ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518 m.nt. Keulen.
HR, 16-09-2014, nr. 12/04974
ECLI:NL:HR:2014:2669, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2014
- Zaaknummer
12/04974
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2669, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1541, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7916, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2014:1541, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2669, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑03‑2014
- Wetingang
art. 289 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2014/421 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0331
NbSr 2014/245
Uitspraak 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring. Voorbedachte raad. De HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat uit de omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan het maken van meerdere snijbewegingen en het toebrengen van een messteek in de hals van X, de deur van het appartement van X heeft geforceerd en dat op enig moment een schermutseling is gevolgd waarbij verdachte een mes hanteerde en waarbij X afweerletsel opliep, kan worden afgeleid dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. In aanmerking genomen evenwel dat uit ’s Hofs vaststellingen niet kan worden afgeleid wanneer het voornemen van verdachte om X van het leven te beroven is ontstaan, heeft het Hof zijn oordeel, gelet op hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld, ontoereikend gemotiveerd. Zonder nadere toelichting is immers niet begrijpelijk op grond waarvan het Hof heeft geoordeeld dat voornoemde gedragingen (het intrappen van een deur, het betrokken zijn bij een schermutseling en het toebrengen van steek- en snijwonden) uitsluiten dat sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en meebrengen dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Partij(en)
16 september 2014
Strafkamer
nr. 12/04974
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 september 2012, nummer 20/002247-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 19 mei 2010 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg eenmaal met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] gestoken en meermalen met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2.
Het Hof heeft met betrekking tot een bewijsverweer het volgende overwogen en beslist:
"De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer], nu niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Daartoe is aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof overweegt als volgt:
a.
Het hof stelt voorop dat verdachte wisselend heeft verklaard met betrekking tot de feitelijke gang van zaken op de bewuste 19 mei 2010. Ook omtrent de aanleiding tot het incident waarbij [slachtoffer] de dood heeft gevonden, heeft verdachte niet eensluidend verklaard.
Het hof acht derhalve de door verdachte afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar om daarvan uit te kunnen gaan bij de vaststelling van de feitelijke gang van zaken en wat de aanleiding voor het incident is geweest.
Dientengevolge acht het hof de enkele verklaring van verdachte dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen − en dat hij derhalve vervolgens bij het doden van [slachtoffer] zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling − eveneens niet betrouwbaar en dus niet geloofwaardig.
Daarmee behoeven de door de raadsman gevoerde verweren met betrekking tot de verklaring die verdachte op 31 mei 2010 tegenover de politie heeft afgelegd geen nadere bespreking.
b.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof onder meer het navolgende af:
- De deur van de kamer waar [slachtoffer] is aangetroffen, vertoonde een forse beschadiging op de deur en op het kozijn aan de slotzijde van de deur ter hoogte van het slot (dossierpagina 294). Uit forensisch onderzoek bleek dat de deur op enig moment met kracht vanuit de gang was opengebroken (paragraaf 2.1.2 in de map Forensisch Technisch Onderzoek). Het hof leidt (mede) hieruit af dat verdachte de deur heeft geforceerd om het appartement van [slachtoffer] binnen te dringen.
- Aan de handen van [slachtoffer] zijn scherprandige letsels aangetroffen die volgens de patholoog zijn opgelopen door snijden met een scherprandig voorwerp zoals een mes en die passen bij afweerletsels (paragraaf 6.2 in de map Forensisch Technisch Onderzoek). Het hof leidt (mede) hieruit af dat er op enig moment tussen [slachtoffer] en verdachte een schermutseling heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] zich heeft moeten afweren tegen verdachte, die toen reeds een mes in handen had.
