Dat voorbedachte raad en voorwaardelijk opzet kunnen samengaan, demonstreert reeds het bekende Hoornse taart-arrest (HR 19 juni 1911, W 1911, 9203).
HR, 01-07-2014, nr. 13/03578
ECLI:NL:HR:2014:1560, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
13/03578
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1560, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:621
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:4617, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2014:621, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2014
Arrest Hoge Raad voor nadere conclusie: ECLI:NL:HR:2014:1021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1560
ECLI:NL:HR:2014:1021, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:336
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:4617
Nadere conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:621
ECLI:NL:PHR:2014:336, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1021
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑11‑2013
- Wetingang
art. 289 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2014/394 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2014-0291
NbSr 2014/282
NJ 2014/393 met annotatie van J.M. Reijntjes
VA 2015/8
JIN 2014/118 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
NbSr 2014/188
VA 2015/8
JIN 2014/118 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad (vervolg op tussenarrest ECLI:NL:HR:2014:1021). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156. Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed, nadat hij was buitengesloten, “gedurende de bevestiging van de vlinderbom en het gesprek met aangever” (“langer dan een aantal seconden”).
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/03578
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2013, nummer 21/003239-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1021, geoordeeld dat het tweede middel niet tot cassatie kan leiden en dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over het derde middel.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en pleidooi
2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 3 december 2011 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) heeft bevestigd op of aan de voordeur van een woning aan de [a-straat 1](waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en tot ontploffing heeft gebracht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
De verklaring van verdachte als afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 15 juni 2013 onder meer inhoudende:
Ik ben op 2 en 3 december 2011 in Amersfoort geweest.
Ik ben met de trein vanuit Purmerend naar Amersfoort gegaan.
(...)
8.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voornoemd, in het door hen op 13 december 2011 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het horen van [slachtoffer] op 13 december 2011, dossierpagina's 650 tot en met 652, onder meer inhoudende:
V: Vraag
A: Antwoord
V: Vertel ons eens alles wat er is gebeurd?
A: Nou, ik weet dat ik rond een uur of acht heb geinternet. Ik heb op die gayclub.nl gechat. Ik weet dat ik op een gegeven moment een date had en dat het de bedoeling was dat hij naar mij toe zou komen. Op een gegeven moment vond ik het lang duren, dus heb ik hem opgebeld. Ik weet niet meer hoe hij heette. Later werd ik gebeld omdat hij in de buurt van de flat was. Ik heb hem toen mijn nummer gegeven en hem de weg uitgelegd. Na een kwartier was hij er ongeveer. De buurvrouw heb ik toen nog gezien, die hond aan het uitlaten was.
Hij belde aan, toen heb ik gevraagd of hij zijn schoenen wilde uit doen. Dit omdat ik een nieuw kleed had in de woonkamer. Hij draaide zich toen om, en toen kreeg ik meteen een mes op mijn keel. Toen moest ik naar binnen, hij duwde mij naar binnen. Ik heb toen geprobeerd los te komen. Ik heb toen nog gezegd: Nee dat doen we niet. Ik heb mij toen nog verzet. Hij heeft toen mijn armen op de rug gedaan, zodat ik voorover moest buigen. Ik had toen het idee dat het fout was. Ik had toen zoiets van nu moet ik rustig doen. Ik moest toen naar de bank lopen, dit met mijn armen op mijn rug. Ik moest toen op mijn buik, languit met mijn gezicht in de kussens. Ik voelde de kussens, toen duwde hij iets onder mijn neus. Hij zei toen, weet je wat dit is. Ik heb toen gezegd dat ik het niet wist. Ik heb toen ook nog gezegd dat ik niks rook. Ik weet niet meer zeker wat hij toen heeft gezegd. Hij had wel iets waar hij mee dreigde, en hij gaf aan dat ik stil moest zijn. Ook heb ik een mes op mijn keel gekregen. Ik heb mij toen rustig gehouden. De geur van dat ding was van karton.
Hij heeft toen mijn armen vastgemaakt. Ik voelde dat het iets van een snoer was, deze heeft hij heel erg strak gedaan. Ik heb toen op een gegeven moment gezegd dat het pijn begon te doen. Ook heb ik gezegd dat ik geen lucht meer kon krijgen. Ik had toen een doek over mijn hoofd. Ik mocht toen gaan zitten. Ik zag toen dat hij mijn voeten had vast gebonden met een kerstlampjessnoer.
Hij is toen een poosje weg geweest. Ik hoorde hem toen nog wel, ik hoorde dat hij bij mijn tafel bezig was. Ik hoorde iets van een tas ritselen, tenminste zo klonk het.
Ik weet dat ik mij op een gegeven moment probeerde los te maken. Ik deed alsof ik niet los kwam. Hij kwam er toen achter dat ik losser was. Ik had toen het idee dat hij kwaad was, ik voelde toen het mes. Ik voelde niet alleen de punt, maar ook de lengte. Ik voelde hem toen bij mijn hals. Wat ik mij nog meer kan herinneren. Toen ik op de bank zat, vroeg hij naar een pasje van de bank.
Ik had ook het idee dat hij mijn sleutels heeft gepakt, ik hoorde namelijk dat geluid.
De tas was zwart. In deze tas zit ook mijn NS kaart, het pasje van het ziekenhuis.
Op een gegeven moment moest ik met hem mee naar boven. Hij wilde dat ik mee ging. Ik moest toen gaan liggen op mijn zij op de matras in het kleine kamertje. Ik kan mij herinneren dat hij vlakbij mij was en dat ik hem toen iets hoorde openen. Ik denk dat dit het kastje was waarin ik seks spelletjes heb liggen. Onder andere een buttplug, condooms en glijmiddel. Dat heb ik daar altijd liggen.
Toen ik op mijn zij lag, merkte ik dat er iets om mijn nek werd gedaan. Hier werd aan getrokken. Ik wist niet wat dat was. Ik voelde ook iets bij mijn handen. Ik werd naar voren of naar achteren getrokken.
Ik heb toen gezegd, dat als ik moest pinnen dat ik met hem mee wilde om geld te pinnen. Ik moest mij dan nog wel aankleden. Ik heb toen gevraagd hoe hij het wilde gaan doen. Want ik had namelijk iets voor mijn hoofd.
Hij heeft mij toen voorzichtig naar beneden gedaan. Ik kan mij dan herinneren dat wij in het halletje zijn. Op een gegeven moment voelde ik de buitenlucht. Ik vond dat raar, want toen dacht ik nu ben jij buiten en ik binnen. Ik vond dat dom. Ik heb toen snel de deur dicht gedaan. Ik heb toen snel de deur dicht gedaan.
Toen hebben wij via de brievenbus gepraat. Ik wilde namelijk mijn sleutels terug.
Toen zag ik op een gegeven moment iets van een lontje. Iets van een gloed. Ik kan mij herinneren dat hij met iets bezig was aan de buitenkant. Ik zag dat door het mat glas heen. Dit bij de deurklink.
(...)
10.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1], voornoemd en [verbalisant 3], inspecteur, in het door hen op 7 april 2012 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het horen van [slachtoffer] op 7 april 2012, dossierpagina's 687 tot en met 692, onder meer inhoudende:
Ik sta in het halletje met mijn jas aan. De persoon is buiten. Ik heb de deur dicht gegooid. Ik zie zijn gezicht vervormd door het matglas. Ik zag ook iets branden.
(...)
14.
Het relaas van de verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent, als opgenomen in het door hem op 23 januari 2013 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 815 tot en met 831, onder meer inhoudende:
Het onderzoek 094EXPO betreft het onderzoek naar een overval waarbij het slachtoffer zwaar verwond werd middels een vuurwerkbom.
Binnen dit onderzoek zijn als verdachten aangemerkt:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornamen verdachte]
en
Achternaam : [achternaam betrokkene 1]
Voornamen : [voornaam betrokkene 1]
In het kader van dit onderzoek is door de Rechter-commissaris, van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 7 december 2011 een doorzoeking ter inbeslagneming ingesteld in het perceel [b-straat 1] te Purmerend, zijnde de woning van verdachte [betrokkene 1].
Bij de zoeking werd een personal computer in beslag genomen.
Ik, verbalisant, heb onderzoek gedaan naar de bovenstaande gegevensdrager. Het onderzoek vond plaats, nadat de gegevensdrager door Bureau Digitale Techniek was veilig gesteld. Het onderzoek werd gedaan naar de aanwezigheid van gegevens, betrekking hebbende op het onderzoek. Hierbij werd onder andere gezocht naar gewiste gegevens, internetgegevens, algemene gebruiksgegevens, chatlogs, tekstbestanden en opgegeven zoekvragen.
Door mij, verbalisant, is de voor het onderzoek mogelijk belangrijke informatie geselecteerd in zogenaamde bookmarks.
In de onderzochte computer is op het internet gezocht via Wikipedia. Dit betreft een online encyclopedie. Er is onder andere gezocht naar schietkatoen, tijdbom, vuurwerk, vuurwerk/chemie en op zelfgemaakte explosieven.
Op het internet is middels de site Youtube.com gezocht naar filmpjes die voldoen aan de zoekwoorden plastic en Explosif. (Noot verbalisant: Engelse vertaling voor explosief is explosive.)
In de computer is op het internet, via de site Youtube gekeken naar filmpjes van vuurwerk, en de uitwerking hiervan. Tevens is op dezelfde internetsite gezocht naar filmpjes die voldoen aan de zoekvraag vuurwerk + bom.
Op de internetsite Wikipedia.nl is gekeken en of gezocht naar onderwerpen welke in directe of indirecte relatie staan tot ontploffingen.
Op de internetsite youtube is gezocht naar de combinatie mortier + vuurwerk en op napalm.
Via de computer is op het internet gezocht/gekeken op de site Wikipedia naar het onderwerp Mortierbom en op Chemie vuurwerk.
Op de internetsite youtube is gezocht naar de combinatie mortier + vuurwerk.
Via de computer is op de internetsite youtube gekeken naar filmpjes over zwaar vuurwerk.
(...)"
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Poging moord of poging doodslag
(...)
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van poging moord of doodslag.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het primair tenlastegelegde (poging moord) dient vast komen te staan dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
In het onderhavige situatie heeft verdachte het geïmproviseerde explosief waarmee hij een ontploffing te weeg kon brengen uit Purmerend meegenomen naar Amersfoort. Dit explosief was voorzien van loden kogeltjes die bij ontploffing van het explosief voor mogelijk extra schade kunnen zorgen. Daarnaast is er op de computer van [betrokkene 1] gekeken naar You Tube filmpjes betreffende vuurwerk en de uitwerking hiervan. Hieruit leidt het hof af dat verdachte al voor de overval voornemens was om gebruik te maken van de vlinderbom.
Nadat verdachte door aangever buitengesloten was, heeft verdachte de vlinderbom aan de deur(klink) van aangever bevestigd. Tijdens deze handelingen heeft verdachte nog woordelijk en mogelijk zichtbaar (het slachtoffer stond immers achter het matglas in de deur) contact gehad met de aangever. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte gedurende de bevestiging van de vlinderbom en het gesprek met aangever, waarbij hij de wetenschap had dat het slachtoffer zich in de nabijheid van de vlinderbom bevond, gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kon geven. Nu het handelen van verdachte en het gesprek een zekere tijd -langer dan een aantal seconden- in beslag hebben genomen en enige aanwijzing voor de mogelijkheid dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsbeweging ontbreekt acht het hof gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade."
2.4.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2013 gehechte pleitnota heeft de raadsman van verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Moord: door explosief tot ontploffing te brengen waardoor [slachtoffer] van het leven zou worden beroofd. Te bewijzen bestanddeel: met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg
Blijkt niet uit dossier.
Wordt door aangever verklaard over iets onder zijn neus houden. Rook weeïg/karton, blijkt niet wat dit precies is geweest. Kan derhalve niet uit volgen dat er enig plan zou zijn om vlinder tot ontploffing te brengen in nabijheid van aangever. Ook voor overige geen aanwijzingen van enig vooropgezet plan.
Blijkt derhalve niet van voorbedachte raad.
Afsteken van explosief lijkt juist een impulsieve daad. Plan was immers om met pas van aangever en in zijn gezelschap te gaan pinnen. Op moment dat verdachte de woning verlaat wordt plotseling de deur dicht gedaan en wordt hij buitengesloten. Persoon heeft dus geen tijd gehad om daar van te voren over na te denken nu hij zich plotseling in deze situatie bevindt. Vrijwel direct daarna wordt er een explosief tot ontploffing gebracht. Niets duidt er op dat er voorafgaand aan dat moment sprake is van kalm beraad en/of rustig overleg.
Immers vrijwel direct daarna (uit verklaring aangever), lijkt te duiden op handelen uit impuls.
Feitelijk geen tijd geweest voor kalm beraad of overleg. Strenge eisen door HR oa in LJN BY5695 d.d. 16 januari 2013.
Bestanddeel kan niet worden bewezen, derhalve vrijspraak voor feit 3 onder primair."
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:HR:NL:2013:963, NJ 2014/156).
3.3.
Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed, nadat hij was buitengesloten, "gedurende de bevestiging van de vlinderbom en het gesprek met aangever" ("langer dan een aantal seconden").
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 13‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad (vervolg op tussenarrest ECLI:NL:HR:2014:1021). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156. Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed, nadat hij was buitengesloten, “gedurende de bevestiging van de vlinderbom en het gesprek met aangever” (“langer dan een aantal seconden”).
Nr. 13/03578 Zitting: 13 mei 2014 | Mr. Knigge Aanvullende conclusie inzake: [verdachte] |
1. In mijn conclusie van 4 februari 2014 kwam ik tot de slotsom dat het eerste, het vierde en het vijfde middel falen, dat het tweede middel slaagt en dat het derde middel daarom geen bespreking behoeft. Bij arrest van 22 april 204 heeft Uw Raad kennelijk geoordeeld dat het tweede middel ongegrond is en mij daarom in de gelegenheid gesteld mij alsnog uit te laten over het derde middel.
2. Het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat de onder 3 bewezenverklaarde voorbedachten rade, mede gelet op het dienaangaande ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
2.2. Ten laste van verdachte heeft het Hof onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 3 december 2011 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) heeft bevestigd op of aan de voordeur van een woning aan de [a-straat 1] (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en tot ontploffing heeft gebracht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.”
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de voorbedachten rade het volgende overwogen:
“Poging moord of poging doodslag
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte met het tot ontploffing laten komen van het explosief het opzet had om aangever [slachtoffer] van het leven te beroven.
Gelet op het verbale contact kort voor de explosie tussen verdachte en aangever door de brievenbus van de voordeur, over de sleutelbos, moet verdachte zich bewust zijn geweest van de positie van aangever ten opzichte van het explosief. Desondanks heeft verdachte het explosief tot ontploffing gebracht. Uit het explosievenonderzoek van het NFI volgt dat bij vrijwel direct contact met de explosieve constructie kan het letsel fataal zijn. Uit voornoemde omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het tot ontploffing gebrachte explosief om het leven zou kunnen komen.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van poging moord of doodslag.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het primair tenlastegelegde (poging moord) dient vast komen te staan dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
In het onderhavige situatie heeft verdachte het geïmproviseerde explosief waarmee hij een ontploffing te weeg kon brengen uit Purmerend meegenomen naar Amersfoort. Dit explosief was voorzien van loden kogeltjes die bij ontploffing van het explosief voor mogelijk extra schade kunnen zorgen. Daarnaast is er op de computer van [betrokkene 1] gekeken naar You Tube filmpjes betreffende vuurwerk en de uitwerking hiervan. Hieruit leidt het hof af dat verdachte al voor de overval voornemens was om gebruik te maken van de vlinderbom. Nadat verdachte door aangever buitengesloten was, heeft verdachte de vlinderbom aan de deur(klink) van aangever bevestigd. Tijdens deze handelingen heeft verdachte nog woordelijk en mogelijk zichtbaar (het slachtoffer stond immers achter het matglas in de deur) contact gehad met de aangever. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte gedurende de bevestiging van de vlinderbom en het gesprek met aangever, waarbij hij de wetenschap had dat het slachtoffer zich in de nabijheid van de vlinderbom bevond, gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kon geven. Nu het handelen van verdachte en het gesprek een zekere tijd - langer dan een aantal seconden- in beslag hebben genomen en enige aanwijzing voor de mogelijkheid dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsbeweging ontbreekt acht het hof gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.”
