Een kennisgeving als bedoeld in art. 435 lid 2 Sv is eerst op 27 januari 2014 naar de benadeeldepartij verzonden. Dit betekent dat er gelet op de termijn van een maand vermeld in art. 437 lid 3 Sv nog een schriftuur houdende middelen betreffende de vordering van de benadeelde partij kan binnenkomen. Mocht zich dit inderdaad voordoen dan ben ik desgewenst uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
HR, 04-03-2014, nr. 13/00559
ECLI:NL:HR:2014:472, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-03-2014
- Zaaknummer
13/00559
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:472, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:91
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:BY9290, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2016:256
ECLI:NL:PHR:2014:91, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:472
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0114
Uitspraak 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, gelet op de vooropstellingen in genoemd arrest m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat hij - nadat hij zich had onttrokken aan het gevecht met het slachtoffer - naar de keuken is gelopen om een mes te pakken en weer terug is gelopen naar het slachtoffer.
Partij(en)
4 maart 2014
Strafkamer
nr. 13/00559
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 januari 2013, nummer 20/001731-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 04/850164-11, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte in voormelde zaak bewezenverklaard dat:
"hij op 03 mei 2011 in de gemeente Roermond opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met een mes in de hals gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de bewijsvoering zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 en 4.4.
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
2.4.
Het Hof heeft zijn oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat hij - nadat hij zich had onttrokken aan het gevecht met [slachtoffer] - naar de keuken is gelopen om een mes te pakken en weer terug is gelopen naar [slachtoffer].
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 04/850164-11 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2014.
Conclusie 04‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, gelet op de vooropstellingen in genoemd arrest m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat hij - nadat hij zich had onttrokken aan het gevecht met het slachtoffer - naar de keuken is gelopen om een mes te pakken en weer terug is gelopen naar het slachtoffer.
Nr. 13/00559 Zitting: 4 februari 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 23 januari 2013 verdachte wegens primair “moord” (in de zaak met parketnummer 04-850164-11) en “diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren” (in de zaak met parketnummer 04-816164-11) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en heeft het aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander op de wijze als in het arrest vermeld.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, drie middelen van cassatie voorgesteld.1.Ik zal bij de bespreking daarvan afwijken van de in de schriftuur aangehouden volgorde.
4. Het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 04-850164-11, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd. Daartoe is aangevoerd dat het Hof heeft geoordeeld dat verdachte in de woonkamer, waar het gevecht plaatsvond, het besluit heeft genomen om [slachtoffer] te steken. De daarop volgende handelingen van de verdachte (zich onttrekken aan het gevecht, naar de keuken lopen, een mes pakken uit de lade, terug lopen naar [slachtoffer], hem vastpakken en vervolgens steken) zijn alle uitvoeringshandelingen. De gelegenheid tot beraad heeft zich dan ook enkel tijdens de uitvoering van het feit voorgedaan, waarbij het Hof terecht heeft vastgesteld, aldus de steller van het middel, dat het tijdsbestek waarin verdachte in de gelegenheid was om zich rekenschap te geven van de reikwijdte en de gevolgen van zijn voornemen, kort is geweest.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
“parketnummer 04-850164-11:
primair:
hij op 03 mei 2011 in de gemeente Roermond opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer], met een mes in de hals gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;”
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op een vijftiental bewijsmiddelen. Voor het bewijs van de voorbedachte raad zijn in het bijzonder de volgende bewijsmiddelen van belang:
“(…)
9.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Regio Limburg Noord, district Midden Limburg, proces-verbaalnummer PL233R 2011040728-23 (paragraaf 5.1.1.3, p. 449 - p. 462 van het originele dossier 23TGO1106), in wettelijke vorm opgemaakt en op 4 mei 2011 ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (beiden brigadier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 1], getuige:
Op 3 mei 2011 ben ik samen met [slachtoffer] (het hof begrijpt [slachtoffer]) naar de woning van [getuige 2] gegaan. [getuige 2] woont aan de [a-straat 1] te Roermond. [getuige 2] was daar op dat moment samen met haar dochtertje. Ik ben op de stoel gaan zitten. [slachtoffer] is op de bank gaan zitten. Ik zag door het raam een auto voorbij komen De auto stopte. Direct hierna hoorde ik dat er iemand op het voorraam bonkte. De voordeur werd geopend. Ik hoorde tumult in de gang. Ik hoorde [getuige 2] roepen: "Rot op uit mijn huis". Op dat moment was het voor mij duidelijk dat het [verdachte] moest zijn. [verdachte] is de ex van [getuige 2].