- Door de (forensisch coördinator van de) Unit Forensisch Onderzoek wordt uit het aangetroffen bloedbeeld in de kamer van [slachtoffer], het bloedbeeld op diens broek, het bloedbeeld op het vest van verdachte, het bloedbeeld op de bank in de kamer van [slachtoffer] en de verwondingen van [slachtoffer] geconcludeerd dat verdachte zich zeer waarschijnlijk achter [slachtoffer] heeft gepositioneerd bij het toebrengen van het halsletsel (paragraaf 1, pagina 20 in de map Forensisch Technisch Onderzoek). Het hof acht deze conclusie genoegzaam onderbouwd en overweegt, dat met name het halsletsel van [slachtoffer] zich niet goed laat rijmen met de conclusie dat verdachte zich op een andere plaats dan achter het slachtoffer heeft bevonden bij het toebrengen van dat letsel en neemt derhalve de conclusie van de Unit Forensisch Onderzoek over.
- [slachtoffer] bleek te zijn overleden als gevolg van scherprandig klievend geweld in de hals (doorgesneden keel).
Bij sectie is gebleken dat het letsel van [slachtoffer] paste bij meerdere heen en weer gaande snijbewegingen met een scherprandig voorwerp zoals een mes (sectierapport d.d. 28 mei 2010, sectienummer 2010178M051; in het rapport op de tekening aangegeven met A). Het hof leidt (mede) hieruit af dat verdachte [slachtoffer] met een mes de keel heeft doorgesneden met meerdere heen en weer gaande snijbewegingen.
Bij sectie is voorts gebleken dat er rechts laag in de hals een scherprandige perforatie van 2,5 centimeter heeft plaatsgevonden (in voornoemd sectierapport op de tekening aangegeven met B). Het hof leidt hieruit (mede) af dat verdachte [slachtoffer] bovendien in de hals heeft gestoken.
Kort samengevat kan naar het oordeel van het hof uit het vorenstaande worden afgeleid dat verdachte met geweld het appartement van [slachtoffer] is binnengedrongen, dat aldaar een schermutseling is ontstaan waarbij verdachte een mes hanteerde waartegen [slachtoffer] zich heeft verdedigd, dat verdachte zich op enig moment achter [slachtoffer] heeft bevonden en dat hij uiteindelijk met diverse snijbewegingen [slachtoffer] de keel heeft doorgesneden, alsmede [slachtoffer] in de hals heeft gestoken.
Niet is komen vast te staan dat er een aanleiding was voor het incident. Hiervoor is reeds overwogen dat de verklaringen van verdachte als onvoldoende onbetrouwbaar worden beschouwd. Van enige andere concrete aanleiding voor het handelen van verdachte is uit het dossier niet gebleken.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat hij voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op het voorgaande acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het verweer wordt derhalve verworpen."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat uit de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het maken van meerdere snijbewegingen en het toebrengen van een messteek in de hals van [slachtoffer], de deur van het appartement van [slachtoffer] heeft geforceerd en dat op enig moment een schermutseling is gevolgd waarbij de verdachte een mes hanteerde en waarbij [slachtoffer] afweerletsel opliep, kan worden afgeleid dat de verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. In aanmerking genomen evenwel dat uit de vaststellingen van het Hof niet kan worden afgeleid wanneer het voornemen van de verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven is ontstaan, heeft het Hof zijn oordeel, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, ontoereikend gemotiveerd. Zonder nadere toelichting is immers niet begrijpelijk op grond waarvan het Hof heeft geoordeeld dat voornoemde gedragingen (het intrappen van een deur, het betrokken zijn bij een schermutseling en het toebrengen van steek- en snijwonden) uitsluiten dat sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en meebrengen dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014.