2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2013 gehechte pleitnota heeft de raadsman van verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
“Moord: door explosief tot ontploffing te brengen waardoor [slachtoffer] van het leven zou worden beroofd. Te bewijzen bestanddeel: met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg
Blijkt niet uit dossier.
Wordt door aangever verklaard over iets onder zijn neus houden. Rook weeïg/karton, blijkt niet wat dit precies is geweest. Kan derhalve niet uit volgen dat er enig plan zou zijn om vlinder tot ontploffing te brengen in nabijheid van aangever. Ook voor overige geen aanwijzingen van enig vooropgezet plan.
Blijkt derhalve niet van voorbedachte raad.
Afsteken van explosief lijkt juist een impulsieve daad. Plan was immers om met pas van aangever en in zijn gezelschap te gaan pinnen. Op moment dat verdachte de woning verlaat wordt plotseling de deur dicht gedaan en wordt hij buitengesloten. Persoon heeft dus geen tijd gehad om daar van te voren over na te denken nu hij zich plotseling in deze situatie bevindt. Vrijwel direct daarna wordt er een explosief tot ontploffing gebracht. Niets duidt er op dat er voorafgaand aan dat moment sprake is van kalm beraad en/of rustig overleg. Immers vrijwel direct daarna (uit verklaring aangever), lijkt te duiden op handelen uit impuls.
Feitelijk geen tijd geweest voor kalm beraad of overleg. Strenge eisen door HR oa in LJN BY5695 d.d. 16 januari 2013.
Bestanddeel kan niet worden bewezen, derhalve vrijspraak voor feit 3 onder primair.”
2.5. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
2.6. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte het geïmproviseerde explosief heeft meegenomen van Purmerend naar Amersfoort, dat het explosief was voorzien van loden kogeltjes die bij ontploffing van het explosief voor mogelijk extra schade zouden kunnen zorgen en dat er op de computer van [betrokkene 1] is gekeken naar You Tube filmpjes betreffende vuurwerk en de uitwerking daarvan. Het Hof leidt uit deze omstandigheden af dat verdachte al voor de overval van plan was om gebruik te maken van de vlinderbom. Het Hof heeft voorts overwogen dat verdachte gedurende de bevestiging van de vlinderbom en het gesprek met aangever, waarbij hij de wetenschap had dat het slachtoffer zich in de nabijheid van de vlinderbom bevond, gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap kon geven. Nu het handelen van verdachte en het gesprek met aangever een zekere tijd – langer dan een aantal seconden – in beslag hebben genomen en enige aanwijzing voor de mogelijkheid dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsbeweging ontbreekt, is het Hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
2.7. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte al voor de overval van plan was om het explosief te gebruiken. Wat de verdachte daarbij voor ogen stond, is echter niet duidelijk. Met welk doel en onder welke omstandigheden hij van plan was om de bom tot ontploffing te brengen, daarover kan slechts gegist worden. Het zou kunnen dat verdachte al voordat hij uit Purmerend vertrok onder ogen had gezien dat hij de bom eventueel zou (moeten) gebruiken in een situatie die voor het slachtoffer levensgevaarlijk was en dat hij daarbij tot de slotsom was gekomen dat hij zich door de mogelijkheid van een dodelijk gevolg niet zou laten weerhouden. In een dergelijk geval, waarin een fatale afloop van te voren is ingecalculeerd en op de koop is toegenomen, laat het door het Hof bewezen geachte voorwaardelijke opzet zich goed rijmen met de aanwezigheid van voorbedachte raad.1.Het Hof heeft hierover evenwel niets vastgesteld. Dat is begrijpelijk, want de feiten bieden daarvoor nauwelijks een grondslag. Uit het enkele feit dat verdachte het explosief had meegenomen, kan mijns inziens niet worden afgeleid dat verdachte van plan was het te gebruiken onder omstandigheden die voor het slachtoffer een aanmerkelijke kans op overlijden zouden meebrengen.2.
2.8. Het Hof heeft het dan ook niet over de boeg van een tevoren doordacht plan gegooid. Het heeft geoordeeld dat verdachte gedurende het bevestigen van de vlinderbom en het gesprek met de aangever door de brievenbus gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het handelen van verdachte en het gesprek met aangever hebben, aldus het Hof, een zekere tijd – langer dan enkele seconden – in beslag genomen. Dat moge zo zijn, maar ook dan is slechts sprake geweest van een korte tijdspanne waarin verdachte zich heeft kunnen beraden. Of verdachte deze gelegenheid tot bezinning ook daadwerkelijk heeft benut, blijkt echter niet. Ik merk daarbij op dat die korte tijdspanne geheel samenviel met de uitvoering van het besluit om de bom op dat moment tot ontploffing te brengen, hetgeen een contra-indicatie voor voorbedachte raad oplevert.3.Ik wijs er ook op dat de omstandigheid dat, zoals het Hof heeft overwogen, enige aanwijzing ontbreekt voor de mogelijkheid dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, naar het oordeel van de Hoge Raad niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.4.Ik meen dan ook dat het Hof zijn oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld ontoereikend heeft gemotiveerd.
3. Het middel slaagt.
4. Ook deze aanvullende conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑05‑2014
Vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:17, NJ 2014/160 m.nt. Keulen, waarin het bewijs van de voorbedachte raad ontoereikend was, hoewel de verdachte eerst boos het café was uitgelopen en thuis een pistool had opgehaald.
Zie voor enigszins vergelijkbare gevallen waarin eveneens sprake was van een korte tijdspanne tussen het besluit en de (voltooide) uitvoering daarvan o.m. HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:72, NJ 2013/562 m.nt. Rozemond en HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:16, NJ 2014/161 m.nt. Keulen.
Zie voor een geval waarin (ogenschijnlijk) koelbloedig optreden onvoldoende was om voorbedachte raad aan te nemen HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1111, NJ 2014/159 m.nt. Keulen
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Poging moord. Voorwaardelijk opzet. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het s.o. door het door hem, verdachte, tot ontploffing gebrachte explosief om het leven zou komen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
22 april 2014
Strafkamer
nr. 13/03578
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2013, nummer 21/003239-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 3 december 2011 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) heeft bevestigd op of aan de voordeur van een woning aan de [a-straat 1] (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en tot ontploffing heeft gebracht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"3.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk agent en hoofdagent, in het door hen op 3 december 2011 op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina 748, onder meer inhoudende:
Op 3 december 201 1 omstreeks 01.50 uur werden wij gestuurd naar de [a-straat 1] te Amersfoort. Daar zou een ontploffing zijn geweest. Ter plaatse gekomen zagen wij dat er twee glazen ruiten van de voordeur eruit lagen. Wij zagen dat het kozijn en de deur ter hoogte van de deurgreep zwaar beschadigd waren. Wij zagen dat er een vrouw uit de brandgang kwam lopen. Deze vrouw bleek getuige [getuige] te zijn.
4.
De verklaring van [getuige] van 3 december 2011 als opgenomen in het door de verbalisant [verbalisant 3], brigadier, 3 december 2011 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 695 en 696, onder meer inhoudende:
Op 3 december 2011 omstreeks 01.41 uur hoorde ik buiten een harde knal. Gelijk of direct na de knal zag ik ook een lichtflits. Direct daarop hoorde ik mijn buurman [slachtoffer], [a-straat 1] te Amersfoort, kreunen. Hierop ben ik direct naar mijn buurman gelopen. Ik zag een ravage in de woning. Ik zag [slachtoffer] in de keuken staan. Ik zag dat [slachtoffer] zijn hoofd onder het bloed zat en dat hij zijn bebloede handen aan het wassen was.
8.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voornoemd, in het door hen op 13 december 2011 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het horen van [slachtoffer] op 13 december 2011, dossierpagina's 650 tot en met 652, onder meer inhoudende:
(...)
Ik kan mij dan herinneren dat wij in het halletje zijn. Op een gegeven moment voelde ik de buitenlucht. Ik vond dat raar, want toen dacht ik nu ben jij buiten en ik binnen. Ik vond dat dom. Ik heb toen snel de deur dicht gedaan. Ik heb toen snel de deur dicht gedaan.
Toen hebben wij via de brievenbus gepraat. Ik wilde namelijk mijn sleutels terug. Toen zag ik op een gegeven moment iets van een lontje. Iets van een gloed. Ik kan mij herinneren dat hij met iets bezig was aan de buitenkant. Ik zag dat door het mat glas heen. Dit bij de deurklink.
10.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 4], voornoemd en [verbalisant 6], inspecteur, in het door hen op 7 april 2012 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het horen van [slachtoffer] op 7 april 2012, dossierpagina's 687 tot en met 692, onder meer inhoudende:
Ik sta in het halletje met mijn jas aan. De persoon is buiten. Ik heb de deur dicht gegooid. Ik zie zijn gezicht vervormd door het matglas. Ik zag ook iets branden.
23.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden brigadier, als opgenomen in het door hen op 13 januari 2012 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, dossierpagina's 11 tot en met 59, onder meer inhoudende:
Op zaterdag 3 december te 03.20 uur kwam ik, verbalisant [verbalisant 7] ter plaatse, [a-straat 1] te Amersfoort. Bij het verlaten van mijn dienstvoertuig, welke ik, verbalisant [verbalisant 7], buiten de afzetting plaatste, zag ik, verbalisant [verbalisant 7], op de grond, een object liggen. Ik, verbalisant [verbalisant 7], zag dat het een metalen of loden balletje was.
Tijdens de eerste schouw van de voorzijde van de woning, zag ik, verbalisant [verbalisant 7], dat er grove schade aan de voordeur en het kozijn was ontstaan.
Wij zagen dat de voordeur en het kozijn ernstig was beschadigd. De ruiten van de deur waren vernield en het kozijn net boven het slot was ernstig ontzet en beschadigd.
Verder zagen we inslagen van kleine bolvormige objecten in de deur en het kozijn. Wij zagen dat er diverse delen versplinterd hout op de openbare weg voor de woning lagen. Wij zagen verder dat er diverse stukken hout afkomstig van het kozijn en de deur op de openbare weg lagen. Verder zagen we dat er meerdere metalen of loden bolletjes werden aangetroffen op de openbare weg.
In de woning werden door ons, op de vloer tussen de keuken en de woonkamer eveneens een metalen of loden bolletje aangetroffen. Op de vloer in de hal en in een opbergbak in de hal werden eveneens metalen of loden bolletjes aangetroffen.
Wij zagen verder dat de binnenzijde van de deur en het kozijn ernstig beschadigd waren. Wij zagen dat er diverse splinters van het kozijn in de hal en de woonkamer lagen. Tevens lag er glas en bloed op de grond.
24.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 april 2012, zaaknummer 2011.12.19.007, opgesteld door H.N.M.J. van Venrooij, forensisch arts KNMG, inhoudende een forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident op 3 december 2012 te Amersfoort, onder meer inhoudende op bladzijde 15:
Bij klinisch onderzoek op 04-12-2012 (Naar het hof begrijpt: 04-12-2011) van [slachtoffer] in aansluiting op een daaraan voorafgaand geweldsincident werden een schedelbreuk met impressie van botfragmenten en daaraan gepaard gaande hersenbeschadigingen links zijwaarts gediagnosticeerd en tevens een lijnvormige botbreuk in de slaapstreek links met een daaraan gerelateerde epidurale bloeding.
Er waren aanwijzingen voor bijkomende veranderingen aan het brein op basis van lokale drukveranderingen als gevolg van deze verwondingen. In relatie met dit letsel waren er neurologische symptomen in de vorm van woordvindingsstoornissen en krachtsverlies van de rechterarm. Betrokkene onderging daarom met spoed een neurochirurgisch operatie die ongecompliceerd verliep. Daarbij werden tevens een groot aantal splinters van hout uit het gezicht verwijderd.
28. Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 maart 2012, zaaknummer 2011.12.19.007, opgesteld door ing. E.M. Kok, inhoudende explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in Amersfoort op 3 december 2001, onder meer inhoudende, dossierpagina's 12, 15, 18 en 19:
(...)
De op de foto's waargenomen schade is te verwachten wanneer zich zo'n 10 cm boven de voordeurgreep een explosie van een deflagrerende lading heeft voortgedaan.
Gezien de schade aan en bij de voordeur ten opzichte van de stukken karton en kunststof heeft dit materiaal zich dicht tegen de explosieve lading aan bevonden. Deze schade aan karton en kunststof is te verwachten wanneer deze onderdeel van de explosieve constructie hebben uitgemaakt.
De resultaten van de chemische analyse passen goed bij de oorspronkelijke aanwezigheid van een lading op basis van aluminium, zwavel en een perchloraatverbinding. Het hiervoor genoemde mengsel is in de regel makkelijk tot ontsteking te brengen. Veelal volstaat een vuurwerklont.
Gezien de waargenomen schade was de oorspronkelijke constructie zonder meer geschikt om te worden gebruikt als voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, zoals vermeld in de WWM.
Afsteken van het vuurwerk tegen een voordeur ben ik nog nooit in een gebruiksinstructie tegengekomen. Als inderdaad gebruik is gemaakt van onderdelen van vuurwerk of gemodificeerd vuurwerk, is het oorspronkelijke vuurwerk dus bewerkt.
Op grond van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
(...)
3. Door de primaire en secundaire effecten die bij een ontploffing van de achterhaalde constructie optreden, ontstaat gevaar voor lichamelijk letsel, zoals brandwonden, gehoorschade en doorboring van de huid. De ernst van dit letsel is onder meer afhankelijk van waar iemand door hitte en/of een scherf wordt geraakt, de energie die een scherf op dat moment heeft, de locatie van die persoon ten opzichte van de ontploffing.
Bij (vrijwel) direct contact met de explosieve constructie kan het letsel fataal zijn."
2.3.
Voorts heeft het Hof – voor zover in cassatie van belang - het volgende overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs van de feiten 1 tot en met 4
(...)
Aangekomen in het halletje voelt aangever op een gegeven moment aan de luchtstroom dat de deur open staat en dat de man buiten staat. Aangever weet de deur achter de man dicht te doen. Omdat hij zijn huissleutels terug wil van de man, praat aangever met de man via de brievenbus. Op een gegeven moment ziet hij iets van een lontje en iets van een gloed bij de deurklink. Aangever verklaart dat als hij het gezicht van de man door het matglas van de deur ziet, hij ook iets ziet branden. Hierop vindt een explosie plaats.
Bij klinisch onderzoek werd bij aangever een schedelbreuk met impressie van botfragmenten en daaraan gepaard gaande hersenbeschadigingen links zijwaarts gediagnosticeerd en tevens een lijnvormige botbreuk in de slaapstreek links met een daaraan gerelateerde epidurale bloeding. In relatie met dit letsel waren er neurologische symptomen in de vorm van woordvindings-stoornissen en krachtsverlies van de rechterarm. Daarom is met spoed een neurochirurgische operatie uitgevoerd, waarbij tevens een groot aantal splinters van hout uit het gezicht werd verwijderd.
(...)
