Mischie (16 september 2014, appl 50224/07); Moinesu (15 september 2015, appl. 16903/12) en Lazu (5 juli 2016, appl. 46181/08).
HR, 12-12-2023, nr. 22/02728
ECLI:NL:HR:2023:1700
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-12-2023
- Zaaknummer
22/02728
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1700, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑12‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:741
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:2083
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑12‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:741, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 29‑08‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1700
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0217
NJ 2024/76 met annotatie van N. Jörg
Uitspraak 12‑12‑2023
Inhoudsindicatie
‘Shredderzaak’. Doodslag (art. 287 Sr) en medeplegen verbergen van lijk (art. 151 Sr). Cold case uit 2002. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Stelselmatige informatie-inwinning, art. 126j Sv. (a) Verslaglegging WOD-traject. Staat omstandigheid dat gesprekken met verdachte grotendeels niet auditief zijn opgenomen in de weg aan gebruik voor bewijs van twee wel opgenomen gesprekken? (b) Zijn verklaringen van verdachte in strijd met verklaringsvrijheid verkregen? 2. Bewijsklacht ‘verbergen’ lijk. Ad 1. Hof heeft overwogen dat WOD-traject in deze zaak kenmerken vertoont van ‘Mr. Big’-methode en dat hof daarom toetsingskader uit ‘Mr. Big’-arresten van HR hanteert. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:1982/1983 (‘Mr. Big’) m.b.t. beoordelingskader of verklaringen van verdachte in strijd met verklaringsvrijheid zijn verkregen en uit HR:2021:947 m.b.t. rol van persoon van verdachte. Onder verwijzing naar rechtspraak EHRM over art. 6 EVRM en ‘privilege against self-incrimination’ (Ibrahim/Verenigd Koninkrijk, Allan/Verenigd Koninkrijk en Bykov/Rusland) voegt HR daaraan toe dat het aan de rechter is om in concreet geval te beoordelen of - aan op art. 126j Sv gebaseerde opsporingsmethode tot op zekere hoogte inherente - misleiding heeft plaatsgevonden in zodanige mate en binnen zodanig kader dat grenzen die bij toepassing van enige vorm van ‘compulsion’ (dwang) en ‘subterfuge’ (misleiding) in acht moeten worden genomen, niet zijn overschreden. HR herhaalt dat als verklaringen in strijd met verklaringsvrijheid zijn afgelegd in de regel slechts bewijsuitsluiting past (vgl. HR:2020:1889). Ook voor onderzoek naar betrouwbaarheid van verklaringen kunnen mate van druk die van door undercoveragent ondernomen activiteiten kan zijn uitgegaan en mate waarin gedragingen van undercoveragent tot verklaringen van verdachte hebben geleid van belang zijn. Ook kan van belang zijn in hoeverre onderdelen van verklaring steun vinden in andere uitlatingen van verdachte en in andere bewijsmiddelen. Ad (a). Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat sprake is van voldoende nauwkeurige verslaglegging die inzicht geeft in concreet verloop van uitvoering van opsporingsmethode en in interactie en communicatie met verdachte. Daarin besloten liggend oordeel dat hof in staat is geweest om rechtmatigheid van WOD-traject te beoordelen en dat omstandigheid dat slechts drie gesprekken zijn opgenomen niet in weg staat aan gebruik voor bewijs van twee van die gesprekken, geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ad (b). Hof heeft vastgesteld dat in voor bewijs gebruikte gesprekken niet is gebleken van door undercoveragent uitgeoefende druk of gestelde voorwaarde en geoordeeld dat geen sprake was van onacceptabele wijze van sturen of ongeoorloofde bemoeienis met inhoud van verklaring. Uit gesprekken heeft hof afgeleid dat verdachte toen zelf ervoor heeft gekozen zijn verhaal te delen. ‘s Hofs oordeel dat verdachte bij beide gesprekken is gaan verklaren door toelaatbare mate van misleiding, zonder dat druk op hem is gelegd om bekentenis af te leggen, geeft - tegen achtergrond van wat hof heeft vastgesteld over persoon van verdachte en relatie tussen verdachte en undercoveragenten - niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat wordt niet anders door duur van (sociale) contacten tijdens traject. ’s Hofs conclusie dat voor bewijs gebruikte verklaringen niet zijn verkregen in strijd met verklaringsvrijheid geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Aansluitend heeft hof betrouwbaarheid van verklaringen onderzocht, waarbij o.m. acht is geslagen op opgenomen vertrouwelijke communicatie tussen verdachte en zijn vriendin, verankering in objectieve onderzoeksbevindingen en steun in verklaring van getuige over naar buitenland brengen van telefoon van slachtoffer. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2012:BR2841 over gedragingen van art. 151 Sr en uit HR:2018:321 dat ‘verbergen’ ook ziet op ‘verborgen houden’. Hof heeft vastgesteld dat verdachte lichaam van slachtoffer heeft begraven, met beton heeft afgedekt, na ongeveer twee maanden heeft opgegraven, door shredder heeft gehaald en de resten op bollenveld heeft uitgestrooid en dat die resten niet zijn gevonden. ‘s Hofs oordeel dat verdachte lijk heeft ‘verborgen’ geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02728
Datum 12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 juli 2022, nummer 23-000552-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman R.J. Baumgardt heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Waar het in deze zaak om gaat
De advocaat-generaal heeft in haar conclusie onder 3 en 4 als volgt samengevat waar het in deze zaak om gaat:
“Deze zaak draait om de rol van de verdachte bij de verdwijning van [slachtoffer] begin januari 2002. Op 31 december 2001 was [slachtoffer] – samen met onder meer de verdachte – nog betrokken bij een drugstransport via Schiphol, waarbij na aankomst door anderen tevergeefs een poging is gedaan hem te rippen. Dat wordt door de verdachte niet betwist. Drie dagen later – op 3 januari 2002 – was [slachtoffer] spoorloos verdwenen, zoals blijkt uit de melding die zijn toenmalige partner in januari 2002 bij de politie deed. Het laatste contact tussen hen was een telefoongesprek in de avond van 2 januari 2002.
(...) In november 2015 startte de politie het onderzoek dat uiteindelijk heeft geleid tot de onderhavige strafzaak tegen de verdachte. Gedurende dat onderzoek is de verdachte – samen met een inmiddels overleden medeverdachte – naar voren gekomen als persoon die met [slachtoffer] samenwerkte in het criminele milieu rondom het tijdstip van zijn verdwijning. In 2017 is een zogenaamd ‘Werken Onder Dekmantel’-traject (hierna: WOD-traject) ingezet. Een aantal undercoveragenten heeft zich in een periode van ongeveer zestien maanden – tussen oktober 2017 en februari 2019 – in de nabije omgeving van de verdachte en zijn vriendin begeven. Er was met name veelvuldig contact met de zich als liefdesstel voordoende undercoveragenten A -4083 en A -4084, die bij de verdachte en zijn vriendin bekend waren als ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’. Tijdens het WOD-traject heeft de verdachte uiteindelijk tegenover undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ een aantal verklaringen afgelegd die duiden op zijn betrokkenheid bij de verdwijning van [slachtoffer] . De resultaten uit het WOD-traject gaven aanleiding tot het aanhouden van de verdachte in 2019 op verdenking van moord of doodslag op [slachtoffer] en het wegmaken van diens stoffelijk overschot.”
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] door zijn hoofd geschoten en met een voorwerp het hoofd van die [slachtoffer] ingeslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 31 december 2001 tot en met 16 juni 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.”
3.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is opgenomen in de uitspraak van het hof. Die uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHAMS:2022:2083.
3.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“9. Het WOD-traject
9.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. De resultaten van het WOD-traject moeten worden uitgesloten van het bewijs. Er is sprake van schending van artikel 6 EVRM en van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. (...) Voorts is de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie gebracht en is zijn verklaringsvrijheid geschonden. De criteria die de Hoge Raad heeft geformuleerd terzake van de zogenaamde ‘mr. Big’-methode in HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982 en HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1983 dienen in deze zaak te worden toegepast.
(...)
9.3.
Overwegingen van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject
9.3.1.
Inleiding
In de onderhavige zaak is een traject van stelselmatige informatie-inwinning (WOD-traject) toegepast. Het hof dient te oordelen of dit WOD-traject rechtmatig is geweest en of de gedurende dit traject door de verdachte afgelegde verklaringen kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Kort samengevat is het WOD-traject als volgt verlopen. Op 27 oktober 2017 vindt de eerste ontmoeting plaats tussen enerzijds de undercoveragent ‘ [verbalisant 2] ’ ( A -4084) en anderzijds [betrokkene 1] en de verdachte. Dit is op een kunstbeurs in Eindhoven, waar [betrokkene 1] een stand heeft en schilderijen verkoopt. ‘ [verbalisant 2] ’ spreekt [betrokkene 1] aan over haar kunst en raakt verder met haar in gesprek. Ook de verdachte komt erbij. ‘ [verbalisant 2] ’ zegt [betrokkene 1] toe dat ze contact met haar zal opnemen over een schilderij. Op 29 januari 2018 (na telefonisch een afspraak te hebben gemaakt) gaan ‘ [verbalisant 2] ’ en undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ ( A -4083), die zich voordoen als een stel, naar de woonboot van [betrokkene 1] en treffen daar ook de verdachte. ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’ kopen een schilderij van [betrokkene 1] en hebben sociale gesprekken met de verdachte en [betrokkene 1] . Vervolgens zijn ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’ deel gaan uitmaken van het leven van de verdachte en [betrokkene 1] . ‘ [verbalisant 1] ’ heeft zich voorgedaan als een succesvol persoon in de maritieme wereld, die veel (legaal) aan het werk was, ook in het buitenland. Daarnaast heeft hij de verdachte verteld over het smokkelen van grote hoeveelheden vals en niet-vals geld (verklaring van A -4083 – ‘ [verbalisant 1] ’ – bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020). De verdachte is ook klussen gaan uitvoeren voor ‘ [verbalisant 1] ’. Na verloop van tijd heeft de verdachte tegenover ‘ [verbalisant 1] ’ verklaringen afgelegd over zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten, laatstelijk op 24 januari 2019.
(...)
9.3.3.
De Hoge Raad en de ‘Mr. Big’-methode
Op 17 december 2019 heeft de Hoge Raad een tweetal arresten gewezen met betrekking tot de op artikel 126j, eerste lid, Sv gebaseerde, zogenaamde ‘Mr. Big’-methode (ECLI:NL:HR:2019:1982 en 1983). Kenmerkend voor deze methode is dat door opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt tegenover ‘de grote baas’ omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. (...)
De Hoge Raad heeft in deze jurisprudentie geoordeeld dat art. 126j, eerste lid, Sv een voldoende wettelijke basis biedt voor een vorm van stelselmatig inwinnen van informatie in een ‘Mr. Big’-traject of een traject dat hier elementen van vertoont. Verder heeft de Hoge Raad een toetsingskader uiteengezet om te beoordelen of een dergelijk traject rechtmatig is verlopen en of de door een verdachte gegeven informatie niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid is verkregen.
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak geen sprake van een methode die zonder meer kwalificeert als ‘Mr. Big’, maar vertoont het traject wel kenmerken daarvan. Ook bij een operatie als de onderhavige bestaat het gevaar dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terecht komt, waarbij de waarborgen van een formeel politieverhoor ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Het hof zal de vraag naar de toelaatbaarheid van de inzet van het WOD-traject en de vraag of inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte dan ook beoordelen langs de lijn van het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader.
9.3.4.
Het verloop van het WOD-traject
(...)
WhatsApp contact:
Gedurende het onderzoek is door A -4083 en A -4084 via WhatsApp contact onderhouden met [verdachte] en [betrokkene 1] . Van de inhoud van deze Whatsapp-gesprekken is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Een chronologische weergave van deze gesprekken is als bijlage bij dit dossier gevoegd.
Chronologische weergaven van inzetten:
• Op vrijdag 27 oktober 2017 heeft de politiële informatie inwinner A -4084, contact gehad met [betrokkene 1] , de vriendin van [verdachte] en met [verdachte] zelf. Hierbij zijn telefoonnummers uitgewisseld tussen A -4084 en [betrokkene 1] ;
• In de periode van medio december 2017 tot 12 januari 2018 zijn [verdachte] en [betrokkene 1] op vakantie geweest naar Cambodja.
• Op 22 januari 2018 is er telefonisch contact geweest tussen A -4084 en [betrokkene 1] ;
• Op 29 januari 2018 is er een bezoek gebracht door A -4084 en A -4083 aan [betrokkene 1] en [verdachte] ;
• Op 6 februari 2018 is er een bezoek gebracht door A -4084 en A -4083 aan [betrokkene 1] en [verdachte] , hierbij is een schilderij gekocht en zijn telefoonnummers uitgewisseld tussen A -4083 en [verdachte] ;
• Op 23 februari 2018 is er app en telefonisch contact geweest tussen A -4083 en [verdachte] , hierbij is een afspraak gemaakt over het aanstaande bezoek door [verdachte] en [betrokkene 1] aan de woning van A -4083;
• Op 2 maart 2018 zijn [verdachte] en [betrokkene 1] op bezoek geweest in de woning van A -4083 en A -4084;
• Op 20 maart 2018 is A -4083 op bezoek geweest in de woning van [verdachte] en [betrokkene 1] ;
• Op 27 maart 2018 zijn A -4083 en A -4084 op bezoek geweest in de woning van [verdachte] en [betrokkene 1] ;
• Op 12 april 2018 is A -4083 samen met [verdachte] op stap geweest en heeft later contact gehad met A -4130.
• Op 9 mei 2018 is A -4083 op bezoek geweest bij [verdachte] en [betrokkene 1] en aansluitend uit eten geweest.
• Op 6 juni 2018 is A -4083 op bezoek geweest bij [verdachte] en [betrokkene 1] .
• Op 14 juni 2018 zijn A -4083 en A -4084 gezamenlijk met [verdachte] en [betrokkene 1] uit eten geweest in Amsterdam.
• Op 13 juli 2018 heeft A -4083 de twee schilderijen gekocht en gesproken over een eventuele samenwerking tussen A -4083 en [verdachte] .
• Op 8 augustus 2018 is A -4083 op bezoek geweest bij [verdachte] en [betrokkene 1] .
• Op 21 september 2018 is A -4083 samen met [verdachte] op stap geweest en heeft [verdachte] contact gehad met A -4156.
• Op 27 september 2018 heeft [verdachte] aan A -4083 verklaard over zijn betrokkenheid bij de moord c.q. verdwijning van [slachtoffer] .
• Op 10 oktober 2018 zijn A -4083 en A -4084 bij [verdachte] en [betrokkene 1] op bezoek geweest.
• Op 16 oktober 2018 heeft [verdachte] aan A -4083 nogmaals verklaard over de moord op [slachtoffer] .
• Op 1 november 2018 is A -4083 samen met [verdachte] op stap geweest en heeft [verdachte] hierbij contact gehad met A -4165.
• Op 6 december 2018 is A -4083 op bezoek geweest bij [verdachte] .
• Op 19 december 2018 zijn A -4083 en A -4084 met [verdachte] en [betrokkene 1] uit eten geweest.
• Op 11 januari 2019 is A -4083 met [verdachte] op stap geweest en heeft [verdachte] hierbij contact gehad met A -4156 en A -4180.
• Op 24 januari 2019 heeft A -4083 [verdachte] geconfronteerd met het feit dat zijn naam in een politie-onderzoek voorkwam.
• Op 26 februari 2019 hebben A -4156 en A -4196 [betrokkene 4] bezocht en hem bevraagd over het genoemde feit.
• Op 26 februari 2019 is A -4084 bij [betrokkene 1] op bezoek geweest.
De laatste inzet heeft plaats gevonden op dinsdag 26 februari 2019. Het laatste Whatsapp-verkeer tussen A -4084 en [betrokkene 1] vond plaats op zondag 3 maart 2019.
(...)
• Handelen en de bevindingen van de opsporingsambtenaren
Hieronder wordt een groot aantal van de ontmoetingen die plaats hebben gevonden beschreven en wordt WhatsApp-verkeer tussen de undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ en de verdachte weergegeven. Deze ontmoetingen staan beschreven in het ongenummerde WOD-dossier en het WhatsApp verkeer is opgenomen in bijlage 2 van het WOD-dossier. Een en ander geeft inzicht in het begin van het traject, het tot stand komen van het contact, de toegepaste misleiding, de onderlinge communicatie, de sfeer en dynamiek tijdens onderling contact en tijdens de ontmoetingen, alsmede het handelen en de uitlatingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze handelingen en uitlatingen hebben plaatsgevonden. Daarbij geldt dat de verdachte (uiteindelijk) tijdens drie ontmoetingen heeft gesproken over zijn betrokkenheid bij de dood en het wegmaken van het lijk van [slachtoffer] , namelijk op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en op 24 januari 2019. Deze drie gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt in processen-verbaal. De gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 neemt het hof in hun geheel op.
Het traject
De contacten hebben plaatsgevonden in de periode van 27 oktober 2017 tot en met 26 februari 2019, een periode van ongeveer 16 maanden. Uit het WOD-dossier blijkt dat de undercoveragenten voor iedere ontmoeting met verdachte en/of [betrokkene 1] een concrete opdracht ontvingen van hun begeleiders, B-2784 en B-2785. Van ieder contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via WhatsApp), hebben de undercoveragenten een proces-verbaal opgesteld, waarin een beschrijving is opgenomen van wat met verdachte en/of [betrokkene 1] besproken en ondernomen is. Dat er sprake zou zijn geweest van meer ontmoetingen en contactmomenten dan gerelateerd, is weliswaar gesteld door de verdediging maar is op geen enkele wijze gebleken.
Uit de processen-verbaal van de undercoveragenten en de verhoren bij de rechter-commissaris leidt het hof af dat het WOD-traject in grote lijnen als volgt is verlopen:
(...)
- De verdachte en ‘ [verbalisant 1] ’ ontmoetten elkaar op 21 september 2018 op het woonadres van de verdachte en gingen vervolgens in de auto van ‘ [verbalisant 1] ’ op pad voor een klus. ‘ [verbalisant 1] ’ vertelde de verdachte dat hij hem nodig had bij een afspraak met anderen waarbij de verdachte zou observeren en er daarna op teken van ‘ [verbalisant 1] ’ bij kon gaan zitten.
‘ [verbalisant 1] ’ werd in de auto gebeld door undercoveragent A -4156, die zich later naar de verdachte toe voorstelde als ‘ [verbalisant 3] ’. [verbalisant 1] gaf de verdachte aan dat de klus niet doorging omdat hij ‘ [verbalisant 3] ’ moest ophalen bij NS-station Breukelen. ‘ [verbalisant 3] ’ was op de vlucht, omdat er iets fout was gelopen bij een klus die hij in opdracht van ‘ [verbalisant 1] ’ had gedaan. De verdachte vertelde ‘ [verbalisant 1] ’ dat hij hem bij een treinstation kon afzetten als hij dat beter vond. ‘ [verbalisant 1] ’ vertelde dat hij de keus aan de verdachte liet; hij kon mee omdat hij nu lid was van de club van ‘ [verbalisant 1] ’ en hij vroeg of laat toch ‘ [verbalisant 3] ’ zou ontmoeten, maar als hij het te link vond zou ‘ [verbalisant 1] ’ hem afzetten bij een station en zouden ze even goede vrienden zijn. De verdachte vertelde hierop dat hij mee wilde gaan. ‘ [verbalisant 3] ’ werd vervolgens opgehaald bij het station in Breukelen. Daar had ‘ [verbalisant 1] ’ buiten de auto eerst een kort gesprek met ‘ [verbalisant 3] ’ waarop zij in de auto van ‘ [verbalisant 1] ’ stapten waarin de verdachte zat te wachten. Nadat ‘ [verbalisant 1] ’ wegreed hadden ‘ [verbalisant 3] ’ en hij een gesprek over hetgeen dat was misgelopen bij ‘ [verbalisant 3] ’ en over vertrouwen. ‘ [verbalisant 1] ’ vertelde ‘ [verbalisant 3] ’ dat hij hem zou onderbrengen in een woning te [plaats] . In [plaats] heeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte en ‘ [verbalisant 3] ’ gedurende ongeveer 20 minuten in de auto alleen gelaten. Hierna is ‘ [verbalisant 3] ’ vertrokken en is ‘ [verbalisant 1] ’ met de verdachte richting de woonboot gereden. Onderweg heeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte een telefoon gegeven voor zakelijk onderling contact. Voorts heeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte € 300,00 betaald en hem verteld dat hij zou proberen om volgende week de klus met hem te doen die vandaag was gecanceld.
- De undercoveragent ‘ [verbalisant 3] ’ heeft het volgende proces-verbaal opgemaakt over de gebeurtenissen op 21 september 2018:
“Op vrijdag 21 september 2018, omstreeks 13.30 uur, kwamen wij aan in [plaats] . A-4083 verliet de auto waarna ik alleen met [verdachte] achterbleef.
(...)
Naar aanleiding van mijn verhaal dat ik eerder tegen A-4083 vertelde, hoorde ik dat [verdachte] tegen mij het volgende vertelde: “Ik heb ook weleens moeten vluchten. Ik ben toen 5 jaar naar Kreta gegaan en daarna naar Thailand.
(...)
Ik vroeg aan [verdachte] waarom hij naar Kreta was gevlucht. Ik zag dat [verdachte] zijn hoofd richting mij omdraaide. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Dat kan ik niet vertellen, ik kan daarvoor TBS krijgen en ze kunnen mij jaren vastzetten”. Terwijl [verdachte] tegen mij vertelde dat ze hem jaren konden vastzetten, zag ik dat [verdachte] op datzelfde moment de onderkant van zijn beide polsen op elkaar deed.
(...)”
- Op 26 september 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ omstreeks 14:22 uur telefonisch contact opgenomen met de verdachte en is er een afspraak gemaakt voor een klus op donderdagmiddag 27 september 2018.
- Op 27 september 2018 zijn de verdachte en ‘ [verbalisant 1] ’ in de auto van laatstgenoemde gestapt en zijn zij naar Dordrecht gereden. Tijdens deze rit vindt het volgende gesprek plaats:
“ [verbalisant 1] (hof: ‘ [verbalisant 1] ’): Zooo ..Ik heb van de week wel uitgebreid met [verbalisant 3] gesproken. Wat..die vertelde een verhaal of zo...? Ik moet toch effe aan jou vragen zo...eeeh...een verhaal over ...hij vertelt dus over Kreta of zo en dat je daar hebt ondergedoken gezeten., op de één of andere manier..
[verdachte] (hof: de verdachte): ...n.t.v...een tijdje..
[verbalisant 1] : He?
[verdachte] : Een tijdje.
[verbalisant 1] : Ja en wat...hij vertelde iets met TBS. n.t.v .. .in eerste instantie ga ik dan een beetje in de hoijzers...met TBS, dat zou ik dan het liefste willen weten, in plaats van [verbalisant 3] natuurlijk.
[verdachte] . Ik eeeh..ik moest gewoon effe weg.
[verbalisant 1] : He? Je moest effe weg?
[verdachte] : Ik moest effe weg...uit [plaats] .
[verbalisant 1] : Oké..oké.
[verdachte] . Eeeh. er was iets eeh iets geript. aan de overkant., best wel hevig. .. n.t.v.
[verbalisant 1] : Je bedoelt Engeland? Aan de overkant?
[verdachte] : Zuid-Amerika
[verbalisant 1] : Oke..oké.. Zuid-Amerika, oké.
[verdachte] : Toen dat aankwam...ja, toen was er een dubbele portie...
[verbalisant 1] : Dubbele portie?
[verbalisant 1] : Meer als dat je had...eeh..?
[verdachte] : Nee, dubbel zoveel.
[verbalisant 1] : D’r zat van anderen ook nog een partij erbij?
[verdachte] : Ja, die had ie erbij geript.
[verbalisant 1] : Oh.
[verdachte] : Hij ripte soms...ja..
[verbalisant 1] : Ja. . . oké
[verdachte] : Nou...n.t.v. hebben we foutje(?)...n.t.v..
[verbalisant 1] : Ja
[verdachte] : Dus eeh...n.t.v.
[verbalisant 1] : He? Oh..kan je beter effe weg zijn...
[verdachte] : n.t.v. nee, voor de rest niet..
[verbalisant 1] : Wat hebben Wat voor actie is dat geweest?
[verdachte] :.....schieten... auto...
[verbalisant 1] : Oh?
[verdachte] : En in de schredder.
[verbalisant 1] : Oh? Maar wel degene die eehh...? Die eeeh. die er voor gezorgd, dat eeh...?
[verdachte] : Jaja.
[verbalisant 1] : Oh! Heb je em met een mes aan mootjes gesneden?
[verdachte] : Ja, maar eerst eeh..
[verbalisant 1] : Oh ... Maar zelfs daar krijg je toch geen TBS voor hoor.
[verdachte] : Weet ik niet.
[verbalisant 1] : Nee dat weet je inderdaad nooit.
[verdachte] : ...n.t.v...... n.t.v....... bus..maar ja... maar ja dan schredder...
[verbalisant 1] : Maar je zegt afgeknald en begraven en daarna opgegraven?
[verdachte] : ....
[verbalisant 1] : Shredder? (lacht) ja maar, dan wordt er niets meer van teruggevonden, als het goed is. Dus dat komt nooit meer terug voor jou. En die andere partij? Er was sprake van die andere partij?
[verdachte] : Ja dat hebben we netjes op tijd teruggegeven ..(?) n.t.v ...
[verbalisant 1] : Op tijd teruggeven...een foto erbij van eeeh...in een eeh hoe heet het., dooie staat?
[verdachte] : Ja ....n.t.v...... n.t.v...toch eeh...einde..... fotootje maken enne....Effe snel actie ondernemen en
[verbalisant 1] : Wat moet, dat moet. Zo!