Conclusie 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring. Voorbedachte raad. De HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat uit de omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan het maken van meerdere snijbewegingen en het toebrengen van een messteek in de hals van X, de deur van het appartement van X heeft geforceerd en dat op enig moment een schermutseling is gevolgd waarbij verdachte een mes hanteerde en waarbij X afweerletsel opliep, kan worden afgeleid dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. In aanmerking genomen evenwel dat uit ’s Hofs vaststellingen niet kan worden afgeleid wanneer het voornemen van verdachte om X van het leven te beroven is ontstaan, heeft het Hof zijn oordeel, gelet op hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld, ontoereikend gemotiveerd. Zonder nadere toelichting is immers niet begrijpelijk op grond waarvan het Hof heeft geoordeeld dat voornoemde gedragingen (het intrappen van een deur, het betrokken zijn bij een schermutseling en het toebrengen van steek- en snijwonden) uitsluiten dat sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en meebrengen dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Nr. 12/04974 Zitting: 10 juni 2014 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 20 september 2012 de verdachte wegens “moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof beslissingen genomen over inbeslaggenomen voorwerpen als nader in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, beroep in cassatie ingesteld en bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel stelt dat de bewezenverklaarde voorbedachte raad niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het Hof het bewezenverklaarde ontoereikend heeft gemotiveerd.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 19 mei 2010 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg eenmaal met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] gestoken en meermalen met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
5. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Voorbedachte raad
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer], nu niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Daartoe is aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof overweegt als volgt:
a.
Het hof stelt voorop dat verdachte wisselend heeft verklaard met betrekking tot de feitelijke gang van zaken op de bewuste 19 mei 2010. Ook omtrent de aanleiding tot het incident waarbij [slachtoffer] de dood heeft gevonden, heeft verdachte niet eensluidend verklaard. Het hof acht derhalve de door verdachte afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar om daarvan uit te kunnen gaan bij de vaststelling van de feitelijke gang van zaken en wat de
aanleiding voor het incident is geweest.
Dientengevolge acht het hof de enkele verklaring van verdachte dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen - en dat hij derhalve vervolgens bij het doden van [slachtoffer] zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling - eveneens niet betrouwbaar en dus niet geloofwaardig.
Daarmee behoeven de door de raadsman gevoerde verweren met betrekking tot de verklaring die verdachte op 31 mei 2010 tegenover de politie heeft afgelegd geen nadere bespreking.
b.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof onder meer het navolgende af:
- De deur van de kamer waar [slachtoffer] is aangetroffen, vertoonde een forse beschadiging op de deur en op het kozijn aan de slotzijde van de deur ter hoogte van het slot (dossierpagina 294). Uit forensisch onderzoek bleek dat de deur op enig moment met kracht vanuit de gang was opengebroken (paragraaf 2.1.2 in de map Forensisch Technisch Onderzoek). Het hof leidt (mede) hieruit af dat verdachte de deur heeft geforceerd om het appartement van [slachtoffer] binnen te dringen.
- Aan de handen van [slachtoffer] zijn scherprandige letsels aangetroffen die volgens de patholoog zijn opgelopen door snijden met een scherprandig voorwerp zoals een mes en die passen bij afweerletsels (paragraaf 6.2 in de map Forensisch Technisch Onderzoek). Het hof leidt (mede) hieruit af dat er op enig moment tussen [slachtoffer] en verdachte een schermutseling heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] zich heeft moeten afweren tegen verdachte, die toen reeds een mes in handen had.
- Door de (forensisch coördinator van de) Unit Forensisch Onderzoek wordt uit het aangetroffen bloedbeeld in de kamer van [slachtoffer], het bloedbeeld op diens broek, het bloedbeeld op het vest van verdachte, het bloedbeeld op de bank in de kamer van [slachtoffer] en de verwondingen van [slachtoffer] geconcludeerd dat verdachte zich zeer waarschijnlijk achter [slachtoffer] heeft gepositioneerd bij het toebrengen van het halsletsel (paragraaf 1, pagina 20 in de map Forensisch Technisch Onderzoek). Het hof acht deze conclusie genoegzaam onderbouwd en overweegt, dat met name het halsletsel van [slachtoffer] zich niet goed laat rijmen met de conclusie dat verdachte zich op een andere plaats dan achter het slachtoffer heeft bevonden bij het toebrengen van dat letsel en neemt derhalve de conclusie van de Unit Forensisch Onderzoek over.