Op het moment dat wij [getuige 2] op de gang hoorden, ben ik uit de stoel opgestaan en [slachtoffer] van de bank. We liepen vervolgens in de richting van de opening, tussen de keuken en de woonkamer. Ik hoorde op dat moment dat er geroepen werd "Waar is hij, ik maak hem dood". Ik zag direct hierop dat [verdachte] vanuit de keuken de woonkamer in liep.
[verdachte] liep vervolgens direct op [slachtoffer] af, waarna een worsteling ontstond. [slachtoffer] wist [verdachte] van zich af te duwen. Ik zag dat [verdachte] vanuit de woonkamer naar de keuken liep. [slachtoffer] bleef in de woonkamer staan. Ik zag dat [verdachte] de keukenla opentrok, aan de linkerzijde van het aanrecht. Ik hoorde gerinkel van het bestek. Na het gerinkel zag ik dat [verdachte] recht op [slachtoffer] af liep en hem vastpakte.
Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] van voren vastpakte. Het was een soort omhelzing. [verdachte] pakte [slachtoffer] vast met beide armen. De gezichten waren naar elkaar gericht. Het leek alsof de kin van [slachtoffer] daarbij leunde tegen de schouder van [verdachte]. Op het moment dat de kin van [slachtoffer] tegen de schouder van [verdachte] werd gedrukt, zag ik dat er 3 of 4 stekende bewegingen werden gemaakt door [verdachte] met een voorwerp waarvan ik op dat moment zag dat het een mes was. Ik zag dat de eerste steken mis waren.
Vervolgens zag ik dat [verdachte] een stekende beweging maakte in de richting van de nek van [slachtoffer] met het mes. Bij het terugtrekken van het mes zag ik dat er bloed uit de nek van [slachtoffer] spoot. De straal was net een tuinslang waar iets uit komt. Toen ik buiten was, heb ik geprobeerd het bloed te stoppen. Ik zag dat [slachtoffer] aan de linkerzijde van zijn nek gestoken was. Direct nadat [slachtoffer] gestoken was, is [verdachte] door de voordeur naar buiten gerend en weggevlucht.
10.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Regio Limburg Noord, district Midden Limburg, proces-verbaalnummer PL233R 2011040728-24 (paragraaf 5.1.2.2, p. 478 - 489 van het originele dossier 23TGO1106), in wettelijke vorm opgemaakt en op 4 mei 2011 ondertekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (beiden hoofdagent), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 2], wonende aan de [a-straat 1] te Roermond, getuige:
Mijn ex-vriend heet [verdachte].
Ik hoorde kloppen op de voordeur (het hof begrijpt op 3 mei 2011). Ik liep naar de voordeur en keek door het spionnetje. Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Ik maakte de deur open. Ik voelde dat [verdachte] de deur helemaal openduwde. Ik probeerde hem tegen te houden. Ik probeerde [verdachte] naar buiten te duwen. [verdachte] duwde mij met kracht aan de kant. Ik kon hem niet meer houden. [verdachte] liep naar de woonkamer. [verdachte] heeft eerst met [slachtoffer] getrokken en geduwd. (..) Ik zag dat [verdachte] naar de keuken liep en uit de keukenlade iets pakte. Ik zag dat [verdachte] terug de kamer in ging. Plotseling zie ik dat het bloed uit [slachtoffer] spoot. Hij stond achter in de kamer. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] elkaar om de nek vasthadden. Ik zag dat de gezichten naar elkaar toe gericht waren. [verdachte] stond met zijn rug naar de woonkamer terwijl [slachtoffer] met zijn rug naar de gordijnen stond. Het leek dat ze elkaar aan het knuffelen waren. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Ik maak hem kapot" of "ik maak je af” of "ik maak je dood". Zoiets in ieder geval. [verdachte] stond toen in de deuropening van de woonkamer.
Ik zag plotseling veel bloed. Ik zag dat het bloed uit de hals van [slachtoffer] spoot.
11.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Regio Limburg Noord, district Midden Limburg, proces-verbaalnummer PL233R 2011040728-3 (paragraaf 5.1.2.1. p. 476 - p. 477 van het originele dossier 23TGO1106), in wettelijke vorm opgemaakt en op 3 mei 2011 ondertekend door [verbalisant 3] (hoofagent), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 2] wonende aan de [a-straat 1] te Roermond, getuige:
Vanavond was ik samen thuis met [slachtoffer]. Ook was er nog een vriend bij. [getuige 1] is zijn naam.
(..)
lk zag dat [verdachte] naar de keuken liep en een mes uit de keukenla pakte. Ik zag dat hij terugliep naar de woonkamer en hij weer in gevecht raakte met [slachtoffer].
(…)
14.