[verdachte] : .. .als het er op aan komt, dan eehh..
[verbalisant 1] : Ja. Nou, dan sta jij wel je mannetje wel, ja. Dat geloof ik wel, ja.
[verdachte] : ... .n.tv...... Ik schrik niet zo gauw.
[verbalisant 1] : Nee, dat weet ik. ...Heb je em zelf ....eehh.....afgepompt?
[verdachte] :............
[verbalisant 1] : Dat is al lang...is dat lang geleden?
[verdachte] : ....al 25 jaar
[verbalisant 1] : 20-25 jaar? Nou, dan komt er ook niets meer van terug, natuurlijk.
[verdachte] :.....
[verbalisant 1] : Nee. Dat had je gewoon tegen mij kunnen vertellen he? Want [verbalisant 3] ...Hij kon niet echt...tegenover. .. [verbalisant 3] zit alweer .opgraven.....goeie gozer, bezig zijn die...
[verdachte] : Oh nee...
[verbalisant 1] : .. .TBS-verhaal, die moet wat geflikt hebben en zo. Ja, Ik zeg ...
[verdachte] : ... n.t.v......te veel vertellen ...
[verbalisant 1] : Ja.
[verdachte] : ....n.t.v.
[verbalisant 1] : Nee dat klopt, dat klopt, maar waar hebben we het over he? Moet ik gaan nadenken van...krijg ik daar geen last van? Kunnen wij samen wel gaan vliegen...eeeh. . . als het nodig is?
[verdachte] : Oh ja.
[verbalisant 1] : Ja je kan gewoon eeeh..
[verdachte] :...... n.v.t. weet ik zeker, ik moet er vanaf,..
[verbalisant 1] : Ja
[verdachte] : ...n.t.v...
[verbalisant 1] : Ja oké.
[verdachte] . Maar ...
[verbalisant 1] : Het is ook het betaal en het is klaar ...(?)....n.t.v....keuring..(?)
[verdachte] : Nee, maar voor de rest is er niets.
[verbalisant 1] : Mooi! Nou....hee...wel in één keer eeeh... .Wel steunen....eerst in de plantjes en nou eeeh.....Heb je er nog wakker van gelegen? Toen?
[verdachte] : Jaaaa, best wel last van gehad.
[verbalisant 1] : Ja
[verdachte] : Ja
[verbalisant 1] : Ja... last van “zou het ...eeeh.. uitkomen” of last van “shit”?
[verdachte] : Ja, als je de beelden terugziet, dan eeeh...
[verbalisant 1] : Ja...ja.ja
[verdachte] : of je krijgt van iemand weer een filmpie of.....n.t.v....
[verbalisant 1] : Ja
[verdachte] : ....n.t.v.....
[verbalisant 1] : Jahaa . dat moet zeker daar, Zuidamerikanen, zijn..... n.t.v..... die vinden dat vaak ook heel normaal he? In principe blijft. . . allebei zien te voorkomen, al die ellende, maar ja, je weet met Zuidamerikanen en rippen, of je zaken niet nakomen...
[verdachte] : Ja,.. Ik denk dat die mannen ook tevreden zijn.
[verbalisant 1] : Ja. Daar heb je niks meer mee, he?
[verdachte] : Nee. Gewoon netjes.
[verbalisant 1] : Ja.
[verdachte] : ...die band, die blijft he, we hebben het met z’n tweeën gedaan
[verbalisant 1] : Ja
[verdachte] : ...n.t.v...
[verbalisant 1] : Ja. En die andere gasten die dat plan weten, die klapt ook niet uit de school?
[verdachte] : Nee.
[verbalisant 1] : Dat weet je zeker?
[verdachte] : Ja
[verbalisant 1] :.....n.t.v.
[verdachte] : ...Jaja
[verbalisant 1] : En die ...eehh.. schredder? Dan moet je een flinke schreddder hebben?
[verdachte] : ..n.t.v...de Bo-Rent...gehuurd..
[verbalisant 1] : Ohh...n.t.v....ja, waar je ook plantjes mee schreddert?
[verdachte] : Zo’n eeh..n.t.v...dat was zo’n drie minuten (?) Ben nog wel een uur of acht bezig geweest om em overal schoon te maken.
[verbalisant 1] . Ja. . . wat dacht je dan?
[verdachte] : Naspuiten met eeh..n.t.v.
(...)”.
(...)
- Op 16 oktober 2018 ging ‘ [verbalisant 1] ’ langs op de woonboot. Daar at hij met de verdachte en [betrokkene 1] . Vervolgens vroeg hij aan de verdachte of hij even meeging met hem voor een bespreking en zei dat ze zo weer terug zouden zijn. De verdachte ging mee waarop ze met de auto van ‘ [verbalisant 1] ’ vertrokken en ‘ [verbalisant 1] ’ ongeveer 600 meter verder parkeerde. Vervolgens vond het volgende gesprek plaats:
“ [verbalisant 1] : Ik heb wat vragen ff voor eeehh, zaken natuurlijk. Over die knakker die koud gemaakt is. Ik heb alles op een rijtje gezet en wat nagevraagd. Ik wil toch wat meer dingen weten om zeker te weten dat ik geen ehh risico’s loop en jij ook niet. In principe natuurlijk he, moeten we geen eehhh. Als jou wat overkomt, moetje mij niet mee willen sleuren. Ik probeerde schade helemaal te beperken dus dan moet ik het wel.
[verdachte] : Als er wat met mij gebeurt en er wordt voor mij gezorgd.
[verbalisant 1] : Jawel, dat begrijp ik, dat snap ik ook wel.
[verdachte] : Al wordt er niet voor me gezorgd dan hou ik nog mijn bek dicht.
[verbalisant 1] : Ja dat weet ik.
[verdachte] : En als ik er dan uitkom dan ja
[verbalisant 1] : Ja, ik doe het liever.....voorkomen is veel beter dan genezen natuurlijk. Wat jij hebt geflikt dat zou ik misschien niet eens durven heel respect hoor, dat wel. Maar dat zit niet in mij ofzo maar ik wil wel voorkomen dat ik er gelazer mee krijg. Dus dan moeten we wel even kijken welke risico's zijn er en wat kan er nog een keer terug komen maar daar heb je zelf ook weleens over nagedacht ook? Ik denk dat je daar maandenlang over nagedacht hebt?
[verdachte] : Daar ben ik echt heel goed mee bezig geweest, [verbalisant 1] . Dat hebben we heel goed gedaan. En desnoods rijd ik met je naar mijn ouwe partner
[verbalisant 1] : Wie weten ervan?
[verdachte] : Eén
[verbalisant 1] : Je was totaal met z’n tweeën dus? Je was totaal met z’n drieën, alleen de derde die is er niet meer?....Hoe heette die gozer
[verdachte] : [verbalisant 1] . Hij heet ook [verbalisant 1]
: Dat meen je. Ik ben toch niet achterlijk zeker? Te kutten...Oke, oke.
[verdachte] : Zijn achternaam weet ik niet meer. Zij vrouw werkte toen voor Justitie. Hij kwam uit Amsterdam. Hij had een woning in, hoe heette die straat, in de [b-straat] ? Die vrouw heeft toen nog wel wat navraag voor mij gedaan. Hij was teruggekomen naar Nederland met die vlucht en toen is ie verdwenen.
[verbalisant 1] : Het was met een ripdeal?
[verdachte] : Het was met die ripdeal
[verbalisant 1] : Hoe is dat gedaan?
[verdachte] : Wij zouden een vrouwtje ophalen van Schiphol. Die had 20 kilo in de koffer, alles betaald. Hij zou meegaan. Hij kwam mee. We halen hun op. We staan in die aankomsthal. En we zien daar 15 negertjes om ons heen bewegen zo. Dat is niet goed. Toen kwam hij eruit enne...hij zou de auto pakken. Wat doet hij. Hij pakt de taxi en naait er uit met dat vrouwtje. Op ene gegeven moment krijgen we telefoon dat die taxichauffeur onderweg van de weg afgereden. Op gegeven moment, tussen Schiphol en Amsterdam. Het eerste tankstation. Toen is er politie gekomen. Ondertussen was mijn maatje al bij het tankstation. Ja, wat is er aan de hand hier. Het vrouwtje zegt, ja mijn ex-vriend. Ik heb een nieuwe vriend dit en dat, zus en zo. Die wouten hebben zelfs nog die koffers nog uit die taxi gepakt en mijn maat in de auto geduwd. En toen zij we weggegaan.
[verbalisant 1] : Oh, die hebben nog geholpen ook.
[verdachte] : Dus op een gegeven moment. Die koffers waren in ons bezit. We maken die koffers open en zien dat er het dubbele in zit.
[verbalisant 1] : Dubbele partij dus geen 20 kilo maar 40 kilo. oh.
[verdachte] : Toen hebben we hem op het matje geroepen en toen bleek dat hij allemaal schotwonden had.
[verbalisant 1] : Schotwonden?
[verdachte] : Schotwonden of half in het verband zat.
[verbalisant 1] : Die maat van je?
[verdachte] : Nee, Die de rip gedaan had, die Surinamer.
[verbalisant 1] : Oh onverstaanbaar
[verdachte] : En dat er vergeldingsacties op zouden komen. Nou en toen eh heeft die maat van mij dan geregeld.....(onverstaanbaar) alsjeblieft en hij eh.
[verbalisant 1] : Kwam hij uit Suriname of was hij Surinamer?
[verdachte] : Hij was Surinamer. Hij heeft vroeger die van Gogh roof gedaan.
[verbalisant 1] : Wie?
[verdachte] : van Gogh roof.
[verbalisant 1] : Van Rokhoven?
[verdachte] : Van Gogh.
[verbalisant 1] : Oh van Gogh. Heeft hij dat gedaan?
[verdachte] : Die hebben met z’n tweeën daar in de lucht geschoten ehh in de luchtkoker gezeten. Ze hebben die schilderijen gepakt. Hebben ze in de Amstel hebben ze die op de parkeerplaats gezet. Bij station Amstel. Omdat ze een lekke band hadden. Wij deden gestolen auto’s... .Wij zetten al die auto's daar neer. Maar er werd veel gecontroleerd door de politie. Dus die zien een busje staan met een platte band en die kijken er achterin en zo zijn die van Gogh’s gevonden. Daar heeft hij ook voor vastgezeten.
[verbalisant 1] : Oh oke.
[verdachte] : Dus nou weet je het hele verhaal.
[verbalisant 1] : Ja. Oké. En waarom. Er werd natuurlijk door anderen door ehh de eigenaar van de 20 kilo verwacht dat je hem af zou maken.
[verdachte] : Ja.
[verbalisant 1] : Mmm hoe is dat gegaan dan? Weet je. rook hij geen onraad?
[verdachte] : Wat?
[verbalisant 1] : Dacht niet van...
[verdachte] : Nee nee nee
[verdachte] : Een terrein in halfweg. Toevallig schuin tegenover waar Heineken heeft gezeten, in Halfweg, industrieterreintje. Enne daar heb ik hem door zijn kop geknald.
[verbalisant 1] : Ja, vlakbij Haarlem bedoel je daarzo
[verdachte] : Ja, tussen Haarlem en Amsterdam.
[verbalisant 1] : Ja, dat ken ik wel. Dat is vlakbij mij. Heb jij hem door zijn kop geschoten?
[verdachte] : Mm. En de eerste was een ketser. Die ketste af op zijn leren jas. Munitie nat.
[verbalisant 1] : Jezus, hoe kan dat nou?
[verdachte] : Dus hij Wat doe je nou, wat doe je nou? Ik schiet je door je kanker kop. 3 keer........ (onverstaanbaar)
[verbalisant 1] : Na 3 keer is het wel gelukt ofzo?
[verdachte] : Ja. Enne ja was voor mij ook de eerste keer. Mijn maatje die liep naar buiten. Het is gebeurd. Maar het was nog niet gebeurd want er kwam nog lucht uit en er kwam nog meer uit dus ik ben naar buiten gegaan en toen heb ik flink uitgepakt. Zijn hersenen aangeslagen totdat ik niks meer hoorde.
[verbalisant 1] : Je dacht dat hij nog leefde? Jij hij leefde nog waarschijnlijk.
[verdachte] : Ja, poep en pies, alles laat los he?
[verbalisant 1] : Je hoefde niet verder je magazijn?
[verdachte] : Nee, er kwam niks meer.
[verbalisant 1] : Dat was alles.
[verdachte] : Was nat
[verbalisant 1] : Je had er 4 inzitten. De eerste deed niks maar de andere 3 waren wel raak, oh. Te licht kaliber geweest waarschijnlijk, kan ook nog. Wat is belangrijk toen?
[verdachte] : Toen hebben we eerst met een bobcatje hem ehh begraven, beton opgegooid. Toen dachten we dat iemand het wist. Hebben we hem eruit gehaald en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[verbalisant 1] : Vandaar dat je hem opgegraven hebt. Als het onder de grond ligt, laat je het liggen. Een bobcat? Heb je die gehuurd?
[verdachte] : Ja.
[verbalisant 1] : In de buurt daarzo?
[verdachte] : Nee ergens anders.
[verbalisant 1] : Oh toch wel. Ver weg gehuurd? Ohhh.
[verdachte] : Nee, die kwam zijn broer af.
[verbalisant 1] : De bobcat van zijn broer af?
[verdachte] : Van mijn maatje zijn broer. Die deed in. . . Hoe heeft die plaats nou. Hij heeft zelfmoord gepleegd. Hij maakt grasvelden voor Ajax en sociale grasvelden voor ehhh.....
[verbalisant 1] : Niet de broer van de Surinamer maar van ander maatje? Ohh oké oké Maar die wist niet waarvoor?? Die weet nergens van?
[verdachte] : Nee nee.
[verbalisant 1] : En beton erover gegooid? Dat was ook nog wat werk toch?
[verdachte] : We hebben losse.....(onverstaanbaar)
[verbalisant 1] : Van die zakken leeg gestort en nat gemaakt? Of eh?
[verdachte] : En ik had er ook zuur over gegooid. Allemaal niet geholpen. Uiteindelijk opgetakeld.
[verbalisant 1] : Gewoon zuur van de supermarkt of ehh?
[verdachte] : Nee, we hadden van alles gehaald.
[verbalisant 1] : Oh
[verdachte] : Zoutzuur van alles.
[verbalisant 1] : Ook zoutzuur, ja.
[verdachte] : Ehh toen dachten we dat iemand het wist en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[verbalisant 1] : Ja, opgegraven?
[verdachte] : Ja.
[verbalisant 1] : Hoe lang lag hij er al?
[verdachte] : Eh ik denk een maandje of twee
[verbalisant 1] : Een maandje of twee? God. Hoe zag dat eruit?
[verdachte] : Ja, Niet.
[verbalisant 1] : Niet?
[verdachte] : Jaja.
[verbalisant 1] : Stinken waarschijnlijk?
[verdachte] : Snap je..
[verbalisant 1] : Gatverdamme, ja het komt bij mij boven bijna.
[verdachte] : Mijn vader heeft altijd gejaagd.
[verbalisant 1] : Oh wacht ff, ja.
[verdachte] : Van jongs af aan doe ik al konijnen uitbenen.
[verbalisant 1] : Ah, je bent wel wat gewend natuurlijk.
[verdachte] : Dus ik weet hoe het is.
[verbalisant 1] : Maar nou heb je natuurlijk met een dooie vent natuurlijk. En die je ook nog heb gekend natuurlijk.
[verdachte] : Jaja. Toen stonden we wel te lachen en te giebelen en te grappen
[verbalisant 1] : Jaja. Ging hij er wel in een stuk uit of ehh?
[verdachte] : Hij kwam er in één stuk uit.
[verbalisant 1] : Oh oké, potverdomme. Wat hebben jullie met het wapen gedaan trouwens?
[verdachte] : Ehhh, ja helemaal uit elkaar gehaald en daar een stuk en daar een stuk in de plomp
[verbalisant 1] : Gewoon in de plomp gegooid? Oké, In groot water of komt het ooit nog naar boven toe?
[verdachte] : Het komt niet meer naar boven.
[verbalisant 1] : Nee?
[verdachte] : Nooit meer.
[verbalisant 1] : Bij halfweg ofzo
[verdachte] : Nee, daar zijn we ook nog echt helemaal voor omgereden. Zijn telefoon op de trein naar Zwitserland.
[verbalisant 1] : Telefoon op de trein naar Zwitserland? Oh dat is wel handig ja.
[verdachte] : Hebben we iemand voor naar Parijs laten rijden met die telefoon.
[verbalisant 1] : Oh, je hebt wel je eigen goed voorbereid, dat merk ik nu wel ja. Haha.
[verdachte] : Ja.
[verbalisant 1] : Met die telefoon naar Parijs, daar op de trein.
[verdachte] : Die telefoon is in de trein gelegd, naar Zwitserland. Die gozer is er uit gegaan. Die weet voor de rest ook niks. Die gozer zit op Kreta.
[verbalisant 1] : Oh.
[verdachte] : Die weet voor de rest niks.
[verbalisant 1] : Die weet voor de rest ook niet waarvoor het is ofzo?
[verdachte] : Helemaal niks.
[verbalisant 1] : Oh
[verdachte] : Gewoon gezegd van, je hebt zo veel geld. De telefoon, je rijdt nu naar Parijs.
[verbalisant 1] : Daar moet hij op de trein ergens...
[verdachte] : Je legt de telefoon in de trein.
[verbalisant 1] : Nog ooit wat terug gehoord van die telefoon? Niks?
[verdachte] : Niks. En zijn vrouwtje heeft bij Justitie gewerkt en daarna heb ik nog een gesprekje gehad met haar.
[verbalisant 1] : Zij vermoedt niks dat jullie daar zelf ehh
[verdachte] : Helemaal niet. Anders hadden we allang....
[verbalisant 1] : Zat ze te klagen ofzo? Of denkt ze dat hij gewoon weg is.
[verdachte] : Ja, denkt dat hij gewoon weg is.
[verbalisant 1] : Ja, dat hij gewoon kwijt is....oh. God, maar ze werkt nou niet meer bij Justitie he? Dat valt natuurlijk ehh... Je weet het niet.
[verdachte] : Hoe lang is dat geleden.
[verbalisant 1] : Ja, hoe lang is het geleden?
[verdachte] : Ehhh, 27. 22 jaar geleden.
[verbalisant 1] : 22 jaar geleden, oh oké. Ja, misschien is het wel bejaard enne.....was het ze vrouw of gewoon een vrouwtje?
[verdachte] : Had ie een kind mee, was niet getrouwd
[verbalisant 1] : Oh, hij had er een kind bij. Jaja
[verdachte] : Ja, dat is het hele verhaal.
[verbalisant 1] : Godverdomme. He en de shredder? Hoe was dat? Misschien een rare vraag ofzo hoor. Maar eeeh...
[verdachte] : 4 minuten enne.
[verbalisant 1] : Ja, gaat dat zo snel?
[verdachte] : Rrrrrrrrrrrrrrrrrt
[verbalisant 1] : Iemand gaat in stukken. Gaat er toch niet heel in?
[verdachte] : Hij is er zo helemaal in gegaan. Met plastic en al.
[verbalisant 1] : Met plastic en al, gewoon er doorheen?
[verdachte] : Alles.
[verbalisant 1] : En dat gaat ook door bot heen?
[verdachte] : Alles gaat kapot.
[verbalisant 1] : Alles gaat weg?
[verdachte] : Als je zo’n boomstam in gooit.
[verbalisant 1] : Ja, ja?
[verdachte] : Kan je er ook iemand van 90 kilo doorheen gooien.
[verbalisant 1] : Ja,ja
[verbalisant 1] : Heb je nooit geen klachten gehad van Bo-rent bij de shredder?
[verdachte] : Nee. We hebben hem helemaal schoon gemaakt. Helemaal. Ik denk.. .daar zijn we een uurtje of 6 mee bezig geweest.
[verbalisant 1] : Met schoonmaken? Heb je hem teruggebracht?
[verdachte] : Ja.
[verbalisant 1] : Heb je hem teruggebracht? Ohhh? Ik dacht eerst dat je hem in de fik gestoken had.
[verbalisant 1] : Je hebt hem gewoon teruggebracht? Ohhh...
[verdachte] : Die shredder hebben we teruggebracht.
[verbalisant 1] : Potver. Die zal zo lang geleden niet meer bestaan die shredder?
[verdachte] : Is 22 jaar geleden.
[verbalisant 1] : Ja maar Bo-rent is niet zo ehh. Nu is het een groot bedrijf maar 20 jaar geleden nog niet he.
[verdachte] : Daar verwacht ik niks meer van.
[verbalisant 1] : Nee he? Bo-rent uit de buurt uitgezocht?
[verdachte] : Nee alles uit de buurt.
[verbalisant 1] : Alles ver weg? Heb je een foto van die gozer gemaakt he? Heb je die verstuurd met een ehh?
[verdachte] : Nee, die heb ik toen afgegeven.
[verbalisant 1] : Die heb je afgegeven? Je hebt een ding gemaakt met een camera?
[verdachte] : Die had je toen niet. Met een polaroid.
[verbalisant 1] : Met een polaroid? Zo’n zelfontwikkelaar.
[verdachte] . Ja.
[verbalisant 1] : En die heb je afgegeven aan die eigenaren van die 20?
[verdachte] : Ja.
[verbalisant 1] : Waren dat Colombianen of Antillianen?
[verdachte] : Eeh Surinamers.
[verbalisant 1] : Surinamers ook? Ohhh wacht ff, vandaar. Daar komt hij natuurlijk vandaan. Die waren daar tevreden mee. Dat was voor hun voldoende? Hadden ze die 20 ook weer terug?
[verdachte] : Die 20 hadden ze terug.
[verbalisant 1] : Hoe had hij dat nou eigenlijk? Had hij die 20?
[verdachte] : Die had hij daar geript.
[verbalisant 1] : Ja.
[verdachte] : In Suriname
[verbalisant 1] : Die had hij in Suriname gewoon....... met diezelfde vlucht kwam hij terug ook
[verdachte] : Met dat vrouwtje
[verbalisant 1] : Met de vrouwtje was niet de koerier?...20 kilo, portemonnee een beetje spekken, (slecht te verstaan)
[verdachte] : Toen kwamen wij er pas achter van. . ..
[verbalisant 1] : Ja,ja.
[verdachte] : Waarom al die gozertjes op het vliegveld stonden. Dat hij ineens die taxi pakte terwijl het de afspraak was he we staan met twee auto’s, je stapt bij hun in en ik rij erachteraan om te kijken of alles in orde is. Dat was de deal. Maar hij stapt in een keer in de taxi.
[verbalisant 1] : Ik speel advocaat van de duivel. Ik ga een beetje op je zitten schieten.
[verdachte] : Ik speel open kaart met je.
[verbalisant 1] : Ja, dat weet ik. Het valt allemaal niet mee natuurlijk. Kut gesprek. Het kan niet altijd over leuke dingen gaan. Ik zit even te denken, ik ga wat stappen vooruit. Die shredder, waar heb je die neergezet?
[verdachte] : Die is terug.
[verbalisant 1] : Ja maar voor het vershredderen. Waar heb je dat gedaan. Waar heb je hem uitgesmeerd?
[verdachte] : Op een boerenland
[verbalisant 1] : Gewoon een boerenland ergens? Ben je nog weleens terug geweest?
[verdachte] : Tussen de bloembollen.
[verbalisant 1] : De bloembollen? In Zeeland?
[verdachte] : Nee.
[verbalisant 1] : Daar staan de meeste bloembollen.
[verdachte] : Nee, [plaats] .
[verbalisant 1] : [plaats] ? Viel dat niet op?
[verdachte] : Nee.
[verbalisant 1] : Niet?
[verdachte] : Nee.
[verbalisant 1] : Is het daar zo stil dan ofzo?
[verdachte] : Ja.
[verbalisant 1] : Ohh. ‘s nachts?
[verdachte] : Ja
[verbalisant 1] : Dat maakt natuurlijk herrie ‘s nachts. Hoe lang heb je daarover gedaan met opbouwen, afbouwen. Ik weet niet hoe lang dat duurt.
[verdachte] : Oh nee, dat shredderen hebben we overdag gedaan.
[verbalisant 1] : Dat heb je gewoon overdag gedaan?
[verdachte] : Ja, gewoon daar ...Ik begin er bijna om te lachen...bij de Halfweg, hoe heet dat, godverdomme. Halfweg, je gaat het kanaal over, dan heb je een stuk Amsterdamse Bos, dan kom je bij een industrieterreintje, hoe heet dat ook alweer. Ik kan het zo opzoeken voor je, ik rijd er blind naartoe. Tegenover die nishut (fon) waar Heineken ontvoerd heeft gezeten.
[verbalisant 1] : Dat terreintje dat toen bestond ja.
[verdachte] : Daar zat hij eerst in de grond.
[verbalisant 1] : Daar zat hij eerst in de grond. Op hetzelfde terrein??
[verdachte] : Ja, nee, aan de overkant.
[verbalisant 1] : Aan de overkant van die ehh
[verdachte] : Daar staat nu een hele grote autozaak.
[verbalisant 1] : Dat is allemaal opgedoekt he. En daar heb je hem uitgesmeerd? Maar dat is niet [plaats] toch?
[verdachte] : Nee, daar hebben we hem opgegraven en in [plaats] hebben we hem...
[verbalisant 1] : Godverdomme
[verdachte] : Toevallig ook een ML
[verbalisant 1] : Ja echt waar? Ja. Oh ja, dan zou het misschien we dezelfde geweest zijn. Hahaha, dan hadden ze het al geroken.