Explosie
Wanneer de politie in de nacht van 2 op 3 december 2011 ter plaatse komt na de melding van een ontploffing op het adres van aangever, ziet zij dat de ruiten van de deur zijn vernield en het kozijn boven het slot ernstig is ontzet en beschadigd. Er zijn inslagen van kleine bolvormige objecten in de deur en het kozijn te zien. Diverse stukken hout, afkomstig van het kozijn en de deur, liggen op de openbare weg. Ook liggen er meerdere metalen of loden bolletjes op de openbare weg. In de woning worden op de vloer tussen de keuken en de woonkamer en in de hal eveneens metalen of loden bolletjes aangetroffen. Diverse splinters van het kozijn liggen in de hal en de woonkamer. Tevens ligt er glas en bloed op de grond.
Uit het explosievenonderzoek van het NFI volgt dat uit de waargenomen schade is af te leiden dat er zich ongeveer 10 centimeter boven de voordeurgreep een explosie van een deflagrerende lading heeft voorgedaan. Gezien de schade aan en bij de voordeur ten opzichte van de stukken karton en kunststof heeft dit materiaal zich dicht tegen de explosieve lading aan bevonden. Het NFI concludeert dat het gebruikte mengsel in de regel makkelijk tot ontsteking is te brengen. Op grond van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat het waarschijnlijk gaat om een oorspronkelijk fabrieksmatig gemaakte constructie, welke vervolgens is gemodificeerd. Door de effecten, die bij een ontploffing van de constructie optreden, ontstaat gevaar voor brandwonden, gehoorschade en doorboring van de huid. De ernst van dit letsel is onder meer afhankelijk van waar iemand door hitte en/of een scherf wordt geraakt, de energie die een scherf op dat moment heeft en de locatie van die persoon ten opzichte van de ontploffing. Bij vrijwel direct contact met de explosieve constructie kan het letsel fataal zijn.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat er een explosief tot ontploffing is gebracht vlak boven de voordeurgreep. Het hof leidt uit het explosievenonderzoek af dat het gaat om een geïmproviseerd explosief. Gelet op de verklaring van aangever alsmede zijn letsel kan worden vastgesteld dat hij zich op het moment van ontploffing vlak achter de voordeur bevond. Uit zowel de verklaring van aangever als de uitkomsten van het explosievenonderzoek, leidt het hof af dat verdachte het explosief aan de voordeur heeft bevestigd en heeft ontstoken waardoor dit explosief tot ontploffing is gebracht.
(...)
Poging moord of poging doodslag
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte met het tot ontploffing laten komen van het explosief het opzet had om aangever [slachtoffer] van het leven te beroven.
Gelet op het verbale contact kort voor de explosie tussen verdachte en aangever door de brievenbus van de voordeur, over de sleutelbos, moet verdachte zich bewust zijn geweest van de positie van aangever ten opzichte van het explosief. Desondanks heeft verdachte het explosief tot ontploffing gebracht. Uit het explosievenonderzoek van het NFI volgt dat bij vrijwel direct contact met de explosieve constructie kan het letsel fataal zijn. Uit voornoemde omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het tot ontploffing gebrachte explosief om het leven zou kunnen komen."
3. Beoordeling van het eerste en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 3 wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
4.2.1.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof in het bijzonder het volgende vastgesteld. Kort voordat het door de verdachte vervaardigde en van letselverhogende onderdelen - metalen of loden bolletjes - voorziene, door de verdachte aan de buitenzijde van de voordeur van de woning van het slachtoffer bevestigde explosief tot ontploffing werd gebracht, stonden de verdachte en het slachtoffer aan weerszijden van de voordeur, welke voordeur van hout was en twee (mat)glazen ruiten bevatte, en spraken zij met elkaar via de brievenbus, waarbij het slachtoffer het gezicht van de verdachte door het matglas heen zag. Op het moment van de ontploffing bevond het slachtoffer zich in de woning vlak achter de voordeur. Na de ontploffing waren de glazen ruiten van de voordeur vernield en was het kozijn boven het slot van de voordeur ernstig ontzet en beschadigd. Op de vloer van de woning tussen de keuken en de woonkamer en in de hal werden metalen of loden bolletjes aangetroffen en in de hal en de woonkamer lagen diverse splinters afkomstig van het kozijn, terwijl er glas en bloed op de grond lag. Bij het op het slachtoffer uitgevoerde forensisch geneeskundig onderzoek werd een schedelbreuk met impressies van botfragmenten en daaraan gepaard gaande hersenbeschadigingen links zijwaarts gediagnosticeerd en tevens een lijnvormige botbreuk in de slaapstreek links met een daaraan gerelateerde epidurale bloeding. Er waren aanwijzingen van bijkomende veranderingen in het brein op basis van lokale drukveranderingen als gevolg van deze verwondingen. In relatie met dit letsel waren er neurologische symptomen in de vorm van woordvindings-stoornissen en krachtverlies van de rechterarm. Het slachtoffer onderging met spoed een neurologische operatie.
4.2.2.
Het Hof heeft in zijn hiervoor in 2.3 weergegeven overwegingen als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het door hem, verdachte, tot ontploffing gebrachte explosief om het leven zou komen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Dat berust op het volgende.
4.2.3.
Anders dan in het middel wordt betoogd, heeft het Hof mede aan de inhoud van het voor het bewijs gebezigde (hiervoor in 2.2. onder 28 opgenomen) deskundigenrapport van E.M. Kok kunnen ontlenen dat de kans op dodelijk letsel aanmerkelijk is geweest. Dat rapport bevat niet slechts de conclusie dat eerst "[b]ij (vrijwel) direct contact met de explosieve constructie het letsel fataal (kan) zijn", maar houdt tevens in dat "de ernst van dit letsel onder meer afhankelijk [is] van waar iemand door hitte en/of een scherf wordt geraakt, de energie die een scherf op dat moment heeft en de locatie van die persoon ten opzichte van de ontploffing". Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof mede uit de ernst van de door het slachtoffer opgelopen verwondingen en de plaats op het lichaam waar het slachtoffer door onderdelen van het explosief is geraakt (schedel- en hersenletsel) afgeleid dat het contact van het slachtoffer met het explosief zo direct is geweest dat de kans aanmerkelijk was dat het tot ontsteking brengen van het aan de voordeur bevestigde explosief, terwijl het slachtoffer zich op dat moment vlak achter de van glazen ruiten voorziene voordeur bevond, dodelijke gevolgen zou hebben, en dat de omstandigheid dat een - volgens de toelichting op het middel: "3 a 4 cm dikke" - deur tussen het slachtoffer en het explosief aanwezig was daaraan niet afdoet.
4.2.4.
De kennelijke gevolgtrekking van het Hof dat de verdachte in de gegeven omstandigheden deze aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ook welbewust heeft aanvaard, is evenmin onbegrijpelijk en dat oordeel is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de positie van het slachtoffer ten opzichte van het explosief, nu de verdachte onmiddellijk voorafgaand aan het tot ontploffing brengen van het aan de deur bevestigde explosief via de brievenbus in gesprek was met het slachtoffer.
5. Slotsom
De Advocaat-Generaal heeft wegens gegrondbevinding van het tweede middel geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Hij heeft zich niet uitgelaten over het derde middel. De Hoge Raad is van oordeel dat hij daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 mei 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 04‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Poging moord. Voorwaardelijk opzet. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het s.o. door het door hem, verdachte, tot ontploffing gebrachte explosief om het leven zou komen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Nr. 13/03578 Zitting: 4 februari 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem heeft bij arrest van 27 juni 2013 verdachte wegens 1. “diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en het feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft”, 2. “verkrachting”, 3. “de eendaadse samenloop van poging tot moord en opzettelijk een ontploffing een teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is”, 4. “opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”, 5. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, 6. “diefstal door twee of meer verenigde personen”, 7. “diefstal”, 8. “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” en 9. “poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Hof de teruggave gelast van de inbeslaggenomen voorwerpen en de vordering van de benadeelde partij toegewezen, een en ander als vermeld in het bestreden arrest.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 tot en met 4 bewezenverklaarde feiten niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat het Hof deze beslissing en/of een daarmee samenhangend (Meer en Vaart)verweer onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd heeft (verworpen). Blijkens de toelichting op het middel wordt in het bijzonder geklaagd dat ’s Hofs oordeel dat het de verdachte (en niet een ander) is geweest die de bewezenverklaarde feiten 1 tot en met 4 heeft gepleegd, onbegrijpelijk is.
4.2.
Ten laste van de verdachte is onder feit 1 tot en met 4 bewezenverklaard dat:
“1:
hij op 2 december 2011 en 3 december 2011 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd heeft weggenomen
een laptop en
een mobiele telefoon (merk Motorola, type C140) en
een geluidsset (merk Bose, type Wave Music System) en
een camera (merk Sony, type DSC-P72) en
een blikje (met inhoud, te weten: oude munten en
een trouwring (goud/zilver) en
een paspoort en
een sleutelbos geheel toebehorende aan [slachtoffer],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte
-[slachtoffer] met een mes heeft bedreigd, en
-de handen van [slachtoffer] op de rug heeft vastgebonden en
-de benen van [slachtoffer] heeft vastgebonden en
-[slachtoffer] heeft geblinddoekt en
-na het verlaten van voornoemde woning een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) heeft bevestigd aan of op de voordeur van voornoemde woning (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en dit tot ontploffing heeft gebracht, tengevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (beschadiging van de schedel en hersenletsel) heeft bekomen;
2:
hij op 2 december 2011 en 3 december 2011 te Amersfoort, door geweld en door bedreiging met geweld bestaande uit
-het bedreigen van [slachtoffer] met een mes en
-het vastbinden van de handen van [slachtoffer] op de rug en
-het plaatsen van een doek over het hoofd van [slachtoffer]
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, bij [slachtoffer] een buttplug ingebracht in de anus;
3 primair:
hij op 3 december 2011 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) heeft bevestigd op of aan de voordeur van een woning aan de [a-straat 1] (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en tot ontploffing heeft gebracht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4:
hij op 3 december 2011 te Amersfoort, opzettelijk een ontploffing te weeg heeft gebracht in een perceel gelegen aan de [a-straat 1], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) bevestigd op of aan de voordeur van de woning gelegen aan voornoemd perceel en
- opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief, ten gevolge waarvan een of meer ruiten van de deur en een (hardhouten) deur en het kozijn van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is beschadigd,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de zich in) voornoemd perceel (bevindende goederen), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de zich in de hal van voornoemd perceel en de in de directe nabijheid van die deur bevindende [slachtoffer] te duchten was”
4.3.
Deze bewezenverklaringen berusten op de in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen, voor zover deze betrekking hebben op deze feiten.
4.4.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2013 heeft de raadsman van de verdachte gepleit overeenkomstig zijn aldaar overgelegde pleitnota. Blijkens die pleitnota heeft hij aldaar onder meer – en kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte voor de feiten 1 tot en met 4 moet worden vrijgesproken, omdat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat hij in de woning is geweest en ook niet nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meer anderen. In het bestreden arrest heeft het Hof naar aanleiding van het in het middel bedoelde verweer het volgende overwogen:
“Oordeel van het hof
Het hof overweegt het volgende.
Onderzoek gegevensdrager
In het kader van het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte en zijn vriendin [betrokkene 1] doorzoekt de politie de woning van [betrokkene 1] te Purmerend. Daar treft de politie onder andere een computer aan. Uit onderzoek aan die computer is het volgende gebleken. Op 29 november 2011 werd een advertentie van een zekere [alias slachtoffer] op de website www.homodate.nl bezocht, met daarin het telefoonnummer van aangever. Aangever heeft verklaard dat zijn accountnaam op internet [alias slachtoffer] is.
Ook is er op voornoemde datum via de website www.google.nl gezocht op de combinatie van de trefwoorden homo en date. De internetgeschiedenis van 30 november 2011 en 1 en 2 december 2011 is niet aanwezig. Uit het onderzoek blijkt echter dat wel kan worden vastgesteld dat middels Google Maps is gezocht naar de [a-straat 1] te Amersfoort en dat deze zoekopdracht voor 2 december 2011 23:37:08 uur heeft plaatsgevonden.
DNA-onderzoek
Bij de doorzoeking van de [b-straat 1] te Purmerend treft de politie in de badkamer handschoenen aan. Eén handschoen ligt in de wasmand en een andere in de douchehoek. Deze handschoenen zijn in beslag genomen en door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzocht. De DNA-hoofdprofielen van de bemonsteringen van de buitenzijde van de handschoenen matchen met het DNA-profiel van aangever. De kans dat het profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze afgeleide hoofdprofielen is kleiner dan één op één miljard.
Ook van de binnenzijde van beide handschoenen zijn bemonsteringen genomen. Uit dit onderzoek volgt dat er DNA-mengprofielen zijn verkregen, waarin de DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal drie personen. De DNA-profielen van verdachte en aangever matchen met deze DNA-mengprofielen. Dit betekent dat verdachte en aangever donoren kunnen zijn van het celmateriaal in de bemonsteringen.
Onderzoek telecom
Aangever verklaart voorafgaand aan de overval tweemaal telefonisch contact te hebben gehad met de man, die hem in zijn woning heeft overvallen. Uit een onderzoek naar telecomgegevens is gebleken dat het nummer 06-[001], dat in gebruik is bij aangever, op de avond van 2 december 2011 tussen 20:03 uur en 23:34 uur een aantal keren contact heeft met het nummer 06-[002]. Om 20:03 uur belt het telefoonnummer 06-[002] naar het nummer van aangever. Daarbij wordt een mast aangestraald in Purmerend. Uit de telecomgegevens blijkt vervolgens op grond van de aangestraalde masten dat de gebruiker van het nummer 06-[002] zich van Purmerend verplaatst naar Amersfoort. Om 23:24 uur straalt de telefoon met het nummer 06-[002] voor het eerst die avond een telefoonmast in Amersfoort aan. Ten tijde van de overval worden door dat telefoonnummer de cellid's 2562 en 2563 van Vodafone aangestraald, welke zijn geplaatst op masten in Amersfoort en vanuit de woning van aangever kunnen worden aangestraald. Op 3 december 2011, direct na de overval, straalt het telefoonnummer 06-[002] geen masten meer aan. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het telefoonnummer 06-[002] van hem is en dat hij de telefoon de bewuste avond bij zich had.
Uit de historische gegevens van het nummer 06-[002] volgt dat dit nummer in de periode tussen 23:27 uur en 01:34 uur 13 keer contact heeft met het nummer 06-[003]. Het telefoonnummer 06-[003] staat op naam van [betrokkene 1]. Deze verklaart bij de politie reeds 11 jaar een relatie met verdachte te hebben en dat zij samen een dochter hebben. Ook verklaart zij dat verdachte vaak in haar woning aan de [b-straat 1] te Purmerend verblijft.
Op grond van de uitkomsten van het telecomonderzoek constateert het hof dat met de telefoon van verdachte vanaf 2 december 2011 20.03 uur tot en met 3 december 2011 01:34 uur alleen contacten zijn geweest met [betrokkene 1] en met aangever.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 december 2011 's avonds met een vriend naar Amersfoort is gegaan, alwaar hij op een bankje bij stadsschouwburg De Flint op zijn vriend heeft gewacht, die iets in Amersfoort moest ophalen. Voor de contacten die zijn telefoon met de telefoon van aangever heeft gehad, geeft verdachte de verklaring dat hij die avond waarschijnlijk zijn telefoon aan deze vriend heeft uitgeleend en dat die vriend mogelijk met aangever heeft gebeld. Wat betreft de telefonische contacten met [betrokkene 1] verklaart verdachte dat hij zelf die avond contact met [betrokkene 1] heeft gezocht met het verzoek om hem op te halen omdat er geen treinen meer reden.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij in Purmerend regelmatig mensen over de vloer kreeg en dat het goed mogelijk dat zijn vriend in de computer gegevens heeft opgezocht.