- [slachtoffer] bleek te zijn overleden als gevolg van scherprandig klievend geweld in de hals (doorgesneden keel). Bij sectie is gebleken dat het letsel van [slachtoffer] paste bij meerdere heen en weer gaande snijbewegingen met een scherprandig voorwerp zoals een mes (sectierapport d.d. 28 mei 2010, sectienummer 2010178M051; in het rapport op de tekening aangegeven met A). Het hof leidt (mede) hieruit af dat verdachte [slachtoffer] met een mes de keel heeft doorgesneden met meerdere heen en weer gaande snijbewegingen.
Bij sectie is voorts gebleken dat er rechts laag in de hals een scherprandige perforatie van 2,5 centimeter heeft plaatsgevonden (in voornoemd sectierapport op de tekening aangegeven met B). Het hof leidt hieruit (mede) af dat verdachte [slachtoffer] bovendien in de hals heeft gestoken.
Kort samengevat kan naar het oordeel van het hof uit het vorenstaande worden afgeleid dat verdachte met geweld het appartement van [slachtoffer] is binnengedrongen, dat aldaar een schermutseling is ontstaan waarbij verdachte een mes hanteerde waartegen [slachtoffer] zich heeft verdedigd, dat verdachte zich op enig moment achter [slachtoffer] heeft bevonden en dat hij uiteindelijk met diverse snijbewegingen [slachtoffer] de keel heeft doorgesneden, alsmede [slachtoffer] in de hals heeft gestoken.
Niet is komen vast te staan dat er een aanleiding was voor het incident. Hiervoor is reeds overwogen dat de verklaringen van verdachte als onvoldoende onbetrouwbaar worden beschouwd. Van enige andere concrete aanleiding voor het handelen van verdachte is uit het dossier niet gebleken.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat hij voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op het voorgaande acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het verweer wordt derhalve verworpen.”
6. Sinds zijn arrest van 28 februari 20121.is de Hoge Raad nadere eisen gaan stellen aan (het bewijs van) voorbedachte raad. De Hoge Raad heeft in dat arrest onder meer overwogen:
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.“
7. In aanvulling daarop overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. Keulen2.het volgende:
“De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
8. In het middel wordt geklaagd over de wijze waarop het Hof invulling heeft gegeven aan (het bewijs van) de voorbedachte raad. Als voornaamste pijnpunt vermeldt de schriftuur dat het Hof enkel heeft gekeken naar de mogelijke tijd waarbinnen verdachte zich had kunnen beraden en heeft verzuimd de contra-indicaties van de voorbedachte raad te bekijken. Het Hof is ten onrechte niet ingegaan op de mogelijkheid dat verdachte heeft gehandeld in plotselinge hevige drift, aldus de steller van het middel.
9. Zowel de materiele invulling van de voorbedachte raad als het bewijs ervan houdt strafrechtelijk Nederland bezig.3.Moet de rechtspraak van de Hoge Raad zo worden begrepen dat een gelegenheid tot beraad behoudens contra-indicaties (hevige drift, korte tijdspanne, pas beraad tijdens uitvoering) voldoende is om aan te nemen dat er sprake is geweest van daadwerkelijk beraad? Bij een bevestigende beantwoording wordt de recente rechtspraak van de Hoge Raad vooral gezien als een kader voor de bewijsconstructie van voorbedachte raad. Het hier boven gedeeltelijk geciteerde arrest van 2012 is niet zelden zo begrepen. Keulen (noot onder NJ 2014/156) ziet in het arrest van oktober 2013 tevens een meer materieelrechtelijke benadering. Hij leidt uit het arrest voorzichtig (‘zo lijkt het’) af dat de gelegenheid tot beraad niet altijd voldoende is. Ook als de mogelijkheid tot beraad bestaat, is het niet altijd redelijk daaruit ook af te leiden dat verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht. Keulen zegt het zo: “De gelegenheid tot nadenken is te oordelen naar deze formulering niet doorslaggevend, maar staat naast de andere feitelijke omstandigheden van het geval. En het gaat er uiteindelijk om, zo lijkt het, ‘wat in de verdachte is omgegaan.’ Hij voegt daar nog aan toe dat ook als er geen sprake is van een hevige gemoedsopwelling, beraad achterwege kan zijn gebleven.