[verdachte] : Nee, toen hadden ze nog niet zo'n sjieke ML
[verbalisant 1] : Je weet het nooit he. Als iemand daar gaat zoeken. Gaan ze niks meer vinden?
[verdachte] : Nee.
[verbalisant 1] : Ben je nog weleens terug geweest daar?
[verdachte] : Ja
[verbalisant 1] : En nog steeds bloembollen daar?
[verdachte] : Ja, nog steeds. Wel een raar gevoel als je daar komt.
[verbalisant 1] : Ja, natuurlijk, dat weet ik wel. Je kan wel zo lachen maar dat klopt dat is gewoon hoe je je eigen voelt. Ondanks dat het lang geleden is maar jij hebt het nog prima op de netvlies staan. Zeker als het niet dagelijks je werk is.
[verdachte] : Ja, ik heb het wel op mijn netvlies.
[verbalisant 1] : Ik moet er aan denken, toen met die Arabieren, die ambassade die dat nieuw was. Er zijn meer mensen die... Het is wel de manier natuurlijk, echt weg maken. Met botzagen. Achteraf had je natuurlijk helemaal beter kunnen dumpen die shredder ofzo maar ja als dat Bo-rent komt van waar is dat ding gebleven. Had je hem zelf gehuurd?
[verdachte] : Nee, op een maatjes naam.
[verbalisant 1] : De maat die erbij geweest is?
[verdachte] : Nee, iemand anders. Die de telefoon ehh
[verbalisant 1] : Oh, van de telefoon?
[verdachte] : Die op Kreta woont.
[verbalisant 1] : En die [naam] ? Waar je het over had? Die oude maat zeg maar die erbij was?
[verdachte] : Op een gegeven moment . . .heb ik je verteld. Hij ging naar Spanje. Hij heeft me in de steek gelaten. Zou hij voor me uit rijden en toen heeft hij me in de steek gelaten. Ik heb gezegd van nee nou is het.....geen wrok, geen niks maar nu ben ik even klaar met je.
[verbalisant 1] : Nee, dat snap ik.
[verdachte] : Wat we gedaan hebben is....
[verbalisant 1] : Klaar? Dat is gebeurd denk ik?
[verdachte] : Geen wrang of geen wrok.
[verbalisant 1] : Nee.
[verdachte] : We gaan niet met stront gooien.
[verbalisant 1] : Nee dat is ook wel zo ja.
[verdachte] : Ik heb er nu ook ff genoeg van.
[verbalisant 1] : Ja, en een andere oplossing? Dat volgens mij echt niet mogelijk natuurlijk? Dat had je zelf natuurlijk de Sjaak geweest met die Surinamers of niet? Surinamers uit Amsterdam of allemaal uit Suriname?
[verdachte] : Uit Tilburg volgens mij. Van hoe heet ie? Die vocht tegen [betrokkene 15] .
[verbalisant 1] : [betrokkene 3] . Vroeger. De jungle commando.
[verdachte] : Daar kwam het vandaan.
[verbalisant 1] : Daar kwam het vandaan. Uit die groep. Burgeroorlog daar, jungle commando. 10 man in een legerpakje onder een boom. Het was wel iets meer als dat
[verdachte] : Dat is eigenlijk het hele verhaal.
[verbalisant 1] : [betrokkene 1] weet van niks he?
[verdachte] : Nee.
[verbalisant 1] : Je hebt er ook niks aan volgens mij. Je zal wel een beetje ziek geweest zijn dan?
[verdachte] : Ik ben goed ziek geweest ja.
[verbalisant 1] : Dan met het begraven, opgraven en nog een keer shredderen. Want shredderen kan ik me weinig bij voorstellen. Je zat er helemaal onder? Dat spettert natuurlijk alle kanten op.
[verdachte] : Helemaal onder. Ik ben in bad gegaan. Echt jongen, het bad helemaal bruin.
[verbalisant 1] : Ja
[verdachte] : Ja, daar ben ik echt ff zwaar van onder de indruk geweest.
[verbalisant 1] : Ja, vooral als je iemand kapot schiet. Waar je aan 3 kogels niet genoeg hebt en je moet nog iemand... en waar heb je hem mee geslagen? Met een pijp of eh?
[verdachte] : Nee, met een houten balk.
[verbalisant 1] : Godver.
[verdachte] : Op een gegeven moment kwam mijn maatje weer naar binnen. Hij zei... [verdachte] , [verdachte] ..
[verbalisant 1] : Heb je hem op zijn kop staan slaan ofzo?
[verdachte] : Op zijn kop. Zijn halve kop helemaal kapot geslagen.
[verbalisant 1] : Helemaal kapot.
[verbalisant 1] : Ja bah, godverdomme. Nou mooi...Niet mooi maareh.
[verdachte] : Die keet en alles is afgebroken. Waar dat in is gebeurd.
[verbalisant 1] : Ja. Je hebt hem buiten kapot geschoten toch? Was dat binnen in zo’n?
[verdachte] : In zo’n portocabin (fon).
[verbalisant 1] : Zo’n portocabin, oke. Nou, het is in ieder geval opgeruimd.
[verdachte] : Ja wat moet dat moet. Als je moet kiezen jij of ik.
[verbalisant 1] : Als dat het is dan is de keuze gauw gemaakt.
[verdachte] . Liever had ik dat niet gedaan, maar goed. Het is op mijn pad gekomen.
[verbalisant 1] : Nee, daarom en ik weet het nou. Ik vind het harstikke fijn dat je het vertelt want ik heb natuurlijk zelf ook damage control.
[verdachte] : Ja, tuurlijk, duidelijk. Dat kan je allemaal controleren.
[verbalisant 1] : Ik heb ook de andere mensen met wie ik werk. Die hoeven dat niet te weten. Maar wel voor safe gehouden want ja, dat je lang onder de radar zit willen we graag zo houden. Niks uitsluiten gewoon. Ik kijk ook die televisie programma’s. Dat is misschien allemaal over de top allemaal maar er zit ook een kern van waarheid in hoor.
[verdachte] : Zijn niet gek hoor.
[verbalisant 1] : Nee, dat bedoel ik. Je weet maar nooit hoe een koe een haas vangt en zeker als het ooit nog wordt onderzocht natuurlijk. Die [naam] weet natuurlijk waar het gebeurd is. Is die ook bij het shredderen geweest. Ging die ook over zijn nek?
[verdachte] : Nou eigenlijk niet echt over zijn nek eigenlijk. We zaten flink onder de...
[verbalisant 1] : Ja? Jullie zaten aan de snuif? Beetje coke snuiven, ja dan ehh. Dat is nog wel een zwaar gewicht ook omdat ....(onverstaanbaar) doodgewicht
[verdachte] : Ja, dat krijg je niet zo maar in je auto getild.
[verbalisant 1] : Moest je met z’n tweeën hard voor werken denk ik. Anders kunnen we nog wel eens een keer...Niet nu hoor maar, heeft allemaal niet zo’n haast, een keer langsrijden waar je het nou vershredderd hebt. Ik ben wel benieuwd hoe dat eruit ziet. Is boer [betrokkene 16] nog bezig. Staan er tulpen, nou prima zo.
[verdachte] : Er staan tulpen, dat weet ik zeker.
[verbalisant 1] : Oh, we kunnen er wel een keer langsrijden, als we een klusje hebben, pakken we dat er even bij. Als het op de route ligt.
[verdachte] : Ken je [C] (fon)
[verbalisant 1] : [C] (fon)? Nee
[verdachte] : Dat is een caravan op zo'n park. Wat je net noemde.
[verbalisant 1] : Oh ja dat was dat bij eh
[verdachte] : [plaats]
[verbalisant 1] : Ja, ja, Dat was een park in [plaats]
[verdachte] : Een caravanpark, een bungalowpark. Hij woont zelf op een bungalowpark, een huisje gekocht. En daar een kilometer vandaan op het bollenveld hebben we hem eruit gegooid.
[verbalisant 1] : Je hebt dat ding gewoon neergezet en shredderen maar?
[verdachte] : Nee, geshredderd.
[verbalisant 1] : Ja, geshredderd. Maar dat spuit er toch uit?
[verdachte] : We hebben hem niet op het veld geshredderd. We hebben hem in Amsterdam geshredderd
[verbalisant 1] : Oh, je hebt hem in Amsterdam geshredderd. Oh wacht ff.
[verdachte] : Toen is ie achterin het plastic helemaal
[verbalisant 1] : En je hebt al die meuk heb je in het plastic. .
[verdachte] : In het plastic en daar zijn we mee in die ml achteruit over het veld gereden.
[verbalisant 1] : Over zo’n bollenveld heen en toen uitgestrooid ofzo? Dat is ook wel drappig zo. De volgende dag mocht het vergeven zijn van de meeuwen ofzo?
[verdachte] : Niks van gezien
[verbalisant 1] : Nee joh
[verdachte] : Niks het plastic hebben we verbrand. Kleding, schoenen alles.
[verbalisant 1] : Ja verstandig. Maar dan gaan we weleens een keer kijken joh. Dus je hebt hem buiten geshredderd in een zak. Ik zie het nu in beelden he.
[verdachte] : Zo'n grote plastic...zo’n zeil.
[verbalisant 1] : Eronder he. Goh. Een dekzeil?
[verdachte] : Ja, een dekzeil
[verbalisant 1] : Ja, dat moet inderdaad een smerige boel geweest zijn. Als je ziet hoe ver zo’n boompje al geshredderd wordt. Zo'n meter of 4 zeker wel. Het zit overal tussen.
[verdachte] : Overal zat het tussen. We hebben de raarste middelen gebruikt om het schoon te maken. Van gekkigheid wisten we niet meer wat we erop moesten doen. Toen hebben we hem teruggebracht.
[verbalisant 1] : Maar die gozer die dat ding voor jullie heeft gehuurd bij Bo-rent weet niks waarvoor hij gebruikt is?
[verdachte] : Nee niks.
[verbalisant 1] : Oké. Heb je daar nog weleens contact mee?
[verdachte] : Met die gozer? Af en toe. Hij zit nog op Kreta.
[verbalisant 1] : Hij woont natuurlijk op Kreta.
[verdachte] : Ja, hoe is het [naam] . Ja goed.
[verbalisant 1] : Zit ie daar met zijn gezin? Er zitten nog al wat Nederlanders op Kreta
[verdachte] : Nee, alleen. Ik maak me daar ook niet druk om
[verbalisant 1] : We gaan nog weleens langs dat bollenveldje. En Bo-rent. Dat ding is al lang al... 20 jaar
[verdachte] : Je kunt het checken. Ja, [verbalisant 1] zijn achternaam, godverdomme ik weet het niet meer.
[verbalisant 1] : Ja, dat komt wel. Als ik dat wil.....
[verdachte] : Zijn maatje is toen naar Sint Maarten gegaan en die is daar toen gepakt want die liet alle dure Audi’s e.d. weghalen. Het halve parlement reed in gestolen auto’s rond. Allemaal dikke Audi's en eh.
[verbalisant 1] : Dat is typisch de Antillen ja. Maar zijn . ..hebben ook nooit wat vermoed ofzo? Of nooit gezegd of? Of zijn vrienden? Die moeten ook denken van nou ehhh die [verdachte] die erbij geweest is?
[verdachte] : Nee, daar stond ik helemaal buiten.
[verbalisant 1] : Alleen die Surinamers uit Tilburg die weten er natuurlijk wel van? Je foto. De eigenaren van die 20 kilo.
[verdachte] : Daar stond ik buiten. Dat heeft die [naam] allemaal geregeld.
[verbalisant 1] : Die [naam] heeft dat gedaan. Oh dus die weten ook niet van jou? Die Surinamers? De eigenaren van de 20 kilo
[verdachte] : Nee, die weten niet van mij.
[verbalisant 1] : Die hebben er geen namen bij of gezichten?
[verdachte] : Nee, nee, nee. Toen het allemaal achter de rug was toen was ik ook nog stom. Ben ik eerst naar Kreta gegaan en naar Spanje gegaan. Vond ik allemaal niks. Toen ben ik naar Bonaire gegaan en toen dacht ik, ik zie hem overal lopen.
[verbalisant 1] : Ja ja ja. Het lijkt allemaal op elkaar. Je weet zelf zeker dat hij er niet meer is.
[verdachte] : Dat was wel ff raar.
[verbalisant 1] : Best traumatisch. Dat doe je niet iedere dag. Ja, jij hebt het misschien vaker gedaan met een haas of konijn maar dat is niet hetzelfde als een mens. Oké. Maar op die plek waar hij eerst begraven is en opgegraven daar heb je toen die shredder ehhh.....
[verdachte] : Heb ik die shredder neergezet. Beton allemaal afgevoerd.
[verbalisant 1] : Je had het er nog druk mee. Maar toen heb je wel een beetje in piepzak gezeten?
[verdachte] : Toentertijd zat er eentje in mijn motor, eentje onder mijn kussen, als ik in bad lag. Lag er nog eentje op mijn badrand. Ben echt wel een tijdje....
[verbalisant 1] : Overal pistolen. Maar je hebt nooit visite gehad van iemand. Ook niet van de kit dus dan ebt het ook weg natuurlijk he.
[verdachte] : En inderdaad, weet dat de politie blij waren dat hij uit beeld was.
[verbalisant 1] : Dat hoorde je van zijn meisje natuurlijk. Dat hij uit beeld was. Maar die weten natuurlijk ook niet dat hij koud gemaakt is. Dan is hij gewoon weg.
[verdachte] : We hadden nog wat papieren. Van een jacht wat in Miami lag. We hebben alles verbrand. Krijg maar de tering.
[verbalisant 1] : En die vrouw van hem die toen bij Justitie werkte heb je geen contact meer mee?
[verdachte] : Nee, al jaren niet meer. Die heeft geen facebook ofzo niks.
[verbalisant 1] : Was dat een Surinaamse ook?
[verdachte] : Nee was Nederlandse
[verbalisant 1] : Oh, goh. Goed.
[verdachte] : Zij werkte bij het OM.
[verbalisant 1] : Ja toen. Ja dat is 22 jaar geleden. Hoe oud was ze toen? Weet je dat nog ongeveer?
[verdachte] : Ehhmm toen was ze.....jaar of mijn leeftijd nou. Tegen de 50. Nou 45.
[verbalisant 1] : Dan is ze wel gepensioneerd tuurlijk he nu. Die werkt daar niet meer. Nou mooi
[verdachte] : Hij was toen. Die ouwe was toen dezelfde leeftijd, jaar of 45. Voor de 50
[verbalisant 1] : Wat een verhaal hoor joh. Ik heb een hoop rare dingen gedaan. Maar dat nog niet gedaan in ieder geval maar je weet het nooit he. Het leven is nog niet over he.
[verdachte] : Het is gebeurd. Ik lig er niet wakker van.
[verbalisant 1] : Hoe heeft die [naam] ?
[verdachte] : [betrokkene 4] .
[verbalisant 1] : [betrokkene 4] . Is dat een Hollander of niet?
[verdachte] : Ja.
[verbalisant 1] : [betrokkene 4] ?
[verdachte] : [betrokkene 4] .
[verbalisant 1] : [betrokkene 4] .
[verdachte] : Er is maar één [familie 2] in [plaats] en die hadden vroeger een fietsenwinkel aan het [park] , achter het...aan de zijkant van godverdomme hoe heet het nou...
[verbalisant 1] : Ik weet het ook niet hoor.
[verdachte] : Hoe heet die dure straat ook alweer?
[verbalisant 1] : [e-straat] .
[verdachte] : De [e-straat] en dan heb je [park] en dan de zijkant daarvan had hij een fietsenwinkel die ouwe
[verbalisant 1] : Zijn vader weer dan?
[verdachte] : Zijn vader en zijn broer had een, moet ik zo even op de kaart kijken, een graszoden bedrijf maar die heeft ze eigen in zijn kop geschoten. Zijn broer vond allemaal vrouwenkleding en schoenen in zijn maat.
[verbalisant 1] : Zat in een ander lichaam zeg maar die zal wel niet lekker in zijn vel gezeten hebben anders schiet je jezelf niet door je kop heen he. Nou.
[verdachte] : De rest is allemaal netjes opgeruimd.
(...).”
(...)
- Op 24 januari 2019 is ‘ [verbalisant 1] ’ naar de woonboot van [verdachte] en [betrokkene 1] gegaan. Zij hadden daar een sociaal gesprek. Ongeveer 20 minuten later vertrokken ‘ [verbalisant 1] ’ en de verdachte met de auto van ‘ [verbalisant 1] ’, die hij verderop parkeerde. ‘ [verbalisant 1] ’ confronteerde de verdachte met het feit dat hij informatie had waaruit bleek dat het lichaam niet was vershredderd maar naar België was gebracht. De verdachte bleef erbij dat het lichaam wel vershredderd was. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft tegen de verdachte gezegd dat hij hem niet mee kon nemen naar Portugal wegens de risico’s.
9.3.5.
De verklaringen van de verdachte naar aanleiding van het WOD-traject
De verdachte heeft eerst ter terechtzitting van de rechtbank van 8 december 2020 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij een vriendschappelijke relatie met ‘ [verbalisant 1] ’ had opgebouwd. Zijn beeld van ‘ [verbalisant 1] ’ was dat deze goed in de slappe was zat. De bedragen voor de schilderijen trok hij zo uit zijn zak. ‘ [verbalisant 1] ’ was bootjesmakelaar en kwam over als iemand die handelde in louche zaken. Concreet had hij daar nooit iets over gezegd, maar de verdachte leidde dat af uit de manier waarop hij praatte en zich voordeed. De verdachte had het idee dat ‘ [verbalisant 1] ’ iets voor hem kon betekenen in die zin dat hij het restaurant in Cambodja kon financieren. De verdachte was ook onder de indruk van ‘ [verbalisant 1] ’. Hij kreeg namelijk het idee dat ‘ [verbalisant 1] ’ de baas was van een internationale organisatie waarbinnen veel geld werd verdiend en dat hij, als onderdeel van deze organisatie, dan ook veel geld zou gaan verdienen. ‘ [verbalisant 1] ’ bleek ook in de bitcoinhandel te zitten en in het valse geld. Het bleek ook dat hij vervoer deed tussen Portugal en Engeland en dat hij vaak in Portugal verbleef. De verdachte zou met ‘ [verbalisant 1] ’ naar Portugal gaan, ‘ [verbalisant 1] ’ had om een kopie van zijn paspoort gevraagd. In Portugal zou de verdachte bakken met geld kunnen gaan verdienen. Hij zag ‘ [verbalisant 1] ’ niet als compagnon maar als baas, als iemand bij wie hij geld kon verdienen om zijn eten te betalen, zijn huur en zijn alcohol- en drugsgebruik. Verder had hij het idee gekregen dat ‘ [verbalisant 1] ’ en de mensen die voor hem werkten, geweld niet schuwden. Om die reden heeft de verdachte zich naar eigen zeggen stoerder en gevaarlijker voorgedaan dan hij eigenlijk is. Toen ‘ [verbalisant 3] ’ een verhaal vertelde over vluchten, heeft de verdachte daarop gereageerd door hem te overtreffen. De verdachte heeft uitgelegd dat hij dit deed met het doel om te stijgen binnen de organisatie van ‘ [verbalisant 1] ’. Er kwamen steeds meer details in zijn verhaal, omdat ‘ [verbalisant 1] ’ hem onder druk zette. Hij bleef in het geheim werken voor wietboeren, terwijl dit van ‘ [verbalisant 1] ’ niet mocht. Dat had hij aan ‘ [verbalisant 1] ’ verteld en toen gaf hij de verdachte op zijn flikker. De verdachte had het geld van de klusjes nodig voor eten en drugs. Hij zou met ‘ [verbalisant 1] ’ naar Portugal gaan om zijn organisatie te ontmoeten, maar dat werd uitgesteld. In de tussentijd pakte hij deze klusjes van ‘ [verbalisant 1] ’ aan en wachtte op de grote klapper. Het verhaal dat de verdachte aan ‘ [verbalisant 1] ’ vertelde, heeft hij verzonnen.
Ter terechtzitting van het hof op 16 juni 2022 heeft de verdachte in grote lijnen hetzelfde verklaard. Hij heeft verklaard dat hij in de betreffende periode (nog) veel drugs gebruikte, leed aan wondroos, financiële problemen had en dat hij financieel afhankelijk was van ‘ [verbalisant 1] ’. Hij heeft hem een ‘broodje aap’-verhaal verteld om indruk te maken.
9.3.6.
Deelconclusies van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject
(...)
Bevelen en de uitvoering van het traject
Aan het optreden van de opsporingsambtenaren hebben steeds bevelen als bedoeld in artikel 126j, eerste lid, Sv ten grondslag gelegen, waarin de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven is omschreven als “zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte, teneinde bewijs te verzamelen in het onderzoek naar de ontvoering/moord/doodslag van de vermiste [slachtoffer] ”, uitgebreid met: “dat opsporingsambtenaren door stelselmatig in de omgeving van de verdachte te verkeren en/of aan activiteiten en gesprekken deelnemen waaraan ook de verdachte of [betrokkene 1] als genoemd of andere personen in zijn directe omgeving deelnemen”. Er is veelvuldig overleg geweest tussen de betrokken officieren van justitie en het onderzoeksteam. Ter zake van iedere inzet, ook van bijvoorbeeld het versturen van een WhatsApp-bericht van sociale aard, zijn in processen-verbaal de opdrachten van de begeleiders en de bevindingen van de opsporingsambtenaren vastgelegd. Een uitdraai van de gewisselde WhatsApp-berichten bevindt zich in het dossier. De betaalde bedragen voor de schilderijen van [betrokkene 1] en de ‘klussen’ van de verdachte zijn vastgelegd.
Verslaglegging
Het hof gaat uit van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal. Voor wat betreft het gebruik van alcohol door ‘ [verbalisant 1] ’ geldt dat hij in de processen-verbaal heeft opgenomen hoeveel alcoholische consumpties hij heeft genuttigd en dat het om een beperkt gebruik van alcohol gaat. De verdachte heeft de juistheid van de weergave in de processen-verbaal in essentie ook niet betwist. Het hof heeft voldoende inzicht kunnen krijgen in het besprokene over Cambodja en Portugal, waarover hierna meer. Over de latere ondertekening van de processen-verbaal heeft de politie verantwoording afgelegd en deze latere ondertekening doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de processen-verbaal. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het in de rede ligt dat in een traject als het onderhavige, voor zover dat mogelijk is, de communicatie met de verdachte auditief dan wel audiovisueel wordt opgenomen. Waarom dit in de onderhavige zaak grotendeels niet het geval is geweest is het hof niet geheel duidelijk geworden. Evenwel is het opnemen geen verplichting en heeft het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht gekregen in de uitvoering van het traject. Daarbij komt dat de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019, waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk, wel auditief zijn opgenomen.
Feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren
Hiervoor is een groot aantal ontmoetingen dat heeft plaatsgevonden kort beschreven, is voorts een groot aantal WhatsApp-berichten opgenomen en zijn de opgenomen gesprekken waarbij de verdachte over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] heeft verklaard integraal weergegeven. De overige bevindingen in het dossier betreffende het traject leveren geen ander beeld op dan het beeld dat uit hetgeen hiervoor is geschetst naar voren komt. Naar het oordeel van het hof zijn de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan de bevelen uitvoering hebben gegeven, gebleven binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie.
Mate van (psychische) druk/kwetsbare verdachte
Uit de hiervoor opgenomen informatie uit het WOD-traject blijkt dat de verdachte geen geïsoleerd bestaan leidde. Hij had (en heeft) een liefdesrelatie met [betrokkene 1] en was kennelijk veel in haar bijzijn. Uit de processen-verbaal van ‘ [verbalisant 1] ’ en uit de WhatsApp-contacten volgt het beeld dat de verdachte een sociale man is. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020 verklaard dat hij het goed kon vinden met de verdachte, de verdachte is een fijne man om mee om te gaan. De verdachte was gelukkig met [betrokkene 1] en maakte een stabiele indruk op ‘ [verbalisant 1] ’.
‘ [verbalisant 1] ’ heeft de verdachte regelmatig wiet zien blowen, maar heeft hem geen harddrugs zien gebruiken. Eerst kon de verdachte niet geopereerd worden aan zijn knie omdat de anesthesist vond dat hij zijn drugsgebruik moest minderen, maar in mei/juni 2018 heeft de operatie alsnog plaatsgevonden en had de verdachte zijn gebruik kennelijk verminderd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2022 met betrekking tot telefonische dealercontacten van de verdachte blijkt ook dat de verdachte rond april/mei 2018 minder verdovende middelen is gaan gebruiken ( p . 1355-1359 Algemeen dossier). Ook overigens volgt het door de verdediging geschetste beeld dat de verdachte een ernstig verslaafde man was, dan wel grote problemen met afkicken had, niet uit de onderzoeksbevindingen. De verdachte komt volledig helder over in de (weergave van de) gesprekken die hij met ‘ [verbalisant 1] ’ voerde en in de door hem verzonden WhatsApp-berichten.
Er is niet van dusdanig ernstige gezondheidsproblemen bij de verdachte gebleken dat hij daardoor als kwetsbaar zou moeten worden aangemerkt. De verdachte had last van zijn knie, maar is daaraan geopereerd. Na deze operatie had hij pijn en leed hij aan wondroos. Op 2 augustus 2018 heeft de verdachte geklust maar moet dan in het weekend met zijn been omhoog, omdat hij nog steeds wondroos heeft. Hij moet weer een kuur maar “de implementatie” (het hof begrijpt: de kunstknie/het implantaat) is perfect en hij zit ook vrij goed qua fysio. De operatie is dus geslaagd en verder neemt de verdachte medicatie en volgt hij fysiotherapie. Op 1 september 2018 blijkt het de goede kant op te gaan met de knie van de verdachte.