De ter terechtzitting van dit hof afgelegde verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 21 november 2012, inhoudende zakelijk weergegeven:
Het incident dat zich bij mij in de woning heeft voorgedaan op 3 mei 2011 kan ik mij nog herinneren.
Op 3 mei bevond ik mij 's avonds in mijn woning aan de [a-straat 1] te Roermond. Ik was daar met mijn dochtertje, met [slachtoffer] en [getuige 1]. Opeens hoorde ik iemand op de deur kloppen. Ik zag door het spionnetje dat [verdachte] voor de deur stond. Ik heb de voordeur opgemaakt. Het was echter niet de bedoeling om hem binnen te laten. Ik wilde hem buiten mijn huis houden omdat hij niks bij mij te zoeken heeft. Hij duwde de deur hard open zodat die deur tegen de muur aankwam. Hij heeft mij opzij geduwd. Verdachte is voor mij de woonkamer in gelopen. [slachtoffer] en [verdachte] begonnen toen te trekken en te duwen. Het duwen was vervolgens gestopt en toen zag ik dat [verdachte] de keuken in liep. Ik hoorde gerammel uit de besteklade. Ik weet niet meer hoe [verdachte] en [slachtoffer] in de hoek bij de strijkplank terecht zijn gekomen. Ik heb gezien dat ze daar stonden en daar heb ik ook bloed gezien.
Toen ze bij de strijkplank stonden, bevond [slachtoffer] zich het dichtst bij het raam. Hij stond met zijn rug naar het raam toe. [verdachte] stond op dat moment met zijn rug naar mij toe. Ik zag dat [slachtoffer] zijn hand op zijn nek hield.
15.
De ter terechtzitting van dit hof afgelegde verklaring van getuige [getuige 1] d.d. 21 november 2012, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 3 mei 2011 bevond ik mij 's avonds in de woning aan de [a-straat 1] te Roermond. Ik was met [slachtoffer] op bezoek bij [getuige 2]. We waren koffie aan het drinken in de woonkamer en [getuige 2] was aan het strijken totdat er op de voordeur of op het raam werd gebonkt. [getuige 2] heeft de voordeur geopend en toen kwam een persoon binnengestormd. Ze stonden beiden in de gang en ik hoorde gescheld en geschreeuw. Ik hoorde [getuige 2] zeggen dat [verdachte] moest vertrekken en ik hoorde [verdachte] zeggen: 'Waar is hij, ik maak hem dood'. Voor ik het wist, stond [verdachte] in de woonkamer.
Toen begon het worstelen. [slachtoffer] duwde [verdachte] van zich af. [verdachte] draaide zich om en liep naar de keuken. Ik hoorde gerinkel van bestek. Na het gerinkel zag ik [verdachte] vanuit de keuken de woonkamer in lopen. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] elkaar vasthielden. Ze hielden elkaar op een knuffelende wijze rond de schouders vast. Toen zag ik dat de arm van [verdachte] stekende bewegingen maakte. Ik zag dat de laatste stekende beweging in de hals van [slachtoffer] was. Voor ik het wist was alles rood.
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat ik ten overstaan van de politie heb verklaard dat ik zou hebben gezien dat [verdachte] 3 of 4 stekende bewegingen maakte met een voorwerp waarvan ik op dat moment zag dat het een mes was. Dat klopt. Op het moment van steken heb ik een mes gezien. Ik zag het mes voor het eerst toen ze elkaar op knuffelende wijze vasthielden. Ik weet niet meer bij welke stekende beweging ik het mes voor het eerst heb gezien.”
4.4.
Voorts heeft het Hof, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Voorbedachte raad
i.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het primair ten laste gelegde, te weten moord, bewezen zal verklaren. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte al vóór 3 mei 2011 het plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dit volgt uit de voorgeschiedenis te weten het door [getuige 2] beëindigen van de relatie met verdachte en de bedreigingen van verdachte jegens [getuige 2] en haar nieuwe vriend [slachtoffer] het latere slachtoffer. Voorts heeft verdachte op de bewuste avond in de woning van [getuige 2] de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht, heeft hij met hem geworsteld, een mes uit de keuken gehaald en is overgegaan tot het gebruiken van dat mes door [slachtoffer] daarmee in de hals te steken. Dit handelen van verdachte rechtvaardigt de conclusie dat hij heeft gehandeld met voorbedachte raad, aldus de advocaat-generaal.
ii.
