NJ 2006, 38
Immateriële schade gevorderd door nabestaande (schockschade). Vordering niet-ontvankelijk wegens niet eenvoudige aard.
HR 20-12-2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5435
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20 december 2005
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
00069/05
- Conclusie
A-G Wortel
- LJN
AU5435
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AU5435, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2005
ECLI:NL:HR:2005:AU5435, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2005
- Wetingang
Sv art. 51 lid 2; Sv art. 361 lid 3
Essentie
Voor vergoeding van immateriële schade is, indien deze wordt gevorderd door een nabestaande, vereist dat in rechte komt vast te staan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (NJ 2002, 240). Daarvoor zou een nader feitelijk onderzoek noodzakelijk zijn. Omdat reeds thans vaststaat dat de vordering van de immateriële schade betreft niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat een dergelijke vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen die beslissing zelf nemen.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.