Over de financiële situatie van de verdachte ten tijde van het WOD-traject is het volgende gebleken. De verdachte ontving een uitkering en € 60,00 leefgeld per week. Ter terechtzitting bij het hof heeft hij verklaard dat hij zijn huis in [plaats] aan een vriend onderverhuurde, dat deze de huur meebetaalde en dat hij zelf was ingetrokken op de woonboot bij [betrokkene 1] . Ook heeft hij ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij geld verdiende door klussen uit te voeren, zoals bij iemand schilderen, tuinbouw en een klusje hier of daar. Voorts voerde de verdachte wiettransporten uit. Op 21 april 2018 stuurt hij een WhatsApp-bericht aan ‘ [verbalisant 1] ’ dat hij de aankomende twee weken volop aan het werk is, behalve op Koningsdag. Op 9 mei 2018 vertelde de verdachte aan ‘ [verbalisant 1] ’ dat hij de laatste weken € 1.700,00 had verdiend met transport. Tijdens het gesprek met ‘ [verbalisant 1] ’ op 16 oktober 2018 had de verdachte een wiettransport in de week daarop in het vooruitzicht waarmee hij € 1.000,00 zou verdienen. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij cash kreeg uitbetaald, voor het transport de bus “van hen” gebruikte en niet voor de benzine hoefde te betalen.
De verdachte heeft verklaard dat ‘ [verbalisant 1] ’ hem financieel isoleerde en hem verbood om de wiettransporten uit te voeren. Inderdaad heeft ‘ [verbalisant 1] ’ op 13 juli 2018 tegen de verdachte gezegd dat als hij voor hem, ‘ [verbalisant 1] ’, ging werken, hij zou moeten stoppen met de wiettransporten. Echter blijkt uit de hiervoor aangehaalde gesprekken dat de verdachte door ging met deze transporten en daar ‘ [verbalisant 1] ’ ook over vertelde, die hem daarbij niets in de weg legt. Zelfs geeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte in het gesprek van 16 oktober 2018 nog het advies om voorzichtig te rijden en rekening te houden met politiefuiken. Ook overigens is niet gebleken dat ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte financieel isoleerde.
Dat de verdachte financieel afhankelijk was van ‘ [verbalisant 1] ’ op het moment dat hij zijn verklaringen van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aflegde, is niet gebleken. Verdachte had pas op 21 september 2018 voor de eerste maal een bedrag ontvangen voor een klusje van ‘ [verbalisant 1] ’ van € 300,00. Op 27 september 2018 ontving hij, na zijn ontboezemingen aan ‘ [verbalisant 3] ’ – waar ‘ [verbalisant 1] ’ niet bij was – van ‘ [verbalisant 1] ’ voor de tweede maal een bedrag van € 300,00 voor de (uiteindelijk niet uitgevoerde) klus. Ten tijde van zijn verklaringen op 27 september 2018 respectievelijk 16 oktober 2018 had de verdachte dus nog maar € 300,00 respectievelijk € 600,00 van ‘ [verbalisant 1] ’ ontvangen, terwijl er al sinds januari 2018 sprake was van regelmatig contact. Kennelijk kon de verdachte op andere wijze in zijn levensonderhoud voorzien.
Mate van misleiding
De verdachte is, zoals blijkt uit de weergave van het WOD-traject, in vergaande mate misleid. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft de indruk gewekt dat hij naast zijn legale werk in boten, waarvoor hij veelal in Portugal verbleef, zich tevens bezighield met het smokkelen van (vals) geld. Hij zou ook een contact bij de politie hebben. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft op 28 februari 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte al vrij snel uit zichzelf vroeg of hij niet wat geld bij ‘ [verbalisant 1] ’ kon verdienen. In een WhatsApp-bericht van 3 april 2018 aan ‘ [verbalisant 1] ’ schrijft de verdachte: “Mocht je ooit een handje nodig hebben laat t me maar weten”. Uit het dossier ontstaat het beeld dat de verdachte het gezellig vindt met ‘ [verbalisant 1] ’, maar duidelijk is ook dat hij aanvankelijk hoopt op een investering van ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’ in het restaurant in Cambodja, en vervolgens als dat van de baan is, wel wat bij ‘ [verbalisant 1] ’ wilde verdienen. Hiertoe voert hij ‘klusjes’ uit op 21 september 2018 en op 27 september 2018. Het contact blijft echter vriendschappelijk; de stellen spreken met elkaar af en de toon van de WhatsApp-berichten is luchtig. De verdachte geeft niet de indruk ‘ [verbalisant 1] ’ als zijn “baas” te zien.
Wat betreft de wens om in Cambodja een restaurant te beginnen, blijkt dat ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’ op 2 maart 2018 hebben gesproken over het mogelijk investeren daarin, maar daar wel eerst goed over te willen nadenken. Op 3 maart 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte in een WhatsApp-bericht laten weten dat hij het wel moet laten bezinken en goed moet bekijken allemaal en dat de verdachte niet te blij moet worden, omdat het anders extra tegenvalt. Op 8 maart 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ laten weten wel benieuwd te zijn naar het plan van de verdachte en [betrokkene 1] en dat hij zijn mogelijkheden aan het bekijken is. Op 20 maart 2018 hebben de verdachte en [betrokkene 1] aan ‘ [verbalisant 1] ’ een presentatie laten zien met het financiële plaatje van de overname. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft aangegeven dat hij het moest laten bezinken, dat hij met een ander moest overleggen en dat hij ze geen valse hoop wilde geven. Op 26 maart 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ aan de verdachte laten weten dat er complicaties zijn en op 27 maart 2018 hebben ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’ zich kritisch getoond over de overnamekosten en het door de huurder gevraagde bedrag en hebben zij laten weten dat ze nu niet konden helpen met de financiering. De verdachte en [betrokkene 1] gaven hierna aan er anders tegenaan te kijken en dat ze in de toekomst misschien voor wat kleiners en goedkopers moesten gaan. Op 30 maart 2018 bleek dat het restaurant was verkocht. ‘ [verbalisant 1] ’ liet op die dag ook aan de verdachte weten dat hij voorlopig niet over zijn geld kon beschikken. Op 11 april 2018 heeft de verdachte nog in een WhatsApp-bericht aan ‘ [verbalisant 1] ’ laten weten dat ze nog wel interessante locaties hebben gevonden en dat “ze” niet van Kanell afkomen, maar ‘ [verbalisant 1] ’ reageert hier niet op en leidt de conversatie een andere kant op. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het restaurant in Cambodja in maart 2018 van de baan was en dat zij een eventuele kroketterie in Cambodja op een zijspoor hadden gezet, omdat zij geen financiële middelen daarvoor hadden. Uit het dossier noch uit de verklaring van de verdachte blijkt verder van concrete plannen van de verdachte met betrekking tot een restaurant of een kroketterie in Cambodja na maart/april 2018, terwijl er evenmin blijkt van enige door ‘ [verbalisant 1] ’ en/of ‘ [verbalisant 2] ’ gedane toezegging met betrekking tot de financiering hiervan. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft hierover in zijn verhoor bij de rechter-commissaris van 28 februari 2020 verklaard: “ [verbalisant 2] en ik hebben met [verdachte] besproken dat het veel te duur was en achteraf gezien waren ze ons daar dankbaar voor, dat het niet doorging. Ze zagen toen ook in dat het niet goed was. Ik kon dat geld natuurlijk niet investeren. Dat Cambodja-verhaal is een stille dood gestorven, maar daar waren [verdachte] en [betrokkene 1] wel content mee. Dat verhaal is gedurende het hele jaar nog wel eens boven komen borrelen, omdat ze graag naar Cambodja wilden. Dit was ook in verband met de dochter van [verdachte] , die in Thailand woont, maar er is nadien niet meer gesproken over dit soort bedragen of een investering met ons geld.”
Met betrekking tot het (vele) geld dat de verdachte in Portugal zou gaan verdienen, heeft de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat hij met ‘ [verbalisant 1] ’ mee naar Portugal zou gaan om “zijn organisatie” te ontmoeten. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat dit concreet werd toen ‘ [verbalisant 1] ’ hem om zijn paspoortgegevens vroeg. Blijkens de WhatsApp-berichten was dit op 20 januari 2019 en heeft de verdachte de volgende dag zijn gegevens naar ‘ [verbalisant 1] ’ gestuurd. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft op 16 maart 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij altijd heel oppervlakkig is gebleven over zijn werkzaamheden, dat hij voornamelijk in het buitenland was wegens zijn werk in de offshore sector en dat hij niet met de verdachte heeft gesproken over criminele activiteiten in Portugal. ‘ [verbalisant 1] ’ zat veel in Portugal, had daar vrienden, werk en plezier. Hij heeft het nooit met de verdachte gehad over welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden, hij vond het leuk een keer de verdachte mee te nemen naar Portugal en het had niets met criminele activiteiten te maken, aldus ‘ [verbalisant 1] ’ bij de rechter-commissaris.
Het hof overweegt dat er blijkens de processen-verbaal over de ontmoetingen herhaaldelijk over “Portugal” is gesproken, maar dat dit wordt gerangschikt onder “gesprekken van sociale aard”. Niet blijkt dat door ‘ [verbalisant 1] ’ aan de verdachte is toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen en in ieder geval was een trip naar Portugal niet concreet vóór 20 januari 2019.
Verhoorsituatie?
De verdachte heeft op 21 september 2018, geconfronteerd met ‘ [verbalisant 3] ’ die zogenaamd op de vlucht moest, uit zichzelf verklaard dat hij een keer naar Kreta heeft moeten vluchten voor iets waarvoor hij TBS zou kunnen krijgen. Naar het oordeel van het hof is hierbij geen sprake van een verhoorsituatie. Door ‘ [verbalisant 3] ’ is geen enkele druk op de verdachte uitgeoefend om dit verhaal te vertellen. De verdachte is misleid door hem te confronteren met een “vluchtende [verbalisant 3] ” en hij heeft er zelf voor gekozen deze informatie met ‘ [verbalisant 3] ’ te delen.
‘ [verbalisant 1] ’ heeft de verdachte hier nadere vragen over gesteld op 27 september 2018; iets met TBS wil hij wel het liefst weten, in plaats van [verbalisant 3] . De verdachte heeft vervolgens het verhaal uit de doeken gedaan. Op 16 oktober 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ nadere vragen aan de verdachte gesteld over “die knakker die koud gemaakt is”, omdat hij toch wat meer dingen wil weten om zeker te weten dat hij geen risico loopt en de verdachte ook niet.
Het hof merkt op dat er een zekere opbouw in de vraagstelling zit, naarmate de verdachte meer vertelt aan ‘ [verbalisant 1] ’. Zo wordt er op 27 september 2018 in eerste instantie voornamelijk gereageerd op wat de verdachte verklaart en wordt de verdachte meegenomen in zijn eigen verhaal. Op 16 oktober 2018 zijn verschillende (verdiepende) vragen gesteld. Naar het oordeel van het hof is evenwel in beide situaties geen sprake van een onacceptabele wijze van sturen en ongeoorloofde bemoeienis met de inhoud van de verklaring van de verdachte. De vragen die ‘ [verbalisant 1] ’ stelt kunnen ook binnen een “normaal gesprek” gesteld worden. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat ‘ [verbalisant 1] ’ hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde en dat de verdachte op bepaalde momenten binnensmonds sprak (verklaring van A -4083 bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020).
Bij de gesprekken van 27 september en 16 oktober 2018 blijkt niet van enige door ‘ [verbalisant 1] ’ uitgeoefende druk noch van enige door hem gestelde voorwaarde. Het hof heeft (evenals het Openbaar Ministerie en de verdediging) de geluidsopnames van deze gesprekken beluisterd en ook daaruit is niet van enige druk gebleken: ‘ [verbalisant 1] ’ stelt (vervolg)vragen en de verdachte vertelt, er is geen sprake van bijvoorbeeld stemverheffing van ‘ [verbalisant 1] ’ en de gesprekken verlopen rustig. De verdachte heeft er zelf voor gekozen zijn verhaal te delen met ‘ [verbalisant 1] ’, die niet wil dat de verdachte een bekentenis doet, maar juist wil dat er geen misdrijf is gepleegd omdat hij geen problemen met de politie wil.
Er is in deze beide situaties ook overigens geen sprake van (ontoelaatbare) druk. Hierbij betrekt het hof hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de persoon van de verdachte en de situatie waarin hij verkeerde, kort samengevat: het gaat hier niet om een kwetsbare verdachte en er is geen sprake van een (financiële) afhankelijkheid van ‘ [verbalisant 1] ’. De verdachte kon in alle vrijheid afzien van contacten met en klusjes voor ‘ [verbalisant 1] ’. Aldus stond de verdachte niet onder druk om zijn (‘broodje aap’-)verhaal aan ‘ [verbalisant 1] ’ te vertellen. De stelling van de verdachte, dat hij onder druk een (‘broodje aap’-)verhaal heeft verteld omdat hij van mening was met een keiharde crimineel van doen te hebben en zijn positie wilde versterken, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. ‘ [verbalisant 1] ’ was juist iemand die “onder de radar” wilde blijven, hij wilde geen problemen met de politie en wilde bijvoorbeeld dat de verdachte, als hij voor hem ging werken, niet zou rijden omdat de verdachte geen rijbewijs had.
Naar het oordeel van het hof geldt ook bij de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 dat de verdachte is gaan verklaren door de toegepaste misleiding, welke misleiding het hof gelet op het hiervoor overwogene toelaatbaar acht, zonder evenwel enige op hem gelegde druk. Van een verhoorsituatie is derhalve geen sprake.
Wat betreft het gesprek van 24 januari 2019 is het volgende van belang in de aanloop daar naartoe. Op 6 december 2018 vertelt de verdachte aan ‘ [verbalisant 1] ’ dat hij is gestopt met het koerieren van wiet. Die dag geeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte op zijn verzoek een bedrag van € 300,00, omdat de verdachte krap bij kas zit. Op 18 december 2018 vraagt de verdachte in een WhatsApp-bericht aan ‘ [verbalisant 1] ’ of deze laatste hem een beetje vooruit kan helpen, hij zit krap bij kas. Op 19 december 2018 geeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte een bedrag van € 450,00 en zegt dat dit een lening is die de verdachte door klussen voor hem, ‘ [verbalisant 1] ’, te doen gaat terugbetalen. Op 11 januari 2019 voert de verdachte tegen betaling van een bedrag van € 200,00 een zogenaamde incassoklus uit voor ‘ [verbalisant 1] ’. Op 20 januari 2019 wordt, volgens de verdachte, de “klus” in Portugal concreet voor hem, omdat ‘ [verbalisant 1] ’ hem op die datum vraagt om gegevens van zijn paspoort. Vervolgens vindt er op 24 januari 2019 een gesprek tussen ‘ [verbalisant 1] ’ en de verdachte plaats, waarbij ‘ [verbalisant 1] ’, na te hebben gesproken over het belang van vertrouwen, zeker nu de verdachte meegaat naar Portugal, de verdachte voorhoudt dat zijn verhaal voor driekwart klopt. Hierna confronteert ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte met CIE-informatie die hij heeft gekregen “via mijn contact bij de kit”, waaruit bleek dat het lichaam van [slachtoffer] niet was vershredderd maar was verstopt in België. Tijdens dit gesprek blijft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte hiermee confronteren en hierover bevragen. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft in zijn proces-verbaal van deze ontmoeting het volgende opgenomen: “Ik liet [verdachte] de informatie die ik had lezen via het scherm van mijn telefoon. [verdachte] vertelde geschrokken te zijn dat zijn naam daarin voorkwam maar vertelde weer dat het België verhaal niet klopte en was duidelijk aangeslagen door de informatie. Ik zag dat [verdachte] een bleke gelaatskleur kreeg en dat hij trilde toen hij een shaggie maakte kennelijk door nervositeit.” Het hof heeft de verdachte op de geluidsopname van dit gesprek zwaar horen zuchten.
Naar het oordeel van het hof is de situatie ten aanzien van het gesprek op 24 januari 2019 een andere dan ten tijde van de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018. Er was bij de verdachte inmiddels een zekere financiële afhankelijkheid van ‘ [verbalisant 1] ’ ontstaan, de verdachte had een klus voor ‘ [verbalisant 1] ’ uitgevoerd die in ieder geval een element van dwang ten aanzien van ‘het slachtoffer’ bevatte (de incasso-klus) en hij had – in zijn op dat moment lastige financiële situatie – concreet een trip naar ‘Portugal’ in het vooruitzicht. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte met die trip – uiteindelijk – geld hoopte te verdienen. De verdachte is tijdens dit gesprek geconfronteerd met politie-informatie waardoor hij mogelijk – ‘ [verbalisant 1] ’ geeft aan gezien de informatie “effe de rem erop” / “het op rij te willen zetten” – niet mee zou kunnen gaan naar Portugal. Door deze politie-informatie raakte de verdachte zeer van zijn stuk. De verdachte is er vervolgens meerdere malen mee geconfronteerd dat zijn eerdere verklaringen niet zouden kloppen en er zijn hem hierover indringende vragen gesteld. In feite bevond de verdachte zich tijdens het gesprek met ‘ [verbalisant 1] ’ op 24 januari 2019 naar het oordeel van het hof aldus in een verhoorsituatie.
9.3.7.
Eindconclusie van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject en de door de verdachte afgelegde verklaringen
a ) De rechtmatigheid van het WOD-traject en verklaringsvrijheid
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het WOD-traject rechtmatig is verlopen en dat de door de verdachte op 21 september, 27 september en 16 oktober 2018 afgelegde verklaringen niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Naar het oordeel van het hof is de verklaring van 24 januari 2019 door de verdachte wel afgelegd in strijd met zijn verklaringsvrijheid en dient deze verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
b) Is sprake van een ‘broodje aap’-verhaal?
De verdachte heeft, kort samengevat, tegenover undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gedood door hem door zijn hoofd te schieten en door met een voorwerp diens hoofd in te slaan. Voorts heeft de verdachte tegenover ‘ [verbalisant 1] ’ verklaard dat hij samen met [betrokkene 4] het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven, weer heeft opgegraven, heeft vershredderd en vervolgens de resten naar een bollenveld in [plaats] heeft gebracht.
Hiervoor heeft het hof uiteengezet dat er voor de verdachte geen enkele aanleiding bestond om zich voor te doen als “keiharde bikkel” en aldus een (dergelijk) verzonnen verhaal te vertellen. Het hof is er ook overigens van overtuigd dat de verdachte het werkelijke verhaal heeft verteld en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
WhatsApp-gesprek van 17 oktober 2018
Op 17 oktober 2018, daags na het gesprek van 16 oktober 2018 waarbij de verdachte aan ‘ [verbalisant 1] ’ over het doden van [slachtoffer] en over het wegmaken van zijn lichaam heeft verteld, stuurt de verdachte een WhatsApp-bericht aan ‘ [verbalisant 1] ’ waarin hij schrijft dat het even een moeilijk gesprek was en waarin hij ‘ [verbalisant 1] ’ bedankt voor zijn begrip. Een dergelijk bericht ligt bepaald niet voor de hand voor iemand die zich wil voordoen als keiharde bikkel maar wijst erop dat de verdachte heeft verteld wat er werkelijk is gebeurd.
Woonboot OVC-gesprekken
Aan de overtuiging van het hof dat de verdachte geen ‘broodje aap’-verhaal heeft verteld draagt voorts bij de inhoud van de OVC-gesprekken op de woonboot. Hierover overweegt het hof het volgende.
In het politieonderzoek is op basis van een daartoe gegeven bevel het opsporingsmiddel van het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) ingezet in de woning (woonboot) van de verdachte en zijn partner [betrokkene 1] . De opgenomen communicatie is woordelijk uitgewerkt in het dossier.
Op 27 september 2018 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte en de undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’. Op deze dag vertrekt ‘ [verbalisant 1] ’ even na 16:30 uur. Daaropvolgend spreekt de verdachte met zijn partner in de woonboot.
De verdachte spreekt eerst over “die jongen in die auto” – het hof begrijpt dat de verdachte hier spreekt over de ontmoeting met de undercoveragent ‘ [verbalisant 3] ’ met wie hij in een auto op 21 september 2018 heeft gesproken – en dat ‘ [verbalisant 1] ’ daarnaar gevraagd heeft.
In de uitwerking van het OVC-gesprek van 27 september 2018 vanaf 16:36:48 uur is het volgende gerelateerd ( p . 172-173 Algemeen dossier):
[verdachte] neemt afscheid van [verbalisant 1] op de woonboot en gaat daarna in gesprek met [betrokkene 1] op de woonboot.
“(...)
[verdachte] : Ja, maar ik zat laatst met die jongen in die auto... En die zegt van ja euhm... ja godverdomme die kut kerel... onderduiken en.....ik zeg ja ik ken het gevoel... Ow, je eh eh....ja ik ben ook wel eens op een plek... ntv... ver.. ntv ...oh ...enne... toen vroeg ie hoezo dat dan.. Ik zeg ja een beetje uit de hand gelopen euh bat hoe doet er niet toe, moes wel effe uit het beeld...dus ja er was iets voorgevallen enne dat ging niet door de beugel.. dus [verbalisant 1] vroeg ook net effe aan mij, hij zegt [verdachte] eeuh niet om het een of ander, maar effe euh weet dat je eerlijk bent en ... mij bedriegen.....ntv...ooh dat verhaal, nee joh.... Ntv.
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : Dat hebben we zo lang en zo lang
[betrokkene 1] : Oke
[verdachte] : Enne... zo lang denk je dat daar nog iets... Nee, we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder....ooh, naou eeuh..
[betrokkene 1] : ooh oke
[verdachte] : Stijg je wel wat in punten zegt ie eeuh..
[betrokkene 1] : Stijg je wel (lacht hierbij)
[verdachte] : (lacht)
[betrokkene 1] : Het zijn wel geen leuke herinneringen, maar wel eeuh..
[verdachte] : Hij zegt van ja denk je daar nog wel eeuh ...soms ntv
[betrokkene 1] : Natuurlijk.... Natuurlijk
[verdachte] : Hij zegt euh ja nee dat snap ik zegt ie, das menselijk hij zegt maar euh wat moet dat moet.... Ntv zegt ie
[betrokkene 1] : (lacht) oh sorry hoor, ja het is natuurlijk ntv leuk hoor......ik denk dat jij eeuh ....heel rustig kan blijven in de meest rare situaties en heel goed weet wat jij moet doen, want het is voor jou niet zo snel een hele rare situatie....en dus eeuh
[verdachte] : Nee, dus euh hij vroeg een beetje dat was gegaan enne ntv en hoeveel mensen er vanaf wisten...wat zei je? ...enne... Hoe kwam je dan van die andere mensen af..heel netjes hun spullen teruggegeven enne..ssst..pak dat maar....ntv hij zegt meen je dat nou echt? Jahaa, anders waren we er niet van af gekomen, en wat moet euh dat moet....hij zegt euh ja niet om het een of ander dat ik je niet vertrouw, maar euh ik wil... ik vind het wel fijn om dit te weten enne....ntv Niet dat we dadelijk een of ander geouwehoer krijgen.
[betrokkene 1] : ja
[verdachte] : Enne.. Ik zei m’n strafblad dus euh ja bedreigingen euh poging tot euh mishandeling euh.....ntv ...niks
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : hij vindt het gewoon fijn euh... dat ik bij m ben
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : Na, das duidelijk
[betrokkene 1] : Ja ......ja dan hoef je alleen maar euh je hersenen enne je gezicht te laten doen..ja..t is waar jij goed in bent en waar jij toen euh kaas van hebt ....ntv.
(...)”
Kort daarna, op dezelfde dag tussen 17:24:26 uur tot 17:24:50 uur, is op de woonboot het volgende besproken ( p . 175-176 Algemeen dossier):
“ [betrokkene 1] : Ik wou zeggen kijk uit dat [betrokkene 4] ntv..
[verdachte] : Nee
[betrokkene 1] : ( [betrokkene 1] lacht)
[verdachte] : ntv
[betrokkene 1] : Liever zo met euhh [verbalisant 1] . Het is fijn omdat kun je gewoon je leven gewoon weer rustig euu herstellen ennuhh... terwijl je toch euuh ja je geheim gegeven hebt.
[verdachte] : (Noot verbalisant: ik hoor [verdachte] niks zeggen)”
Uit het door de verdachte met zijn partner [betrokkene 1] gevoerde gesprek – dat vrijwel direct volgde op het gesprek dat de verdachte had gevoerd met ‘ [verbalisant 1] ’ – kan worden afgeleid dat de verdachte aan [betrokkene 1] vertelt wat hij heeft besproken met ‘ [verbalisant 1] ’. Op geen enkel moment laat de verdachte daarbij merken, dat hij niet de waarheid verteld zou hebben tegen ‘ [verbalisant 1] ’. Dit laatste vindt ook bevestiging in het gegeven dat [betrokkene 1] niet verbaasd is door hetgeen de verdachte vertelt. [betrokkene 1] is er kennelijk al van op de hoogte. Zo vertelt de verdachte “we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder” en dat ‘ [verbalisant 1] ’ daarop heeft gezegd dat de verdachte ‘in punten stijgt’, [betrokkene 1] reageert hierop (lachend) “stijg je wel” en vervolgens met “het zijn wel geen leuke herinneringen”. Ten slotte wordt door [betrokkene 1] tegen de verdachte gezegd “Liever zo met euhh [verbalisant 1] . Het is fijn omdat kun je gewoon je leven gewoon weer rustig euu herstellen ennuhh... terwijl je toch euuh ja je geheim gegeven hebt.” De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof dat “je geheim” zou zien op door de verdachte uitgevoerde wiettransporten volgt het hof niet, reeds omdat dit niet past in de context van de gesprekken.