10. Het Hof heeft niet aannemelijk geacht dat de verdachte in een opwelling heeft gehandeld, nu de verdachte gelegenheid heeft gehad over zijn daad en de uitkomst daarvan na te denken. De mogelijkheid tot beraad heeft het Hof blijkens de hierboven onder 6 geciteerde bewijsoverweging afgeleid uit het feit dat de verdachte met geweld het appartement van [slachtoffer] is binnengedrongen, dat aldaar een schermutseling is ontstaan waarbij verdachte een mes hanteerde waartegen [slachtoffer] zich heeft verdedigd, dat verdachte zich op enig moment achter [slachtoffer] heeft bevonden en dat hij uiteindelijk met diverse snijbewegingen [slachtoffer] de keel heeft doorgesneden en hem in de hals heeft gestoken.
11. Dat het Hof mede gelet op het standpunt van de verdediging in het arrest bijzondere overwegingen aan de voorbedachte raad heeft gewijd is in overeenstemming met de recente jurisprudentie van de Hoge Raad. Nu het Hof heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat er een aanleiding was voor het incident en dat de verklaring van verdachte dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen en vervolgens zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling onbetrouwbaar en niet geloofwaardig is, bevatten de bewijsmiddelen niets over hetgeen in verdachte is omgegaan. De voorbedachte raad moet daarmee dus afgeleid worden uit de uitwendige omstandigheden. Dat compliceert het bewijs van de voorbedachte raad.
12. De bewijsvoering houdt niets in over het moment dat verdachte heeft besloten een mes te pakken. Betreft het een mes dat verdachte altijd bij zich droeg, heeft hij het (kort tevoren) gepakt of heeft hij het aangetroffen op de kamer van het slachtoffer? De bewijsvoering houdt ook niet in op welk moment verdachte heeft besloten het (eerder gepakte) mes daadwerkelijk te gebruiken en welk gebruik verdachte daarbij voor ogen had. Dat er enige tijd is verlopen leidt het Hof kennelijk af uit de verschillende gedragingen en hun volgorde: 1. Met geweld forceren van een deur; 2. Een schermutseling waarbij het slachtoffer afweersporen van een mes op zijn handen krijgt; 3. Verdachte neemt de positie in achter het slachtoffer; 4. Meerdere malen heen en weer snijden in de hals en een steek toebrengen. Dergelijke gedragingen nemen naar hun aard tijd, maar in het midden blijft of er sprake was van een korte of langere tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering en is evenmin duidelijk of dat het besluit zelfs mogelijk pas gedurende de uitvoering is genomen.4.
13. Het oordeel van het Hof dat sprake is geweest van “voorbedachte raad” is niet begrijpelijk, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
14. Het middel slaagt.
15. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Namens de verdachte is op 4 oktober 2012 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 30 december 2013 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De inzendtermijn van zes maanden5.is derhalve overschreden. Voorts merk ik op dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en de termijn van zestien maanden waarbinnen de cassatieprocedure behoort te zijn afgerond zal worden overschreden. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De rechter naar wie de zaak wordt verwezen zal deze termijnoverschrijding in acht kunnen nemen bij de strafoplegging. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑06‑2014
Ik wijs ook op de andere in dezelfde aflevering van de NJ gepubliceerde uitspraken van de HR: HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1112, NJ 2014/157 m.nt Keulen en onder de nrs 158 t/m 163 HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1113, NJ 2014/158, HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1111, NJ 2014/159, HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:17, NJ 2014/160, HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:16, NJ 2014/161, HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2014:1754, NJ 2014/162, HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2543, NJ 2014/163.