Verdachte wil de naam van zijn vriend om hem moverende redenen niet noemen.
Buiten de verklaring van verdachte zijn er in het dossier geen feiten of omstandigheden voorhanden die de lezing van verdachte ook maar op enigerlei wijze ondersteunen. Door het niet willen noemen van de naam van zijn vriend, maakt verdachte het voor het hof onmogelijk om zijn verklaring te controleren. Daarbij overweegt het hof het volgende.
Aangever heeft telefonisch contact gehad met de man, die hem in zijn woning heeft overvallen tot vlak voordat deze bij hem in zijn woning kwam. Hij verklaart immers dat hij hem het laatste deel van de route heeft uitgelegd door de telefoon. Gedurende de overval hoort aangever dat de man telefonisch contact zoekt. Aannemelijk is dat dit is gebeurd met dezelfde telefoon als waarmee de man eerder met aangever contact heeft gehad. Aangever verklaart dat hij een vrouwenstem aan de andere kant van de lijn hoort. Gelet op de uitkomsten van het telecomonderzoek moet dat [betrokkene 1] zijn geweest. Het is naar het oordeel van het hof uitgesloten dat de zogenaamde vriend, die zich -naar het hof begrijpt- volgens verdachte in de woning van aangever heeft moeten bevinden, met de telefoon van verdachte ook met [betrokkene 1] heeft gebeld, terwijl verdachte zegt zelf die avond met [betrokkene 1] te hebben gebeld. Daar komt bij dat verdachte geen verklaring heeft voor het gegeven dat eerder op de avond de telefonische en sms-contacten met enerzijds aangever en anderzijds [betrokkene 1] elkaar in korte tijd opvolgen en afwisselen.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat op de computer van [betrokkene 1] is gezocht naar gay-sites, contactgegevens en dat er op de computer is gezocht met trefwoorden vuurwerk en zelf gemaakte explosieven. Ook zijn er op de computer You tube-filmpjes bekeken over de effecten van zwaar vuurwerk. [betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat in beginsel alleen verdachte, zijzelf en hun dochter gebruik maakten van de onderzochte computer. Wanneer visite gebruik maakte van deze computer, was daar altijd één van hen bij aanwezig. Onaannemelijk is dat derhalve dat derden met de computer van [betrokkene 1] hebben gewerkt, zonder dat zij daar gewag van zou hebben gehad. Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte dat niet hij maar een vriend deze strafbare feiten zou hebben gepleegd, ongeloofwaardig.
Geen medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof niet dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit samen met een ander heeft gepleegd. Van enige bewuste en nauwe samenwerking met een ander is niet gebleken. Het hof zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Tussenconclusie
Op grond van het hierboven overwogene naar aanleiding van de uitkomsten van het telecomonderzoek, het onderzoek aan de computer en het DNA-onderzoek concludeert het hof dat verdachte de man is die de afspraak met aangever heeft gemaakt en in de avond van 2 december 2011 naar de woning van aangever is gegaan en aangever in zijn woning heeft overvallen.”
4.5.
Hetgeen in de cassatieschriftuur wordt ingebracht tegen het oordeel van het Hof is een herhaling van en aanvulling op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep reeds is aangevoerd. Meer dan een vorm van napleiten kan ik in dit betoog niet zien. Het middel komt tevergeefs op tegen de niet onbegrijpelijke gevolgtrekkingen van het Hof hieruit bestaande “dat verdachte de man is die de afspraak met aangever heeft gemaakt en in de avond van 2 december 2011 naar de woning van aangever is gegaan en aangever in zijn woning heeft overvallen”.
4.6.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde opzet op de dood onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Mede gelet op de daarop gegeven toelichting klaagt het middel in het bijzonder dat het Hof het ter terechtzitting gevoerde verweer dat er geen sprake is geweest van a) een aanmerkelijke kans dat de aangever het leven zou verliezen en b) het door de verdachte bewust aanvaarden van een dergelijke kans, onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
5.2.
Ik herhaal nogmaals dat het Hof onder 3 ten laste van de verdachte heeft bewezenverklaard dat:
“hij op 3 december 2011 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) heeft bevestigd op of aan de voordeur van een woning aan de [a-straat 1] (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en tot ontploffing heeft gebracht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid”
5.3.
Deze bewezenverklaring berust, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“3.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk agent en hoofdagent, in het door hen op 3 december 2011 op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina 748, onder meer inhoudende:
Op 3 december 201 1 omstreeks 01.50 uur werden wij gestuurd naar de [a-straat 1] te Amersfoort. Daar zou een ontploffing zijn geweest. Ter plaatse gekomen zagen wij dat er twee glazen ruiten van de voordeur eruit lagen. Wij zagen dat het kozijn en de deur ter hoogte van de deurgreep zwaar beschadigd waren. Wij zagen dat er een vrouw uit de brandgang kwam lopen. Deze vrouw bleek getuige [getuige] te zijn.
4.
De verklaring van [getuige] van 3 december 2011 als opgenomen in het door de verbalisant [verbalisant 3], brigadier, 3 december 2011 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 695 en 696, onder meer inhoudende:
Op 3 december 2011 omstreeks 01.41 uur hoorde ik buiten een harde knal. Gelijk of direct na de knal zag ik ook een lichtflits. Direct daarop hoorde ik mijn buurman [slachtoffer], [a-straat 1] te Amersfoort, kreunen. Hierop ben ik direct naar mijn buurman gelopen. Ik zag een ravage in de woning. Ik zag [slachtoffer] in de keuken staan, lk zag dat [slachtoffer] zijn hoofd onder het bloed zat en dat hij zijn bebloede handen aan het wassen was.
8.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voornoemd, in het door hen op 13 december 2011 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het horen van [slachtoffer] op 13 december 2011, dossierpagina's 650 tot en met 652, onder meer inhoudende:
V: Vraag
A: Antwoord
(…)
Hij heeft mij toen voorzichtig naar beneden gedaan.
Ik kan mij dan herinneren dat wij in het halletje zijn. Op een gegeven moment voelde ik de buitenlucht. Ik vond dat raar, want toen dacht ik nu ben jij buiten en ik binnen. Ik vond dat dom. Ik heb toen snel de deur dicht gedaan. Ik heb toen snel de deur dicht gedaan.
Toen hebben wij via de brievenbus gepraat. Ik wilde namelijk mijn sleutels terug. Toen zag ik op een gegeven moment iets van een lontje. Iets van een gloed. Ik kan mij herinneren dat hij met iets bezig was aan de buitenkant. Ik zag dat door het mat glas heen. Dit bij de deurklink.
10.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 4], voornoemd en [verbalisant 6], inspecteur, in het door hen op 7 april 2012 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het horen van [slachtoffer] op 7 april 2012, dossierpagina's 687 tot en met 692, onder meer inhoudende:
Ik sta in het halletje met mijn jas aan. De persoon is buiten. Ik heb de deur dicht gegooid. Ik zie zijn gezicht vervormd door het matglas. Ik zag ook iets branden.
14.
Het relaas van de verbalisant [verbalisant 9], hoofdagent, als opgenomen in het door hem op 23 januari 2013 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 815 tot en met 831, onder meer inhoudende:
Het onderzoek 094EXPO betreft het onderzoek naar een overval waarbij het slachtoffer werd zwaar verwond werd middels een vuurwerkbom.
Binnen dit onderzoek zijn als verdachten aangemerkt:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornamen]
en
Achternaam : [betrokkene 1]
Voornamen : [voornamen]
In het kader van dit onderzoek is door de Rechter-commissaris, van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 7 december 2011 een doorzoeking ter inbeslagneming ingesteld in het perceel [b-straat 1] te Purmerend, zijde de woning van verdachte [betrokkene 1].
Bij de zoeking werd een personal computer in beslag genomen
Ik, verbalisant, heb onderzoek gedaan naar de bovenstaande gegevensdrager. Het onderzoek vond plaats, nadat de gegevensdrager door Bureau Digitale Techniek was veilig gesteld. Het onderzoek werd gedaan naar de aanwezigheid van gegevens, betrekking hebbende op het onderzoek. Hierbij werd onder andere gezocht naar gewiste gegevens, internetgegevens, algemene gebruiksgegevens, chatlogs, tekstbestanden en opgegeven zoekvragen.
Door mij, verbalisant, is de voor het onderzoek mogelijk belangrijke informatie geselecteerd in zogenaamde bookmarks.
In de onderzochte computer is op het internet gezocht via Wikipedia. Dit betreft een online encyclopedie. Er is onder andere gezocht naar schietkatoen, tijdbom, vuurwerk, vuurwerk/chemie en op zelfgemaakte explosieven.
Op het internet is middels de site Youtube.com gezocht naar filmpjes die voldoen aan de zoekwoorden plastic en Explosif. (Noot verbalisant: Engelse vertaling voor explosief is explosive.)
In de computer is op het internet, via de site Youtube gekeken naar filmpjes van vuurwerk, en de uitwerking hiervan. Tevens is op dezelfde internetsite gezocht naar filmpjes die voldoen aan de zoekvraag vuurwerk + bom.
Op de internetsite Wikipedia.nl is gekeken en of gezocht naar onderwerpen welke in directe of indrecte relatie staan tot ontploffingen.
Op de internetsite youtube is gezocht naar de combinatie mortier + vuurwerk en op napalm
Via de computer is op het internet gezocht/gekeken op de site Wikipedia naar het onderwerp Mortierbom en op Chemie vuurwerk
Op de internetsite youtube is gezocht naar de combinatie mortier + vuurwerk.
Via de computer is op de internetsite youtube gekeken naar filmpjes over zwaar vuurwerk.
16.
Het relaas van de verbalisant [verbalisant 9], hoofdagent, als opgenomen in het door hem op 24 april 2012 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 838 tot en met 855, onder meer inhoudende:
Het onderzoek 094EXPO betreft het onderzoek naar een overval waarbij het slachtoffer werd zwaar verwond werd middels een vuurwerkbom.
Binnen dit onderzoek zijn als verdachten aangemerkt:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornamen]
en
Achternaam : [betrokkene 1]
Voornamen : [voornamen]
In het kader van dit onderzoek is door de rechter-commissaris, van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 7 december 2011 een doorzoeking ter inbeslagneming ingesteld in het perceel [b-straat 1] te Purmerend, zijde de woning van verdachte [betrokkene 1].
Bij de zoeking werd een personal computer in beslag genomen.
Ik, verbalisant, heb onderzoek gedaan naar de bovenstaande gegevensdrager. Het onderzoek vond plaats, nadat de gegevensdrager door Bureau Digitale Techniek was veilig gesteld. Het onderzoek werd gedaan naar de aanwezigheid van gegevens, betrekking hebbende op het onderzoek. Hierbij werd onder andere gezocht naar gewiste gegevens, internetgegevens, algemene gebruiksgegevens, chatlogs, tekstbestanden en opgegeven zoekvragen.
Door mij, verbalisant, is de voor het onderzoek mogelijk belangrijke informatie geselecteerd in zogenaamde bookmarks.
In de onderzochte computer is op het internet gezocht via Wikipedia. Dit betreft een online encyclopedie. Er is onder andere gezocht naar de woorden schietkatoen, tijdbom, vuurwerk, vuurwerk/chemie en op zelfgemaakte explosieven.
Op het internet is middels de site www.Youtube.com onder andere gezocht naar filmpjes die voldoen aan het zoekwoord vuurwerk.
In de computer is op het internet, via de site Youtube gekeken naar filmpjes van vuurwerk, en de uitwerking hiervan. Tevens is op dezelfde internetsite gezocht naar filmpjes die voldoen aan de zoekvraag vuurwerk + bom.
Op de internetsite Wikipedia.nl is gekeken en of gezocht naar onderwerpen welke in directe of indrecte relatie staan tot ontploffingen.
23.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden brigadier, als opgenomen in het door hen op 134 januari 2012 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, dossierpagina's 11 tot en met 59, onder meer inhoudende:
Op zaterdag 3 december te 03.20 uur kwam ik, verbalisant [verbalisant 7] ter plaatse, [a-straat 1] te Amersfoort. Bij het verlaten van mijn dienstvoertuig, welke ik, verbalisant [verbalisant 7], buiten de afzetting plaatste, zag ik, verbalisant [verbalisant 7], op de grond, een object liggen. Ik, verbalisant [verbalisant 7], zag dat het een metalen of loden balletje was.
Tijdens de eerste schouw van de voorzijde van de woning, zag ik, verbalisant [verbalisant 7], dat er grove schade aan de voordeur en het kozijn was ontstaan.
Wij zagen dat de voordeur en het kozijn ernstig was beschadigd. De ruiten van de deur waren vernield en het kozijn net boven het slot was ernstig ontzet en beschadigd.
Verder zagen we inslagen van kleine bolvormige objecten in de deur en het kozijn. Wij zagen dat er diverse delen versplinterd hout op de openbare weg voor de woning lagen. Wij zagen verder dat er diverse stukken hout afkomstig van het kozijn en de deur op de openbare weg lagen. Verder zagen we dat er meerdere metalen of loden bolletjes werden aangetroffen op de openbare weg.
In de woning werden door ons, op de vloer tussen de keuken en de woonkamer eveneens een metalen of loden bolletje aangetroffen. Op de vloer in de hal en in een opbergbak in de hal werden eveneens metalen of loden bolletjes aangetroffen.
Wij zagen verder dat de binnenzijde van de deur en het kozijn ernstig beschadigd waren. Wij zagen dat er diverse splinters van het kozijn in de hal en de woonkamer lagen. Tevens lag er glas en bloed op de grond.
28. Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 maart 2012, zaaknummer 2011.12.19.007, opgesteld door ing. E.M. Kok, inhoudende explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in Amersfoort op 3 december 2001, onder meer inhoudende, dossierpagina's 12, 15, 18 en 19:
Spoor
Identificatie
Nummer Omschrijving politie
AADL4122NL Resten van kunststof dop (uit vuurwerkbom?)
AADL4123NL Stukje blauw kunststof (mogelijk onderdeel explosief)
AADL4124NL Restant vuurwerk (karton) met vermoedelijk stukje tape
AADL4129NL Stukje blauw kunststof (mogelijk restant vuurwerk)
AADL4132NL Restant vuurwerk met mogelijk stukje tape
AADL4133NL Stukje blauw kunststof
AADL413SNL Stukjes karton met 3 metalen balletjes (onderdelen vuurwerkbom?)
AADL4136NL Kruitbemonsteringen (nat/droog/blanco)
AADL413BNL Diverse vuurwerkresten.
De op de foto's waargenomen schade is te verwachten wanneer zich zo'n 10 cm boven de voordeurgreep een explosie van een deflagrerende lading heeft voortgedaan.
Gezien de schade aan en bij de voordeur ten opzichte van de stukken karton en kunststof heeft dit materiaal zich dicht tegen de explosieve lading aan bevonden. Deze schade aan karton en kunststof is te verwachten wanneer deze onderdeel van de explosieve constructie hebben uitgemaakt.
De resultaten van de chemische analyse passen goed bij de oorspronkelijke aanwezigheid van een lading op basis van aluminium, zwavel en een perchloraatverbinding. Het hiervoor genoemde mengsel is in de regel makkelijk tot ontsteking te brengen. Veelal volstaat een vuurwerklont.
Gezien de waargenomen schade was de oorspronkelijke constructie zonder meer geschikt om te worden gebruikt als voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, zoals vermeld in de WWM.
Afsteken van het vuurwerk tegen een voordeur ben ik nog nooit in een gebruiksinstructie tegengekomen. Als inderdaad gebruik is gemaakt van onderdelen van vuurwerk of gemodificeerd vuurwerk, is het oorspronkelijke vuurwerk dus bewerkt.
