Zie bijvoorbeeld HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393.
HR, 01-07-2014, nr. 12/03935
ECLI:NL:HR:2014:1561
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
12/03935
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1561, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:622, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:622, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1561, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen in dat arrest is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat hij vanuit de hal naar aangeefster in de woonkamer is gelopen.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 12/03935
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 juli 2012, nummer 20/004853-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 22 maart 2011 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [betrokkene] meermalen met een hamer op het hoofd heeft geslagen en vervolgens - terwijl [betrokkene] op de grond lag - de keel van [betrokkene] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 23 maart 2011, dossierpagina's 81-84, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene], wonende [a-straat 1] te Roermond:
[verdachte] is mijn man.
Vanavond, 22 maart 2011, zaten wij samen op de bank naar het journaal te kijken. Mijn man stond even later op om naar het toilet te gaan. U moet weten dat wij beneden in de gang een mandje hebben staan. In dit mandje lag een hamer.
Ik zag dat mijn man korte tijd later weer de woonkamer in kwam en achter de bank langs naar de achterdeur liep. Opeens voelde ik twee harde klappen op mijn hoofd. Ik viel van de bank en keek om. Ik zag toen mijn man staan en ik zag dat hij een hamer in zijn hand had. Ik zag dat hij met die hamer uithaalde om mij te slaan. Hij heeft mij nog een derde keer met die hamer geslagen en geraakt.
Toen ik op de grond lag heb ik om hulp geschreeuwd. Mijn man is toen op mij gaan zitten en heeft toen zijn beide handen om mijn keel gelegd. Hij kneep mijn keel dicht en ik dacht dat hij me wilde wurgen. Ik hoorde mijn man zeggen dat hij zo niet verder kon. Ik hoorde hem zeggen dat hij al te ver was gegaan. Ik hoorde hem zeggen dat hij toch naar de gevangenis zou gaan en dat het nu toch niet meer uit zou maken.
Ik heb mijn handen tussen zijn handen geduwd om de druk op mijn keel te verlichten. Ik heb toen op mijn man ingepraat. Ik heb gezegd dat ik niet meer zou schreeuwen en dat hij mijn keel los kon laten. Ik merkte dat hij dat deed. Ik hoorde hem zeggen dat er een einde aan moest komen.
Ik ben doorgegaan met op hem in te praten.
Ik zei tegen mijn man dat ik duizelig was. Ik vroeg hem of ik mocht gaan zitten en ik zag en voelde dat mijn man van mij af ging. Ik ben toen gaan staan en ik voelde dat ik daadwerkelijk duizelig werd. Ik heb mijn man gevraagd of hij het goed vond dat ik 1-1-2 belde. Ondertussen liep ik naar de gang van de woning. Het lukte me echter niet om de telefoon te bedienen. Ik voelde dat mijn vingers door het vele bloed zo glad waren dat ik de juiste toetsten niet kon indrukken. Ik gaf daarop de telefoon aan mijn man en vroeg hem zelf 1-1-2 te bellen. Ik heb van dat moment gebruik gemaakt om naar de voordeur van de woning te gaan. Ik ben de woning uitgevlucht.
Korte opmerking verbalisant:
Ik zag dat aangeefster rode striemen in haar hals had.
2. Een proces-verbaal van verhoor benadeelde, d.d. 30 maart 2011, dossierpagina's 102-110, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van benadeelde [betrokkene]:
Ik had 7 hechtingen in mijn hoofd. Ik had 2 hechtingen boven op mijn hoofd aan de linker en rechterzijde. Daarbij had ik linksachter ook nog een hechting. In zijn totaliteit had ik 3 hoofdwonden. Ik had 2 hoofdwonden boven op mijn hoofd en een wond achter op mijn hoofd.
