HR 21 september 1999, NJ 1999, 801; HR 18 april 2000, NJ 2000, 413; Rb Maastricht, 17 april 1997, NJ 1998, 202. Zie ook HR 17 februari 1998, NJ 1998, 449 waarin de Hoge Raad oordeelde dat bijvoorbeeld ook kosten voor het opvragen van een proces-verbaal niet vallen onder rechtstreekse schade maar dat de verdachte wel in die kosten kan worden veroordeeld. Zie in gelijke zin Vademecum Strafzaken, De benadeelde partij, [H 77], 77.3.7..5.a en aant. 3b op art. 592a Sv, T&C Sv, 1999.
HR, 20-03-2001, nr. 01631/00
ECLI:NL:HR:2001:ZD2140
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-03-2001
- Zaaknummer
01631/00
- Conclusie
Nr. 001631/00
- LJN
ZD2140
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:ZD2140, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:ZD2140
ECLI:NL:HR:2001:ZD2140, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:ZD2140
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑03‑2001
Nr. 001631/00
Partij(en)
Mr Fokkens
Nr. 001631/00
Zitting 23 januari 2001
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
- 1.
Verdachte is door het Hof te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar met verbeurdverklaring van een mes. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van fl 2.750 en de verplichting opgelegd tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
2.
Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend. Namens de benadeelde partij [...] heeft mr. E.J. Woud een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend.
3.
Het middel houdt in dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ten onrechte niet geheel heeft toegewezen. Het Hof heeft de vordering toegewezen voor een bedrag van fl. 2.750. Gesteld wordt dat de benadeelde partij schade heeft geleden voor een bedrag van fl 5.501,25. Dit bedrag is opgebouwd uit fl 4.500 voor de schade aan de auto, fl 881,25 voor de 'kosten rechtsbijstand eerste aanleg in hoger beroep' (die in eerste aanleg niet waren opgevoerd) en fl 120 (eigen bijdrage toevoeging in cassatie).
4.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding het volgende overwogen:
'[Benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van f 5.000,= ingediend. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de benadeelde partij de vordering verminderd tot een bedrag van f. 4.500,=. De politierechter in de rechtbank te Alkmaar heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van f 2.750,= en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd tot een bedrag van fl. 4.500,-.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van f 2.750,= als voorschot worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door hem tengevolge van het onder 1 bewezenverklaarde tot dat bedrag schade is geleden.
Het hof verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk, nu de vaststelling van de precieze waarde van de auto niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.'
5.
Het middel bevat ten eerste de klacht dat het Hof ten onrechte de schade aan de auto slechts tot een bedrag van fl 2750,- heeft toegewezen. Die klacht treft geen doel. Anders dan de steller van het middel meent, blijkt niet dat het Hof er daarbij van is uitgegaan dat de in de aangifte genoemde waarde de juiste is. In de aangifte is door de benadeelde een waarde genoemd van fl. 2000,- . De vordering tot een bedrag van fl. 4500,-- , zoals die vervolgens door hem is gedaan, berust op de opgave van een autohandelaar op basis van informatie die de benadeelde partij over de uitgebrande auto aan die handelaar heeft verstrekt. Ter terechtzitting is de vordering vanwege de verdachte gemotiveerd tegengesproken ten aanzien van de gehanteerde taxatiewaarde. In deze omstandigheden is het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij ten aanzien van het resterende gedeelte van de vordering f 1750,- niet-ontvankelijk is, omdat de vaststelling van de precieze waarde van de auto niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, niet onbegrijpelijk. Uitgaande van die vaststelling heeft het Hof de benadeelde partij terecht gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
6.
Het middel voert verder aan dat de verdachte kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt in eerste aanleg en in hoger beroep en dat deze als rechtstreekse schade van de brandstichting voor vergoeding in aanmerking komen.
7.
De kosten voor rechtsbijstand vallen niet onder de directe schade ex art. 361 lid 2 onder b Sv. Maar voorzover de kosten betrekking hebben op werkzaamheden die de voorbereiding van de gedingstukken en de instructie van de zaak betreffen, zijn het zogenaamde proceskosten die ex art. 361 lid 5 Sv in aanmerking komen voor vergoeding.1.
8.
Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt niet dat deze kosten zijn geclaimd in eerste aanleg en hoger beroep en evenmin dat deze zijn gemaakt. In cassatie kan een dergelijke vordering tot vergoeding voor proceskosten niet voor het eerst worden gedaan gelet op het feitelijke karakter van een dergelijke vordering.
9.
Daarmee resteert het verzoek tot vergoeding van de eigen bijdrage in het kader van de toevoeging in cassatie.
10.
Het Wetboek van Strafvordering bevat , afgezien van het bepaalde in art. 361 lid 5 Sv dat proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen, geen regeling voor de vergoeding van de proceskosten. Gelet op het civiele karakter van de vordering van de benadeelde partij is er aanleiding om de regeling van de toewijzing van de proceskosten zoals die in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is neergelegd min of meer analoog2. toe te passen op de behandeling van proceskosten in geval van voeging door een benadeelde partij in een strafzaak.
11.
Ingevolge het bepaalde in art. 56 lid 1 Rv wordt de partij die in het ongelijk wordt gesteld, veroordeeld in de kosten. Indien Uw Raad met mij van mening is dat het middel faalt, kan de benadeelde partij als de in cassatie in het ongelijk gestelde partij, zijn kosten ten behoeve van rechtsbijstand dus niet vergoed krijgen.
Nu het middel niet slaagt en ik overigens ook geen gronden voor vernietiging van de bestreden beslissing heb aangetroffen, concludeer ik dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑03‑2001
Uitspraak 20‑03‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
20 maart 2001
Strafkamer
nr. 01631/00
ACH/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het
Gerechtshof te Amsterdam van 28 januari 2000, parketnummer 23/002132-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats]
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 28 mei 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is" en 2. subsidiair "mishandeling" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van tweeduizendzevenhonderdvijftig gulden, de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard alsmede de verplichting tot betaling van een som gelds aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer opgelegd in voege als in het arrest vermeld.
2.Geding. in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte.
Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft mr. E.J. Woud, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3.Beoordeling van het middel
- 3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de door de benadeelde partij ingediende vordering ten onrechte slechts gedeeltelijk heeft toegewezen.
- 3.2.
Voor wat de vordering van de benadeelde partij betreft kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan:
- (i)
De benadeelde partij heeft zich op wijze als voorzien in art. 51b, eerste lid, Sv in eerste aanleg gevoegd ter zake van zijn vordering tot vergoeding van de aan zijn auto toegebrachte schade ten bedrage van f.5000,-.
- (ii)
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de benadeelde partij de hoogte van die vordering bij monde van zijn raadsman verminderd tot een bedrag van f.4500,-.
- (iii)
De Politierechter heeft die vordering toegewezen tot een bedrag van f.2750,-.
- (iv)
De benadeelde partij heeft zich, voorzover de vordering in eerste aanleg niet was toegewezen op de voet van art. 421, derde lid, Sv in hoger beroep gevoegd met verwijzing naar de opgave van de eerste vordering, daarbij in het "voegingsformulier hoger beroep" een bedrag van f.5000,- noemend.
- 3.3.
Voorzover het middel voor wat de hoogte van de bij het Hof gevorderde schadevergoeding uitgaat van een bedrag dat f.4500,- te boven gaat mist het feitelijke grondslag, aangezien het Hof blijkens het bestreden arrest is uitgegaan van een vordering ten bedrage van f.4500,-, zulks, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 sub (ii) is overwogen, in overeenstemming met het bepaalde in de eerste volzin van art. 421, derde lid, Sv.
- 3.4.
Voorzover het middel de klacht behelst dat het Hof ten onrechte slechts een bedrag van f.2750, - heeft toegewezen faalt het op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 uiteengezette gronden.
- 3.5.
Voorzover het middel beoogt te klagen dat het Hof ten onrechte de in het middel genoemde "kosten rechtsbijstand eerste aanleg (en) in hoger beroep" ten bedrage van f.881,25 niet heeft toegewezen, mist het feitelijke grondslag aangezien niet blijkt dat die kosten in feitelijke aanleg zijn gevorderd. In cassatie kunnen die kosten niet voor het eerst worden gevorderd.
In een cassatieprocedure als de onderhavige is voorts niet voorzien in een veroordeling van de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in die aanleg heeft gemaakt.
- 3.6.
Het middel faalt dus.
4.Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 20 maart 2001.