Op grond van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
1. De chemische analyseresultaten zijn te verwachten wanneer een lading op basis van aluminium, zwavel en een perchloraatverbinding tot ontploffing is
gekomen.
2. Voor het beantwoorden van vraag 2 is de volgende hypotheseset
beschouwd:
Hypothese A1: de oorspronkelijke constructie was (vrijwel volledig) zelfgemaakt.
Hypothese A2: de oorspronkelijke constructie was fabrieksmatig gemaakt.
Hypothese A3: de oorspronkelijke constructie was fabrieksmatig gemaakt en vervolgens gemodificeerd.
De bevindingen (kenmerken op de foto's en van het onderzoeksmateriaal en de chemische analyseresultaten) zijn veel waarschijnlijker wanneer Hypothese A1 juist is, dan wanneer Hypothese A2 juist is. Tevens zijn de bevindingen veel waarschijn/ijker wanneer Hypothese A3 juist is, dan wanneer Hypothese A2 juist is.
De bevindingen zijn waarschijnlijker wanneer Hypothese A3 juist is, dan wanneer Hypothese A1 juist is.
3. Door de primaire en secundaire effecten die bij een ontploffing van de achterhaalde constructie optreden, ontstaat gevaar voor lichamelijk letsel, zoals brandwonden, gehoorschade en doorboring van de huid. De ernst van dit letsel is onder meer afhankelijk van waar iemand door hitte en/of een scherf wordt geraakt, de energie die een scherf op dat moment heeft, de locatie van die persoon ten opzichte van de ontploffing.
Bij (vrijwel) direct contact met de explosieve constructie kan het letsel fataal zijn.”
5.4.
Het Hof heeft ten aanzien van het opzet op de levensberoving het volgende overwogen:
“Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte met het tot ontploffing laten komen van het explosief het opzet had om aangever [slachtoffer] van het leven te beroven.
Gelet op het verbale contact kort voor de explosie tussen verdachte en aangever door de brievenbus van de voordeur, over de sleutelbos, moet verdachte zich bewust zijn geweest van de positie van aangever ten opzichte van het explosief. Desondanks heeft verdachte het explosief tot ontploffing gebracht. Uit het explosievenonderzoek van het NFI volgt dat bij vrijwel direct contact met de explosieve constructie kan het letsel fataal zijn. Uit voornoemde omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het tot ontploffing gebrachte explosief om het leven zou kunnen komen.”
5.5.
Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2013 overgelegde pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
Feit 3:
Poging moord/doodslag;
Idem; niet medeplegen, maar plegen; dus alleen als vaststaat dat cliënt in de woning was.
(…)
Subsidiair geldt met betrekking tot zowel de poging moord als poging doodslag het volgende.
Technisch onderzoek verricht naar de aard en omvang van de explosie, in het bijzonder in relatie tot het daarmee veroorzaakte gevaar. Dat gevaar zou zodanig moeten zijn geweest dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat aangever [slachtoffer] het leven zou verliezen.
Resultaten van technisch onderzoek:
Oorzaak letsel; mogelijk onderdeel deursluiting tegen hoofd (p. 1120), niet geheel duidelijk op basis van dossier. Conclusie is dat letsel zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door explosie, hetgeen door de verdediging niet wordt betwist.
Vraag is of er zich door het afsteken van het explosief een aanmerkelijke kans heeft voorgedaan dat aangever zou komen te overlijden. Als dit zo is dient in de tweede plaats te worden vastgesteld of bewust de kans is aanvaard dat dit gevolg zou intreden. = invulling van vw opzet.
Bewuste aanvaarding kans?
Bewust zijn gebeurd. Zie hierover onder kopje moord voor feitelijk handelen. Lijkt in een impuls en bij snel gewijzigde omstandigheden te hebben plaatsgevonden. Niet blijkt uit dossier van een bewuste aanvaarding van enige kans. Niet blijkt van stil staan bij mogelijke gevolgen en het dan toch doen. Juist in kort tijdsbestek en snel handelen. Opzet kan niet worden bewezen, derhalve vrijspraak.
Aanmerkelijke kans dat dood zou intreden?
Bevindingen FO:
p. 1160 (deskundigenonderzoek): er ontstaat door de ontploffing gevaar voor lichamelijk letsel. De ernst van het letsel is onder meer afhankelijk van waar iemand door de hitte en of scherf wordt geraakt, de energie die een scherf op dat moment nog heeft, de locatie van de persoon ten opzichte van de ontploffing.
p. 1089: Bij (vrijwel) direct contact kan fataal zijn. In dit geval geen sprake geweest van vrijwel direct contact. Was eenvoudigweg niet mogelijk omdat de deur er tussen zat.
Belangrijk zijn specifieke omstandigheden van dit geval, in het bijzonder waar het explosief is afgestoken.
Zie foto's 1165/1168: lijkt er op alsof explosief op handvat van de deur is gelegd of is geklemd tussen deurpost en handvat. Gezien schade aan de deur mag er redelijkerwijs van uit worden gegaan dat het explosief zich daar bevond toen het tot ontploffing werd gebracht.
Van belang om vast te stellen omdat op het moment van de ontploffing er een deur aanwezig was tussen het explosief en aangever. Stevige houten deur is 3 a 4 cm breed.
Daarvan mag worden aangenomen dat het een (groot) deel van de energie van de explosie tegenhoudt, waardoor aangever daar niet wordt blootgesteld. Daardoor sprake van minder groot risico voor aangever dat dood in zal treden als hij op deze wijze aan explosie wordt blootgesteld.
p. 1121: geen gehoorbeschadiging opgetreden. Aanwijzing dat de impact van de explosie, door de aanwezigheid van de houten deur sterk verminderd is. Deel van de energie van de explosie is kennelijk geabsorbeerd door de deur en/of de andere kant opgegaan en daaraan is aangever niet bloot gesteld. Onderbouwing voor de stelling dat er in deze zaak feitelijk geen situatie is geweest waarin redelijkerwijs zou moeten worden gevreesd voor het leven van aangever.
Ook overigens geen aanwijzingen dat de impact van de ontploffing naar binnen toe (dus de woning in) is geweest. Geen schade in portiek aangetroffen die duidt op het met (fatale of aanzienlijke) kracht naar binnen toe vliegen van harde voorwerpen. Bijvoorbeeld geen deukjes van balletjes in de portiek, zoals p. 1167. Dat is enkel aan de buitenzijde van de woning waargenomen. Ook aanwijzing dat grootste deel van de energie van de ontploffing naar buiten toe is bewogen.
Getuige-deskundige Kok bevestigt dat ook bij de RHC op p. 2 van verklaring. “Mocht de deur zo sterk zijn dat hij niet wordt vernield, dan zal de drukgolf teruggekaatst worden". Nu in deze zaak de deur niet (in aanmerkelijke mate) is vernield, is het aannemelijk dat een groot deel van de druk/energie van de explosie door het hout van de deur is geabsorbeerd/teruggekaatst. Hierdoor is aangever hier niet aan blootgesteld en is de impact van de explosie niet zodanig geweest dat hij zou komen te overlijden.
Wat de impact dan wel precies zou zijn geweest (in relatie tot te verwachten letsel) ook verder niet genoegzaam uit dossier. Uit eerder genoemde opmerking dat bij direct contact fataal kan zijn geldt dat deze situatie niet aan de orde is geweest.
Voor overige kan Kok er niets over zeggen. Maximale lading van 100gr. bij gestrekte arm niet direct dodelijk, tegen hoofd aan wel (zonder dat er iets tussen zit). Hoe zit dat als lading 20-30 gram was geweest? nog minder snel dodelijk. Dergelijke lading zou voor zelfde schadebeeld buiten kunnen zorgen, terwijl impact in het halletje dan minder zou zijn.
Uit dossier blijkt derhalve niet genoegzaam dat sprake is van een aanmerkelijke kans dat aangever het leven zou laten als gevolg van de explosie.
Een en ander stekt tot de conclusie dat de impact van de ontploffing naar binnen toe, dus in de richting van de aangever, door de aanwezigheid van de houten deur, zodanig beperkt is geweest, dat redelijkerwijs niet hoefde te worden gevreesd dat eventueel letsel dodelijk zou zijn geweest. Geen aanmerkelijke kans op het intreden van de dood.
Geen bewijs voor bestanddeel 'opzettelijk van het leven te beroven', derhalve vrijspraak.”
5.6.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof het volgende vastgesteld. Het in de bewezenverklaring bedoelde explosief is – waarschijnlijk zo’n 10 cm boven de voordeurgreep - aan de buitenzijde van de buitendeur bevestigd terwijl de deur op dat moment dicht was. Deze deur was van hout en bevatte twee (mat)glazen ruiten. Het latere slachtoffer bevond zich op dat moment aan de andere kant van de deur en praatte via de brievenbus met de verdachte. Hij zag verdachtes gezicht (vervormd) door het matglas heen en zag dat de verdachte bij de deurklink met iets bezig was en zag iets van een lontje branden. Na de ontploffing van het explosief lagen twee glazen van de deur eruit en was het kozijn en de deur net boven de deurgreep zwaar beschadigd, waren er inslagen van kleine bolvormige objecten in de deur en het kozijn, lagen op de openbare weg voor de woning meerdere metalen of loden bolletjes en diverse delen versplinterd hout afkomstig van de deur en het kozijn. De binnenzijde van de deur en het kozijn was eveneens ernstig beschadigd en er lagen diverse splinters van het kozijn in de hal en in de woonkamer, tevens lag er glas en bloed op de grond. Eveneens zijn in de woning, op de vloer tussen de keuken en de woonkamer en in de hal en in een opbergbak in de hal metalen of loden bolletjes aangetroffen. In de bij de verdachte aangetroffen computer is op het internet gekeken naar filmpjes van vuurwerk en de uitwerking hiervan. Bij ontploffing van het door de verdachte gebruikte explosief ontstaat gevaar voor lichamelijk letsel zoals brandwonden, gehoorschade en doorboring van de huid. De ernst van dit letsel is onder meer afhankelijk van waar iemand door hitte en/of een scherf wordt geraakt, de energie die een scherf op dat moment heeft en de locatie van die persoon ten opzichte van de ontploffing. Bij (vrijwel) direct contact met de explosieve constructie kan het letsel fataal zijn.
5.7.
Het Hof lijkt er gelet op zijn bewijsoverweging vanuit te gaan dat slechts bij vrijwel direct contact met de explosieve constructie het letsel fataal kan zijn. Zijn kennelijke oordeel dat er derhalve in de onderhavige zaak sprake was van een aanmerkelijke kans dat de aangever door het tot ontploffing gebrachte explosief om het leven zou (kunnen) komen, acht ik gelet op de voorgaande vaststellingen niet zonder meer begrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd. Dat het Hof uit de deskundigenverklaring dat het letsel bij vrijwel direct contact met de explosieve constructie fataal kan zijn, kennelijk heeft afgeleid dat de kans ook aanmerkelijk is dat het letsel bij een dergelijk contact fataal is, acht ik niet onbegrijpelijk. Dat is anders met het kennelijke oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval gesproken kan worden van vrijwel direct contact. Het explosief is immers afgestoken aan de buitenzijde van een dichte deur terwijl de aangever zich op dat moment aan de binnenzijde van die deur bevond. Gelet daarop behoeft het oordeel dat desondanks van vrijwel direct contact kan worden gesproken nadere verklaring. Mogelijk heeft het Hof in aanmerking genomen dat de deur – gelet op de verklaring van de aangever dat hij verdachtes gezicht door het glas heen zag en zag dat verdachte bij de deurklink met iets bezig was – deels uit (mat)glas bestond.1.Maar ook dan is het oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Ik merk daarbij op dat het Hof over de precieze constructie van de deur noch over de precieze posities van het explosief en het (gezicht van het) slachtoffer ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de matglazen onderdelen van de deur iets heeft vastgesteld. Belangrijker is nog dat een deskundigenverklaring over het remmend effect van matglas op het explosieve geweld ontbreekt.
5.8.
Nu het bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet reeds daarom ontoereikend is gemotiveerd, is het middel terecht voorgesteld en ga ik niet in op het – zowel in feitelijke aanleg als in cassatie – betwiste bewust aanvaarden van de door het Hof gestelde aanmerkelijke kans.
5.9.
Het middel slaagt.
6. Het derde middel
6.1.
Het middel klaagt dat de onder 3 bewezenverklaarde voorbedachten rade, mede gelet op het dienaangaande ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
6.2.
Het middel behoeft, nu het tweede middel slaagt, geen bespreking. Uiteraard ben ik bereid om, indien de Hoge Raad van oordeel is dat het tweede middel geen doel treft, desgewenst nader te concluderen.
7. Het vierde middel
7.1.
Het middel klaagt dat het Hof bij de strafmotivering heeft laten meewegen dat verdachte in het geheel niet zou hebben stilgestaan bij de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer, terwijl bij de bewezenverklaring van de voorbedachte raad is aangenomen dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de consequenties van zijn handelen, welke overwegingen onverenigbaar zijn, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
7.2.
Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de feiten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 8 tot een gevangenisstraf van 14 jaren met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring van de feiten een gevangenisstraf van 7 tot 8 jaren niet onredelijk is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij hij goederen heeft weggenomen en het slachtoffer heeft bedreigd met een mes, hem heeft vastgebonden en geblinddoekt en hem anaal heeft verkracht, waarna hij door het bewust tot ontploffing brengen van een explosief heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Het slachtoffer heeft aan de handelingen van verdachte zeer ernstig letsel overgehouden. Dat het slachtoffer niet om het leven is gekomen is in het geheel niet aan verdachte te danken.
Verdachte heeft buitengewoon ernstige misdrijven gepleegd, waarmee hij de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer ernstig heeft aangetast, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring. Het slachtoffer heeft zeer angstige momenten gekend en ziet zich door toedoen van verdachte zowel fysiek als geestelijk gesteld voor een lange herstelperiode en kan vermoedelijk zijn werkzaamheden zoals die hij had voor de overval niet meer uitoefenen.
Het spreekt voor zich dat een dergelijke gewelddadige overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan en zijn financieel gewin laten prevaleren boven de gevolgen voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte zijn vriendin met de dood bedreigd, twee diefstallen en twee inbraken gepleegd. Ook uit deze door verdachte gepleegde feiten blijkt dat hij het gebruik van geweld niet schuwt en alleen denkt aan zijn eigen (financiële) gewin.
Wat betreft de persoon van de verdachte is gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 mei 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een woningoverval.
De feiten worden verdachte dan zwaar aangerekend. Gezien de ernst van het feit komt geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alhoewel het hof meer bewezen acht dan de advocaat-generaal acht het hof voor afdoening van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren passend en geboden.”
7.3.
Het Hof bedoelt met zijn overweging “dat verdachte bij de omstandigheid dat een dergelijke gewelddadige overval voor het slachtoffer een bijzondere traumatische ervaring moet zijn geweest, kennelijk in het geheel niet heeft stilgestaan en dat hij zijn financieel gewin heeft laten prevaleren boven de gevolgen voor het slachtoffer” kennelijk dat de verdachte zich door de consequenties van zijn daden voor het slachtoffer niet heeft laten weerhouden om het feit te plegen. Zo gelezen is er geen tegenstrijdigheid in ’s Hofs overwegingen, waardoor het middel feitelijke grondslag mist.
7.4.
Het middel faalt.
8. Het vijfde middel
8.1.
Het middel klaagt blijkens de toelichting dat het Hof op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen heeft geoordeeld dat ten tijde van de aanhouding buiten heterdaad sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, althans dat het Hof die beslissing onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd.
8.2.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 6 bewezenverklaard dat:
“hij op 21 april 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand (perceel Buikslotermeerplein 123) heeft weggenomen dameskleding en een portemonnaie toebehorende aan Vroom en Dreesmann”
8.3.