Op 16 oktober 2018 spreekt ‘ [verbalisant 1] ’ met de verdachte in zijn auto. De verdachte vertelt dan aan ‘ [verbalisant 1] ’ uitgebreid en gedetailleerd over het doden van [slachtoffer] en wat zijn rol hierbij is geweest. De inhoud en het verloop van dit gesprek is weergegeven bij de bespreking van het WOD-traject.
Op 17 oktober 2018 spreken de verdachte en [betrokkene 1] op de woonboot en is onder meer het volgende opgevangen bij de inzet van de OVC ( p . 181 Algemeen dossier):
“(...)
[betrokkene 1] : Ja, ze weten hoe het in elkaar steekt, je bent een kei slimme gast gewoon. En die gasten zijn niet zo slim als jij. Daar kunnen ze niets aan doen, want jij hebt verder niks. Maar weet dat wel. Ja dat is echt waar. Besef dat. En geloof er in, ja voor mezelf ook. Ja. En heb het er wel even met [verbalisant 1] er, dat je ziet jou eh, hoe je kijkt en hoe je denkt, en ja.
[verdachte] : Absoluut. Ik heb nou open kaart met hem gespeeld, maar als ik hier iets van terug krijg, gewoon, dan heb [verbalisant 1] een probleem.
[betrokkene 1] : Ja, dat is zeker. NTV. Dat weet ie ook.
[verdachte] : Ja.
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : NTV België gegaan het zat me even niet lekker om dat te vertellen.
[betrokkene 1] : Nee
[verdachte] : NTV”
Uit deze conversatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] blijkt opnieuw op geen enkele wijze dat de verdachte tegen ‘ [verbalisant 1] ’ een onwaar verhaal zou hebben verteld over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] . Integendeel, de verdachte zegt “open kaart” te hebben gespeeld.
Verankering van elementen uit het verhaal van de verdachte in objectieve onderzoeksbevindingen
Hetgeen de verdachte heeft verteld is voorts op diverse onderdelen aantoonbaar juist gebleken op grond van feiten en omstandigheden in het dossier. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
• Het gesprek tussen de verdachte en ‘ [verbalisant 3] ’ op 21 september 2018
De verdachte heeft verklaard dat hij ook wel eens heeft moeten vluchten en toen vijf jaar naar Kreta en daarna naar Thailand is gegaan.
Uit de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) volgt dat de verdachte inderdaad jaren geleden naar Kreta is gegaan waar hij jarenlang heeft gewoond en vervolgens naar Thailand is gegaan ( p . 152 en p . 1179-1186 Algemeen dossier). De verdachte heeft ook zelf bij de Reclassering verteld dat hij in 2002 naar Kreta is vertrokken.
• Het OVC-gesprek van 16 oktober 2018
De verdachte heeft tijdens het gesprek op 16 oktober 2018 met ‘ [verbalisant 1] ’ over de navolgende onderwerpen het volgende verteld.
Het slachtoffer
De verdachte heeft tegen undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ gezegd dat het slachtoffer [slachtoffer] heette en een woning in de [b-straat] te [plaats] had. Het slachtoffer [slachtoffer] was van Surinaamse afkomst en zou in het verleden de Van Gogh schilderijenroof hebben gepleegd. Deze [slachtoffer] was hiervoor opgepakt en had vastgezeten voor deze roof.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken.
[slachtoffer] is verdachte geweest in het onderzoek naar de schilderijenroof uit het Van Goghmuseum in 1991. Hij is hiervoor veroordeeld en heeft vastgezeten in de gevangenis [gevangenis] . [betrokkene 4] heeft als getuige in 2003 verklaard dat hij [slachtoffer] in 1993 in de gevangenis [gevangenis] heeft leren kennen waar [slachtoffer] een straf uitzat voor de Van Goghroof ( p . 105-106 Algemeen dossier). Hij heeft ook verklaard de woning van [slachtoffer] in de [b-straat 1] te [plaats] in 1997 of 1998 te hebben overgenomen ( p . 10 Algemeen dossier).
De partner van het slachtoffer
De verdachte heeft undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ verteld dat de partner van [slachtoffer] bij justitie werkte, zij met het slachtoffer een kind heeft maar niet met hem getrouwd was en dat de verdachte later een gesprekje met haar heeft gehad.
Uit de verklaring van [betrokkene 12] , de toenmalige partner van [slachtoffer] , volgt dat zij naar aanleiding van de vermissing van [slachtoffer] op 11 januari 2002 een ontmoeting in een café in Amsterdam heeft gehad met [verdachte] ( p . 16 Algemeen dossier). [verdachte] heeft toen verteld over de ripdeal op Schiphol. Als e-mailadres van deze [verdachte] had zij genoteerd [e-mailadres] ( p . 21 Algemeen dossier). De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg erkend dat hij haar destijds heeft gesproken in een café in Amsterdam. [betrokkene 12] heeft in het verleden gewerkt bij de jeugdhulpverlening ( p . 257 Algemeen dossier). Uit de GBA-gegevens blijkt dat [betrokkene 12] en [slachtoffer] samen een zoon hebben ( p . 261 Algemeen dossier).
De broer van de maat
De verdachte heeft tegen undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ gezegd dat de maat met wie de verdachte was [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ) heet en ze hebben gegraven met een bobcat van diens broer. Deze laatste maakte grasvelden voor Ajax en sociale grasvelden, hij heeft zelfmoord gepleegd, aldus de verdachte.
Uit de verklaring van [betrokkene 4] volgt dat hij samen met zijn broer een bedrijf heeft gehad in de grondrecycling en dat zijn broer zelfmoord heeft gepleegd ( p . 282 Algemeen dossier). Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat van [B] BV de enig aandeelhouder [betrokkene 13] was die op [datum] 2011 is overleden ( p . 259 Algemeen dossier).
De telefoon en Kreta
De verdachte heeft voorts aan undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ verteld dat ze de telefoon van het slachtoffer aan iemand hebben gegeven die ermee naar Parijs moest rijden om de telefoon in een trein te leggen. Diegene woont op Kreta.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken.
[betrokkene 4] heeft op 3 april 2007 verklaard dat hij met [betrokkene 10] twee restaurants heeft gehad op Kreta ( p . 575 Algemeen dossier). [betrokkene 10] heeft een facebookpagina en is via facebook bevriend met de verdachte en [betrokkene 4] . [betrokkene 10] is ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal op 6 maart 2019 woonachtig in Griekenland ( p . 261 Algemeen dossier). Uit de hierna te bespreken eerste verklaring van [betrokkene 10] volgt dat hij in 2002 op verzoek van de verdachte tegen betaling van € 200,00 een mobiele telefoon naar Antwerpen heeft gebracht en deze vervolgens op een vrachttrein heeft gelegd.
De Heining
Over de plek waar hij [slachtoffer] heeft gedood heeft de verdachte verteld:
“ [verdachte] : Een terrein in Halfweg. Toevallig schuin tegenover waar Heineken heeft gezeten, in Halfweg, industrieterreintje. Enne daar heb ik hem door zijn kop geknald.
[verbalisant 1] : Ja, vlakbij Haarlem bedoel je daarzo
[verdachte] : Ja, tussen Haarlem en Amsterdam.
(...)
[verdachte] : (...) Halfweg, je gaat het kanaal over, dan heb je een stukje Amsterdamse Bos, dan kom je bij een industrieterreintje, hoe heet dat ook alweer. Ik kan het zo opzoeken voor je, ik rijd er blind naartoe. Tegenover die nishut (fon) waar Heineken ontvoerd heeft gezeten.
[verbalisant 1] : Dat terreintje dat toen bestond ja.
[verdachte] : Daar zat hij eerst in de grond.
[verbalisant 1] : Daar zat hij eerst in de grond. Op hetzelfde terrein??
[verdachte] : Ja, nee, aan de overkant.
[verbalisant 1] : Aan de overkant van die ehh.
[verdachte] : Daar staat nu een hele grote autozaak.”
De verdachte heeft ook verteld dat ze hem eerst met een bobcatje hebben begraven en er beton op hebben gegooid.
Uit de door de verdachte gegeven details over de plek waar hij [slachtoffer] heeft gedood kan worden afgeleid dat dit De Heining betreft.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken.
In 2002 stond er op bedrijventerrein “De Heining” een zogenaamde “Romney-loods” die eerder bij de ontvoering van dhr. Heineken was gebruikt ( p . A61 Algemeen dossier). Op het betreffende terrein staan nu twee autobedrijven ( p . 571 Algemeen dossier). Naar aanleiding van de vraag van de politie om nadere informatie over de Heining in 2001-2002 heeft getuige [betrokkene 14] gemeld dat hij op enig moment is aangesproken door de [familie 1] over het feit dat er ’s nachts een (graaf)machine op een betonvloer heeft staan beuken. Er ontstond ruzie doordat het regenwater bleef staan omdat er op een van deze terreinen een hogere betonvloer was gestort ( p . 1035 Algemeen dossier).
[C]
De verdachte heeft gezegd dat ze het lichaam in Amsterdam vershredderd hebben en het vervolgens op een bollenveld eruit hebben gegooid. De verdachte heeft hierover gezegd:
“ [verdachte] : Ken je [C] ?
[verbalisant 1] : Oh ja dat was dat bij eh..
[verdachte] : [plaats] .
[verbalisant 1] : Ja, ja dat was een park in [plaats] .
[verdachte] : Een caravanpark, een bungalowpark, hij woont zelf op een bungalowpark, een huisje gekocht. En daar een kilometer vandaan op het bollenveld hebben we hem eruit gegooid.”
Uit de GBA-gegevens is gebleken dat [betrokkene 4] stond ingeschreven op het adres [c-staat 1] , [postcode] , zijnde Bungalowpark [C] ( p . 262 Algemeen dossier).
10. Steunbewijs
a ) De telefoon van [slachtoffer]
[betrokkene 10] heeft op 6 juni 2019 het volgende verklaard. Hij heeft de verdachte leren kennen in 1998 op Kreta. Via de verdachte heeft hij ook [betrokkene 4] leren kennen, dat was in 2000 of 2001. [betrokkene 4] en de verdachte waren meer kennissen dan vrienden van [betrokkene 10] .
In december 2001 kwam [betrokkene 10] terug uit Griekenland en verbleef hij tot eind januari 2002 in de woning op de [b-straat 1] te [plaats] . Deze laatste woning behoorde toe aan [betrokkene 4] en ook de verdachte verbleef in december 2001 en januari 2002 in deze woning. Vanaf 31 januari 2002 stond [betrokkene 10] ingeschreven op een adres in de [d-straat] te [plaats] .
[betrokkene 10] heeft verklaard dat in de periode dat hij samen met de verdachte in de woning op de [b-straat 1] te [plaats] verbleef, door de verdachte aan hem is gevraagd om een mobiele telefoon weg te gooien. [betrokkene 10] heeft – nadat hij eerst heeft verklaard op verzoek van de verdachte een mobiele telefoon in de gracht te hebben gegooid – verklaard de telefoon op de trein te hebben gezet, in Antwerpen.
In het verhoor van [betrokkene 10] staat dit als volgt opgenomen:
“V: [betrokkene 10] , dan weer terug naar mijn eerste vraag, he. Jij zegt die telefoon deed het niet. Althans, dat zegt [verdachte] . En ik heb hem nu in de gracht gegooid. Kan het zijn dat je hem niet in de gracht gegooid hebt?
A : Hoe bedoel je?
V: Nou dat je er iets anders mee gedaan hebt dan in de gracht?
A : O j pffff ja, ik heb er iets anders mee gedaan.
V: En dat is?
A : ik heb hem op de trein gezet. Naar Antwerpen.
V: oké.
(...)
V: Heb je aan [verdachte] gevraagd, [verdachte] waarom moet ie in godsnaam naar.
A : Ja, natuurlijk heb ik dat gevraagd. Ja.
V: En wat zei [verdachte] toen?
A : Ja, hij moet weg. En toen zei ik waarom heb je hem zelf niet weggegooid. Ja, hij moet weg en eh, hij moet gewoonweg. Ik zeg oké, wat moet ik ermee doen. Hij zegt ja eh, stap in de trein naar Antwerpen, hoe je hem daar weg. Oké.
V: Waar heb je hem op de trein gelegd?
A : Ik heb hem meegenomen naar Antwerpen en daar heb ik hem weggegooid.
V: Dus je bent zelf met de trein naar Antwerpen gegaan?
A : Ja, ja. En ook weer met de trein terug gekomen.
V: Kan het zijn dat je hem daar niet hebt weg gegooid maar dat je er iets anders mee gedaan hebt?
A : Ik heb hem weg gegooid.
V: Kan het zijn dat je hem daar niet hebt weggegooid maar dat je er iets anders mee gedaan hebt? En dan vraag ik je om even heel goed na te denken.
A : Ja.
V: Wat heb je er toen mee gedaan?
A : Ik heb hem op de trein gegooid naar eh, een vrachttrein naar Polen. Vracht of weet ik veel wat.
V: In ieder geval, je hebt hem daar op een andere trein gedaan. Daar moet een verhaal achter zitten, [betrokkene 10] .
A : Ja, dat klopt.
V: Want? Wat is het verhaal daar achter?
A : Die telefoon moest weg, die moest verdwijnen. Wil je dat doen, ja is goed. Ik zeg eh ga ik daar problemen mee krijgen? Welnee. Ik dacht dat ie van diefstal afkomstig was, weet ik veel wat.
V: Als ie van diefstal afkomstig is dan kan je hem als hij uit is. Gewoon in je prullenbak gooien. Maar, de trein naar Antwerpen, vervolgens zet je hem op een trein naar Polen. Of waar dan ook.
A : Ja, een vrachttrein. (NTV) weet ik veel.
(...)
V: En hoeveel heb je daarmee verdiend?
A : 200 euro ofzo.
V: En dan weer even terug, niet in het water, trein naar Antwerpen.
A : Ja. Ja.
V: Waarom?
A : Nou dat werd mij gevraagd. Hij moet weg, zover mogelijk.
(...)
V: Maar hij heeft het wel verteld.
A : Wat?
V: Dat de telefoon weg moet.
A : Ja.
V: Ja en je hebt niet gevraagd waarom?
A : Nee.
V: Nee, maar hij heeft hier wel gezegd waarom?
A : Nee, hij heeft niet gezegd waarom.
V: Is het ooit nog ter sprake gekomen?
A : Nee. Nooit.”
Het hof acht deze door de getuige [betrokkene 10] op 6 juni 2019 afgelegde verklaring – voor zover inhoudende dat hij op verzoek van de verdachte in januari 2002 tegen betaling van € 200,00 een mobiele telefoon naar het buitenland heeft gebracht en daar de mobiele telefoon op een vrachttrein heeft gelegd – betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmiddel. Uit het woordelijk uitgewerkte gedeelte van het proces-verbaal van verhoor – zoals hiervoor is weergegeven – kan worden afgeleid dat de getuige [betrokkene 10] uit eigen wetenschap en op eigen initiatief (zonder dat dit door de verbalisant al was genoemd) heeft verklaard over het naar het buitenland brengen en het op een vrachttrein gooien van de mobiele telefoon die hij van de verdachte had gekregen. De verklaring van [betrokkene 10] sluit aan bij de verklaring van de verdachte tegenover ‘ [verbalisant 1] ’, voor zover de verdachte heeft verklaard dat ze iemand hebben betaald om de telefoon naar het buitenland te brengen en deze aldaar op een trein naar een ander buitenland te leggen, alsmede dat degene die dat heeft gedaan op Kreta zit. Gelet op deze specifieke overeenkomsten acht het hof het van onderschikt belang dat de verdachte heeft gezegd dat ze hiervoor iemand naar Parijs hebben laten rijden en dat [betrokkene 10] zegt dat hij hiervoor de trein naar Antwerpen heeft genomen. Daarbij betrekt het hof dat het over een gebeurtenis van lang geleden gaat waardoor herinneringen kunnen vervagen, alsmede dat het mogelijk is dat [betrokkene 10] de klus niet geheel conform opdracht heeft uitgevoerd. Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 10] kan nog worden opgemerkt dat hij, voordat hij verklaart over het wegbrengen van de mobiele telefoon, nadrukkelijk aangeeft dat hij niet over de streep getrokken hoeft te worden nadat de verbalisant aan [betrokkene 10] mededeelt dat een beloning van € 20.000,00 is uitgeloofd. [betrokkene 10] zegt hierover: “Prachtig, maar het is niet van toepassing op mij. Ik heb een goede baan”. Bovendien is deze eerste verklaring afgelegd op 6 juni 2019, terwijl er op dat moment nog niets over een telefoon die (in het buitenland) op een trein zou zijn gelegd in de media verschenen was ( p . 1286-1288 Algemeen dossier).
De later afgelegde verklaringen van [betrokkene 10] zal het hof niet betrekken bij het bewijs, nu daarbij niet kan worden vastgesteld of [betrokkene 10] daarbij uit eigen wetenschap heeft verklaard of dat dit informatie betreft die tot hem is gekomen via de media.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 10]
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [betrokkene 10] als getuige ter terechtzitting.
De getuige is reeds gehoord bij de rechter-commissaris ten tijde van de behandeling in eerste aanleg. Bij dat verhoor heeft de verdediging de getuige kunnen bevragen over alle thema’s waarover zij hem thans opnieuw zou willen bevragen. Het bij pleidooi aangevoerde brengt naar het oordeel van het hof niet de noodzaak met zich de getuige opnieuw op te roepen en hem te horen.
Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
b) De gebeurtenissen rond het drugstransport op 31 december 2001
Het hof wijst er voorts op dat hetgeen de verdachte heeft verteld over de aanleiding voor het doden van [slachtoffer] , bevestiging vindt in hetgeen hiervoor onder 5. is vastgesteld omtrent de gebeurtenissen rond het drugstransport op 31 december 2001.
11. Afrondende conclusie ten aanzien van de onderdelen 9 en 10
Het hof acht hetgeen de verdachte op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aan undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ heeft verteld bruikbaar voor het bewijs. Het betreft hier geen verzonnen verhaal. Verschillende elementen uit deze verklaring zijn op grond van de feiten en omstandigheden in het dossier aantoonbaar juist gebleken. Daarnaast vindt het verhaal van de verdachte steun in ander bewijs. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. Voorts acht het hof bewezen dat de verdachte het lijk van [slachtoffer] verborgen heeft (gehouden) om dit feit te verhelen.
(...)
Uit de verklaringen van de verdachte volgt dat hij na het doden van [slachtoffer] samen met [betrokkene 4] het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven en er vervolgens beton op heeft gedaan. Na enige tijd hebben zij het samen weer opgegraven, vervolgens door een shredder gehaald en de resten daarvan vervoerd in de auto van [betrokkene 4] , waarna ze de resten hebben uitgestrooid op een bollenveld in de buurt van het bungalowpark waar [betrokkene 4] woonde.”
4. Beoordeling van het zesde cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt over het gebruik voor het bewijs door het hof van door de verdachte op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 tegenover een niet als zodanig herkenbare opsporingsambtenaar afgelegde verklaringen.
4.2
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat in deze zaak in het Werken Onder Dekmantel-traject (hierna: het WOD-traject) de zogenoemde ‘Mr. Big’-methode is toegepast. Het hof heeft geoordeeld dat in deze zaak geen sprake is geweest van een methode die zonder meer kwalificeert als de ‘Mr. Big’-methode, maar dat het traject wel kenmerken daarvan vertoont en dat het hof daarom de toelaatbaarheid van de inzet van het WOD-traject en de vraag of inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte zal beoordelen aan de hand van het toetsingskader dat de Hoge Raad heeft geschetst in zijn arresten van 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982 en ECLI:NL:HR:2019:1983.
Juridisch kader
4.3.1
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.
2. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht. Voor de aanvang van het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.”
- Artikel 126j lid 1 Sv:
“In geval van verdenking van een misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen, b, c en d, en 142, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte.”
4.3.2
De Hoge Raad heeft in zijn onder 4.2 genoemde arresten van 17 december 2019 onder meer het volgende overwogen:
“5.2.1 In zijn arrest van 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9195, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen naar aanleiding van de vraag naar de toelaatbaarheid van het stelselmatig inwinnen van informatie door een opsporingsambtenaar ingeval een verdachte voorlopig gehecht is, terwijl die opsporingsambtenaar zich onder een andere identiteit, dus zonder dat voor de verdachte kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, bevindt in de omgeving van de verdachte op de plaats waar deze is ingesloten:
“5.4 Mede in het licht van de wetsgeschiedenis biedt art. 126j Sv een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag als bedoeld in art. 8 EVRM voor het stelselmatig inwinnen van informatie waarbij een opsporingsambtenaar, zonder dat kenbaar is dat hij als zodanig optreedt, onder een andere identiteit in de omgeving van de verdachte verkeert en, met schending van diens vertrouwen, met de verdachte in contact komt.
5.5
Uit de ontstaansgeschiedenis van die bepaling en van de titel waarin zij is opgenomen volgt dat daaronder ook is begrepen het inwinnen van informatie door contacten met de verdachte zelf, terwijl tekst noch geschiedenis van die bepaling steun biedt aan de opvatting dat een dergelijk inwinnen van informatie op voorhand is uitgesloten ten aanzien van een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt.
5.6
Het vorenoverwogene neemt niet weg dat toepassing van art. 126j Sv ten aanzien van een voorlopig gehechte verdachte licht het gevaar in zich bergt dat de verdachte op zodanige wijze feitelijk komt te verkeren in een verhoorsituatie waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken, dat aldus verklaringen worden verkregen die in strijd met de in art. 29, eerste lid, Sv tot uitdrukking gebrachte en in art. 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Gelet daarop zal vooreerst bij de toetsing van een zodanige toepassing van art. 126j Sv aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit uitgangspunt moeten zijn dat die toepassing eerst in aanmerking komt als de bijzondere ernst van het misdrijf zulks rechtvaardigt en andere wijzen van opsporing redelijkerwijs niet voorhanden zijn.
5.7
Indien aan voornoemd uitgangspunt is voldaan, kan de rechter voor de vraag komen te staan of informatie van de verdachte niet in strijd met voormelde bepalingen is verkregen. De beantwoording van die vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de proceshouding die de verdachte met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht heeft ingenomen en hetgeen zich in het voorbereidend onderzoek voor en gedurende de periode waarin de informant optreedt heeft afgespeeld, de aard en intensiteit van de door de informant ondernomen activiteiten jegens de verdachte, de mate van druk die daarvan jegens de verdachte kan zijn uitgegaan en de mate waarin de handelingen en gedragingen van de informant tot de desbetreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid (vgl. EHRM 5 november 2002, Appl. nr. 48539/99, Allan v. The United Kingdom, NJB 2003, p . 80, nr. 2).
5.8
Zowel in het geval dat de rechter bevindt dat de hier bedoelde toepassing van art. 126j Sv niet strookt met de daaraan op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit te stellen eisen, als in het geval dat de rechter bevindt dat die toepassing wel aan die eisen voldoet, maar tot het oordeel komt dat de verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop in de regel slechts uitsluiting van het bewijs van die verklaringen.”
5.2.2
Deze overwegingen zijn, in het bijzonder waar het gaat om de in art. 29, eerste lid, Sv tot uitdrukking gebrachte en in art. 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid, tevens van belang in gevallen als de onderhavige, die hierdoor worden gekenmerkt dat door een of meer opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een niet-gedetineerde verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. Ook bij de uitvoering van zo een operatie bestaat immers het gevaar dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terechtkomt waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd.
Ook in deze gevallen moet daarom worden beoordeeld of de in het kader van zo een operatie door de verdachte afgelegde verklaring niet is verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid. Voor die beoordeling of de verklaringsvrijheid van de verdachte in zo een geval is aangetast, is in het bijzonder van belang het verloop van het opsporingstraject, de eventueel reeds door de verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, de mate van (psychische) druk die in dat traject op de verdachte is uitgeoefend, de mate en de wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte en de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) de door de verdachte afgelegde verklaring. Bij deze beoordeling is voorts van belang de duur en intensiteit van dat traject, de strekking en frequentie van de contacten met de verdachte zelf en de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties als de verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken.
Bij deze beoordeling dient de rechter, naast het feitelijke optreden van de opsporingsambtenaren jegens de verdachte, tevens acht te slaan op de wettelijke grondslag waarop het optreden van de opsporingsambtenaren heeft plaatsgevonden, en in het geval dat het optreden is gebaseerd op een bevel tot het stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in art. 126j Sv, in het bijzonder op de inhoud van dat bevel waar het gaat om de wijze waarop aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, alsmede de eventueel nader aan dat bevel verbonden voorwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van de verdachte.
Teneinde de rechter in staat te stellen een en ander te kunnen beoordelen, is van groot belang dat hij inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en de interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden. Mede met het oog daarop is een voldoende nauwkeurige verslaglegging aangewezen, door naleving van de wettelijke eisen met betrekking tot de inhoud van het bevel waarop het optreden van opsporingsambtenaren berust alsook de in art. 152 Sv bedoelde verplichting van de opsporingsambtenaar tot het opmaken van proces-verbaal en de in art. 126aa Sv en art. 149a Sv omschreven verplichtingen tot voeging van processtukken. Deze verslaglegging dient inzicht te geven in het verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over de gehele periode waarin deze is ingezet, en in het bijzonder een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met de verdachte te omvatten. Naast verslaglegging door middel van verbalisering ligt het in de rede dat, voor zover dat bij de uitvoering van het opsporingstraject mogelijk is, die communicatie auditief of audiovisueel wordt geregistreerd. Voor die registratie is een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie, zoals bedoeld in art. 126l Sv, vereist.
5.2.3
Indien de rechter oordeelt dat binnen het onder 5.2.2 aangeduide opsporingstraject verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop in de regel slechts uitsluiting van het bewijs van die verklaringen.