Op 22 maart 2001 (het hof begrijpt: 2011) hebben we samen naar het journaal gekeken. Ik zat op de stoffen bank en [verdachte] (het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte]) zat op de blauwe leren bank. Nadat het journaal was afgelopen zag ik dat [verdachte] opstond. Ik zag [verdachte] de gang inlopen. Ik heb enkele minuten later gehoord dat het toilet doorspoelde. Ik hoorde [verdachte] weer de woonkamer binnenlopen. Ik zat op dat moment nog steeds op de stoffen bank en bladerde de televisiegids door. Ik zat nabij de achterdeur. Ik zag [verdachte] doorlopen in mijn richting dan wel in de richting van de achterdeur. Ik merkte dat hij achter mij ging staan. Plotseling voelde ik 2 hele harde klappen boven op mijn hoofd. Ik ben opgestaan en ik heb mij wat omgedraaid en voelde dat een 3e klap mijn hoofd raakte. Ditmaal was het aan de achterzijde van mijn hoofd. Ik zag dat [verdachte] met iets in zijn hand naar mij sloeg. Door de kracht van de 3e slag viel ik voorover tussen de stoffen bank en de salontafel in. Ik voelde dat [verdachte] bovenop mij kwam zitten. Ik voelde dat hij midden op mijn rug ging zitten. Ik voelde dat [verdachte] zijn beide handen op mijn nek/keel plaatste. [verdachte] plaatste daarbij zijn duimen aan de achterzijde van mijn nek en zijn vingers aan de voorzijde van mijn keel. Ik voelde dat [verdachte] krachtig met zijn handen om mijn keel heen kneep. Ik heb meteen mijn handen geplaatst tussen de vingers van [verdachte] die om mijn keel zaten, omdat [verdachte] mijn keel dichtkneep. Ik voelde namelijk dat [verdachte] mijn keel aan dichtknijpen was. Door flinke kracht te gebruiken lukte het mij de vingers van [verdachte] een paar centimeter van mijn keel af te trekken. Ik voelde echter meteen dat [verdachte] mijn adamsappel (het hof begrijpt: strottehoofd) naar binnen probeerde te duwen. Wederom heb ik geprobeerd zijn vingers van mijn keel af te halen. Ook nu lukte het me weer. Ik ben toen op [verdachte] gaan inpraten. Tijdens het inpraten heb ik me ook kunnen bewegen waardoor het me lukte om helemaal los te komen. Dat los komen lukte me ten dele ook omdat [verdachte] niet meer met zijn hele gewicht (80 kilo) op mijn rug zat.
Het lukte me om overeind te komen. Ik ben toen op een knie richting kast gestruikeld en daarbij werd ik door [verdachte] nog steeds vastgehouden. Omdat ik niet veel verder kwam heb ik heel bewust spullen die op de kast stonden naar de grond toe gezwaaid. Wij hebben een tegelvloer dus ik hoopte dat de buren misschien iets zouden horen. Hierna voelde ik dat [verdachte] mij weer stevig vastpakte. Ik kan momenteel niet zeggen waar hij mij vasthad, maar hij had mij krachtig vast en gooide mij tussen de stoffen bank en de salontafel op de grond. Ik voelde dat [verdachte] weer op mij ging zitten maar dat lukte hem niet zo goed. Ik heb toen nog geprobeerd om [verdachte] in zijn kruis te pakken maar dat lukte mij niet. Het lukte mij wel om met mijn rechterhand in zijn bovenbeen te knijpen. Het lukte me om op de rug te gaan liggen. Ik zag [verdachte] schrijlings op me zitten. Ik zag dat links naast mij een hamer op de grond lag en zag dat [verdachte] zijn rechtshand bovenop de hamer geplaatst had. Ik heb toen mijn linkerhand boven de hand van [verdachte] geplaatst op de steel zodat ook ik de hamer kon vasthouden voor het geval hij mij daarmee zou willen slaan. Ik zag dat overal op die hamer bloed zat.
Het is op dat moment geweest dat ik op [verdachte] ben gaan inpraten. Ik vroeg hem waarom hij mij wilde vermoorden of dergelijke woorden. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Maakt toch niet meer uit wat ik doe, ik ben toch al alles verloren". Ik ben toen over de kinderen gaan praten omdat ik dacht dat dit de manier was om op hem door te kunnen dringen. [verdachte] zei: "Dat maakt niks uit, ik ga toch naar de gevangenis". Ik merkte dat ik contact met hem kreeg. Ik bleef maar praten over de kinderen en over mezelf. Tussendoor heb ik steeds maar weer gevraagd of ik rechtop mocht zitten. Ik zei tegen hem dat ik duizelig werd en dat was ook zo. Ik had het ook doodsbenauwd. Ik zag dat hij de hamer nog steeds vasthad. Ik denk dat ik ongeveer 5 tot 10 minuten zo bezig ben geweest en ik heb op een gegeven moment mijn handen op zijn armen geplaatst. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat het allemaal mijn schuld was wat er gebeurd was. Ik had hem jarenlang genegeerd en daardoor was het nu zover gekomen. Dat heeft hij wel 2 keer gezegd. Dat het allemaal mijn schuld was. Ik heb toen mijn handen op zijn kaaklijn geplaatst en zijn gezicht naar mij toe gekanteld zodat ik oogcontact met hem kon maken. Ik heb toen dingen tegen hem gezegd dat ik het ontzettend erg vond dat hij dacht dat ik hem zou negeren, dat ik dacht dat hij ruimte wilde en ik hem die ruimte wilde geven en dat ik toch bewezen had dat ik van hem hield doordat ik niet meteen weggegaan was omdat hij van mij wilde scheiden. Daarop reageerde [verdachte] door te zeggen: "Dat zeg je alleen maar omdat je de politie wil bellen". Ik zei dat ik nog steeds gevoelens voor hem had en dat het toch mogelijk moest zijn om er samen uit te komen. Iedere keer weer vroeg ik hem of ik overeind mocht komen. Op een gegeven moment zag en voelde ik dat hij van mij afging en kon ik rechtop zitten. Ik vroeg hem of ik 112/ambulance mocht bellen en dat mocht van [verdachte]. Ik ben toen heel langzaam opgestaan en naar de telefoon gelopen. Die stond op de dressoir/kast. Ik heb de hoorn van de vaste telefoon gepakt en probeerde 112 te bellen. Dit lukte niet meteen omdat mijn handen kleefden van het bloed. Ik ben toen met de hoorn in de hand richting gang gelopen. [verdachte] liep achter mij aan en vroeg me wat ik deed. Ik zei dat ik 112 probeerde te bellen maar dat dit niet lukte omdat mijn vingers plakten. Ik heb toen de telefoonhoorn in de handen van [verdachte] geduwd en gezegd: "Probeer jij het maar". Hierdoor was [verdachte] helemaal overrompeld. Wat hij met de telefoon gedaan heeft weet ik niet. Ik ben toen doorgelopen naar de gang en doorgerend naar de voordeur. Ik hoorde [verdachte] nog achter mij aanroepen: "Wat doe je nou?" Ik riep dat ik naar de buren zou gaan en hoorde hem naar mij roepen: "Dat is niet nodig". De voordeur was gelukkig niet afgesloten en ik kon naar de buren van nummer [2] lopen.
3. Een Rapportage Letselschade, d.d. 24 maart 2011, van forensisch arts KNMG J. van Gastel, dossierpagina's 98-99, welke rapportage als bijlage onderdeel uitmaakt van een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 24 maart 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van de desbetreffende arts:
Slachtoffer: [betrokkene]
Aangetroffen letsel: bij het uitgebreide lichamelijk onderzoek worden de aanwezigheid van meerdere rode striemen in de hals en de aanwezigheid van meerdere huidverwondingen (scheuren/laceraties) in de behaarde hoofdhuid vastgesteld.
Beschouwing: het uitwendig letsel als beschreven (striemen in de hals, scheurwonden behaarde hoofdhuid) past bij wat betrokkene heeft verklaard inzake de toedracht. De rode striemen in de hals en de aangegeven slikklachten zouden heel goed veroorzaakt kunnen zijn door de poging tot verwurging met blote handen, de scheurwonden op het hoofd zouden goed kunnen passen bij het relatief stompe geweld dat door slagen met een eenvoudige (platte) hamer wordt veroorzaakt.
4. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 23 maart 2011, dossierpagina's 123-125, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1]:
Op 22 maart 2011 was ik samen met mijn collega [verbalisant 2] belast met surveillance. Wij kregen het verzoek te gaan naar [a-straat 1] te Roermond. Wij zijn meteen ter plaatse gegaan. Ik ben uitgestapt en zag ter hoogte van perceel [1] een man op het trottoir staan. Ik zag dat de kledingstukken van deze man van boven tot onder geheel onder het bloed zaten. Toen ik op ongeveer twee meter afstand van de man was hoorde ik dat de man spontaan begon te vertellen en zei: "Ik heb jullie zelf gebeld." Ik heb hem toen meteen meegedeeld dat hij verdachte was en niet tot antwoorden verplicht was. Ik hoorde dat hij vervolgens verder ging met vertellen en zei: "Ik heb mijn vrouw met een hamer geslagen."
Ik heb de verdachte vervolgens om een legitimatiebewijs gevraagd. Hij bleek te zijn genaamd: [verdachte].
5. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 30 maart 2011, dossierpagina's 159-160, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van de verbalisant [verbalisant 3]:
Ik heb de 24-uursrecorder teruggeluisterd ten behoeve van het onderzoek. Het gesprek dat verdachte voert met de centralist op 22 maart 2011 te 20:52 uur is door mij hieronder letterlijk weergegeven.
Begin gesprek:
Centralist: Meldkamer ambulance goedenavond.
Verdachte: Goeienavond met [verdachte]. Ik heb mijn vrouw iets aangedaan, mevrouw.
(...)
Centralist: En wat heeft u daar gedaan?
Verdachte: Ik heb mijn vrouw met een hamer op het hoofd geslagen.
6. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 7 april 2011, dossierpagina's 161-163, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van de verbalisant [verbalisant 4]:
1-1-2 melding:
Op 22 maart 2011 omstreeks 20:56 uur kreeg [verbalisant 5], brigadier van politie, werkzaam bij de regionale meldkamer de verdachte [verdachte] aan de telefoon.
Het gesprek tussen [verbalisant 5] en [verdachte] is door mij woordelijk uitgewerkt en hieronder weergegeven.
P = politieambtenaar [verbalisant 5]
V = verdachte [verdachte]
Het gesprek:
V: Goeie...goeieavond met [verdachte]. Ik heb mijn vrouw net iets ernstigs aangedaan.
(...)
P: Wat is er precies gebeurd?
V: Ja, ik heb mijn vrouw met een hamer op het hoofd geslagen. Ik ik ik ja, we zijn met een echtscheiding bezig en ik ik ik ben gewoon helemaal doorgeslagen.
(...)
P: Oke, ehhh, waar heb je haar precies geslagen?
V: Op het hoofd.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 24 maart 2011, dossierpagina's 48-55, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
V: We gaan terug naar 22 maart 2011.
A: Ik ben naar het toilet toe gelopen en toen ik van het toilet afkwam zag ik in het mandje een hamer liggen. Ik heb die hamer gepakt, ben de huiskamer ingelopen en heb [betrokkene] (het hof begrijpt: [betrokkene]) geslagen.
V: Waar had je de hamer vast?
A: Bij de houten steel.
8. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof op 27 juni 2012, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik heb op 22 maart 2011 te Roermond, [a-straat 1], mijn vrouw iets gigantisch aangedaan.
Ik heb op 22 maart 2011 gebeld met 112. Hetgeen op de bandopname is vastgelegd moet juist zijn. U, voorzitter, vraagt mij wat ik bedoelde toen ik zei dat we met de echtscheiding bezig waren en dat ik helemaal was doorgeslagen. Ik bedoelde daarmee dat ik kennelijk iets gedaan had wat niet mocht, iets ernstigs. Ik had duidelijk iets gedaan wat niet mocht.
U, voorzitter, vraagt mij of ik dat in verband bracht met de echtscheiding en het doorslaan. Ik bracht dat in verband met de spanning. Ik had kennelijk zoveel spanning in mijn lijf dat ik iets heb gedaan. U, voorzitter, vraagt mij of ik ben ontploft. Zoiets zal het zijn geweest. Ik heb met een hamer op het hoofd van mijn echtgenote geslagen, omdat ik de spanning niet meer aankon. Ik zat met spanning in mijn lijf, over die echtscheiding en alles wat daarmee te maken heeft: mijn relatie, mijn kinderen en mijn buitenechtelijke relatie.
U, voorzitter, vraagt mij hoe ik aan de hamer kwam. Die zal ik gepakt hebben. Die hamer heeft gelegen op de verwarming in de hal, want die had ik buiten gebruikt om de omhoog gekropen steentjes terug te slaan. Het was een hamer met een houten steel en een ijzeren kop.
U, voorzitter, vraagt mij of ik nog weet waar mijn vrouw zat. Normaal gesproken zat zij op de stoffen bank in de hoek. Die avond zal zij daar ook gezeten hebben. Daar heeft zij gezeten, dat weet ik. Ik kan mij herinneren dat zij links op de bank bij de deur zat.
De afstand van de hal naar de bank bij de deur aan de andere kant van de kamer was een meter of acht à negen. U, voorzitter, vraagt mij of ik toen hard heb gelopen of met gewone snelheid. Ik heb misschien doorgelopen, maar ik heb niet extreem gerend. Ik heb gewoon doorgelopen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De verdediging heeft voorts aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachten rade, maar van een impulsieve, niet te voren beraamde handeling. Dit standpunt vindt, aldus de verdediging, bevestiging in de omstandigheid dat de desbetreffende hamer al een tijd in een mandje in de gang lag om opgeborgen te worden.
Het hof volgt de verdediging niet in dat standpunt. Van belang is het moment waarop verdachte in de hal de hamer uit het mandje heeft gepakt en heeft besloten zijn toenmalige echtgenote daarmee op het hoofd te slaan. Het hof merkt hierbij op dat de verdediging geen enkel ander aannemelijk doel heeft aangevoerd waarom hij de hamer vanuit de hal heeft meegenomen naar de woonkamer. Evenals de rechtbank, houdt het hof het er dan ook voor dat verdachte reeds in de hal het besluit heeft genomen [betrokkene] met de hamer op het hoofd te gaan slaan en haar van het leven te beroven. De omstandigheid dat de hamer reeds enige tijd in de hal lag om opgeborgen te worden doet daaraan niet af. Voorts overweegt het hof dat verdachte, na het in de hal genomen besluit, met de hamer in zijn hand de woonkamer is ingelopen en een afstand van acht à negen meter heeft overbrugd naar de bank waarop [betrokkene] was gezeten. Aldaar heeft verdachte uitvoering gegeven aan zijn besluit en heeft hij daartoe tot drie keer toe met de hamer op het hoofd van [betrokkene] geslagen, waarna hij is overgegaan tot verwurging één en ander als hiervoor omschreven.