Deze bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
“35.
Een schriftelijk bescheid zijnde een aangifte namens V en D door [betrokkene 2] op 21 april 2011, als opgenomen in het aangifte formulier winkeldiefstal, dossierpagina's 985 en 986, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 10], van regiopolitie te Amsterdam, onder meer inhoudende:
[betrokkene 2] heeft gezien dat de vrouw grote hoeveelheden kleding aan de man gaf die in de paskamer was. Ik zag dat de man de paskamer uitkwam zonder kleding. Ik zag dat de vrouw ook de paskamer uitkwam zonder kleding.
Ik heb gezien dat de vrouw tot 2x toe kleding in de paskamer aan de man heeft gegeven. Ik zag dat de man met de tas de paskamer inging en de vrouw met de volle tas de paskamer uitkwam. Ik zag dat zij de winkel verlieten zonder te betalen.
Goederenbijlage:
1 spijkerbroek dames;
1 spijkerjas
1 roze hemd
1 portemonnee
1 zwart jurkje
1 jurkje
1 spijkerbroek
1 zwarte jas
1 zwart T-shirt
1 groen T-shirt.
36.
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 11], brigadier en [verbalisant 12], aspirant, als opgenomen in het door hen op 22 april 2011 op respectievelijk ambtsbelofte en ambtseed proces-verbaal, dossierpagina's 996 tot en met 998, onder meer inhoudende:
Op 22 april 2011 (naar het hof begrijpt 21 april 2011. Abusievelijk is ook deze datum in het arrest opgenomen) werd ik, verbalisant [verbalisant 11], op dag, datum, tijdstip, voornoemd gebeld door een beveiligingsbeambte [betrokkene 2], welke op dat moment in burger dienst deed in de Vroom en Drees, Buikslotermeerplein 123 te Amsterdam.
Hij deelde mij telefonisch mede dat er twee mensen, een negroïde man en een blanke vrouw, vermoedelijk voorbereidingen aan het treffen waren voor een winkeldiefstal.
Hij vertelde mij dat de negroïde man zich op de begane grond in een paskamer bevond. Hij vertelde mij verder dat de blanke vrouw tot drie keer toe een stapel dure merkkleding aanleverde aan de negroïde man. Ik hoorde dat de negroïde man de paskamer niet uitgeweest was en dat [betrokkene 2] het vermoeden had dat zij deze kleding zouden ontvreemden.
Ik hoorde dat [betrokkene 2] mij verzocht om "aan te leunen", daar de Vroom en Dreesman twee uitgangen heeft. Tevens gaf [betrokkene 2] het signalement door van de man en vrouw.
Na ongeveer 5 minuten belde [betrokkene 2] mij weer op en vertelde mij dat de negroïde man met een grote tas de paskamer uitgelopen was en dat hij in het gezelschap van de blanke vrouw naar de voorzijde van Vroom en Dreesman liep.
Ik, verbalisant [verbalisant 11], had inmiddels collega's [verbalisant 13] en [verbalisant 14] telefonisch verzocht de voorzijde van de Vroom en Dreesmann in de gaten te houden.
Wij, verbalisanten zagen de negroïde man en vrouw in de richting van de uitgang lopen. Ik zag en hoorde dat [betrokkene 2] deze twee mensen aan wees en mij vertelde dat het om deze twee ging.
Wij, verbalisanten, zagen dat beide verdachten buiten de Vroom en Dreesman voor de deur stonden. Op dat moment waren zij door [betrokkene 2] en zijn collega aangesproken. Wij zagen dat zij de winkel hadden verlaten, zonder de meegenomen goederen, die zich op dat moment in de tas bevonden, af te rekenen.
Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 11], de vrouwelijk verdachte aangehouden. De mannelijke verdachte werd door collega [verbalisant 13] aangehouden.
In de tas van de verdachte, alwaar de gestolen goederen zich bevonden, troffen wij een kniptang aan. Wij hoorden dat de verdachte [verdachte] verklaarde dat hij met deze tang kledinglabels en beveiligingslabels had afgeknipt in de kleedkamer.
37.
De verklaring van verdachte van 21 april 2011 als opgenomen in het door de verbalisanten [verbalisant 15], aspirant, en [verbalisant 16], aspirant, op 21 april 201 1 op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 1007 tot en met 1010, onder meer inhoudende:
V: U wordt verdacht van winkeldiefstal. Ik moet u erbij zeggen dat er camerabeelden zijn, wat wilt u verklaren over deze diefstal?
A: Ja dat ik ben aangehouden met spullen die ik niet heb afgerekend.
V: Hoe komt dat u dat niet heeft afgerekend?
A: Het zijn spullen voor mijn zusje. Ik had al heel lang beloofd om kleding voor haar te halen. Ik wilde een goede daad stellen.
V: Hoe had je dat gedaan?
A: Ik had een tang gehaald bij de Hema. Toen had ik die alarm daarmee afgehaald.
V: Wat voor kleding was het?
A: Dameskleding van het merk Jane Woman.”
8.4.
Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2013 overgelegde pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
“Feit 6:
diefstal V&D 21 april 2011; 16/124437-11
sprake van onrechtmatige aanhouding. Melding bij verbalisanten dat er een persoon kleding aan een andere persoon geeft in een pashok. Op zichzelf geen omstandigheid waaruit een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit.
Vervolgens verlaten beide personen de winkel met een grote tas. Worden aangesproken op het moment dat de winkel is verlaten. Kennelijk winkel verlaten zonder dat alarmpoortjes een diefstalsignaal hebben afgegeven.
Dus nog steeds geen objectieve aanwijzing voor diefstal. Zou anders zijn indien in het pashokje zou zijn gekeken of de kleding daar nog lag. Als de kleding daar niet zou liggen kan redelijkerwijs worden vermoed dat kleding is weggenomen. Nu is dat niet aan de orde en wordt cliënt dus aangehouden zonder dat er een redelijk vermoeden van schuld aan ten grondslag ligt.
Betreft vormverzuim in voorbereidend onderzoek, als bedoeld in art. 359a Sv; Onherstelbaar en cliënt wordt daardoor in zijn belang geschaad. Norm strekt ter voorkoming van het zomaar/willekeurig aanhouding en beperken van vrijheden van burgers. Is een strafvorderlijk voorschrift van grote importantie, reden waarom sanctie op dit vormverzuim bewijsuitsluiting moet zijn. Geldt voor al hetgeen aan bewijs is verkregen als gevolg van de onrechtmatige aanhouding. Aantreffen goederen en verklaring cliënt uitsluiten; voor overige onvoldoende wettig (en overtuigend) bewijs voor diefstal. Derhalve vrijspraak.”
8.5.
Het Hof heeft ten aanzien van dit verweer het volgende overwogen:
“Verdachte heeft dit feit bij de politie bekend.
Ten aanzien van feit 6 stelt de verdediging echter dat er sprake is van een onrechtmatige aanhouding. Verdachte werd aangehouden zonder dat er een redelijk vermoeden van schuld aanwezig was. De verdediging stelt dat een dergelijk vormverzuim onherstelbaar is en dat verdachte daardoor in zijn belang is geschaad, waardoor al hetgeen aan bewijs (verklaringen en aantreffen van goederen) is verkregen als gevolg van de onrechtmatige aanhouding van de bewijsvoering moet worden uitgesloten. Derhalve dient vrijspraak voor dit feit te volgen, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 6 stelt de advocaat-generaal dat het onduidelijk is of er bij de aanhouding van verdachte voldoende verdenking van schuld was zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Op 22 april 2011 werden agenten van de politie Amsterdam-Amstelland gebeld door een beveiligingsbeambte, welke werkzaam was bij Vroom en Dreesmann te Amsterdam. Deze deelde de verbalisanten mede dat er twee mensen vermoedelijk voorbereidingen aan het treffen waren voor een winkeldiefstal. Het betrof een man en een vrouw. De man in de paskamer kreeg tot drie keer toe een stapel dure merkkleding aangereikt door de vrouw. De man is daarbij de paskamer niet uit geweest. Na vijf minuten belde de beveiligingsbeambte wederom naar de agenten en deelde mede dat de twee personen naar de voorzijde van Vroom en Dreesmann liepen. Hierop werden de twee personen, nadat zij Vroom en Dreesmann hadden verlaten zonder te betalen door de agenten aangehouden.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden naar objectieve maatstaven in redelijkheid worden geconcludeerd dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte aan een strafbaar feit, zodat de aanhouding van verdachte rechtmatige is geweest en kunnen de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte en de aangetroffen goederen voor het bewijs worden gebezigd.”
8.6.
Het Hof heeft onder meer tot het bewijs gebezigd de aangifte namens V&D door [betrokkene 2], zijnde de door het Hof bedoelde beveiligingsbeambte. In deze aangifte verklaart de beveiligingsbeambte onder meer dat hij heeft gezien dat de man met de tas de paskamer inging en de vrouw met de volle tas de paskamer uitkwam. Zijn – kennelijke – waarneming dat de man met een ‘lege’ tas de paskamer inging en dat de vrouw weer met een volle tas de paskamer uitkwam, lijkt mij, tezamen met de door hem aan de agenten doorgegeven waarneming dat de man in de paskamer tot drie keer toe een stapel kleding kreeg aangereikt door de vrouw, dat de man de paskamer niet is uit geweest en dat zij vervolgens naar buiten liepen zonder te betalen, voldoende voor een redelijk vermoeden van schuld. Dat deze informatie niet in deze precieze vorm aan de agenten die de verdachte aanhielden, was doorgegeven, maakt naar mijn mening niet dat zij ten tijde van de aanhouding niet het redelijk vermoeden hadden dat de verdachte zich aan diefstal had schuldig gemaakt. Ik meen namelijk dat de agenten bij hun oordeel dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld mochten betrekken dat de summiere informatie afkomstig was van een beveiligingsbeambte die geacht mag worden te beschikken over specifieke ervaring en deskundigheid als het om het herkennen van winkeldiefstal gaat en die ook geacht mag worden de politie niet zonder reden in te schakelen.
8.7.
Ten overvloede merk ik nog op dat de beveiligingsbeambte de verdachte op grond van art. 53 Sv in elk geval zelf mocht aanhouden. In welk belang de verdachte is getroffen door het feit dat hij niet door de beveiligingsbeamte zelf, maar door de door hem ingeschakelde opsporingsambtenaren is aangehouden, maakt het gevoerde verweer niet duidelijk. Gelet daarop had het Hof het beroep op bewijsuitsluiting slechts kunnen verwerpen.
8.8.
Het middel faalt.
9. Het eerste, vierde en vijfde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt, het derde middel behoeft daarom geen bespreking.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑02‑2014
Bevestiging hiervoor vind ik in het zich bij de stukken bevindende Rapport van het NFI betreffende het explosievenonderzoek naar aanleiding van de bewezenverklaarde ontploffing. Uit de zich in dat Rapport bevindende foto’s van de plaats delict blijkt dat de deur uit (mat)glas bestond, op de houten ‘omlijsting’ van de deur (waarop de deurklink bevestigd was) en de horizontale balk in de deur (waarin de brievenbus zich bevond) na.
Beroepschrift 28‑11‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S13/03578
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
van mr. M.J. Lamers die verklaart door nagenoemde [verdachte], ter zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], thans gedetineerd te PI Veenhuizen (Norgerhaven),
verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste door het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 21/003239-12 gedane uitspraak.
Middel I. Bewezenverklaringen/verwerping (Meer en Vaart)verweer feiten 1 tot en met 4
1.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 350, 359 en 415 Sv en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen tot een bewezenverklaring is gekomen dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten onder 1 tot en met 4 terwijl zulks niet uit de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen kan volgen, althans heeft het hof die beslissing en/of een daarmee samenhangend (Meer en Vaart)verweer onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd (verworpen).
Toelichting:
2.
In de eerste plaats is van belang op te merken dat het hof niet tot een bewezenverklaring is gekomen van medeplegen (zie p. 9 van het arrest). Het is immers tegen die achtergrond te meer van belang dat wordt vastgesteld dat het verzoeker is geweest die zich in de woning van aangever heeft bevonden en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft aangevoerd dat uit het dossier niet kan blijken dat het verzoeker is geweest die zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft voorts daarmee samenhangend een Meer en Vaartverweer gevoerd met als strekking dat de verklaring van verzoeker een begin van aannemelijkheid heeft en die lezing niet weerlegd kan worden door de inhoud van het dossier.
3.
In cassatie leidt dit tot de conclusie dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen het bewezenverklaarde niet kan volgen. Ter verduidelijking van de cassatieklacht wordt hier reeds opgemerkt dat deze er toe strekt te betogen dat het (Meer en Vaart)verweer niet op een (voldoende) begrijpelijke manier is verworpen. Het Hof heeft immers wel vastgesteld dat het verzoeker is geweest die in de woning is geweest en derhalve de dader is geweest. Daarmee blijft strikt genomen niet een met de bewezenverklaring verenigbare mogelijkheid open, doch de wijze waarop het hof tot die conclusie komt en dus dat verweer verwerpt is niet begrijpelijk, om welke reden het arrest — onder andere- geen stand kan houden.
Beide ingenomen standpunten lenen zich voor gezamenlijke bespreking in 1 middel vanwege samenhang tussen die (deel)klachten.
4.
Verweer door verdediging gevoerd zoals opgenomen in pleitnota en zoals besproken door Hof op p. 8 e.v. Als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is aangevoerd dat verweerder niet de persoon is geweest die in de woning aanwezig is geweest en zich heeft schuldig gemaakt aan de verweten gedragingen.
5.
Een dergelijk standpunt dient enig begin van aannemelijkheid te hebben doordat dit in meer of mindere mate ondersteuning vindt in overige inhoud van bewijsmiddelen. In dat kader is door de verdediging expliciet verwezen naar:
- a.
verschil in signalement tussen persoon die in de woning is geweest en het signalement van verzoeker. Signalement dat door aangever wordt beschreven wordt in grote lijnen bevestigd door onafhankelijke getuige die de persoon die in de woning is geweest waarschijnlijk heeft zien lopen. Ook het loopje van verzoeker wordt niet opgemerkt door de getuige [getuige], terwijl enkele overige specifieke kenmerken van verzoeker niet worden genoemd (bijv. accent en grote lippen). Uitdrukkelijk naar voren gebracht in pleitnota.
- b.
voorts gewezen op beschrijving verzoeker door verbalisanten die hem beschrijven in kader van andere zaak waarvoor hij is veroordeeld. Negroïde/Surinaams/Antilliaans.
6.
Conclusie van de verdediging is bij pleidooi dan ook dat een persoon met andere uiterlijke kenmerken dan verzoeker de woning van aangever heeft betreden. Daarbij wordt specifiek benoemd dat dit in de ogen van de verdediging een begin van aannemelijkheid betreft dat een ander dan verzoeker in de woning is geweest.
7.
Ter nadere onderbouwing van het standpunt van de verdediging is gewezen op de uitkomsten van het DNA-onderzoek.
- c.
Aantal voorwerpen waarvan werd verondersteld dat deze mogelijk DNA van de persoon aanwezig in de woning zou bevatten is onderzocht, op basis van de verklaring van aangever. Voorwerpen zouden door de persoon in de woning zijn aangeraakt/gebruikt, derhalve aannemelijk geacht dat er DNA van de persoon in de woning op zou worden aangetroffen.
Wordt ook daadwerkelijk DNA aangetroffen, maar dat blijkt niet van verzoeker afkomstig te zijn. Voorts wordt op aantal goederen geen DNA van verzoeker aangetroffen. Geldt bijvoorbeeld voor de butplug en de handdoeken die zouden zijn gebruikt door de dader. Op de plaats waar dader de handdoeken zou hebben vastgehad en zou hebben gescheurd wordt ook daadwerkelijk DNA aangetroffen; maar van een ander persoon dan verzoeker.