Zijdens verdachte is vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd:
- dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot het oordeel dat de dader zou hebben gehandeld met voorbedachte raad. Nu de dader in kwestie ongewapend naar de woning van [getuige 2] is gegaan en hij er niet van op de hoogte was dat [slachtoffer] zich op dat moment in die woning bevond, is er sprake van contra-indicaties, waaraan een dusdanig zwaar gewicht moet worden toegekend dat dat in de weg staat aan het oordeel dat de dader met voorbedachte raad heeft gehandeld;
- dat uit de gedragingen van de dader in kwestie, mede gelet op de zeer korte tijd waarin die zich hebben voorgedaan, blijkt dat hij vanaf het moment van de worsteling tot aan het steken in de hals van [slachtoffer] - naar de uiterlijke verschijningsvorm - in een impuls en in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld zodat niet kan worden geoordeeld dat de dader met voorbedachte raad heeft gehandeld;
- dat de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] op onderdelen tegenstrijdigheden bevatten en niet eensluidend zijn, dat voornoemde getuigen in strijd met de waarheid hebben verklaard en dat die verklaringen onbetrouwbaar zijn omdat [getuige 2] en [getuige 1] thans een liefdesrelatie hebben.
Het hof overweegt als volgt.
iii.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
iv.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank en de raadsman, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het moment dat hij op 3 mei 2011 de woning van [getuige 2] betrad, reeds het besluit had genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. De bedreigingen jegens [slachtoffer] geuit door de verdachte in de periode voorafgaande aan 3 mei 2011 zijn daarvoor naar 's hofs oordeel onvoldoende.
v.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 3 mei 2011 naar de woning van [getuige 2] is gegaan. Eenmaal in de woning heeft hij zich agressief gedragen en heeft hij bedreigingen geuit, waarna hij met de in de woning aanwezige [slachtoffer] in gevecht is geraakt. Op enig moment heeft verdachte zich aan dit gevecht, een duwen en trekken over en weer, onttrokken en is naar de keuken gelopen waar hij uit een keukenlade een mes heeft gepakt. Direct hierna is hij met dat mes weer de woonkamer binnengegaan en meteen op [slachtoffer] afgelopen, waarna hij [slachtoffer] in een soort omhelzing met zijn armen stevig heeft vastgepakt en met het mes in de hals heeft gestoken met alle fatale gevolgen van dien.
Van een aannemelijke reden om naar de keuken te gaan en een mes te pakken (anders dan ter bewapening) is niet gebleken. Verdachte onttrok zich aan het geweld met [slachtoffer], liep gericht naar de keuken, pakte het mes uit een la, liep terug naar [slachtoffer], omhelsde hem en maakte stekende bewegingen naar diens hals. Uit deze handelingen maakt het hof op dat verdachte in de woonkamer, waar het gevecht plaatsvond, het plan heeft opgevat om [slachtoffer] met een mes te steken. Voorts stelt het hof vast dat tussen dat besluit en de uitvoering daarvan verschillende bewuste handelingen hebben plaatsgevonden. De tijd die hiermee gemoeid was, ook al was deze kort, gaf verdachte voldoende gelegenheid om zich rekenschap te geven van de reikwijdte en de gevolgen van zijn voornemen. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken acht het hof niet aannemelijk geworden dat de gelegenheid tot -kort gezegd- beraad eerst is ontstaan tijdens de uitvoering van het genomen besluit, te weten het steken met het mes, en acht het hof evenmin aannemelijk geworden dat de besluitvorming en uitvoering in een plotselinge drift hebben plaatsgevonden. In juridische zin is daarom sprake van "kalm beraad en rustig overleg'', voorbedachte raad.
Ook overigens zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot een ander oordeel dan hiervoor gegeven.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.”
4.5.
In zijn overwegingen betreffende de voorbedachte raad, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs, citeert het Hof uit recente jurisprudentie (overweging iii) waaruit volgt dat de Hoge Raad de eisen waaraan het bewijs van de voorbedachte raad moet voldoen, heeft aangescherpt.2.Onlangs, in HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, heeft de Hoge Raad deze jurisprudentie verduidelijkt. Hij overwoog:
“De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
4.6.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof afgeleid dat verdachte in de woning met [slachtoffer] in gevecht is geraakt. Aan dit gevecht, hetwelk bestond uit het over en weer duwen en trekken, heeft de verdachte zich op enig moment onttrokken. Verdachte is toen naar de keuken gelopen waar hij uit de keukenlade een mes heeft gepakt. Direct hierna is verdachte met dat mes weer de woonkamer binnengegaan, is hij meteen op [slachtoffer] afgelopen, waarna hij [slachtoffer] heeft vastgepakt en hem met het mes in de hals heeft gestoken. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte in de woonkamer, waar het gevecht plaatsvond, het plan heeft opgevat om [slachtoffer] met een mes te steken en dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed in de korte tijdspanne tussen het door hem plotseling – immers ten tijde van het gevecht met [slachtoffer] in de woonkamer – genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven en het moment dat hij [slachtoffer] met het mes stak.
