrijke getuigen.
4.10
Gelet op de uitgebreide motivering en toelichting door de raadsman van de verzoeken tot het horen van de getuigen is de afwijzing van deze verzoeken door het hof onvoldoende, dan wel op onbegrijpelijke wijze gemotiveerd.
Middel 5
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 36f Sr, 51a, 361, 359 jo 415 Sv geschonden, doordat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de geleden immateriële schadevergoeding zich leent voor toewijzing, althans heeft het hof dit ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting:
5.1
Ten laste van requirant is onder meer bewezenverklaard dat:
‘1. primair:
hij op 13 januari 2008 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen op/ door het (boven-)lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.’
5.2
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 08 mei 2012 bij pleidooi aangevoerd dat requirant integraal van feit 1 dient te worden vrijgesproken.8.
5.3
Bij arrest d.d. 31 mei 2012 heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 16.068,77 (zestienduizend achtenzestig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 6.068,77 (zesduizend achtenzestig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade.
5.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 07 mei 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De voorzitter geeft de benadeelde partij de gelegenheid haar vordering nader toe te lichten. Mevrouw [benadeelde partij] verklaart— zakelijk weergegeven —:
Ik vind het vreselijk dat de verdachten de schuld op [slachtoffer] proberen af te schuiven. Ze hebben het gedaan. Ze vinden het normaal dat iemand een vuurwapen in zijn handen heeft.
Dat valt ze niet eens op. [requirant] kan niet naar de achterbank zijn gesprongen. Dat zou hem nooit gelukt zijn. Ik vond het erg moeilijk om mijn mond dicht te houden. U wijst mij erop dat ik mij dien te beperken tot de vordering die ik heb ingediend en de gevolgen die het voorval voor mij heeft gehad. Ik heb twee dochtertjes. De jongste vraagt nog altijd naar haar vader. Ze wil weten hoe hij is doodgegaan. Moet ik haar vertellen dat hij op straat is doodgeschoten door twee jongens? Dat kan toch niet? Ooit komt zij er toch achter. Dan komen zij erachter wat voor gevoelloze jongens er op deze wereld rondlopen. Mijn oudste dochtertje heeft er veel moeite mee om over haar vader te praten. Zij moet huilen als haar zusje erover begint. Dank jullie wel voor wat jullie mijn dochters hebben aangedaan.
De vertegenwoordiger van de benadeelde partij, mr. Walther, merkt op — zakelijk weergegeven —:
De oorspronkelijke vordering wordt gehandhaafd. De vordering bestaat uit een materiële en een immateriële component. Met betrekking tot de materiële component verwijs ik naar de stukken die ik heb overgelegd. Met betrekking tot de immateriële component merk ik op dat mij bekend is dat de Hoge Raad strenge eisen stelt aan shockschade: nabestaanden moeten door het waarnemen van het Strafbare feit ernstig geestelijk letsel hebben opgelopen en het moet een gangbaar ziektebeeld betreffen. Als u tot een bewezenverklaring komt, dan wijs ik u erop dat sprake is van een onomkeerbaar verlies voor mijn cliënte en haar dochtertjes. Mijn cliënte was weliswaar niet bij het schietincident aanwezig, maar het is voor haar huis gebeurd en zij is kort na het overlijden van haar man geconfronteerd met zijn stoffelijk overschot. Zij heeft de diverse verwondingen aan het lichaam waargenomen. Mijn cliënte heeft als gevolg van het gebeuren psychische klachten, die mogelijk blijvend zijn. Zij is angstig geworden en droomt regelmatig over de daders. In eerste instantie heeft zij haar huisarts bezocht. Later is zij naar een GZ-psycholoog gegaan, die heeft geconstateerd dat er sprake is van ernstige angst- en paniekklachten. Mijns inziens is er bij mijn cliënte sprake van ernstig psychisch leed. Het gaat om een erkend psychiatrisch ziektebeeld. Ik ben het niet eens met de overweging van de rechtbank dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade niet eenvoudig van aard is. Er is geen reden om mijn cliënte niet-ontvankelijk te verklaren. Het gevorderde bedrag is billijk.
De benadeelde partij verklaart — zakelijk weergegeven —:
Ik ben niet meer in behandeling. Op een gegeven moment moet je toch door. Ik word ook niet op een andere manier begeleid, behalve dan door de huisarts. Eén keer in de zoveel tijd heb ik last van paniekaanvallen.’
5.5
Het bestreden arrest houdt, voor zover bij dit middel van belang, het navolgende in:
‘Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde party heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.068,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.023,91. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting van het hof niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te vorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering opleggen op de hierna te noemen wijze.’9.