8.
Voorgaande omstandigheden leveren ieder afzonderlijk, maar in ieder geval in onderlinge samenhang bezien, een begin van aannemelijkheid op voor het standpunt dat het niet verzoeker is geweest die in de woning is geweest, doch een ander. Een en ander is uitdrukkelijk onderbouwd door de verdediging voor het voetlicht gebracht, met als conclusie dat verzoeker zou moeten worden vrijgesproken.
9.
's‑Hofs oordeel op p. 9, bij de bespreking van voornoemd standpunt, dat er buiten de verklaring van verzoeker in het dossier geen feiten of omstandigheden voorhanden zijn die de lezing van verzoeker ook maar op enigerlei wijze ondersteunen, is het licht van het voorgaande onbegrijpelijk.
In ieder geval is die enkele opmerking ontoereikend om het verweer gemotiveerd te passeren.
10.
Het lijkt wel of het hof niet open wil staan voor de mogelijkheid dat het echt verzoeker niet is geweest die in de woning is geweest. De reden daarvoor lijkt te zijn dat verzoeker de naam van die persoon niet wenst te noemen. Op die wijze zou het volgens het Hof niet mogelijk zijn om de verklaring van verzoeker op juistheid te onderzoeken. Hoewel dat een juiste vaststelling kan zijn ligt het evenwel op de weg van het hof om, nu het standpunt een begin van aannemelijkheid heeft, deze alternatieve lezing deugdelijk en gestaafd door de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen te weerleggen. Daarin staagt het hof evenwel niet (genoegzaam). De vaststelling dat verzoeker het, door te zwijgen over de naam, niet mogelijk maakt om zijn verhaal te verifiëren maakt dat niet anders.
11.
Het Hof vervolgt de bespreking van het (Meer en Vaart)verweer en de constructie van het bewijs door in te gaan op het telefonisch contact tussen (de telefoon van) aangever en (de telefoon van) de persoon in de woning. Daarbij trekt het Hof als tussenconclusie dat aangever telefonisch contact heeft gehad met de man die in de woning aanwezig is geweest. Dit zou noodzakelijkerwijs volgen uit de omstandigheid dat aangever door de telefoon het laatste stuk van de route zou hebben uitgelegd. Deze gevolgtrekking kan hier evenwel logischerwijs niet noodzakelijk uit volgen en is nadrukkelijk weersproken door de verdediging.
12.
Verzoeker stelt immers zijn telefoon die avond te hebben laten gebruiken (in zijn aanwezigheid) door de bekende van hem. In dat licht kan uit de enkele omstandigheid dat het laatste stuk van de route is uitgelegd door de telefoon niet noodzakelijkwijs volgen dat het dus de gebruiker van de telefoon is geweest die de woning heeft betreden.
13.
Hoewel voor cassatie wellicht erg feitelijk hecht verzoeker er aan op te merken dat ook de politie deze leemte heeft opgemerkt en meermalen expliciet aan aangever heeft gevraagd hoe hij zo zeker wist dat de persoon aan de telefoon dezelfde persoon was als in de woning, waarop aangever expliciet aangeeft dat hij dit niet zeker weet. Aangever geeft ook aan dat er geen sprake is geweest van bijvoorbeeld een stemherkenning of dat hij zag dat de persoon die hij de woning in liet met hem aan het bellen was. Ook in de door het hof gebruikte verklaring van [getuige] (nr. 5 van de aanvulling) wordt er niet over gesproken dat de persoon die richting de woning van aangever liep aan het bellen was/een telefoon gebruikte.
14.
Het Hof continueert de bewijsconstructie door vast te stellen dat aangever tijdens de overval verneemt dat de man in de woning telefonisch contact zoekt. Met wie, of wat de aard van dit telefonisch contact is, blijkt niet uit de verklaring van aangever, noch anderszins uit de inhoud van de bewijsmiddelen. Het hof meent evenwel dat het aannemelijk is dat dit is gebeurd met dezelfde telefoon als waarmee de man eerder telefonisch contact heeft gehad met aangever.
15.
Deze mogelijkheid is inderdaad misschien niet ondenkbeeldig, maar het is een stap te ver om te concluderen dat het aannemelijk is dat dit met dezelfde telefoon gebeurt als waarmee eerder contact zou zijn geweest met aangever, nu iedere strekking van het contact ongewis blijft en dit voorts uitdrukkelijk is betwist door de verdediging.
16.
Aangever beschrijft namelijk niet dat er een gesprek plaatsvindt, maar merkt enkel op dat hij een vrouwenstem waarnam. Tegen die achtergrond is het niet ondenkbeeldig dat iemand in de woning die eerder geen beltegoed had en om die reden de telefoon van verzoeker gebruikte (toch) een poging waagt om contact te maken met een derde en daarbij de (vrouwelijke) stem van enige provider treft. Te meer nu geen conversatie plaats vindt en ook overigens niet uit het dossier blijkt wat de duur, aard en strekking is geweest van hetgeen door de vrouwenstem is gezegd, kan redelijkerwijs niet volgen dat het aannemelijk is dat met deze telefoon tevens, door verzoeker, met aangever is gebeld.
17.
Voorts is het niet ondenkbeeldig dat er door de persoon in de woning met de telefoon van verzoeker (abusievelijk) contact is gemaakt met het nummer van mw. [vriendin]. Dat dit dus, zoals door het hof aangenomen, verzoeker moet zijn die de telefoon hanteert in de woning van aangever, kan bij gebreke van meer volledige informatie niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen.
18.
De cirkelredenering is rond als het Hof vervolgens aanneemt dat het blijkens de uitkomsten van het telecomonderzoek mw. [vriendin] (vriendin van verzoeker) moet zijn geweest die door verzoeker in de woning van aangever werd gebeld. Als overigens al zou blijken dat het mw. [vriendin] is geweest die vanuit de woning werd gebeld kan namelijk nog niet blijken dat het verzoeker is geweest die dat gesprek tot stand heeft gebracht.
19.
Ter (onbegrijpelijke) verwerping van het standpunt van verzoeker dat het mogelijk zijn bekende is geweest die met zijn telefoon vanuit de woning van aangever contact heeft maakt met [vriendin], noemt het hof dat verzoeker heeft aangegeven dat hij zelf ook contact heeft gehad met mw. [vriendin].
Deze vaststelling is evenwel niet redengevend voor het bewijs. Uit het overzicht van het telecom-onderzoek (nr. 19 van de aanvulling op het arrest) blijkt immers van meer en andere contacten met mw [vriendin] dan enkel ten tijde van het plegen van het strafbaar feit. De verklaring van verzoeker dat hij die avond eveneens contact heeft gehad met [vriendin] is dan ook niet aantoonbaar onjuist en kan niet redengevend zijn voor het bewijs.
20.
Met betrekking tot het telecomonderzoek wordt ten slotte nog opgemerkt dat verzoeker geen verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat eerder op de avond sms en telefoon-contacten tussen enerzijds aangever en anderzijds [vriendin] elkaar in korte tijd opvolgen en afwisselen. In de eerste plaats geldt dat als het Hof daar niet expliciet naar vraagt een dergelijke verklaring niet spoedig gegeven zal worden (nu dat niet zonder meer relevant is voor de bewijsvraag in het licht van de verklaring van verzoeker). Voorts geldt dat deze afwisselende contacten passen bij de verklaring van verzoeker dat hij zijn telefoon door de bekende heeft laten gebruiken en hij daarbij, in ieder geval ten tijde van deze wisselende telefooncontacten, aanwezig was. Dat zowel hij als de bekende afwisselend contact hebben is niet ondenkbeeldig en niet redengevend voor het bewijs.
21.
Vergelijkbare ontoereikende argumentatie wordt gevonden bij de bespreking van het aantreffen van zoektermen op de laptop van [vriendin] en welke in verband zouden staan met het tenlastegelegde en de conclusie dat het ongeloofwaardig zou zijn dat het iemand anders zou zijn geweest dan verzoeker die voor deze zoektermen verantwoordelijk zou zijn. Dit geldt tevens voor de bekeken filmpjes op Youtube.
22.
[vriendin] heeft verklaard dat in beginsel alleen zijzelf, hun dochter en verzoeker gebruik maken van de laptop. Andere personen worden nadrukkelijk niet uitgesloten. Wanneer visite gebruik maakt van de computer was daar altijd één van hen bij aanwezig.
23.
Uit de laatste opmerking kan volgen dat derden (bekenden) van verzoeker dus tevens gebruik maken van de computer. Onbegrijpelijk is de overweging van het Hof dat onaannemelijk zou zijn dat derhalve derden met de computer van [vriendin] hebben gewerkt zonder dat zij daar gewag van zou hebben gehad.
24.
Kennelijk hebben verzoeker en [vriendin] wel eens waargenomen dat anderen gebruik maakten van de laptop, anders zou [vriendin] hier niet op deze wijze over verklaren. Dat hun aanwezigheid het evenwel onmogelijk zou maken dat er, zonder dat zij dat door zouden hebben gehad, zou zijn gezocht naar bepaalde zoektermen of zou zijn gekeken naar filmpjes op Youtube kan hieruit niet volgen.
Dat lijkt toch bepaald niet ondenkbeeldig. Niet gezegd is door [vriendin] dat zij altijd in de gaten hielden en/of konden waarnemen waarmee die visite dan bezig was op de laptop.
Uit de overwegingen van het hof kan daarmee niet genoegzaam volgen dat het dus verzoeker is geweest die op de laptop de betreffende handelingen zou hebben verricht, zoals door het hof aangenomen. Zowel [vriendin], als de dochter als onbekende derden kunnen mogelijke gebruikers zijn geweest van de laptop.
Waarom het verzoeker moet zijn geweest die op de voor de tenlastegelegde relevante momenten gebruik maakte van de laptop kan uit de bewijsmiddelen niet blijken.
25.
Verder dienen nog de resultaten van het DNA-onderzoek te worden besproken; in het bijzonder ten aanzien van de handschoenen die werden aangetroffen in de badkamer van verzoeker en waarop diens DNA kenmerken en die van aangever werden aangetroffen. Volstaan kan worden met de opmerking dat dit verplaatsbaar DNA betreft waarbij tevens de kenmerken van overige, onbekend gebleven donoren is aangetroffen. Deze enkele omstandigheden maken niet dat hieruit volgt dat verzoeker in de woning is geweest of dat de juistheid van de verklaring verzoeker uitgesloten kan worden. Als gezegd dient deze bij een begin van aannemelijkheid, voor juist te worden gehouden, tenzij het hof begrijpelijk motiveert waarom dit anders is. Hetgeen met betrekking tot het DNA wordt opgemerkt kan niet als zodanig gelden.
26.
Voorgaande strekt tot de conclusie dat de bewezenverklaring van feiten 1 tot en met 4 niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen althans, dat het verweer van de verdediging ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd is verworpen.
27.
Conclusie met betrekking tot het passeren van het gevoerde Meer en Vaartverweer is dat uit de overwegingen van het Hof en de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen niet uitgesloten kan worden dat de verklaring van verzoeker juist is. Na al hetgeen het Hof terzake heeft opgemerkt blijft overeind dat de verklaring van verzoeker redelijkerwijs niet uit te sluiten valt althans, weerlegt het hof dit standpunt niet op een voldoende begrijpelijke wijze, terwijl het daartoe wel gehouden was. De bewezenverklaring daarmee niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Middel II. Bewezenverklaring opzet op van het leven beroven feit 3
28.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 350, 359 en 415 Sv en art. 287 en 289 Sr en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen opzet op de dood bewezen heeft verklaard, althans heeft het hof die beslissing onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd. Subsidiair heeft het Hof het daarmee samenhangende verweer van de verdediging niet voldoende gemotiveerd verworpen.
Toelichting:
29.
De verdediging heeft zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van enige aanmerkelijke kans dat aangever het leven zou verliezen, zulks in het kader van voorwaardelijk opzet. Dit standpunt is bij de individuele (subsidiaire) bespreking van feit 3 nadrukkelijk aan de orde gesteld blijkens de pleitnota. Voorts is aangevoerd dat, als er al sprake is van een aanmerkelijke kans, niet genoegzaam vastgesteld kan worden dat verzoeker deze bewust heeft aanvaard. Een en ander strekte tot de conclusie dat het bestanddeel ‘opzettelijk (van het leven beroven)’ niet kan worden bewezen (nu ook andere opzetvarianten niet bewezen kunnen worden), en dat verzoeker derhalve dient te worden vrijgesproken.
30.
Het Hof bespreekt summier de vraag of opzet kan worden bewezen op p. 11 van het arrest en komt tot een bewezenverklaring van een niet bestaande opzetvariant: ‘uit voornoemde omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever … om het leven zou komen’. Nu van enige bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans niet blijkt, is geen sprake van een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet.
31.
De enkele vaststelling dat verzoeker zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van aangever nabij de deur kan immers niet leiden tot de conclusie dat daarmee ook de aanmerkelijke kans op het overlijden bewust is aanvaard. Daarmee is nog geen sprake van een bewezenverklaring van enige opzetvariant, reden waarom de bewezenverklaring ontoereikend en/of onbegrijpelijk is.
32.
Subsidiair, voor zover ondanks het voorgaande door het hof toch voorwaardelijk opzet bewezen zou zijn, geldt dat niet wordt ingegaan op het verweer van de verdediging dat er nimmer sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever het leven zou laten. De verdediging heeft daartoe uitdrukkelijk naar voren gebracht dat er in deze geen sprake is geweest van vrijwel direct contact tussen aangever en de explosieve constructie. In de pleitnota is specifiek benoemd dat er zich tussen aangever en het explosief een houten deur van 3 a 4 cm dik heeft bevonden zodat geen sprake is geweest van (vrijwel) direct contact.
33.
Het Hof verwijst voor de bewezenverklaring slechts naar het door ing. E.M. Kok opgemaakte deskundigenrapport, welk rapport onder 28 is opgenomen in de aanvulling van het arrest. Dit is opmerkelijk omdat deze zelfde Kok op verzoek van de verdediging is gehoord, juist om de door de door het Hof gebruikte passage ‘bij vrijwel direct contact’ nader te duiden. Deze nadere verklaring bij de RHC d.d. 11 april 2013 wordt door het Hof evenwel niet in de aanvulling opgenomen.
34.
Ofschoon het Hof vrij is in de waardering en selectie van het bewijs is dat in deze zaak toch onbegrijpelijk, juist nu de verdediging expliciet heeft gevraagd aan de deskundige wat de betekenis is van de door het Hof gebruikte passage ‘bij vrijwel direct contact’. Het antwoord van de deskundige daarop luidt: ‘Als iemand dit explosief met rond de 100 gram lading (= zwaarste lading op basis van zijn schatting MJL) in zijn hand houdt met gestrekte arm en het dan tot ontploffing brengt, verwacht ik op basis van proeven die zijn gehouden in het verleden, dat wel zijn hand verloren is, maar dat de explosie niet acuut dodelijk is. Houdt hij daarentegen het explosief tegen zijn gezicht aan, dan kan dat uiteraard wel het geval zijn’.
35.
In relatie tot —en onder uitdrukkelijke verwijzing naar— deze toelichting van de deskundige is, in samenhang met de aanwezigheid van een 3 a 4 cm dikke deur tussen aangever en het explosief, het standpunt ingenomen dat, nu geen sprake is geweest van (vrijwel) direct contact, er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever het leven zou verliezen.
36.