De recente rechtspraak komt aan de orde in onder meer: D.H. de Jong, De hoge, de ontbrekende en de voorbedachte raad., in: Het roer recht. Liber amicorum Wim Vellinga en Feikje Vellinga-Schootstra, onder redactie van A. Dijkstra e.a., 2013, p. 206-209 en W.H. Vellinga en F. Vellinga-Schootstra, Voorbedachte raad en contra-indicatie?, in: Ad hunc modum, Opstellen over materieel strafrecht. Liber amicorum A.J. Machielse, onder redactie van J.W. Fokkens e.a., 2013, p. 296-298 alsmede in hetzelfde Liber E.J. Hofstee, De voorbedachte raad in Nederland en Duitsland, p. 107-124.
Vgl. HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:472 waarin sprake was van een ruzie waarbij verdachte zich onttrok aan het gevecht, naar de keuken liep om een mes te pakken en terug is gelopen om het slachtoffer te steken met het mes.
Verdachte zat ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie preventief gedetineerd in de onderhavige zaak.
Beroepschrift 20‑03‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Schriftuur, houdende middelen van cassatie
Griffienummer S 12/04974
Schriftuur houdende middelen van cassatie in de zaak van
[verdachte]
Gedetineerd in de P.I. te Vught
betreffende het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch met parketnummer 20-002247-11. Verzoeker werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren onvoorwaardelijk terzake — kort gezegd- moord.
Edelhoogachtbaar College!
INLEIDING EN OMVANG CASSATIE
Verzoeker is veroordeeld terzake moord op zijn huisgenoot. Zowel bij de rechtbank als het hof is het verweer gevoerd dat er geen sprake is van voorbedachte raad en dat er terzake moord dient te worden vrijgesproken.
Verzoeker kan zich niet vinden in de bewezenverklaring van de voorbedachte raad. Zeker gezien de recente jurisprudentie op dat gebied had het hof van de voorbedachte raad dienen vrij te spreken.
Daartoe het navolgende.
Enig Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 350 en 359 Sv juncto artikel 415 Sv geschonden, doordat het hof ten onrechte heeft bewezenverklaard, dat verzoeker heeft gehandeld met voorbedachte raad, want na kalm beraad en rustig overleg, althans heeft het hof haar beslissing gebaseerd op gronden die deze beslissing niet, althans niet zonder nadere motivering — die ontbreekt — kunnen dragen, zodat het arrest niet naar de eis der wet naar behoren met redenen is omkleed.
Toelichting
Tenlastelegging.
Aan verzoeker werd ten laste gelegd dat:
‘hij op of omstreeks 19 mei 2010 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg eenmaal met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] gestoken en meermalen met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.’
Overwegingen hof.
Het hof heeft vervolgens de voorbedachte rade bewezen, nu er volgens het hof sprake is van kalm beraad en rustig overleg.
Daartoe geeft het hof de overwegingen:
- —
dat de wisselende verklaringen van verzoeker onbetrouwbaar zijn zodat deze niet gebruikt kunnen worden om de feitelijke gang van zaken vast te stellen.
- —
dat de deur van de slaapkamer van het slachtoffer is met kracht geforceerd vanuit de gang.
- —
dat er afweerletsels aan de handen van het slachtoffer zijn gevonden.
- —
dat verzoeker zich zeer waarschijnlijk achter het slachtoffer heeft gepositioneerd bij het toebrengen van het halsletsel.
- —
dat verzoeker met meerdere snijbewegingen de keel van het slachtoffer heeft doorgesneden.
Uit deze overwegingen heeft het hof afgeleid dat verzoeker met geweld de kamer van het slachtoffer is binnengedrongen, dat daar een schermutseling is ontstaan, waarbij verzoeker een mes hanteerde, waartegen het slachtoffer zich heeft verdedigd, dat verzoeker achter het slachtoffer is gekomen en met diverse snijbewegingen de keel van het slachtoffer heeft doorgesneden.
Volgens het hof is niet komen vast te staan dat er een aanleiding was voor het incident. De verklaringen van verzoeker zijn onbetrouwbaar, en van enige andere concrete aanleiding is uit het dossier niet gebleken.