Het hof leidt uit genoemde feiten en omstandigheden af dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. De poging tot levensbeëindiging zoals bewezen verklaard is mitsdien niet het gevolg geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging; voor verdachte hebben tijd en gelegenheid bestaan als hiervoor benoemd. Mitsdien is naar het oordeel van het hof sprake van voorbedachten rade."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat hij vanuit de hal naar aangeefster [betrokkene] in de woonkamer is gelopen.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen in dat arrest is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat hij vanuit de hal naar aangeefster in de woonkamer is gelopen.
Nr. 12/03935 Zitting: 20 mei 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 11 juli 2012 door het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch wegens “poging tot moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verzoeker een betalingsverplichting opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
2. Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over ’s Hofs verwerping van het verweer dat schommelingen in de bloedglucosespiegel het (agressieve) handelen van verzoeker zouden kunnen hebben veroorzaakt.
4. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de raadsvrouw op de terechtzitting van het Hof van 27 juni 2012 het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door haar overgelegde pleitnota. Daarin is op pagina 11-12 het volgende naar voren gebracht:
“Dit gelezen hebbende (ik begrijp het rapport van de deskundige Peters, EH) heb ik mij afgevraagd of de handelingen van [verdachte] veroorzaakt konden worden door schommelingen in zijn bloedglucosespiegel die zoals uit studies blijkt, diverse fysieke gewaarwordingen zoals snelle krachtige hartslag trillen, transpireren , verslechtering van denkvermogen en geheugenverlies tot gevolg kan hebben. Ik verwijs naar de hiervoren aangehaalde eensluidende verklaringen van het slachtoffer hieromtrent.
Anders dan de rechtbank (pag. 9 , 3e alinea) is de verdediging van mening dat Peters de mogelijkheid van organisch geheugenverlies door diabetes niet volledig heeft uitgesloten. De rechtbank overweegt (pag. 6) nog dat indien de diabetes medicatie om welke reden dan ook niet in het systeem van de verdachte terecht is gekomen, dit doorgaans tot een te hoge suikerspiegel ( hyperglykemie) en niet tot een te lage suikerspiegel zou hebben geleid. Maar ook dat kan naar de mening van de verdediging lichamelijke uitwerkingen hebben.
De onderzoeker is hieraan waarschijnlijk voorbij gegaan omdat hij ervan uitging dat [verdachte] zoals hij zelf ook heeft verklaard braaf zijn medicijnen voor zowel suiker alsook bloeddruk slikte. Op pag 13 rapporteert hij immers dat [verdachte] bevestigt nog steeds zijn medicatie te nemen.
Ik ga ervan uit dat de onderzoeker niet zo diep in het p.v. duikt en op de detail heeft kunnen lezen dat [verdachte] diarree had. Zijn echtgenote heeft hieromtrent verklaard dat ze om 20.00 op de bank naar het nieuwws zaten te kijken. Hij even later opstond (pag. 2 vonnis) omdat hij naar het toilet moest en pas weer om 20.30 uur (pag. 3) de woonkamer binnenkwam. Dat betekende dus een lange toiletzit.
Van belang zijnde verklaringen hieromtrent:
Op pag, 41 van het pv verklaart [verdachte]
A : Ik gebruik
Ramipril 1 tablet 5mg voor de hoge bloeddrukGlimepiride 1 tablet 3 mg voor suikerMetformine 2 tablet 1000mg voor de suikerLecardipine 1 tablet voor de hoge bloeddruk, ik weet niet hoeveel mg dat is. V: Hoe lang gebruik je deze medicijnen/middelen al?A: Kijken, drie of vier jaar.V: Wat doen die medicijnen/middelen met jou?A: Verder niets die zorgen ervoor dat de hoge bloeddruk naar beneden gaat. Maar wat gebeurt er als een persoon als [verdachte] die al 4 jarendagelijks 4 soorten zware medicatie slikt, deze medicatie enkele dagen of zelfs maar een dag overslaat of de medicatie niet wordt opgenomen door braken of diarree? Uit zijn verklaring blijkt immers dat hij diarree had tenminste tot en met de dag van het delict. Hij kwam uit het toilet gelopen... (pag 45) A. Behoudens de suikerziekte en hoge bloeddruk niet. Ja ik heb wel wat buikgriep gehad.