Indien de rechter voor het bewijs wel gebruikmaakt van die verklaringen, moet hij motiveren waarom dit gebruik in het licht van het onder 5.2.2 weergegeven beoordelingskader toelaatbaar is en dient hij voorts ervan blijk te geven – op grond van de concrete omstandigheden van het geval – zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaringen te hebben onderzocht. De rechter toetst dan ook voor het overige de rechtmatigheid van de wijze van opsporing jegens de verdachte, onder meer met betrekking tot de vraag of het optreden door de opsporingsambtenaren in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.”
4.3.3
Voor de beoordeling of de verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, kan de persoon van de verdachte, onder meer als het (kennelijk) gaat om een zogenoemd kwetsbare verdachte als bedoeld in artikel 28b lid 1 Sv, van belang zijn bij de beoordeling van de mate van druk die van de door een niet als zodanig kenbare opsporingsambtenaar ondernomen activiteiten ten aanzien van de verdachte kan zijn uitgegaan, en de mate waarin de handelingen en gedragingen van de opsporingsambtenaar tot de betreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid (vgl. HR 22 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:947, rechtsoverweging 3.3.2).
4.3.4
In de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) over artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het daaruit voortvloeiende “privilege against self-incrimination” komt tot uitdrukking dat er verschillende situaties zijn “which give rise to concerns as to improper compulsion in breach of Article 6” en dat van zo’n situatie sprake is in het geval “where the authorities use subterfuge to elicit information that they were unable to obtain during questioning” (EHRM 13 september 2016, nr. 50541/08 (Ibrahim e. a ./Verenigd Koninkrijk), overweging 267; vgl. ook EHRM 5 november 2002, nr. 48539/99 (Allan/Verenigd Koninkrijk), overweging 50, en EHRM 10 maart 2009, nr. 4378/02 (Bykov/Rusland)). Het is aan de rechter om in een concreet geval, aan de hand van in het bijzonder de hiervoor onder 4.3.2 en 4.3.3 naar voren komende gezichtspunten, te beoordelen of de – aan een op artikel 126j Sv gebaseerde opsporingsmethode als in deze zaak toegepast tot op zekere hoogte inherente – misleiding van de verdachte heeft plaatsgevonden in een zodanige mate en binnen een zodanig kader dat de grenzen die bij de toepassing van enige vorm van “compulsion” (dwang) en “subterfuge” (misleiding) in acht moeten worden genomen, niet zijn overschreden.
4.3.5
Als verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop – zoals onder 4.3.2 naar voren kwam – in de regel slechts uitsluiting van het bewijs van die verklaringen. Het uitsluiten van die verklaringen van het gebruik voor het bewijs, is dan immers noodzakelijk om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.4.1).
4.3.6
Ook voor het hiervoor onder 4.3.2 bedoelde onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte kan van belang zijn de mate van druk die van de door een niet als zodanig kenbare opsporingsambtenaar ondernomen activiteiten ten aanzien van de verdachte kan zijn uitgegaan, en de mate waarin de handelingen en gedragingen van de opsporingsambtenaar tot de betreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid. In dat verband kan ook van belang zijn in hoeverre onderdelen van deze verklaring steun vinden in andere uitlatingen van de verdachte en in andere bewijsmiddelen.
Het oordeel van de Hoge Raad
4.4.1
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen het oordeel van het hof over de verslaglegging van het WOD-traject. Het klaagt over het oordeel van het hof dat de omstandigheid dat de communicatie van de onder dekmantel werkende opsporingsambtenaren met de verdachte grotendeels niet auditief is opgenomen, niet in de weg staat aan het gebruik voor het bewijs van de verklaringen die de verdachte in dat traject heeft afgelegd.
4.4.2
Het hof heeft vastgesteld dat de niet als zodanig herkenbare opsporingsambtenaren van ieder contactmoment – in persoon, telefonisch of via WhatsApp – een proces-verbaal hebben opgesteld waarin een beschrijving is opgenomen van wat met de verdachte en/of zijn partner [betrokkene 1] is besproken en ondernomen. In dit verband heeft het hof vastgesteld dat van iedere inzet, ook van bijvoorbeeld het versturen van een WhatsApp-bericht van sociale aard, in processen-verbaal de opdrachten van de begeleiders en de bevindingen van de opsporingsambtenaren zijn vastgelegd, en dat een uitdraai van de gewisselde WhatsApp-berichten zich in het dossier bevindt. Verder heeft het hof vastgesteld dat de drie ontmoetingen waarbij de verdachte heeft gesproken over zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer en het wegmaken van diens lijk (op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019) auditief zijn opgenomen en dat deze gesprekken woordelijk zijn uitgewerkt in processen-verbaal. Het hof heeft deze geluidsopnamen beluisterd. Uit de stukken volgt verder dat de bij het WOD-traject betrokken opsporingsambtenaren A -4083 (‘ [verbalisant 1] ’), A -4084 (‘ [verbalisant 2] ’), A -4156 (‘ [verbalisant 3] ’), A -4130, A -4165 en A -4180 en hun begeleiders B-2784, B-2785 en B-2844 in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte als getuige zijn gehoord bij de rechter-commissaris. Het hof heeft overwogen dat dit alles inzicht geeft in het begin van het traject, het tot stand komen van het contact, de toegepaste misleiding, de onderlinge communicatie, de sfeer en dynamiek tijdens het onderlinge contact en tijdens de ontmoetingen, en in het handelen en de uitlatingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze handelingen en uitlatingen hebben plaatsgevonden.
4.4.3
Het hof heeft daarmee als zijn – niet onbegrijpelijke – oordeel tot uitdrukking gebracht dat sprake is van een voldoende nauwkeurige verslaglegging van het WOD-traject die inzicht geeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over de gehele periode waarin deze is ingezet en de interactie en de communicatie met de verdachte die daarbij hebben plaatsgevonden. Daarin ligt besloten dat het hof in staat is geweest om de rechtmatigheid van het WOD-traject – in het bijzonder in verband met de verklaringsvrijheid van de verdachte – te beoordelen, en dat de omstandigheid dat alleen de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 auditief zijn opgenomen niet in de weg staat aan het gebruik voor het bewijs van de verklaringen die de verdachte op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 in dat traject heeft afgelegd. Dat oordeel geeft, in het licht van wat onder 4.3.2 is weergegeven, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.4.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
4.5.1
Het cassatiemiddel klaagt verder over het gebruik voor het bewijs door het hof van door de verdachte op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 tegenover een niet als zodanig herkenbare opsporingsambtenaar afgelegde verklaringen. Het voert daartoe onder meer aan dat die verklaringen in een verhoorsituatie en in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd.
4.5.2
Het hof heeft in het kader van de beantwoording van de vraag of – bij de toepassing van het op grond van artikel 126j Sv uitgevoerde WOD-traject – de verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn verkregen, onder meer aandacht besteed aan de volgende gezichtspunten.
4.5.3
Over de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte geen geïsoleerd bestaan leidde, dat het door de verdediging geschetste beeld dat de verdachte een ernstig verslaafde man was of grote problemen met afkicken had niet uit de onderzoeksbevindingen volgt en dat ook niet is gebleken van dusdanig ernstige gezondheidsproblemen bij de verdachte dat hij daardoor als kwetsbaar zou moeten worden aangemerkt. Daarin ligt als – niet onbegrijpelijk – oordeel besloten dat de verdachte niet een kwetsbare verdachte is als bedoeld onder 4.3.3.
4.5.4
Over de relatie tussen de verdachte en de undercoveragenten ‘ [verbalisant 2] ’ en ‘ [verbalisant 1] ’ heeft het hof vastgesteld dat in de periode tussen 27 oktober 2017 en 26 februari 2019 diverse sociale contacten hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en zijn vriendin [betrokkene 1] , vaak op of in de buurt van hun woonboot, waarbij de beide undercoveragenten zich als stel presenteerden. In die contacten kwamen ook financiële onderwerpen aan de orde. Het hof heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de verdachte financieel afhankelijk was van ‘ [verbalisant 1] ’ op het moment dat hij zijn verklaringen van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aflegde. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat niet is gebleken van concrete plannen van de verdachte met betrekking tot het opzetten van een horecaonderneming in Cambodja na maart/april 2018 en ook niet van enige door ‘ [verbalisant 1] ’ en/of ‘ [verbalisant 2] ’ gedane toezegging met betrekking tot de financiering hiervan. Verder heeft het hof overwogen dat de verdachte niet de indruk heeft gegeven ‘ [verbalisant 1] ’ als zijn “baas” te zien, dat niet is gebleken dat ‘ [verbalisant 1] ’ aan de verdachte heeft toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen, en dat een trip naar Portugal in ieder geval niet concreet was vóór 20 januari 2019. Het hof heeft verder overwogen dat niet is gebleken dat ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte financieel isoleerde. Uit de vaststellingen van het hof blijkt in dat verband dat de verdachte slechts enkele bescheiden geldbedragen van ‘ [verbalisant 1] ’ heeft ontvangen. Hierin ligt – als niet onbegrijpelijk oordeel – besloten dat niet sprake was van in het vooruitzicht gestelde financiële consequenties die afbreuk deden aan de verklaringsvrijheid van de verdachte. Ook het oordeel van het hof dat niet geloofwaardig is dat de verdachte ervan uitging met een “keiharde crimineel” van doen te hebben, is niet onbegrijpelijk.
4.5.5
Over de vraag of de verdachte feitelijk is gebracht tot verklaringen die niet zijn te beschouwen als spontane en niet door inhoudelijke bemoeienis van de undercoveragenten gekleurde uitspraken, geldt het volgende. Het hof heeft overwogen dat de verdachte op 21 september 2018 aan een derde undercoveragent ‘ [verbalisant 3] ’ uit zichzelf heeft verklaard dat hij een keer naar Kreta heeft moeten vluchten voor “iets waarvoor hij TBS zou kunnen krijgen”. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte daarbij weliswaar is misleid, maar dat ‘ [verbalisant 3] ’ geen enkele druk op de verdachte heeft uitgeoefend om dit verhaal te vertellen.Verder heeft het hof vastgesteld dat ‘ [verbalisant 1] ’ naar aanleiding hiervan op 27 september 2018 vragen heeft gesteld waarna de verdachte zijn verhaal heeft gedaan en ‘ [verbalisant 1] ’ voornamelijk reageerde op wat de verdachte toen verklaarde. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft op 16 oktober 2018 verschillende (verdiepende) vragen gesteld over “die knakker die koud gemaakt is”. Het hof heeft – mede door het beluisteren van de geluidsopnamen – vastgesteld dat in beide gesprekken niet is gebleken van enige door ‘ [verbalisant 1] ’ uitgeoefende druk of van enige door hem gestelde voorwaarde en geoordeeld dat geen sprake is geweest van een onacceptabele wijze van sturen of een ongeoorloofde bemoeienis met de inhoud van de verklaring van de verdachte. Uit de gesprekken heeft het hof afgeleid dat de verdachte op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 zelf ervoor heeft gekozen zijn verhaal te delen met ‘ [verbalisant 1] ’, die aangaf dat hij problemen met de politie wilde vermijden.Mede op grond daarvan heeft het hof geoordeeld dat de verdachte bij de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 is gaan verklaren door een toelaatbare mate van misleiding, zonder dat daarbij enige druk op de verdachte is gelegd om een bekentenis af te leggen. Dat oordeel geeft – tegen de achtergrond van wat onder 4.5.3 en 4.5.4 is overwogen en in het licht van wat onder 4.3.2 en 4.3.3 is vooropgesteld – niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat wordt niet anders door de duur van het onderhouden van de (sociale) contacten tijdens het gehele WOD-traject. Verder blijkt in dat verband uit de beoordeling van het hof dat het ten aanzien van het latere gesprek met ‘ [verbalisant 1] ’ op 24 januari 2019 de mate van sturing onacceptabel vond, zodat het die verklaring van het bewijs heeft uitgesloten. De op dit alles gebaseerde conclusie van het hof dat de door de verdachte afgelegde verklaringen die het voor het bewijs heeft gebruikt, niet zijn verkregen in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.5.6
Aansluitend heeft het hof ervan blijk gegeven de betrouwbaarheid van die verklaringen van de verdachte te hebben onderzocht in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting van die verklaringen door de verdachte.Het hof heeft in dat verband allereerst overwogen waarom het ervan overtuigd is dat de verdachte in deze verklaringen “het werkelijke verhaal” heeft verteld en dat dit dus – anders dan door en namens de verdachte naar voren is gebracht – geen verzonnen “broodje aap”-verhaal is. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op het WhatsApp-gesprek tussen de verdachte en ‘ [verbalisant 1] ’ van 17 oktober 2018 en de opgenomen vertrouwelijke communicatie van 27 september 2018 en 17 oktober 2018 tussen de verdachte en zijn vriendin [betrokkene 1] . Voorts heeft het hof verankering van verschillende elementen uit de verklaringen van de verdachte gevonden in objectieve onderzoeksbevindingen in het dossier op grond waarvan het hof heeft geconcludeerd dat wat de verdachte aan ‘ [verbalisant 3] ’ en met name ‘ [verbalisant 1] ’ heeft verteld “aantoonbaar juist” is gebleken. Daarnaast heeft het hof steun gevonden voor deze verklaringen in ander bewijs, te weten de verklaring van de getuige [betrokkene 10] over het naar het buitenland brengen van de telefoon van het slachtoffer en wat is komen vast te staan over het drugstransport van 31 december 2001. Het hierop steunende oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte betrouwbaar zijn en dus voor het bewijs kunnen worden gebruikt, is – mede gelet op wat onder 4.3.6 is vooropgesteld – niet onbegrijpelijk.
4.6
Het cassatiemiddel faalt ook in zoverre.
5. Beoordeling van het zevende cassatiemiddel
5.1
Het cassatiemiddel klaagt over de – hiervoor onder 3.1 weergegeven – bewezenverklaring van feit 2, voor zover die inhoudt dat de verdachte een lijk heeft “verborgen (gehouden)”.
5.2.1
De tenlastelegging van feit 2 is toegesneden op artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘verbergen’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
5.2.2
Artikel 151 Sr, dat is opgenomen in Titel V (Misdrijven tegen de openbare orde) van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht, luidt:
“Hij die een lijk begraaft, verbrandt, vernietigt, verbergt, wegvoert of wegmaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
5.2.3
Artikel 151 Sr bevat een opsomming van de mogelijke, wettige en niet wettige, feitelijke gedragingen waarmee het behoud van het lijk als bewijsmateriaal wordt verhinderd, welke gedragingen elkaar niet steeds hoeven uit te sluiten en uit uiteenlopende handelingen kunnen bestaan (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2841). Het ‘verbergen’ van een lijk als bedoeld in die bepaling ziet ook op het ‘verborgen houden’ daarvan (vgl. HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:321).
5.3
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander het lichaam van het slachtoffer heeft begraven en met beton heeft afgedekt, het na ongeveer twee maanden weer heeft opgegraven, het vervolgens door een shredder heeft gehaald en de resten op een bollenveld heeft uitgestrooid. Het hof heeft verder vastgesteld dat de resten van het lichaam van het slachtoffer niet zijn gevonden. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte samen met een ander een lijk heeft ‘verborgen’ als bedoeld in artikel 151 Sr geeft – mede in het licht van wat onder 5.2.3 is vooropgesteld – niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
5.4
Het cassatiemiddel faalt.
6. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
7. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, A .L.J. van Strien, T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2023.
Beroepschrift 07‑12‑2023
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 22/02728
Betekening aanzegging: 13 oktober 2022
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
gedetineerd te [a-plaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt en S. van den Akker
dossiernummer: D20220280
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 20 juli 2022, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
Inleiding:
Deze zaak betreft de ‘cold case-zaak’ van [slachtoffer] die eind 2001 spoorloos is verdwenen. Naar aanleiding van CIE-informatie is er een WOD-onderzoek (door de verdediging aangeduid als de ‘Mr. Big’-methode) opgestart naar de betrokkenheid van de verdachte bij de doodslag en het wegmaken van het lijk op/van [slachtoffer].
Inhoudsopgave:
In deze schriftuur worden er in totaal 8 middelen voorgesteld. In deze schriftuur is ten behoeve van de leesbaarheid daarvan getracht om herhaling te voorkomen.
Middel I heeft betrekking op de afwijzing van het verzoek tot het horen van undercoveragenten A-4083 ([verbalisant 1]), A-4156 ([verbalisant 3]), B-2784, B2785 en B-2844 alsmede A-4084 ([verbalisant 2]). Dit middel heeft ook betrekking op de latere afwijzing van het voorwaardelijke verzoek tot het horen van undercoveragenten A-4083 ([verbalisant 1]), A-4156 ([verbalisant 3]), B-2784, B2785 en B-2844 alsmede A-4084 ([verbalisant 2]).
Middel II komt op tegen de afwijzing van het hof tot het doen opmaken van een rapport door deskundige Rassin en het horen van Rassin. Dit middel heeft ook betrekking op de latere afwijzing van het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen c.q. horen van Rassin.
Middel III betreft de afwijzing van het hof van de verzoeken van de verdediging tot inzage de brutoverslagen van de CIE/TCI, het journaal van de CIE/TCI, het tactisch journaal in verband met de verklaring van getuige [betrokkene 7]. Dit middel komt ook op tegen de afwijzing van de verzoeken tot het voegen van de CTC-stukken betreffende de WOD-inzet, de journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers en het persoonsdossier van de verdachte waarover het WOD-team beschikte.
Middel IV komt op tegen de afwijzing van het verzoek tot het benoemen c.q. horen van een deskundige op het gebied van anesthesie en de afwijzing van het verzoek tot het horen van de behandelend artsen van de verdachte, waaronder de behandelend huisarts van de verdachte [betrokkene 8] en de behandelend anesthesist van de verdachte.
Middel V klaagt over de reactie van het hof op het verweer van de verdediging dat strekte tot het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de tenlastegelegde feiten.
Middel VI klaagt over het oordeel van het hof dat de gebruikte opsporingsmethode rechtmatig is en dat de resultaten daarvan voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Dit middel valt uiteen in meerdere deelklachten over de verslaglegging, het feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren, de psychische druk c.q. de kwetsbaarheid; de financiële situatie van de verdachte; de mate van misleiding van de verdachte en het bestaan van een verhoorsituatie. In dit middel wordt tevens geklaagd over het verweer van de verdediging inhoudende dat de OVC-gesprekken niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Middel VII klaagt over de bewezenverklaring van het hof van feit 2 en komt op tegen de bewezenverklaring van het verborgen (houden) van het stoffelijk overschot. Het middel behelst tevens de klacht dat hetgeen uit de bewijsmiddelen volgt bezwaarlijk anders kan worden gezien als vernietigen/wegmaken van het stoffelijk overschot welk feit gelet op de aard en het karakter van die gedragingen is verjaard.
Middel VIII klaagt ten slotte over de intrede van de Wet Straffen en Beschermen en de consequenties daarvan voor de verdachte.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 6 en 13 EVRM, 14 IVBPR, 17 Grondwet alsmede 29, 315, 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk. Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat (verkort zakelijk weergegeven) zij het WOD-traject onrechtmatig achtte en onvoldoende wettig bewijs tegen verdachte voorhanden is. Daartoe heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat de processen-verbaal, ook in onderlinge samenhang bezien met de verhoren bij de rechter-commissaris, haar onvoldoende in staat stellen om voldoende gedetailleerd te kunnen onderzoeken en beoordelen of verdachte door misleiding, van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis.
Namens de verdachte zijn in hoger beroep onderzoekswensen ingediend en is onder meer verzocht tot het horen van undercoveragenten A-4083 ([verbalisant 1]), A-4156 ([verbalisant 3]), B-2784, B2785 en B-2844 alsmede A-4084 ([verbalisant 2]) die allen betrokken waren bij het WOD-traject. Daartoe is aangevoerd dat (zeer verkort weergegeven) politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) tegenstrijdig heeft verklaard over de financiële toezeggingen met betrekking tot investeringen in het restaurant in Cambodja en de verdediging hem wil horen over toezeggingen die zijn gedaan met betrekking tot de aankoop van schilderijen, de financiering en investering in het restaurant in Cambodja en de trip naar Portugal ook over de harddrugsverslaving van verdachte teneinde aan te tonen dat het hier gaat om een uiterst kwetsbare verdachte. Aangevoerd is dat door de verklaringen van begeleider B-2784 inhoudende dat verdachte wel degelijk een functie op een boot in Portugal zou krijgen; de verklaring van verdachte dat hij een functie op de boot in Portugal zou krijgen om vals geld te vervoeren en de uitspraken van politioneel informant [verbalisant 1] in de gesprekken met cliënt op 24 januari 2019 dat zij in Portugal ‘goed in de business gaan’ de verdediging van mening is dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris bezijden de waarheid heeft verklaard over wat hij met verdachte zou gaan doen in Portugal zodat de verdediging politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) op dit punt ook aanvullende vragen wenst te stellen. Voorts dient de getuige te worden bevraagd naar aanleiding van de uitlatingen van verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 op de vraag van de voorzitter wanneer verdachte gouden bergen rook en verdachte verklaarde dat dit vanaf de plannen voor Portugal was om de organisatie van [verbalisant 1] te ontmoeten en de verklaring van verdachte:
‘Mij is keihard toegezegd dat ik bakken met geld kon verdienen in Portugal, ik wou [verbalisant 1] aanhouden als vriend, als baas’.
Voorst heeft de verdediging ook verzocht undercover politioneel informant A-4084 ([verbalisant 2]) en de begeleiders B-2784 en B-2785 te horen, waartoe is aangegeven dat deze getuigen kunnen verklaren over de wetenschap van de drugsverslaving van de verdachte en de financiële kant van het WOD-traject.
Het hof heeft ter terechtzitting van 9 november 2021 de onderzoekswensen van de verdediging tot het horen van undercoveragenten A-4083 ([verbalisant 1]), A-4156 ([verbalisant 3]), B-2784, B2785 en B-2844 alsmede A-4084 ([verbalisant 2]) afgewezen. Het hof heeft daartoe overwogen/geoordeeld dat de thema's waarover voornoemde getuigen zouden moeten worden gehoord, in het bijzonder zien op de onderwerpen Cambodja, Portugal en de kwetsbaarheid van verdachte; onder die laatste de gestelde harddrugsverslaving, de penibele financiële situatie van de verdachte en diens vriendin en de gestelde druk die verdachte ondervond in het contact met undercoveragent [verbalisant 1] vallen. Het hof heeft overwogen dat die thema's reeds in eerdere verhoren van de getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest in het bijzijn van de verdediging, waarbij de mogelijkheid aanwezig was om vragen te stellen en het hof — gelet op die achtergrond — het horen als getuige van de verzochte personen niet noodzakelijk geacht, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Nu verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken en de rechtbank daartoe onder meer heeft overwogen dat de door de getuigen opgestelde processen-verbaal, ook in onderlinge samenhang bezien met de verhoren bij de rechter-commissaris, haar onvoldoende in staat stellen om voldoende gedetailleerd te kunnen onderzoeken en beoordelen of verdachte door misleiding van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid, heeft het hof ten onrechte de getuigen niet zelf ter terechtzitting ondervraagd, althans ten onrechte daarbij als criterium het noodzaakscriterium gehanteerd en niet het verdedigingsbelang, althans niet doen blijken daarbij te hebben nagegaan in hoeverre voldaan is aan de eisen van een eerlijk proces, zodat het arrest niet in stand kan blijven.
De afwijzing van het verzoek en het oordeel van het hof is voorts niet althans niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed nu uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst uitgebreid is verhoord en daarbij is ingegaan op het WOD-traject en bij die gelegenheid nieuwe informatie heeft gegeven over zijn contacten met de undercoveragenten (in het bijzonder met [verbalisant 1]) en daarbij heeft verklaard waarom hij was verleid om — zoals hij zelf heeft verklaard — zijn ‘broodje aap-verhaal’ te vertellen, namelijk vanwege de beloofde investering in het restaurant in Cambodja en de reis naar Portugal terwijl de gevraagde getuigen vóór de behandeling in eerste aanleg als getuige zijn gehoord en dus voordat de verdachte zijn verklaring heeft afgelegd. Veel onderwerpen waarover de verdachte ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard, zijn dus niet met zoveel woorden aan de orde gekomen in de verhoren van de getuigen ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris terwijl zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie de getuigen hiermee wenste te confronteren. Dat de thema's reeds in eerdere verhoren van de getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest in het bijzijn van de verdediging, waarbij de mogelijkheid aanwezig was om vragen te stellen is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk zodat het arrest reeds hierom niet in stand kan blijven.
Nadien heeft de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan de betreffende getuigen te horen.