Het hof overweegt dat verzoeker niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat hij voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Toelichting cassatiemiddel.
Het hof miskent de lijn van de jurisprudentie van de Hoge Raad zoals vastgelegd in onder andere ECLI:NL:HR:2012:BR2342 en ECLI:NL:HR:2013:963.
Uit deze jurisprudentie blijkt dat de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing is dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar dat zulks de rechter er niet van hoeft te weerhouden aan contra indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
In onderhavige zaak stelt het hof enkel vast dat vanwege de geforceerde deur, de afweerletsels, de positie van verzoeker ten opzichte van het slachtoffer en de meerdere snijbewegingen er voldoende tijd voor verzoeker is geweest om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De mogelijkheid blijft echter bestaan dat verzoeker heeft gehandeld in plotselinge hevige drift.
Er zijn diverse aanwijzingen in het proces-verbaal dat het slachtoffer veel dronk, mensen lastigviel en conflicten had met verzoeker. Zo verklaart getuige en huisgenoot [getuige 1] (p.236) dat hij getuige is geweest van een bedreiging van verzoeker met een mes door het slachtoffer. De moeder van verzoeker heeft bij het PBC verklaard van verzoeker gehoord te hebben dat hij door het slachtoffer werd bedreigd.
Getuige [getuige 2] verklaart (p.753) dat het slachtoffer op de dag van de feiten, 19 mei 2010, om 10.30 uur een afspraak met het slachtoffer had, en dat zij toen vaststelde dat het slachtoffer al had gedronken en onsamenhangend sprak.
Getuige [getuige 3] verklaart (p.738) van het slachtoffer gehoord te hebben dat hij problemen had met een medebewoner.
Getuige [getuige 4] verklaart (p.670) verzoeker en het slachtoffer roepend op straat te hebben gezien.
De verdediging heeft in het schriftelijk vastgelegde en overgelegde pleidooi aangegeven dat er sprake was van ruzie tussen verzoeker en slachtoffer. De verdediging heeft daarbij de getuigen [getuige 1], [getuige 4] en de moeder van het slachtoffer aangehaald.
Dat het Hof overweegt dat de verklaringen van verzoeker te onsamenhangend waren om een aanleiding van het delict te kunnen vaststellen valt te begrijpen. Echter dat het hof niet is ingegaan op de kennelijk aanwezige wrijvingen tussen verzoeker en slachtoffer is onbegrijpelijk en niet nader gemotiveerd. Dit zijn immers aanwijzingen dat er sprake kan zijn van een plotselinge hevige drift bij verzoeker. Het is niet uit te sluiten, en gezien de inhoud van getuigenverklaringen zelfs aannemelijk, dat er een zoveelste confrontatie is geweest in de kennelijk slepende ruzie tussen verzoeker en slachtoffer. Dat het slachtoffer dronken was staat ook vast. Dat het slachtoffer bij een eerdere ruzie een mes heeft gehanteerd is ook door een getuige verklaard. Het hof had bij het niet aannemen van de hevige gemoedsbeweging, en bij het niet ingaan op de mogelijkheid van een plotselinge hevige drift niet kunnen volstaan met de enkele constatering dat de verklaringen van verzoeker wisselend en dus niet betrouwbaar zijn. Het hof had dienen in te gaan op de overige, door de verdediging uitdrukkelijk naar voren gebrachte, verklaringen, welke wijzen op een ruzie tussen partijen, op de dronkenschap van het slachtoffer en op het in een eerdere situatie hanteren van een mes door het slachtoffer. Dit zijn nu juist omstandigheden welke maken dat bij een nieuwe confrontatie verzoeker in hevige drift kan zijn ontstoken en in een hevige gemoedsbeweging kan hebben gehandeld.
Door enkel te overwegen dat er voldoende tijd is geweest voor beraad heeft het hof het arrest niet (voldoende) gemotiveerd.