[betrokkene] (pag 105)
nadat het journaal was afgelopen zag ik [verdachte] opstond en hoorde hem zeggen : „ Ik heb wat last van diarree en moet even naar het toilet".
De diverse fysieke gewaarwordingen waar in de rapportage over gesproken wordt hebben zich mijns inziens voorgedaan :
verklaringen [betrokkene]
(pag 53)
"ik kreeg de indruk alsof mijn man iemand anders was. Zoals hij nu deed, zo ken ik hem helemaal niet. Ik zag dat hij een rood gekleurd gezicht had en ik zag dat hij erg transpireerde."
(pag. 106)
,, Ik zag dat hij een vuurrood gezicht had. Het zweet liep in stralen van hem af. Ik zag dat hij een hele rare blik in zijn ogen had. Het was heel wezenloos."
De rechtbank Roermond is eraan voorbij gegaan dat dit een gevolg is geweest van de hypoglykemie. Ik verzoek u Edelgrootachtbaar College dit ernstig in overweging te nemen bij uw beraadslagingen. De verdediging is van mening dat hieraan niet voorbij gegaan kan en mag worden gelet op de resultaten van genoemde studies. Zou inderdaad als gevolg van diarree de medicamenten niet aangeslagen hebben, is denkbaar dat sprake was organisch geheugenverlies te maken met een neurologische aandoening te vergelijken met.... black-out door hoge concentraties alcohol in het bloed etc. . Volgens Peters is daarbij kenmerkend dat in zulke gevallen de herinnering voor een gehele gebeurtenis afwezig is. De geheugensporen zijn door omstandigheden niet goed opgeslagen, waardoor ze dus ook niet kunnen worden opgehaald.
De verdediging acht dan ook niet uitgesloten dat hiervan sprake was.
De handeling is ook in dit opzicht zonder enige opzet gebeurd en/of niet toe te rekenen.”
5. Blijkens het voormelde proces-verbaal van de terechtzitting heeft de raadsvrouw daaraan toegevoegd:
“Ten aanzien van pagina 11: Bij een hyperglykemie kan je nog agressief worden, bij een hypoglykemie krijg je juist dat slappe gevoel.”
En heeft verzoeker ter terechtzitting verklaard:
“Ook op 22 maart 2011 heb ik mijn medicatie ingenomen. U, voorzitter, vraagt mij of ik veel dorst had die dag. Dat is mij niet opgevallen. Ik at wel regelmatig. Hypo’s en dat soort dingen gebeuren wel eens. U, voorzitter, vat samen dat ik op 22 maart 2011 mijn medicatie had ingenomen, ik geen dorst had en normaal had gegeten. Dat klopt.”
6. Het Hof heeft het gevoerde verweer als volgt verworpen:
“Medische toestand van verdachte
De verdediging heeft nog opgemerkt dat mogelijk sprake was van hypoglykemie, waarbij diaree mogelijk een rol heeft gespeeld. Verdachte zou door deze omstandigheid niet hebben kunnen nadenken over zijn handelen.
Het hof verwerpt dit verweer reeds omdat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op vragen van de voorzitter heeft verklaard dat hij die bewuste dag zijn medicijnen heeft ingenomen, dat hij goed heeft gegeten en dat hij geen dorst had. In zijn politieverhoor van 24 maart 2011 te 11.15 uur heeft verdachte verklaard dat hij zijn medicijnen moet nemen en voldoende moet eten, omdat hij anders naar een 'hypo' toe gaat. Als hij zijn medicijnen niet inneemt gaan de suikerwaarden omhoog. Hij krijgt dan veel dorst. Hiervan was die dag volgens eerstgenoemde verklaring van verdachte echter geen sprake. Het hof leidt hier uit af dat hypoglykemie zich niet voor deed. Dat verdachte diaree had doet aan het voorgaande niet af.Voorts overweegt het hof nog dat, zoals wordt vermeld in het rapport van voornoemde deskundige Peters, bij hypoglykemie een slap gevoel optreedt. Gelet op het krachtige handelen van verdachte zoals hiervoor omschreven, is ook om die reden te zeer onwaarschijnlijk dat er sprake was van een hypoglykemie. Daar komt bij, aldus genoemde rapporteur, dat hypoglykemie enkel verholpen kan worden door de toediening van glucose. Gesteld noch gebleken is dat aan verdachte glucose is toegediend of dat hij glucosehoudende voedingsmiddelen heeft genuttigd voordat de politie arriveerde of dat iets dergelijks na zijn aanhouding is geschied. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte op 22 maart 2011 voor of ten tijde van het bewezen verklaarde handelen niet lijdende was aan hypoglykemie. Derhalve was ook in dit opzicht geen sprake van een omstandigheid waardoor verdachte zich niet bewust was van zijn handelen en daarover niet kon nadenken.”