In het arrest heeft het hof de tenlastegelegde feiten bewezen verklaard. In het arrest heeft het hof onder meer de door verdachte tegenover de WOD-functionarissen afgelegde verklaringen voor het bewijs gebruikt. In het arrest heeft het hof het verweer van de verdediging, waarin (verkort weergegeven) is aangevoerd dat niet voldaan is aan de door de Hoge Raad gestelde eisen ten aanzien van de mr. Big methode, verworpen. In het kader van dit middel is onder meer van belang dat het hof in het arrest onder meer heeft gesteld dat het hof uitgaat van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal en dat bijvoorbeeld een latere ondertekening geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de processen- verbaal. Voorts heeft het hof vastgesteld dat in deze zaak de communicatie met de verdachte grotendeels niet auditief dan wel audiovisueel is opgenomen zoals wel door de Hoge Raad wordt vereist en het ook niet (eens) duidelijk is geworden waarom dit is nagelaten. Voorst heeft het hof wel vastgesteld dat verdacht in vergaande mate in het traject is misleid. Ten aanzien van het door verdachte gestelde (vele) geld dat de verdachte in Portugal zou gaan verdienen heeft het hof evenwel geoordeeld dat ‘[verbalisant 1]’ op 16 maart 2020 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij altijd heel oppervlakkig is gebleven over zijn werkzaamheden, dat hij voornamelijk in het buitenland was wegens zijn werk in de offshore sector en dat hij niet met de verdachte heeft gesproken over criminele activiteiten in Portugal. ‘[verbalisant 1]’ zat veel in Portugal, had daar vrienden, werk en plezier. Hij heeft volgens het hof het nooit met de verdachte gehad over welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden, hij vond het leuk een keer de verdachte mee te nemen naar Portugal en het had niets met criminele activiteiten te maken, aldus ‘[verbalisant 1]’ bij de rechtercommissaris. Ten aanzien van deze omstandigheid heeft het hof in het arrest overwogen dat er blijkens de processen-verbaal over de ontmoetingen herhaaldelijk over ‘Portugal’ is gesproken, maar dat dit wordt gerangschikt onder ‘gesprekken van sociale aard’ en dat hieruit niet blijkt dat door ‘[verbalisant 1]’ aan de verdachte is toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen en in ieder geval was een trip naar Portugal niet concreet vóór 20 januari 2019.
De voorwaardelijke getuigen verzoeken heeft het hof afgewezen. Het hof heeft daartoe overwogen/geoordeeld dat de getuigen A-4083, A-4084, B-2784, B-2785 en B-2844 in aanwezigheid van de verdediging zijn gehoord bij de rechter-commissaris en dat tijdens die verhoren de kwesties aan de orde zijn geweest waarover de verdediging deze getuigen thans (opnieuw) wenst te bevragen. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat het hof, gelet op de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gegeven onderbouwing geen aanleiding ziet om terug te komen op de ten aanzien hiervan op 12 november 2021 reeds gegeven beslissing van het hof, terwijl ook overigens de noodzaak tot het opnieuw horen van de genoemde getuigen niet is gebleken.
De afwijzing van die verzoeken is echter niet zonder meer begrijpelijk, nu de verdediging bij het voorwaardelijk verzoek uitdrukkelijk en uitvoerig heeft aangevoerd waarom de getuigen dienen te worden gehoord ten aanzien van onderwerpen waarover de getuigen niet eerder zijn bevraagd.
Zo is ten aanzien van [verbalisant 1] aangevoerd dat er diverse onduidelijkheden bestaan over de uitbetalingen aan verdachte en [betrokkene 1]; niet blijkt wanneer er een nadere betaling is gedaan en het in het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin het noodzakelijk wordt geacht door de verdediging om politieel informant [verbalisant 1] hierover te horen; politioneel informant [verbalisant 1] dien te worden geconfronteerd met de verbatim uitwerkingen van deze telefoongesprekken; over toezeggingen die zijn gedaan met betrekking tot de financiering en investering in het restaurant in Cambodja en de vals geld-boot; over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt en het financieel afhankelijk maken er mogelijk voor zorgt dat een valse bekentenis wordt gecreëerd teneinde een behoorlijke en effectieve mogelijkheid te krijgen om de getuige te (doen) ondervragen op de bovengenoemde onderwerpen waarover de getuige niet eerder is gehoord door de verdediging; over de harddrugsverslaving van de verdachte, nu het niet anders kan dan dat politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) moet hebben geweten dat cliënt voorafgaand aan en tijdens de WOD-inzet verslaafd was aan harddrugs nu de verdediging ervan uitgaat dat het WOD-team voorafgaand aan de inzet wel degelijk wist dat cliënt verslaafd was aan harddrugs en een chronisch geldgebrek had maar dat undercoveragent [verbalisant 1] en zijn begeleiders dit vooralsnog willens en wetens blijven ontkennen omdat men weet dat daarmee de verklaringen van cliënt mogelijk op losse schroeven komen te staan. Voorts is aangevoerd dat [verbalisant 1] op zitting moet worden geconfronteerd met en bevraagd moet worden over de drugsgerelateerde telefoongesprekken en sms'jes van verdachte; over de reis met verdachte naar Portugal, nu de uitspraak van [verbalisant 1] dat zij niet hebben gesproken over criminele activiteiten in Portugal in schril contrast staat met een uitspraak van zijn begeleider (B2785) over wat er aan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1], te weten dat het zou kunnen dat de illusie bij de verdachte gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot en de verdachte meerdere malen heeft verklaard dat [verbalisant 1] hem lekker had gemaakt voor een baan waarbij hij met een boot vanuit Lissabon kon uitvaren naar Engeland om vals geld te smokkelen; over de trip naar Portugal omdat de verdediging van mening is dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de r-c bezijden de waarheid heeft verklaard over wat hij met [verdachte] zou gaan doen in Portugal, nu deze financiële toezegging over Portugal er namelijk toe heeft geleid dat [verdachte] de undercoveragent het broodje Aap verhaal heeft verteld over [slachtoffer] om zo in aanmerking te komen voor de functie op die boot met vals geld teneinde politie informant A-4083 te horen over zijn rol tijdens de inzet met het oog op het in scène zetten van een aantal situaties om [verdachte] te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had, nu de financiële afhankelijkheid, de verslavingsproblematiek en de indruk van een grote mister Big mogelijk voor het creëren van een valse bekentenis heeft gezorgd en er een aantal WOD-opdrachten ontbreken.
De afwijzing van het verzoek ten aanzien van [verbalisant 2] schiet te kort nu de verdediging concreet heeft aangeduid waarover zij moet worden ondervraagd, te weten over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel onder andere in de vorm van financiële beloftes over het investeren in een restaurant in Cambodja voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt en het financieel afhankelijk maken zorgt voor het creëren van een valse bekentenis over de onduidelijkheden over de betaling en het aldus in het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin de verdediging het noodzakelijk acht om politieel informant [verbalisant 2] [verbalisant 1] hierover te horen en het horen van deze getuige van belang voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
Ten aanzien van begeleiders B-2784 en B-2785 is aangevoerd dat deze getuigen moeten worden ondervraagd of er nu wel of niet concrete financiële toezeggingen zijn gedaan aan de verdachte; over de uitlatingen van verdachte op de vragen van de rechtbank op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020, nu de verdediging zich afvraagt af of begeleiders B-2784 en B-2785 hier opdracht toe hebben gegeven nu dit niet in het WOD-dossier op pagina 70 staat aangegeven; er sprake is van diverse onduidelijkheden en over de uitbetalingen aan verdachte en [betrokkene 1], nu uit het dossier niet blijkt wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan verdachte en [betrokkene 1] geeft in tegenstelling tot de opdracht die zij hebben gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785, zodat de verdediging het in het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin noodzakelijk acht B-2784 en B-2785 hierover te horen.
Al het vorenstaande klemt te meer nu door de verdediging expliciet is aangevoerd dat het van belang is dat de zittingsrechter zelf ervan blijk dient te geven op grond van concrete omstandigheden van het geval zelfstandig betrouwbaarheid van de verklaring(en) te hebben onderzocht indien de rechter voor het bewijs gebruik maakt van die verklaringen. Het vorenstaande geldt te meer nu de rechtbank heeft vrijgesproken omdat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
De afwijzing van de voorwaardelijke verzoeken en het oordeel van het hof is niet althans niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed nu uit de verzoeken rechtstreeks volgt dat deze getuigen over al deze onderwerpen niet eerder bij de rechter-commissaris zijn gehoord. Voorts volgt uit het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst uitgebreid is verhoord en daarbij is ingegaan op het WOD-traject en bij die gelegenheid nieuwe informatie heeft gegeven over zijn contacten met de undercoveragenten (in het bijzonder met [verbalisant 1]) en daarbij heeft verklaard waarom hij was verleid om — zoals hij zelf heeft verklaard — zijn ‘broodje aap-verhaal’ te vertellen, namelijk vanwege de beloofde investering in het restaurant in Cambodja en de reis naar Portugal terwijl de gevraagde getuigen vóór de behandeling in eerste aanleg als getuige zijn gehoord en dus voordat de verdachte zijn verklaring heeft afgelegd. Veel onderwerpen waarover de verdachte ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard, zijn dus niet met zoveel woorden aan de orde gekomen in de verhoren van de getuigen ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat en waarom de verklaringen van de undercoveragenten innerlijk tegenstrijdig en inconsistent zijn en in strijd met hetgeen verdachte heeft verklaard en hij de getuigen daarover wenste te ondervragen. Voorts is aangevoerd dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ moet worden geconfronteerd met de nieuwe informatie over het telefoon- en sms-verkeer van verdachte, die pas in hoger beroep aan het dossier is toegevoegd en dus nog niet beschikbaar was tijdens de verhoren van deze getuige bij de rechter-commissaris. Ook ten aanzien van undercoveragent ‘[verbalisant 2] ’is aangevoerd dat de verdediging haar wil confronteren met stukken die pas aan het dossier zijn toegevoegd na het verhoor van deze getuige bij de rechter-commissaris. Voorst is aangevoerd dat de verdediging de B'tjes wenst te confronteren met de in hoger beroep aan het dossier toegevoegde bevindingen over het drugsgebruik van verdachte nu een deel van die gesprekken al uit 2017 dateert, zodat zij hier voorafgaand/tijdens de inzet van het WOD-traject bekend mee moeten zijn geweest.
Het bovenstaande klemt te meer nu een omstreden onderzoeksmethode is gehanteerd waarbij ook nog eens de door wetenschappelijke literatuur en jurisprudentie van de Hoge Raad gestelde voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het auditief dan wel audivisueel opnemen van communicatie met de verdachte grotendeels niet heeft plaatsgevonden terwijl bovendien opgemaakte processen-verbaal betreffende gesprekken met verdachte niet zijn uitgewerkt nu deze gesprekken door verbalisanten zijn aangemerkt als ‘gesprekken van sociale aard’.
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag en betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.
Toelichting
1.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- ‘1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade), in elk geval opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] één of meermalen (door zijn hoofd) geschoten en/of één of meermalen met een houten balk, en/of een ander voorwerp (tegen) het hoofd van die [slachtoffer] (in)geslagen, althans zodanig geweld op die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van hef overlijden te verhelen.’
1.2
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
‘5.3.4. Is er sprake van de ‘Mr. Big-methode’?
Voordat de rechtbank zich kan uitlaten over de toelaatbaarheid van de wijze waarop in deze zaak uitvoering is gegeven aan de stelselmatige informatie-inwinning is het belang om een aantal beschouwingen te wijden aan de ‘Mr. Big-methode’ nu de officieren van justitie en de verdediging van mening verschillen over de vraag of die methode in deze zaak al dan niet is toegepast.
De ‘Mr. Big-methode’ is een in Canada ontwikkelde wijze van opsporing die tot het moment waarop het arrest van 31 juli 2014 van het Supreme Court of Canada in de zaak Her Majesty The Queen v. Nelson Lloyd Hart (verder: Hart) werd gewezen in honderden Canadese strafzaken waarin sprake was van zeer ernstige strafbare feiten met succes was toegepast. Vóórdat het Supreme Court van Canada uitspraak deed in deze zaak leken de mogelijkheden tot het gebruik van de ‘Mr. Big-methode’ nauwelijks begrensd, In de zaak Hart zijn voorwaarden gesteld aan het gebruik van het door toepassing van deze methode verkregen bewijs. Er moet volledigheidshalve op worden gewezen dat de Canadese praktijk en die van een aantal andere Angelsaksische landen waarin toepassing is gegeven aan de methode zich niet zonder meer laat vergelijken met de Nederlandse situatie.
De ‘Mr. Big-methode’ is een opsporingsmethode die zich, zoals in andere WOD-trajecten, kenmerkt door het sluiten en ontwikkelen van vriendschap(pen) tussen een verdachte en één of meer onder dekmantel werkende opsporingsambten(a)ar(en) (in het Engels en verder te noemen: ‘befriending’). De operatie staat in het teken van het bevorderen van een bekentenis.
In de bewoordingen van de advocaat-generaal (AG) Bleichrodt (onderdelen 18–20 van diens conclusie):
- ‘18.
Onderdeel van de methode is dat de op de verdachte uitgeoefende druk om te bekennen wordt opgevoerd. Die druk kan plaatsvinden door herhaaldelijk in te praten, op de verdachte, maar ook door te dreigen dat de verdachte of iemand anders (een ‘vriend’ van de verdachte) uit de organisatie wordt gezet als de verdachte niet bekent. Daarbij wordt veelal aan de verdachte kenbaar gemaakt dat de organisatie de verdachte na een bekentenis kan helpen een gunstige afwikkeling van de strafzaak te bevorderen, bijvoorbeeld door hem een alibi te verschaffen of doordat iemand de schuld op zich neemt voor de verdachte, terwijl de organisatie niets voor de verdachte kan doen in geval de verdachte niet bekent. Ook wordt wel opgemerkt dan wel gesuggereerd dat de organisatie geweld niet schuwt. De verdachte wordt dan bijvoorbeeld geconfronteerd met een lid van de organisatie dat betrokken is geweest bij een vechtpartij of met een mishandeling van het ene lid door het andere lid van de organisatie. Daarbij verdient opmerking dat het gaat om gefingeerde strafbare feiten in het kader van de rónd de verdachte opgezette ‘criminele organisatie’. Die schijn wordt alleen gewekt tegenover de verdachte.
- 19.
Een operatie duurt vaak minimaal enkele maanden. In die periode vinden verschillende ontmoetingen tussen de verdachte en de undercoveragenten plaats. Er wordt veel geïnvesteerd in het ontwikkelen van een ‘vertrouwensband’ met de verdachte. (…)
- 20.
(…) Variaties op de hiervoor geschetste werkwijze zijn uiteraard mogelijk en komen in de praktijk voor.’
In de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat er vanaf het eerste contact tussen de undercoveragenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de verdachte (en zijn vriendin [betrokkene 1]) op de Eindhovense kunstbeurs sprake is geweest van befriending. Dat contact startte aanvankelijk zakelijk en vervolgens werd een gecombineerd zakelijke en vriendschappelijke band opgebouwd. Daarbij ontwikkelde zich gedurende de daaropvolgende 16 maanden de relatie tussen [verbalisant 1] en verdachte zich steeds verder tot een — in ieder geval in de beleving van de laatstgenoemde — intensieve vriendenband. Ook de relatie tussen [verbalisant 2] en verdachtes vriendin ontwikkelde zich in die zin, zij het in beperktere zin.
Dat deze befriending plaatsvond ten aanzien van verdachte en niet ten aanzien van medeverdachte [betrokkene 4] was gelegen in de opvatting van het onderzoeksteam dat de kans van slagen van het traject van informatie inwinning kansrijker zou zijn bij verdachte.
Vastgesteld kan worden dat bij verdachte geen sprake was een legale werkkring en daarmee samenhangende bestaansmiddelen, nauwelijks perspectief bestond op een reguliere baan, er sprake was van schulden en schuldsanering, gebruik van verdovende middelen, de wens van verdachte om met zijn vriendin naar Cambodja te vertrekken en daar een restaurant te kunnen starten, zijn dochter weer te kunnen zien en de suggestie dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in een aantal van deze noden zouden kunnen voorzien. Gedurende dit traject zijn toespelingen gemaakt op een wezenlijk andere en financieel aantrekkelijker toekomst en toekomstig werk en het perspectief op het realiseren van de wens van verdachte om het gedroomde restaurant te kunnen starten. Daarnaast zijn betaalde ‘klussen’ verricht, voorschotten betaald voor toekomstige werkzaamheden, een drietal schilderijen gekocht en is gegeten in horecagelegenheden die (ver) buiten het bereik van de financiële middelen van verdachte en zijn vriendin lagen.
In het kader van traject van stelselmatige informatie is verdachte in contact gebracht met leden van de organisatie van [verbalisant 1] en zijn hem klussen verstrekt met een semidan wel illegaal karakter én is hem duidelijk gemaakt hoe de hiërarchie binnen die organisatie lag en de positie van [verbalisant 1] daarin.
Anders dan gebruikelijk heeft de befriending onmiddellijk plaatsgevonden met [verbalisant 1] de man die verdachte pok meenam bij de ‘klussen’ en vertrouwelijke gesprekken mee voerde. [verbalisant 1] was uiteindelijk ook degene die verdachte confronteerde met (in dit geval CIE-) informatie zoals die zich voordoet in het klassieke Mr. Big-scenario en waarbij verdachte voor een dilemma werd geplaatst zoals hiervoor is beschreven in de conclusie van de AG.
De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de wijze waarop in deze zaak uitvoering is gegeven aan de stelselmatige informatie-inwinning die, zij hij het met enige variatie, in essentie is aan te merken als de toepassing van de ‘Mr. Big-methode’, wat van belang is voor de hierna uit te voeren beoordeling.
5.3.5. Zijn de resultaten van het ‘Mr. Big-traject’ bruikbaar voor het bewijs?
Het beoordelingskader bij de toepassing van de ‘Mr. Big-methode ’ zoals geformuleerd in de rechtspraak van de Hoge Raad.
Het WOD-traject betreft een opsporingsmethode waarbij sprake is van een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte en waarbij tevens gebruik kan worden gemaakt van misleiding. Om die reden is het noodzakelijk dat het WOD-traject grondig en zorgvuldig wordt getoetst. Voor de beoordeling van het verloop van het WOD-traject zoekt de rechtbank aansluiting bij wat de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arresten van 17 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1982 en 1983). Hierin heeft de Hoge Raad uiteengezet hoe het WOD- traject dient te worden getoetst. Van belang is de vraag of aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan, waarbij als uitgangspunt moet worden genomen dat de bijzondere ernst van het misdrijf het WOD-traject rechtvaardigt en dat andere wijzen van opsporing niet voorhanden zijn.
De rechter kan vervolgens voor de vraag komen te staan of de informatie van verdachte niet in strijd met de verklaringsvrijheid is verkregen. De Hoge Raad overweegt hierover in voornoemde arresten als volgt:
‘Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 126j Sv en van de titel waarin zij is opgenomen volgt dat daaronder ook is begrepen het inwinnen van informatie door contacten met de verdachte zelf, terwijl tekst noch geschiedenis van die bepaling steun biedt aan de opvatting dat een dergelijk inwinnen van informatie op voorhand is uitgesloten ten aanzien van een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt.
Het vorenoverwogene neemt niet weg dat toepassing van artikel 126j Sv ten aanzien van een voorlopig gehechte verdachte licht het gevaar in zich bergt dat de verdachte op zodanige wijze feitelijk komt te verkeren in een verhoorsituatie waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken, dat aldus verklaringen worden Verkregen die in strijd met de in artikel 29, eerste lid,- Sv tot uitdrukking gebrachte. en in artikel 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Gelet daarop zal vooreerst bij de toetsing van eén zodanige toepassing van artikel 126j Sv aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit uitgangspunt moeten zijn dat die toepassing eerst in aanmerking komt als de bijzondere ernst van het misdrijf zulks rechtvaardigt en andere wijzen van opsporing redelijkerwijs niet voorhanden zijn.
Indien aan voornoemd uitgangspunt is voldaan kan de rechter voor de vraag komen te staan of informatie van de verdachte niet in strijd met voormelde bepalingen is verkregen.
De beantwoording van die vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de proceshouding die de verdachte met betrekking topt de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht heeft ingenomen en hetgeen zich in het voorbereidend onderzoek voor en gedurende de periode waarin de informant optreedt heeft afgespeeld, de aard en intensiteit van de door de informant ondernomen activiteiten jegens de verdachte, de mate van druk die daarvan jegens de verdachte kan zijn uitgegaan en de mate waarin de handelingen en gedragingen van de informant tot de desbetreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid (vgl. EHRM 5 november 2002, Appl. nr. 48539/99, Allan v. The United Kingdom, NJB 2003, p. 80, nr. 2).
Zowel in het geval dat de rechter bevindt dat de hier bedoelde toepassing van artikel 126j Sv niet strookt met de daaraan op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit te stellen eisen, als in het geval dat de rechter bevindt dat die toepassing wel aan die eisen voldoet, maar tot het oordeel komt dat de verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop in de regel slechts uitsluiting van het bewijs van die verklaringen.
Deze overwegingen zijn, in het bijzonder waar het gaat om de in artikel 29, eerste lid, Sv tot uitdrukking gebrachte en in artikel 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid, tevens van belang in gevallen als de onderhavige, die hierdoor worden gekenmerkt dat door een of meer opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een niet-gedetineerde verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. Ook bij de uitvoering van zo een operatie bestaat immers het gevaar dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terechtkomt waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd.
Ook in deze gevallen moet daarom worden beoordeeld of de in het kader van zo een operatie door de verdachte afgelegde verklaring niet is verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid.’
Om te beoordelen of sprake is van aantasting van de verklaringsvrijheid is het volgens de Hoge Raad van belang om acht te slaan op de volgende aspecten:
- 1.
Het verloop van het opsporingstraject;
- 2.
De proceshouding van verdachte;
- 3.
De mate van druk die in het traject op verdachte is uitgeoefend;
- 4.
De mate en wijze van misleiding binnen het traject;
- 5.
De bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de inhoud van de verklaringen;
- 6.
De duur en de intensiteit van het traject;
- 7.
De strekking en de frequentie van de contacten met verdachte binnen het traject;
- 8.
De in het vooruitzicht gestelde positieve en/of negatieve consequenties als verdachte wel/niet opheldering geeft over bepaalde zaken.
Aangezien het WOD-traject voortvloeit uit een bevel op basis van artikel 126j Sv, is voorts van belang dat de inhoud van dat bevel waar het gaat om de wijze waarop aan dat bevel, uitvoering wordt gegeven en de eventueel nader aan dat bevel verbonden voorwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van verdachte, duidelijk uiteengezet zijn. Dit is van groot belang omdat het de rechter in staat stelt om inzicht te verkrijgen in het concrete verloop van de uitvoering van het WOD-traject en op de interactie van de opsporingsambtenaren met de verdachte. Dit kan door een voldoende nauwkeurige verslaglegging, die inzicht moet geven in het verloop en de uitvoering van de gehele periode en met name een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met verdachte.
Voor zover mogelijk zou de communicatie in het kader van de opsporing auditief of audiovisueel geregistreerd moeten worden.
De rechtbank zal hierna onderzoeken hoe het WOD-traject in deze zaak is verlopen en hoe dat zich verhoudt met het door de Hoge Raad vastgestelde beoordelingskader.
Hoe verliep het contact tussen de undercoveragenten en verdachte?
Het dossier bevat de volgende kenbare informatie over het verloop, duur en intensiteit van het opsporingstraject, de strekking en de frequentie van het contact met verdachte binnen het WOD-traject.
Zoals hiervoor is vastgesteld is in deze zaak op 24 augustus 2017 ten aanzien van verdachte een bevel stelselmatige informatie-inwinning afgegeven teneinde bewijs te verzamelen in het onderzoek naar de ontvoering, moord dan wel doodslag van [slachtoffer]. De undercoveragenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn daarbij in contact getreden met verdachte en zijn vriendin [betrokkene 1]. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] deden zich voor als stel dat een luxe leven leidde. Zij was kunstliefhebster en voedingsdeskundige. Hij was een succesvol persoon in de maritieme wereld die zich eveneens bezighield met het smokkelen van (grote) hoeveelheden (vals) geld.25 De contacten hebben plaatsgevonden in de periode van 27 oktober 2017 tot en met 26 februari,2019, een periode van ongeveer 16 maanden. Uit het WOD- dossier blijkt dat de undercoveragenten voor iedere ontmoeting met verdachte en/of [betrokkene 1] een concrete opdracht ontvingen van hun begeleiders, B-2784 en B-2785. Van ieder contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via WhatsApp), hebben de undercoveragenten een proces-verbaal opgesteld, waarin een beschrijving is opgenomen van wat met verdachte en/of [betrokkene 1] besproken en ondernomen is.
Uit de processen-verbaal van de undercoveragenten, hun begeleiders en de verhoren bij de rechter-commissaris leidt de rechtbank af dat het WOD-traject met betrekking tot de mate van misleiding (voor zover bekend) in grote lijnen als volgt is verlopen:
- —
Op 27 oktober 2017 wordt door [verbalisant 2] het eerste contact gelegd met verdachte op de Dutch Design Beurs te Eindhoven. Daaraan voorafgaand had [verbalisant 2] met [betrokkene 1] gesproken. Zij stond op de Dutch Design Beurs met een stand en [verbalisant 2] deed zich voor als geïnteresseerde. Er werd gesproken over de vakantieplannen van [verbalisant 2] naar Vietnam of Cambodja en of [betrokkene 1] in verband hiermee ook schilderijen op verzoek maakte. [betrokkene 1] gaf aan dat dit geen probleem was en gaf [verbalisant 2] haar visitekaart)é. Verder is er nog gesproken over dat verdachte en [betrokkene 1] mogelijk ook óp vakantie gingen naar Cambodja.
- —
Op 22 januari 2018 heeft [verbalisant 2] gebeld met [betrokkene 1] en maakte zij een afspraak om op maandag 29 januari 2018 bij [betrokkene 1] op de woonboot in [b-plaats] langs te komen om haar kunstwerken te bekijken.
- —
Op 29 januari 2018 waren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] te gast op de woonboot van [betrokkene 1], waar ook verdachte verbleef. Daar werden de kunstwerken van [betrokkene 1] bekeken en werd een schilderij aangekocht voor €1.500. Verder werd er onder meer gesproken over de in Thailand woonachtige dochter van verdachte en over een restaurant in Cambodja dat verdachte en [betrokkene 1] wilden overnemen, om in haar buurt te kunnen zijn.