Voorts geeft het hof niet aan wanneer verzoeker het uiteindelijke besluit om het slachtoffer te doden heeft genomen. Het feit dat de deur is geforceerd betekent niet dat verzoeker toen al van plan was om het slachtoffer te doden. Het feit dat er afweerletsel is betekent ook niet dat verzoeker toen (al) van plan was hem te doden. Gezien de toestand in de kamer van het slachtoffer is het duidelijk dat er gevochten is. Dit blijkt ook uit de afweerletsels. Maar dat betekent niet dat er toen (al) een besluit door cliënt was genomen om het slachtoffer te doden. Daarnaast kan niet gesteld worden dat er tijdens een dergelijke heftige ruzie tijd is geweest voor kalm en rustig beraad, laat staan dat verzoeker, zoals het hof overweegt, gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Die overwegingen van het hof zijn onbegrijpelijk. Het hof geeft geen inzage in de gevolgde redeneringen.
Zulks maakt ook dat het meer dan aannemelijk is dat er slechts een korte tijdspanne is geweest tussen het beraad en het uiteindelijke besluit om te doden. Enkel de tijd benodigd voor het steken en het snijden zou dan namelijk nog maar in aanmerking komen. En gedurende die handelingen is er, gezien de aard van de handelingen, geen tijd voor voldoende tijd om te beraden, of na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad. Zulks heeft temeer te gelden nu, zoals door de verdediging uitdrukkelijk en schriftelijk naar voren is gebracht, niet eens vaststaat dat verzoeker tijdens het snijden achter het slachtoffer heeft gestaan. Verder dan de conclusie dat zulks zeer waarschijnlijk is komen de technische rechercheurs immers niet. Ook is er door de technische recherche geen enkele indicatie gegeven van de tijd die nodig is om achter het slachtoffer te komen, of de tijd dat verzoeker daadwerkelijk achter het slachtoffer zou hebben gestaan. Ook is de mogelijkheid open gebleven dat de uiteindelijke posities al tijdens het gevecht en voordat het besluit om te doden zijn ingenomen. Ook hier is het hof niet op ingegaan.
Resumerend.
Het hof ontleent de aanwezigheid van voldoende tijd om te beraden, na te denken en rekenschap te geven, aan de geforceerde deur, de afweerletsels de posities van de partijen en het maken van meerdere snijbewegingen. Er is echter niet gemotiveerd waarom verzoeker al tijdens het forceren van de deur of tijdens het gevecht het besluit had genomen het slachtoffer te doden. Het steken en snijden zelf kan niet worden gezien als een periode waarin verzoeker zich had kunnen beraden, rustig had kunnen nadenken of zich rekenschap had kunnen geven. In het licht van de aangehaalde jurisprudentie uit 2012 en 2013 is het arrest van het hof onbegrijpelijk en niet gemotiveerd.
Het hof heeft enkel gekeken naar de mogelijke tijd waarbinnen verzoeker zich had kunnen beraden. De overwegingen van het hof op dat punt zijn onbegrijpelijk en niet gemotiveerd. Voorts heeft het hof verzuimd de contra-indicaties van de voorbedachte raad te bekijken en te bespreken. Er is geen enkele motivering ten aanzien van die contra- indicaties gegeven.
Om bovenstaande redenen is verzoeker van oordeel dat de hof de bewezenverklaring heeft gebaseerd op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, zodat de bewezenverklaring onjuist, althans onvoldoende althans onbegrijpelijk is gemotiveerd. Het arrest voldoet gezien het bovenstaande niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het bestreden arrest kan dan ook niet in stand blijven.
Concluderend:
Requirant verzoekt dan ook om vernietiging van het arrest en terug verwijzing ter verdere afdoening naar een Gerechtshof.
Dit schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.J.J.E Stassen, advocaat en procureur te Tilburg, kantoorhoudende aldaar, Willem II straat 29a, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant voornoemd.
Tilburg, 20 maart 2014,
Advocaat M.J.J.E. Stassen