7. In de toelichting op het middel wordt nog aangevoerd dat het Hof bij de verwerping van het hierboven aangehaalde verweer enkel heeft gerespondeerd op de vraag of mogelijk sprake was van een hypoglykemie, maar niet is ingegaan op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat door de darmproblemen bij verzoeker de medicatie niet heeft gewerkt waardoor verzoeker onder invloed kwam te verkeren van een hyperglykemie.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.1.
9. Ik meen dat het betoog van de raadsvrouw niet aan deze vereisten voldoet, nu het vanwege zijn vrijblijvendheid niet voldoende met argumenten is geschraagd. Zo vraagt de raadsvrouw zich af of de handelingen van verzoeker veroorzaakt konden worden door schommelingen in zijn bloedglucosespiegel, sluit zij de mogelijkheid van organisch geheugenverlies door diabetes bij verzoeker niet volledig uit, etc. Ook werpt zij slechts als vraag op wat er gebeurt als bij iemand als verzoeker de medicatie niet wordt opgenomen door braken of diarree. Dit alles kan toch bezwaarlijk als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt worden aangemerkt, te minder nu – en daaraan heeft het Hof mijns inziens terecht gerefereerd – (i) verzoeker zelf heeft verklaard dat hij die bewuste dag zijn medicijnen heeft ingenomen, goed heeft gegeten en geen dorst had, en (ii) de deskundige Peters heeft gerapporteerd dat bij een hypoglykomie juist een slap gevoel optreedt, hetgeen niet past bij het krachtig handelen van verzoeker zoals is tenlastegelegd.
10. Nu hetgeen de raadsvrouw mede ten aanzien van de gestelde darmproblemen te berde heeft gebracht, niet is te verstaan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, was het Hof niet gehouden daarop te reageren in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv en kon het volstaan met de overweging dat de omstandigheid dat verzoeker diarree had niet aan het oordeel van het Hof afdoet.
11. Voorts acht ik op grond van het voorgaande het oordeel van het Hof dat het te zeer onwaarschijnlijk is dat sprake was een hypoglykemie – waarin besloten ligt de vaststelling dat van enig causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en hyopoglykemie niet is gebleken – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel de klacht behelst dat het Hof niet is ingegaan op de stelling van de verdediging dat het bewezenverklaarde feit is begaan onder invloed van en is veroorzaakt door een hyopoglykemie, mist het feitelijke grondslag.
12. Het middel faalt.
13. Het tweede middel houdt in dat het oordeel van het Hof dat verzoeker ‘met voorbedachten rade’ heeft gehandeld blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
14. Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt de volgende gang van zaken. Verzoeker en zijn toenmalige echtgenote kijken in de woonkamer samen naar het journaal. Op een gegeven moment gaat verzoeker naar het toilet. Daarna ziet hij in een mandje in de hal een hamer liggen. Op dat moment kan hij naar zijn zeggen de spanning in zijn lijf over de aanstaande echtscheiding en alles wat daarmee te maken heeft niet meer aan. Hij pakt de hamer en loopt daarmee naar zij vrouw die op dat moment aan de andere kant van de kamer zit, op een afstand van acht à negen meter, en slaat haar met de hamer tweemaal hard en daarna nog een keer op haar hoofd en knijpt vervolgens haar keel dicht. Daarbij zegt verzoeker dat ‘er een einde aan moet komen’. Nadat verzoeker zijn echtgenote loslaat, belt hij 112, terwijl zijn echtgenote naar de buren vlucht.
15. Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat er is gebeurd, dat hij zich niet bewust was van zijn handelen en dat zijn handelen het gevolg kan zijn geweest van spanningen in zijn huwelijk en door zijn buitenechtelijke relatie, terwijl de raadsvrouw (zoals gezegd) de oorzaak eerder in schommelingen in de bloedsuikerspiegel zoekt. Volgens de verdediging zou sprake zijn geweest van een impulsieve handeling en niet van een te voren beraamde actie.
16. Het Hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen:
“Voorbedachten rade
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachten rade, maar van een impulsieve, niet te voren beraamde handeling. Dit standpunt vindt, aldus de verdediging, bevestiging in de omstandigheid dat de desbetreffende hamer al een tijd in een mandje in de gang lag om opgeborgen te worden.