(…)
‘Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde], terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 16.068,77 (zestienduizend achtenzestig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 6.068,77 (zesduizend achtenzestig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 16.068,77 (zestienduizend achtenzestig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 6.068,77 (zesduizend achtenzestig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 115 (honderdvijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.’10.
5.6
Het oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], voor zover deze ziet op de geleden immateriële schade, zich leent voor toewijzing en dat het, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, alsmede gelet op de uit het bewezen verklaarde feit voor de benadeelde partij voortgevloeide (psychische) gevolgen, een bedrag zal toewijzen van € 10.000, — is onvoldoende gemotiveerd, gelet op de eisen die voortvloeien uit HR 22 februari 2002, NJ 2002,240. Voor vergoeding van immateriële schade in een geval als het onderhavige is, gelet op dat arrest, vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het hof heeft in het arrest onvoldoende blijk gegeven te hebben onderzocht of in het onderhavige geval aan dat vereiste is voldaan.11.
5.7
Voorts heeft Uw Raad in een aantal arresten, waaronder HR 03 juli 2007, NJ 2007/413 geoordeeld dat vorderingen van nabestaanden tot immateriële schade in de vorm van shockschade op voorhand niet-ontvankelijk zijn, omdat deze niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding. Derhalve dient in lijn met deze eerdere jurisprudentie de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.8
Tekst & Commentaar vermeldt in het commentaar bij artikel 361 wetboek van Strafvordering dat opmerkelijk genoeg op 17 februari 2010 door het Hof Arnhem een vordering van € 20.000,- tot immateriële schade in de vorm van shockschade tot een bedrag van € 8.000,- toewijsbaar werd geacht.12. Dit onderdeel van het arrest bleef in cassatie in stand (HR 19 april 2011, NJ 2011,198).13. Uit laatstgenoemd arrest kan niet blijken of hieromtrent in cassatie werd geklaagd en/of Uw Raad hiermee heeft willen afwijken van de lijn zoals deze blijkt uit eerdere arresten.14.
5.9
Nu een vordering tot immateriële schadevergoeding als de onderhavige niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en/of het hof onvoldoende blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, althans ernstig geestelijk letsel heeft het hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de geleden immateriële schadevergoeding toegewezen, althans deze beslissing ontoereikend gemotiveerd.
5.10
Hetgeen hiervoor is gesteld brengt mee dat het arrest voor wat betreft de aan de requirant opgelegde betalingsverplichting aan de Staat ten behoeve van mevrouw [benadeelde partij] in zoverre evenmin in stand kan blijven.
Conclusie:
Reden waarom het bestreden arrest waartegen beroep niet in stand kan blijven. Requirant verzoekt Uw Raad het arrest te vernietigen en de strafzaak ter hernieuwde berechting en afdoening terug te wijzen, dan wel te verwijzen naar het/een gerechtshof.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr J-L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. E.A. Blok, advocaten te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Mathenesserlaan 233–235, (3021 HB), die bij deze verklaren tot deze ondertekening en indiening uitdrukkelijk te zijn gevolmachtigd door requirant.
Rotterdam, 25 januari 2013
J-L.A.M. le Cocq d'Armandville
E.A. Blok
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑01‑2013
Zie onder meer verklaring getuige [getuige 1], arrest pagina 6.
Overigens kan ook uit de niet voor het bewijs gebezigde verklaringen van ooggetuigen niet blijken dat geschoten zou zijn met gestrekte arm.
HR 24 november 2009, NJ 2009/607
Brief d.d. 23 maart 2011 Motivering onderzoekswensen hoger beroep, bijlage 2 bij het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 13 mei 2011.
Ten tijde van het opstellen van het appelschriftuur waren nog niet alle volledige namen van de getuigen bekend. In de brief d.d. 23 maart 2011 was dat wel het geval. Het gaat hierbij om dezelfde getuigen.
Waarmee de raadsman impliciet heeft bedoeld de vordering te betwisten.
Arrest Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 31 mei 2012, p. 24
Arrest Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 31 mei 2012, p. 25
Zie onder meer: HR 20 december 2005, NJ 2006/38, HR 10 april 2007 NJ 2007/223, HR 03 juli 2007, NJ 2007/413
Daarbij moet worden opgemerkt dat (anders dan in casu) door het Hof Arnhem in het arrest d.d. 17 februari 2010 op grond van een brief van een traumapsycholoog en GZ-psycholoog in ieder geval is vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis, aldus een erkend psychiatrisch ziektebeeld.
Zie onder meer: HR 20 december 2005, NJ 2006/38, HR 10 april 2007 NJ 2007/223, HR 03 juli 2007, NJ 2007/413