4.7.
Gelegenheid voor beraad voor de verdachte was er dus enkel tijdens de korte tijdspanne die verliep tussen het moment waarop de verdachte volgens het Hof het besluit nam om [slachtoffer] te doden en het moment waarop de verdachte op [slachtoffer] instak. Op de vraag of het zich onttrekken aan het gevecht met [slachtoffer] in de woonkamer om een mes uit de keuken te halen kan worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het voorgenomen besluit of slechts een voorbereidingshandeling oplevert, komt het in dit geval naar mijn mening niet aan. Het ging in ieder geval om handelingen die plaatsvonden in het kader van een gevecht waarin de verdachte en [slachtoffer] waren verwikkeld en die maar korte tijd in beslag namen. Gelet op hetgeen hiervoor is gesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, en in aanmerking genomen dat de bewijsvoering van het Hof geen aanwijzingen bevat waaruit volgt dat de door het Hof gestelde gelegenheid tot bezinning ook daadwerkelijk door de verdachte is benut, heeft het Hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, ontoereikend gemotiveerd.
4.8.
Het middel slaagt.
5. Het eerste en het tweede middel
5.1.
Nu het derde middel slaagt, behoeven het eerste en het tweede middel, welke middelen klagen dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuige [getuige 2] van 3 respectievelijk 4 mei 2011 (bewijsmiddelen 11 respectievelijk 10) ontoelaatbare gissingen of gevolgtrekkingen bevatten, geen bespreking. Voor het geval de Hoge Raad over het derde middel anders zou oordelen, zal ik de middelen niettemin hieronder behandelen. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
5.2.
De steller van het middel heeft aangevoerd (middel 1) dat het Hof het gedeelte van bewijsmiddel 11 (verklaring getuige [getuige 2] van 3 mei 2011) waaruit volgt dat de verdachte naar de keuken is gelopen alwaar hij uit de keukenlade een mes heeft gepakt niet tot het bewijs had mogen bezigen, nu een blik achter de papieren muur zou leren dat uit de verklaring van de getuige [getuige 2] van 17 mei 2011 (proces-verbaalnummer PL233R 2011040728-90) volgt dat [getuige 2] het mes niet heeft gezien, maar aan het speculeren was over hetgeen verdachte uit de keukenlade zou hebben gepakt. Voorts is aangevoerd (middel 2) dat het Hof het gedeelte van bewijsmiddel 10 (verklaring getuige [getuige 2] van 4 mei 2011) waaruit volgt dat de getuige [getuige 2] gezien zou hebben dat verdachte iets uit de keuken zou pakken niet tot het bewijs had mogen bezigen, nu een blik achter de papieren muur zou leren dat uit de verklaringen van de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris van 8 juni 2011 en afgelegd ter terechtzitting van het Hof van 21 november 20123.volgt dat de getuige niet gezien heeft dat verdachte daadwerkelijk iets uit de keukenlade heeft gepakt, maar enkel dat de getuige heeft gehoord dat de lade waar de bestekbak in zit open ging en dat zij gerammel uit de besteklade hoorde.
5.3.
Het Hof heeft, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(…)
Parketnummer 04-850164-11:
(…)
Getuigenverklaringen [getuige 2] en [getuige 1]
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1], voor zover tot het bewijs gebezigd, in de kern consistent en eensluidend zijn en elkaar ondersteunen en bevestigen. Hieraan doet niet af dat hun verklaringen op detailniveau mogelijk van elkaar verschillen. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de getuigen gehoord en zij hebben naar het oordeel van het hof op authentieke en overtuigende wijze verklaard omtrent hetgeen zij die bewuste avond hebben waargenomen. Het hof acht hun verklaringen mitsdien betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs.
(…)”
5.4.
De middelen falen mijns inziens omdat het Hof zich van de tegenstrijdigheden bewust is, maar oordeelt dat dit om tegenstrijdigheden op detailniveau gaat. Dat is niet onbegrijpelijk aangezien de conclusie geen ander kan zijn dan dat verdachte het mes uit de la pakte. Daarbij neem ik in aanmerking dat door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd dat verdachte ongewapend naar de woning kwam.
6. Het derde middel slaagt. Het eerste en het tweede middel falen en zouden kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑02‑2014
O.m. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518.
De steller van het middel heeft het kennelijk abusievelijk over de ter terechtzitting van het Hof afgelegde verklaring van 17 oktober 2012.