De enkele vaststelling van het Hof (arrest p. 10 onderaan) dat aangever zich op het moment van ontploffing vlak achter de voordeur bevond en dat bij vrijwel direct contact met de explosieve constructie het letsel fataal kan zijn, kan niet volgen dat er sprake is geweest van zodanig direct contact dat de kans, dat deze omstandigheid zich zou voordoen, aanmerkelijk te achten is. Subsidiair is het terzake gevoerde verweer van de verdediging, niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd verworpen.
Middel III. Bewezenverklaring voorbedachte raad feit 3
37.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 350, 359 en 415 Sv en art. 289 Sr en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen tot een (onbegrijpelijke) bewezenverklaring is gekomen van voorbedachte raad, althans heeft het hof die beslissing (en het daarmee samenhangende verweer van de verdediging) onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd (verworpen).
Toelichting:
38.
In een aantal recente arresten van de Hoge Raad worden strenge(re) eisen gesteld aan een bewezenverklaring van de voorbedachte raad1.. In de onderhavige zaak heeft verzoeker een ontkennende verklaring afgelegd en ook uit overige verklaringen van bijv. getuigen kan niet worden afgeleid of sprake zou zijn geweest van voorbedachte raad. Uit de gelegenheid die verzoeker zou hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, zou moeten worden afgeleid dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Of het bestanddeel bewezen kan worden hangt sterk af van de gelegenheid en de overige feitelijke omstandigheden van het geval.
39.
De overwegingen van het Hof omtrent de vraag of sprake is van moord of doodslag kunnen in een aantal onderdelen worden onderscheiden. In de eerste plaats beschrijft het Hof enkele omstandigheden die zich al voor de bewezenverklaarde feiten zouden hebben voorgedaan, zoals de omstandigheid dat op de laptop van [vriendin] is gekeken naar Youtube-filmpjes betreffende vuurwerk en de uitwerking daarvan. Het Hof leidt hieruit af dat verzoeker al voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten voornemens zou zijn om gebruik te maken van de vlinderbom.
40.
Zelfs als deze overweging welwillend zou worden uitgelegd valt niet exact in te zien wat de relevantie is van deze overweging. Bedoelt het Hof hiermee te zeggen dat verzoeker voorafgaand aan het plaatsen van de vlinderbom op de hoogte moet zijn geweest van de mogelijke omvang en gevolgen van de explosie? Een en ander in het licht van het kunnen overzien van de gevolgen van dergelijk handelen?
41.
Verder moet worden opgemerkt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verzoeker degene is geweest die kennis heeft genomen van de inhoud van filmpjes en overige via internet opgevraagde informatie. Verzoeker was niet de enige gebruiker van de laptop en reeds om die reden kan uit de overwegingen van het Hof niet zonder meer volgen dat verzoeker op de hoogte was van de mogelijke uitwerking van de explosie. Dat het hof het er kennelijk voor houdt dat verzoeker kennis heeft genomen van deze informatie kan uit de bewijsmiddelen evenwel niet blijken en is om die reden onbegrijpelijk.
42.
Zelfs als het er voor zou mogen worden gehouden dat het wel verzoeker is geweest die kennis heeft genomen van de informatie op internet, dan nog moet worden vastgesteld dat de omstandigheid dat verzoeker op de laptop heeft gekeken naar filmpjes over vuurwerk en de uitwerking daarvan, niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat hij daarmee de gevolgen van het plaatsen van dit specifieke explosief kon overzien, onder deze specifieke omstandigheden.
43.
Niet valt bijvoorbeeld in te zien of het gebruikte explosief vergelijkbaar is met de bekeken explosieven en tevens blijkt niet dat de omstandigheden zoals die op de filmpjes zouden zijn getoond vergelijkbaar zijn met de situatie zoals bewezenverklaard. Uit het enkele hebben van algemene wetenschap omtrent mogelijke gevolgen kan met andere woorden niet zonder meer worden afgeleid dat men bekend is met de betekenis en gevolgen in een specifieke situatie.
44.
Het Hof staat er verder bij stil dat het explosief voorzien was van loden kogeltjes die bij een ontploffing van het explosief mogelijk voor extra schade zou zorgen. Uit het dossier niet kan volgen dat verzoeker van deze omstandigheid op de hoogte is geweest en/of deze zelf heeft bevestigd. Op basis van voorgaande (en ook overigens) valt niet in te zien wat de relevantie van deze vaststelling is in relatie tot voorbedachte raad.
45.
Met betrekking tot de fase voorafgaand aan het bezoek bij aangever overweegt het Hof voorts nog dat verzoeker het explosief heeft meegenomen naar Amersfoort. Die vaststelling laat evenwel de reële mogelijkheid open dat deze niet zou worden gebruikt in relatie tot de overval en dat dus wel degelijk in een opwelling is gehandeld.
46.
Uit alle voorgaande overwegingen leidt het Hof af dat verzoeker al voor de overval voornemens was om gebruik te maken van de vlinderbom, Zulks kan in algemene zin juist zijn, doch uit die vaststelling volgt niet dat hij zich daarbij alsdan rekenschap heeft gegeven over de betekenis en gevolgen van het mogelijk afsteken van het explosief op de wijze zoals is voorgevallen. Zo kan er niet uit blijken dat er sprake is van een voornemen om het explosief in relatie tot de voorgenomen diefstal te gebruiken. Evenmin kan uit deze vaststellingen blijken dat rekenschap is gegeven van mogelijke gevolgen in de specifieke omstandigheden.
47.
De volgende fasen die het Hof beschrijft in de overwegingen op p. 11 betreffen het feitelijke bevestigen en tot ontploffing brengen van het explosief en de (cruciale) fase daar vlak voorafgaand.
48.
Uit de verklaring van aangever (zie bewijsmiddel 8 op p. 4 van de aanvulling op het arrest) volgt dat hij heeft gevraagd of hij moest pinnen en dat hij wel mee wilde gaan om geld te pinnen.
Aangever heeft zich met dat doel aangekleed, gevraagd hoe zij dat zouden gaan doen en is vervolgens voorzichtig naar beneden gelopen. Kennelijk was er op dat moment geen enkel voornemen om het explosief tot ontploffing te brengen in nabijheid van aangever. Deze laatste kan zich voorts herinneren dat hij op enig moment in het halletje stond en dat hij de buitenlucht voelde. Hij vond dat raar want hij besefte zich dat de dader buiten stond en hij binnen. Daarop heeft hij snel de deur dicht gedaan.
49.
Uit voorgaande overweging blijkt duidelijk van een onvoorziene snel veranderde wijziging van plannen. Beiden waren voornemens om te gaan pinnen, maar in een zeer korte periode is de dader buitengesloten en bevindt aangever zich binnen, met de deur dicht. De verdediging heeft bij wijze van uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangevoerd dat voornoemde gang van zaken nadrukkelijk een contra-indicatie betreft voor voorbedachte raad.
50.
Volgens aangever heeft hij (gelijk) na het onverwachts sluiten van de deur, via de brievenbus gesproken over het terug krijgen van zijn sleutels. Hij zag ‘op een gegeven moment iets van een lontje, iets van een gloed’. Hij kan zich herinneren dat de dader met iets bezig was aan de buitenkant, dat was bij de deurklink.
51.
Ook in een later verhoor verklaart aangever hier nog over: Ik sta in het halletje met mijn jas aan.
De persoon is buiten. Ik heb de deur dichtgegooid. Ik zie zijn gezicht vervormd door het matglas.
Ik zag ook iets branden.
52.
Het Hof leidt kennelijk uit deze verklaringen (andere bewijsmiddelen die zien op dit punt zijn niet voorhanden) af dat verdachte ‘woordelijk en mogelijk nog zichtbaar contact heeft gehad met aangever’, Wat evenwel onbegrijpelijk is omdat het niet uit de verklaringen van aangever kan volgen, is dat het contact tussen beiden volgens het hof een zekere tijd —langer dan een aantal seconden— in beslag heeft genomen. Deze conclusie kan niet (zonder meer) volgen uit hetgeen aangever heeft verklaard, noch uit enige andere omstandigheid.
53.
Dit —volgens het hof— meer dan beperkte tijdsverloop kan niet worden afgeleid uit de aard en inhoud van het gesprek (blijkt niet uit dat er meer of anders is besproken dan het teruggeven van de sleutels) en tevens niet uit het bevestigen/plaatsen van het explosief aan/bij/op de deurklink.
Ook met dit laatste hoeft niet zonder meer enige tijd gemoeid te zijn die langer duurt dan enkele seconden. De aanname van het Hof dat verzoeker gedurende een periode van meer dan enige seconden gelegenheid zou hebben gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn handelen kan dan ook niet zonder meer uit de inhoud van de bewijsmiddelen worden afgeleid en is niet begrijpelijk.
54.
Nu volgens het Hof verder enige aanwijzing ontbreekt dat er sprake is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsbeweging zou buiten redelijke twijfel vast staan dat sprake is geweest van voorbedachte rade. Deze vaststelling is onbegrijpelijk aangezien uit de verklaring van aangever toch volgt dat sprake is geweest van een plotselinge verandering van omstandigheden op het moment dat aangever zijn belager uit de woning werkt, terwijl het plan was om te gaan pinnen.
Niet uitgesloten is dat dit tot enige hevige gemoedsbeweging heeft geleid, zoals door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd naar voren gebracht en overigens ook door de Rechtbank in eerste aanleg is aangenomen2.. Dat enige aanwijzing voor de aanwezigheid van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging ontbreekt is in het licht van het voorgaande niet begrijpelijk.
55.
Als de overwegingen van het Hof worden afgezet tegen het criterium voor voorbedachte rade, als beschreven onder 43, kan worden vastgesteld dat het Hof niet enkel uit de omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging heeft afgeleid dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. In die zin lijkt het oordeel van het Hof verenigbaar met voornoemd arrest van de Hoge Raad.
56.
In het arrest van de HR wordt evenwel tevens opgemerkt dat het van de gelegenheid en de overige omstandigheden van het geval afhangt of voorbedachten raad bewezen kan worden. Uit de bewezenverklaring van het Hof kan niet worden afgeleid dat de gelegenheid die verzoeker zou hebben gehad zodanig is geweest dat hij zich daarin rekenschap kon geven over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad. Nu blijkt van een zeer gering tijdsbestek, zelfs als dat meer dan enkele seconden zou zijn zoals aangenomen door het Hof, waarbinnen aangever met verzoeker zou hebben gesproken en waarbij het explosief tot ontploffing werd gebracht, kan daaruit niet worden afgeleid dat verzoeker zodanige gelegenheid zou hebben gehad om zich eerst rustig te beraden over zijn voorgenomen handelen en de gevolgen daarvan.
57.
Het tijdsverloop is daarvoor (te) kort en bovendien wordt in dat tijdsbestek nog getracht een explosief tot ontploffing te brengen en wordt er een gesprek gevoerd. Dat er rustig is nagedacht over de aard van het handelen en de mogelijke consequenties daarvan is niet (zonder meer) aannemelijk en zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk althans, het daartoe strekkende verweer van de verdediging dat er een belangrijke contra-indicatie is voor voorbedachte raad, is niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd verworpen. Aannemelijk is immers dat de besluitvorming heeft plaatsgevonden in een kort tijdsbestek naar aanleiding van plotselinge en ingrijpende gewijzigde omstandigheden. Ook hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent de omstandigheden voorafgaand aan de woningoverval brengt daarin geen verandering.
58.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is het oordeel van het Hof dat voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd, althans is het daartoe strekkend verweer van de verdediging niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd verworpen, hetgeen meebrengt dat de uitspraak niet in stand kan blijven. Verzoeker verzoekt Uw Raad eerbiedig de bestreden uitspraak te vernietigen en terug te wijzen naar het Gerechtshof te Arnhem(-Leeuwarden) teneinde op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Middel IV. onbegrijpelijkheid strafoplegging/innerlijke tegenstrijdigheid in relatie tot voorbedachte raad.
59.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 350, 359 en 415 Sv en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof bij de bepaling van de strafmaat heeft laten meewegen dat verzoeker in het geheel niet zou hebben stilgestaan bij de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer terwijl bij de bewezenverklaring van de voorbedachte raad is aangenomen dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de consequenties van zijn handelen, welke overwegingen onverenigbaar zijn, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
Toelichting:
60.
Bij de keuze voor de op te leggen straf komt het Hof op p. 18 tot de overweging dat het verzoeker aan te rekenen valt dat hij zich terzake de feiten die betrekking hebben op de woningoverval in Amersfoort en het daarbij tot ontploffing brengen van het explosief kennelijk in het geheel niet heeft stilgestaan bij de omstandigheid dat een dergelijke gewelddadige overval (gezien hetgeen daarvoor wordt overwogen incluis het ontsteken van het explosief) voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest.
61.
Dat verzoeker kennelijk in het geheel niet heeft stilgestaan bij de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer is niet verenigbaar met het eerdere oordeel van het Hof dat verzoeker heeft nagedacht over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
62.
Het arrest is daarmee innerlijk tegenstrijdig —op een punt van niet ondergeschikte betekenis— althans, verzoeker meent dat de strafmotivering ontoereikend en onbegrijpelijk is, reden waarom het arrest dient te worden vernietigd en dient te worden verwezen naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw worden berecht en afgedaan.
Middel V. redelijk vermoeden diefstal feit 6
63.
Schending en / of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen * en / of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof * op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, althans heeft het hof die beslissing onbegrijpelijk en / of ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting:
64.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 53, 350,359, 359a en 415 Sv en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen heeft geoordeeld dat ten tijde van de aanhouding buiten heterdaad sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, althans heeft het hof die beslissing onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
65.
Het hof heeft op p. 13 van het arrest overwogen dat tot 3 maal toe een stapel dure merkkleding werd aangereikt door iemand aan een persoon in een pashokje in een kledingwinkel. De persoon in de paskamer zou deze ruimte niet hebben verlaten. Na vijf minuten belde de beveiligingsbeambte naar agenten en deelde mede dat de twee personen naar de voorzijde van de winkel liepen.
Nadat de personen de winkel zonder te betalen hadden verlaten werden deze aangehouden door de verbalisanten.
66.
De overweging van het hof dat uit voornoemde feiten en omstandigheden naar objectieve maatstaven kan worden geconcludeerd dat er een redelijk vermoeden schuld aan enig strafbaar feit was ontstaan ten aanzien van beide personen, is onbegrijpelijk. Niet blijkt van enig verdacht gedrag (bijv. om zich heen kijken) en/of feitelijke wegnemingshandelingen die een redelijk vermoeden van diefstal zouden kunnen rechtvaardigen. Tevens blijkt niet waarom het, in relatie tot het tijdsverloop van 5 minuten redengevend voor enige verdenking zou zijn dat de winkel werd verlaten terwijl niet is afgerekend.
67.
Gelet op voorgaande is het oordeel van het hof dat sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit op basis waarvan tot een rechtmatige aanhouding zou kunnen worden overgegaan niet juist en/of niet begrijpelijk.
Utrecht, 28 november 2013
Bepaaldelijk gevolmachtigde
mr. M.J. Lamers
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑11‑2013
Oa HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1111.
De Rechtbank Utrecht overwoog daaromtrent: ‘In het onderhavige geval zag verdachte zich gesteld voor een onverwachte situatie. Aangever heeft gedurende de overval steeds in een weerloze positie verkeerd en zou met verdachte meegaan om geld voor hem te pinnen, maar op het moment dat verdachte voor aangever naar buiten stapt ziet aangever de kans om de deur dicht te doen. Uit de verklaring van aangever volgt daarop een kort moment van verbaal contact, waarna de ontploffing plaatsvindt. De Rechtbank overweegt dat nu sprake was van een plotselinge wijziging van de omstandigheden en de besluitvorming van verdachte kennelijk in een kort tijdsbestek plaatsvond, voorbedachten rade op het beroven van het leven van aangever niet bewezen kan worden.