Het hof volgt de verdediging niet in dat standpunt. Van belang is het moment waarop verdachte in de hal de hamer uit het mandje heeft gepakt en heeft besloten zijn toenmalige echtgenote daarmee op het hoofd te slaan. Het hof merkt hierbij op dat de verdediging geen enkel ander aannemelijk doel heeft aangevoerd waarom hij de hamer vanuit de hal heeft meegenomen naar de woonkamer. Evenals de rechtbank, houdt het hof het er dan ook voor dat verdachte reeds in de hal het besluit heeft genomen [betrokkene] met de hamer op het hoofd te gaan slaan en haar van het leven te beroven. De omstandigheid dat de hamer reeds enige tijd in de hal lag om opgeborgen te worden doet daaraan niet af. Voorts overweegt het hof dat verdachte, na het in de hal genomen besluit, met de hamer in zijn hand de woonkamer is ingelopen en een afstand van acht à negen meter heeft overbrugd naar de bank waarop [betrokkene] was gezeten. Aldaar heeft verdachte uitvoering gegeven aan zijn besluit en heeft hij daartoe tot drie keer toe met de hamer op het hoofd van [betrokkene] geslagen, waarna hij is overgegaan tot verwurging één en ander als hiervoor omschreven.
Het hof leidt uit genoemde feiten en omstandigheden af dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. De poging tot levensbeëindiging zoals bewezen verklaard is mitsdien niet het gevolg geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging; voor verdachte hebben tijd en gelegenheid bestaan als hiervoor benoemd. Mitsdien is naar het oordeel van het hof sprake van voorbedachten rade.”
17. Het zal bekend zijn dat met betrekking tot de voorbedachte raad de Hoge Raad sinds zijn arrest van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR:2342, NJ 2012/518 m.nt. Keulen een nieuwe weg is ingeslagen. Men zou met De Hullu ook kunnen zeggen: de teugels strakker heeft aangetrokken.2.Ik wijs op de volgende overweging van de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963:
“3.4. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”3.
18. Tegen de achtergrond van het voorafgaande meen ik dat het Hof zijn oordeel dat verzoeker tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich rekenschap daarvan te geven, ontoereikend heeft gemotiveerd. De gebezigde bewijsmiddelen noch de bewijsoverwegingen van het Hof bevatten positieve aanwijzingen waaruit de voorbedachte raad kan worden afgeleid. De vaststellingen van het Hof dat verzoeker de hamer, die reeds enige tijd lag opgeborgen in de hal, heeft gepakt, hij daarna met deze hamer de woonkamer is ingelopen en daarbij slechts een afstand van acht à negen meter heeft overbrugd, en hij vervolgens zijn echtgenote driemaal op haar hoofd heeft geslagen en haar keel enige tijd heeft dichtgeknepen, is in het licht van de voormelde rechtspraak onvoldoende voor het bewijs van voorbedachte raad.4.Deze handelingen wijzen eerder op een impulsieve daad van verzoeker, zou ik zeggen. Het lijkt mij dan ook dat het Hof bij de beoordeling van de vraag of voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, had moeten nagaan of verzoeker daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en of verzoeker zich daarvan ook rekenschap heeft gegeven, zeker gelet op de contra-indicatieve omstandigheden dat er sprake was van (i) een heel korte tijdspanne tussen het besluit om zijn toenmalige echtgenote iets aan te doen en de uitvoering daarvan en (ii) een af te leggen afstand van slechts 8 à 9 meter, waarbij komt dat (iii) verzoeker noch het slachtoffer enig inzicht hebben kunnen geven van hetgeen vlak voor en tijdens het begaan van het feit in verzoeker is omgegaan.
19. Het middel slaagt.
20. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden doordat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
21. Het cassatieberoep is ingesteld op 16 juli 2012. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 23 augustus 2013 bij de Hoge Raad ingekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van zes maanden5.is overschreden. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
22. Voorts merk ik ambtshalve op dat de Hoge Raad in deze zaak uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
23. Eén en ander kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen. Het tijdsverloop kan bij de nieuwe behandeling van de zaak aan de orde worden gesteld.
24. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Het tweede en het derde middel slagen.
25. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑05‑2014
Zie: J. de Hullu, Materieel strafrecht, vijfde druk, 2012, p. 250.
Zo ook HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014: 16 en 17 (rov. 3.3.), NJ 2014/160 en 161.
Zie voorts HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:347, NJ 2014/163 en HR 5 november 2011, ECLI:NL:HR:2013:1111, NJ 2014/159.
Verzoeker zat ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie voor de onderhavige zaak preventief gedetineerd.