- —
Op 6 februari 2018 brachten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een bezoekje op de woonboot, om het aangekochte schilderij op te halen. [betrokkene 1] gaf aan op de vraag van [verbalisant 2] hoe zij en verdachte het restaurant in Cambodja wilden financieren, dat zij nog geen idee hadden op welke wijze. Verdachte gaf [verbalisant 1] zijn telefoonnummer en hij en [betrokkene 1] werden uitgenodigd om bij [verbalisant 1] op bezoek te komen in zijn woning in [c-plaats].
In de periode van 9 februari 2018 tot en met 1 maart 2018 hebben er diverse WhatsApp contacten plaatsgevonden tussen verdachte en [verbalisant 1] óver het gekochte schilderij.
- —
Op 2 maart 2018 bezochten [betrokkene 1] en verdachte [verbalisant 1] op ‘zijn’ woonadres in [c-plaats]. [verbalisant 2] die elders woonde was daarbij ook aanwezig. Er is onder meer gesproken over het restaurant in Cambodja dat € 125.000 zou kosten. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gaven aan dat zij mogelijk wilden investeren in dit restaurant.
- —
In de periode van 3 maart 2018 tot en met 15 maart 2018 is er WhatsApp contact geweest tussen verdachte en [verbalisant 1] over nieuwe schilderijen en het restaurant in Cambodja. Er werd afgesproken elkaar te zien op 20 maart 2018.
- —
Op 20 maart 2018 zijn verdachte en [betrokkene 1] thuis bezocht door [verbalisant 1]. Er werd door [verbalisant 1] aan verdachte voorgesteld om samen op pad te gaan. Verder is er nog gesproken over het restaurant in Cambodja. Verdachte en [betrokkene 1] toonden een presentatie waarin onder meer het financiële plaatje met betrekking tot de overname van het restaurant in Cambodja was opgenomen. [verbalisant 1] gaf aan dat hij de week. daarop zou weten of hij verdachte en [betrokkene 1] € 5.000 kon lenen ten behoeve van een aanbetaling. Deze € 5000 zou zo snel mogelijk betaald moeten worden aan de huidige huurder van het restaurant als zekerheidsstelling zodat hij de inboedel van het restaurant niet aan een ander zou verkopen. Via WhatsApp werd de presentatie door [betrokkene 1] ook met [verbalisant 2] gedeeld.
- —
Op 26 maart 2018 heeft verdachte via WhatsApp contact opgenomen met [verbalisant 1]. Hij vroeg naar het gevoel van [verbalisant 1] met betrekking tot de plannen voor de aankoop van het restaurant in Cambodja. Via WhatsApp werd afgesproken elkaar te zien op 27 maart 2018.
- —
Op 27 maart 2018 ontvingen verdachte en [betrokkene 1] [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de woonboot. Er is gesproken over de financiering van het restaurant in Cambodja. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gaven aan dat zij [betrokkene 1] en verdachte nu niet konden helpen en laatstgenoemde vroeg of hij en [verbalisant 1] nog samen op pad zouden gaan. Verder werd er onder meer gesproken over de financiële situatie van verdachte en [betrokkene 1].
- —
Op 30 maart 2018 heeft verdachte via WhatsApp contact opgenomen met [verbalisant 1]. Hij gaf aan dat het restaurant in Cambodja reeds verkocht was en vroeg of [verbalisant 1] nog altijd geïnteresseerd was om te investeren in een ander project in dat land. [verbalisant 1] gaf aan enthousiast te blijven maar voorlopig niet bij zijn geld te kunnen.
- —
In de periode van 3 april 2018 tot en met 11 april 2018 ontving [verbalisant 1] van verdachte berichten waarin hij aangaf een nieuw project op het oog te hebben in Cambodja en vroeg of [verbalisant 1] het wilde laten weten als hij een helpende hand nodig had. Er werd afgesproken dat verdachte op 12 april 2018 mee zou gaan naar Drenthe om maritieme- en duikspullen weg te brengen.
- —
Verdachte en [verbalisant 1] ontmoetten elkaar op 12 april 2018 op de woonboot en gingen vervolgens samen op pad voor de ‘klus’ in Drenthe. Zij arriveerden om 14:00 uur in Hoogeveen. Daar werd verdachte voorgesteld aan undercoveragent A-4130 in wiens garagebox spullen waren gelegd. Omstreeks 14:15 uur zijn verdachte en [verbalisant 1] weer in de auto van laatstgenoemde gestapt richting [b-plaats]. Tijdens de rit gaf [verbalisant 1] aan dat A-4130 verstand had van diamanten en bitcoins. [verbalisant 1] gaf voorts aan dat hij een contact had die bij de politie werkt en dat, als er een probleem zou zijn, hij dit kon laten checken.
- —
In de periode van 12 april 2018 tot en met 28 april 2018 hebben er diverse WhatsApp gesprekken van sociale aard plaatsgevonden tussen verdachte en [verbalisant 1]. Tijdens een van de gesprekken liet [verbalisant 1] weten dat hij aan het werk was in Portugal. Via WhatsApp werd afgesproken elkaar te gaan zien op 9 mei 2018.
- —
Op 9 mei 2018 heeft [verbalisant 1] met verdachte en [betrokkene 1] gedineerd bij een restaurant nabij de woonboot. Er werd door verdachte gesproken over een kroketterie die hij in Cambodja wilde beginnen en over geld dat hij de laatste weken had verdiend met wiettransporten naar België. Verder is er door verdachte nog gesproken over personen die op zoék waren naar een manier om geld en staafjes naar Engeland te vervoeren. Hierop gaf [verbalisant 1] aan alleen zaken te doen met mensen uit zijn eigen netwerk.
- —
In de periode van 14 mei 2018 tot en met 13 juni 2018 heeft [verbalisant 1] diverse telefonische contacten met verdachte gehad. Er zijn bérichten over en weer gestuurd over de knieoperatie die verdachte had ondergaan en naar aanleiding van deze operatie heeft [verbalisant 1] op 6 juni 2018 een bloemetje en flesjes bier bij verdachte in [b-plaats] langsgebracht. Tijdens/een telefoongesprek van 9 juni 2018 nodigde [verbalisant 1] verdachte en [betrokkene 1] uit voor een diner met hem en [verbalisant 2] bij het [hotel 1] hotel in Amsterdam.
- —
[verbalisant 1], [verbalisant 2], verdachte en [betrokkene 1] ontmoetten elkaar op 14 juni 2018 bij de [horecagelegenheid] in Amsterdam en gingen vervolgens samen naar het [hotel 1]. Er werd onder meer gesproken over de toekomst in Nederland of in Cambodja. Op verzoek van verdachte, die veel pijn aan zijn been had, is het diner omstreeks 23:50 uur beëindigd. De kosten van deze horecabezoeken zijn door [verbalisant 1] voldaan.
- —
In de periode van 15 juni 2018 tot en met 13 juli 2018 hebben er diverse WhatsApp contacten plaatsgevonden tussen verdachte en [verbalisant 1]. Er zijn onder meer berichten uitgewisseld over de beëindiging van [betrokkene 1]s uitkering en over verdachte die in verband met zijn knie niet kon werken en te kampen had met wondroos. Via WhatsApp gaf [verbalisant 1] op 27 juni 2018 aan dat hij mogelijk werk had voor verdachte.
- —
Op 10 juli 2018 werd op bevel van de officier van justitie OVC-apparatuur in de woonboot van verdachte en [betrokkene 1] in [b-plaats] geplaatst. Op 12 juli 2018 werd op bevel van de officier van justitie OVC-apparatuur in het voertuig van [verbalisant 1], een Mercedes-ML, geplaatst.
- —
Op 13 juli 2018 ging [verbalisant 1] naar de woonboot om twee schilderijen te kopen van [betrokkene 1] voor een bedrag van € 2.500. [verbalisant 1] gaf aan dat verdachte in de toekomst wel voor hem kon werken, maar dat verdachte dan moest stoppen met de wiettransporten. Met verdachte werd onder meer gesproken over open- en eerlijkheid. [verbalisant 1] gaf aan dat hij altijd onder de radar was gebleven en dit graag zo wilde houden. Verder werd er onder meer gesproken over Portugal.
- —
In de periode van 13 juli 2018 tot en met 11 september 2018 heeft via WhatsApp en telefonisch contact plaatsgevonden tussen verdachte en [verbalisant 1] over sociale onderwerpen, zoals bijvoorbeeld de vakantie van [verbalisant 1]. [verbalisant 1] heeft in dat verband op 17 augustus 2018 enkele filmpjes naar verdachte gestuurd, gemaakt vanaf een zeilboot op zee. Ook is er een ontmoeting geweest op 8 augustus 2018 tussen verdachte en [verbalisant 1] op de woonboot, waarbij onder meer is gesproken over Portugal en de kroketterie in Cambodja.
- —
Op 18 september 2018 heeft [verbalisant 1] geappt met verdachte. Hij vroeg of verdachte die vrijdag (21 september 2018) een klusje kon doen. Ze spraken aftop de woonboot.
- —
Verdachte en [verbalisant 1] ontmoetten elkaar op 21 september 2018 op het woonadres van verdachte en gingen vervolgens op pad voor een klus. Verdachte en [verbalisant 1] zijn in de auto van laatstgenoemde gestapt richting het Noorden. [verbalisant 1] werd rond 12:30 uur gebeld door undercoveragent A-4156, die zich later naar verdachte toe Voorstelde als [verbalisant 3]. [verbalisant 1] gaf verdachte aan dat de klus niet doorging omdat hij [verbalisant 3] moest ophalen bij NS-station Breukelen. [verbalisant 3] was op de vlucht, omdat er iets fout was gelopen bij een klus waarvoor hij opdracht van [verbalisant 1] had gehad. [verbalisant 1] gaf aan verdachte aan dat hij mee mocht omdat hij nü bij de organisatie hoorde en hij [verbalisant 3] in dat verband toch zou ontmoeten, maar dat als hij er zich niet lekker bij voelde hij bij een treinstation kon worden afgezet. Verdachte gaf aan dat hij mee wilde. [verbalisant 3] werd vervolgens opgehaald bij het station in Breukelen. In de auto werd [verbalisant 3] aangesproken op zijn gedrag door [verbalisant 1]. [verbalisant 3] is daarop door [verbalisant 1] in het bijzijn van verdachte naar een ‘safe house’ in Hoofdorp gebracht. [verbalisant 1] heeft aldaar aangekomen de auto verlaten en liet [verbalisant 3] en verdachte een moment alleen in de auto. Tijdens dit moment vertelde verdachte [verbalisant 3] dat hij ook weleens had moeten vluchten. Verdachte gaf, op de vraag van [verbalisant 3] waarom, aan dat hij dit niet kon zeggen omdat hij daarvoor TBS kon krijgen. Nadat [verbalisant 3] was afgezet zijn verdachte en [verbalisant 1] naar de woonboot in [b-plaats] gereden. [verbalisant 1] heeft verdachte € 300 betaald voor de klus. Daarnaast kreeg verdachte een prepaid telefoon van [verbalisant 1] voor het zakelijke contact.
- —
Op 25 september 2018 werd de in de woning van verdachte en [betrokkene 1] in [b-plaats] geplaatste OVC-apparatuur ingeschakeld. Op 27 september 2018 werd de in de auto van [verbalisant 1] geplaatste OVC-apparatuur ingeschakeld.
- —
Op 26 september 2018 heeft [verbalisant 1] contact opgenomen met verdachte en is er een afspraak gemaakt voor een klus op donderdagmiddag 27 september 2018. Op 27 september 2018 zijn verdachte en [verbalisant 1] in de auto van laatstgenoemde gestapt en zijn zij naar [a-plaats] gereden. [verbalisant 1] gaf aan verdachte aan dat hij wilde weten hoe het zat met het verhaal dat verdachte aan [verbalisant 3] had verteld, omdat hij geen risico's wilde lopen. Verdachte vertelde daarop aan [verbalisant 1] dat hij ongeveer twintig jaar geleden had moeten vluchten in verband met een ripdeal en zijn betrokkenheid bij de in verband hiermee doodgeschoten ripper. In [a-plaats] liet [verbalisant 1] verdachte achter in de auto op het parkeerterrein van het [hotel 3] hotel met de opdracht op een pakketje te passen. [verbalisant 1] heeft verdachte voor deze klus een bedrag van € 300 betaald.
- —
In de periode van 1 oktober 2018 tot en met 13 oktober 2018 hebben er diverse WhatsApp gesprekken van sociale aard plaatsgevonden tussen verdachte en [verbalisant 1]. Voorts is er op 10 oktober 2018 een ontmoeting geweest tussen [verbalisant 1], [verbalisant 2], [betrokkene 1] en verdachte, waarbij op de woonboot van [betrokkene 1] is gebarbecued.
- —
Op 16 oktober 2018 heeft [verbalisant 1] verdachte thuis in [b-plaats] opgehaald en zijn ze samen naar een locatie in de buurt van de woonboot gegaan om te praten’. In de geparkeerde auto van [verbalisant 1] is onder meer gesproken over het inperken van risico's en in dit verband vroeg [verbalisant 1] verdachte om details met betrekking tot zijn opmerking over de doodgeschoten ripper. Verdachte legde vervolgens een gedetailleerde verklaring af waarin hij zichzelf en medeverdachte [betrokkene 4] heeft belast en aangaf dat het slachtoffer [slachtoffer] was. Verder is er door verdachte nog gesproken over dat hij, omdat hij zijn huur moest betalen, toch weer wiettransporten ging doen.
- —
Op 30 oktober 2018 vond een WhatsApp contact plaats tussen verdachte en [verbalisant 1] en is er een afspraak gemaakt voor een klus op 1 november 2018. Op 1 november 2018 zijn verdachte en [verbalisant 1] in de auto van laatstgenoemde naar Meerkerk gereden. In Meerkerk moest verdachte een USB overhandigen aan undercoveragent A-4165. Door A-4165 werd verteld dat de USB belangrijke informatie bevatte om geld op een bepaalde manier weg te (kunnen) zetten. [verbalisant 1] heeft verdachte voor deze klus een bedrag van € 300 betaald.
- —
In de periode van 6 november 2018 tot en met 5 december 2018 hebben er diverse WhatsApp gesprekken van sociale aard plaatsgevonden en zijn foto's en video's over en weer toegezonden tussen verdachte en [verbalisant 1].32 Via WhatsApp werd afgesproken elkaar te zien op 6 december 2018.
- —
Op 6 december 2018 ontving verdachte [verbalisant 1] op de woonboot. Er werd door verdachte gesproken over dat hij was gestopt met het koerieren van wiet. Verder is er nog gesproken over Portugal. [verbalisant 1] heeft verdachte € 300 betaald als voorschot voor toekomstig werk, omdat deze krap bij kas zat, en hem als kerstpakket een fles whisky gegeven.
- —
In de periode van 10 december 2018 tot en met 10 januari 2019 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [verbalisant 1] en verdachte over sociale onderwerpen. Voorts hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op woensdagmiddag 19 december 2018 gedineerd met verdachte en [betrokkene 1] in het eetcafé [horecagelegenheid 2] te Heusden. Tijdens het diner is er onder meer gesproken over Cambodja en op welke termijn laatstgenoemden daar naartoe wilden. [verbalisant 1] heeft verdachte een bedrag van € 450 als voorschot gegeven in verband met toekomstige klussen.
- —
Op 11 januari 2019 heeft [verbalisant 1] verdachte thuis opgehaald in verband met een klus. Verdachte en [verbalisant 1] zijn omstreeks 14:00 uur in de auto van laatstgenoemde gestapt en zijn zij naar Utrecht gereden. Daar ontmoetten zij [verbalisant 3]. Er moest een man worden aangepakt die schulden had bij [verbalisant 1]. Verdachte ging met [verbalisant 3] mee voor de uitvoering van die opdracht. De betreffende man, undercoveragent A-4180, werd gedwongen zijn waardevolle spullen af te geven. Verdachte bracht hem daarna, in strijd met de afspraak, naar [verbalisant 1]. [verbalisant 1] heeft verdachte vervolgens voor deze klus een bedrag van € 200 betaald.
- —
Op 20 januari 2019 heeft [verbalisant 1] via WhatsApp contact opgenomen met verdachte. Hij vroeg of verdachte een kopie van zijn paspoort wilde sturen in verband met het boeken van een te ondernemen trip.
- —
Op 23 januari 2019 heeft [verbalisant 1] contact opgenomen met verdachte en is er een afspraak gemaakt voor donderdag 24 januari 2019. Op 24 januari 2019, heeft [verbalisant 1] verdachte thuis opgehaald en zijn ze samen naar een locatie gegaan om te praten. In de geparkeerde auto van [verbalisant 1] is verdachte geconfronteerd met dossiergegevens waarover [verbalisant 1] kon beschikken en die strijdig waren met verdachtes lezing over de gang van zaken rond de dood van [slachtoffer]. Verdachte gaf vervolgens zeer omstandig aan dat zijn verhaal over [slachtoffer] de waarheid was.
- —
Op 26 februari 2019 is verdachte aangehouden en heeft [verbalisant 2] [betrokkene 1] thuis bezocht. [betrokkene 1] gaf aan op de vraag waarom verdachte was aangehouden, dat zij had gehoord dat het om moord/doodslag ging maar dat zij hier niets van wist.
De rechtbank concludeert dat er in deze periode van 16 maanden zeer regelmatig contactmomenten zijn geweest waarvan tenminste 22 ontmoetingen. De rechtbank stelt vast dat de relatie tussen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] enerzijds en verdachte en [betrokkene 1] anderzijds een opbouw kent in de frequentie en de aard van het contact. Waar het contact aanvankelijk vooral zakelijk begint tussen [verbalisant 2] en [betrokkene 1], bouwt de relatie zich — met name tussen verdachte en [verbalisant 1] — op tot een vriendschappelijk en later ook zakelijk contact, waarbij details over het privéleven van verdachte aan bod komen en in toenemende mate een vertrouwensband lijkt te ontstaan. Ter zitting heeft verdachte onder meer verklaard dat de relatie vriendschappelijk was en spreekt hij over vriend. Als hem concreet gevraagd wordt hoe hij [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zag, zegt hij dat ze goede bekenden waren.
Op een gegeven moment wordt verdachte, zoals uit het voorgaande blijkt, ook gevraagd om klusjes voor [verbalisant 1] te doen, waarvoor verdachte tot vier keer toe een geldbedrag (driemaal € 300 en eenmaal € 200 per klus) wordt betaald. Daarnaast ontvangt verdachte twee keer een voorschot voor toekomstig werk (van € 300 en € 450) en een fles whisky van [verbalisant 1]. Tevens neemt [verbalisant 1] verdachte viermaal mee uit eten (in sommige gevallen vergezeld door [verbalisant 2] en [betrokkene 1]), waarbij voor het diner in het [hotel 1] een bedrag van € 570 werd betaald. Daarnaast zijn ook drie kunstwerken van [betrokkene 1] aangekocht, voor bedragen van respectievelijk (voor één schilderij) € 1.500 en (voor twee schilderijen) € 2.500.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de frequentie van de contacten op het standpunt gesteld dat er meer contactmomenten zijn geweest dan uit het dossier blijkt en geverbaliseerd zijn. Ook is de verslaglegging volgens verdachte niet overeenkomstige de werkelijke gang van zaken opgesteld en op zijn minst genomen onvolledig weergegeven. Voor zover verdachte zich hiermee op het standpunt stelt dat de undercoveragenten die de processen-verbaal van het WOD-traject hebben opgesteld een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven en er sprake is van opzettelijk valselijk opgemaakt processen-verbaal, stelt de rechtbank voorop dat zij in beginsel uitgaat van de juistheid van wat in de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal is gerelateerd. Van grove nalatigheid of van het opzettelijk onjuist verbaliseren is de rechtbank niet gebleken. Het standpunt van is de verdediging is voorts op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van frequentie of de weergave van de contacten zoals beschreven in de processen-verbaal in het WOD-dossier.
De proceshouding van verdachte tijdens en na afloop van het WOD-traject
Over de proceshouding van de verdachte merkt de rechtbank het volgende op. Vastgesteld kan worden dat verdachte tot het moment van de inzet van het WOD-traject nooit in dit dossier is gehoord. Binnen het WOD-traject heeft verdachte tijdens een drietal ontmoetingen met [verbalisant 1], te weten op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019, voor het eerst gesproken over de toedracht van de dood van [slachtoffer] en zijn betrokkenheid bij die dood.
In de fase na het WOD-traject heeft verdachte zich nadrukkelijk op zijn zwijgrecht beroepen, omdat hij naar eigen zeggen geen vertrouwen meer had in de politie en het openbaar ministerie. Hij heeft echter wel twee handgeschreven brieven aan de rechtbank overgelegd tijdens eerdere zittingen en één handgeschreven brief aan de rechter-commissaris. In die brieven stond onder meer het volgende:
‘Ik wil voor de duidelijkheid gezegd hebben dat ik de heer [slachtoffer] niet heb vermoord. Ik heb echt helemaal niets met zijn vermissing te maken (…) Ik hoorde dat [slachtoffer] met de noorderzon was vertrokken of dood was en dat [betrokkene 3] daar achter zou zitten. Daar heb ik toen bij undercover [verbalisant 1] mijn eigen draai aan gegeven met als resultaat dat broodje-aapverhaal (…) Hij (de rechtbank begrijpt: [verbalisant 1]) kwam met een verhaal over Portugal waarbij ik vals geld kon gaan vervoeren met een boot (…) [verbalisant 1] gaf mij de indruk dat ik dan wel een keiharde bikkel moest zijn als ik die baan wilde (…) Ik heb hem dat broodje-aapverhaal over [slachtoffer] op de mouw gespeld want daarmee zou ik dan indruk op hem kunnen maken.’
En
‘[verbalisant 1] spiegelde mij een leven voor waar ik alleen maar van had kunnen dromen. Hij deed zich voor als een grote professionele crimineel die handelde in vals geld en cryptomunten. Maar hij wilde alleen met mij werken als ik hem kon bewijzen dat ik een bikkelharde man was die voor protectie kon zorgen (…) Iedere keer moest ik hem bewijzen dat ik gemeen kon zijn en dat ik vroeger ook gemeen was. Zo kan ik dan kans maken op een beloning en ik maakte kans om bij zijn professionele organisatie te mogen en veel geld te verdienen. Het was veel stoerdoenerij van beide kanten. Dat was van mijn kant ook niet zo moeilijk, want ik ben al heel mijn leven iemand die dingen verzint en dingen groter maakt dan dat ze zijn.’
en
‘Met het geld dat undercover [verbalisant 1] mij gaf kon ik mijn hoofd net boven water houden. Eerst beloofden hij en [verbalisant 2] mij en [betrokkene 1] 2 ton voor een restaurant in Cambodja (…) Ik wilde dat graag om uit de financiële puinhoop te kunnen ontsnappen en daarnaast kon ik daar dan mijn dochter zien die in Thailand woont (…) Toen de investering van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet doorging kwam [verbalisant 1] met een verhaal dat ik niet hem mee kon gaan naar Portugal om vals geld te gaan vervoeren met een boot. Ik moest hem mijn paspoort op sturen en hij zou de vliegtickets voor ons betalen (…) Ik moest voor hem een gevaarlijke man spelen om een kans te maken op die 2 ton op dat restaurant in Cambodja. En later die klussen in Portugal te krijgen (…) Doordat undercoveragent [verbalisant 1] mij onder druk hééft gezet ben ik hem onzin gaan verkopen.’
De rechtbank stelt vast dat verschillende pogingen zijn ondernomen door de politie en de rechter-commissaris om verdachte naar aanleiding van deze brieven aanvullende vragen te stellen. Het doel hiervan was om inzicht te verkrijgen in hoe verdachte de relatie met [verbalisant 1] heeft ervaren, of hij zich geïntimideerd of onder druk gesteld heeft gevoeld en waar dit volgens verdachte uit zou blijken. Verdachte heeft echter op geen enkele vraag antwoord willen geven, omdat hij zijn verhaal alleen bij de rechtbank wilde vertellen.
Ter terechtzitting van 8 december 2020 heeft verdachte uiteindelijk verklaard dat hij een vriendschappelijke relatie met [verbalisant 1] had opgebouwd. Hij gaf ook aan dat hij onder de indruk van [verbalisant 1] was. Hij kreeg namelijk het idee dat [verbalisant 1] de baas was van een internationale organisatie waarbinnen veel geld werd verdiend en dat hij, als onderdeel van deze organisatie, dan ook veel geld zou gaan verdienen. Verder had hij het idee gekregen dat [verbalisant 1] en de mensen die voor hem werkten, geweld niet schuwden. Om die reden heeft verdachte zich naar eigen zeggen stoerder en gevaarlijker voorgedaan dan hij eigenlijk is. Verdachte heeft uitgelegd dat hij dit deed met het doel om te stijgen binnen de organisatie van [verbalisant 1]. Het verhaal dat hij aan [verbalisant 1] vertelde heeft zich in het hoofd van verdachte zo ontwikkeld omdat [verbalisant 1] onder meer dezelfde voornaam had als [slachtoffer] en zowel [verbalisant 1] als [slachtoffer] een connectie hadden met kunst. [verbalisant 1] was gelinkt aan kunst via zijn interesse in de schilderijen van [betrokkene 1] en [slachtoffer] omdat hij degene is geweest die destijds is veroordeeld voor de roof in het Van Gogh museum. Verder heeft verdachte zich voor wat betreft de doodsoorzaak laten inspireren door verschillende films, zoals Schatjes en Fargo. Zodoende heeft verdachte realiteit en fantasie gekoppeld, wat geresulteerd heeft in het broodje aap verhaal: dat hij samen met [betrokkene 4] [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
In hoeverre is verdachte misleid tijdens het WOD-traject?
De rechtbank stelt voorop dat WOD-trajecten zich kenmerken door het verkrijgen van informatie door het misleiden van het subject. Voor de effectiviteit van deze opsporingsmethode is dit tot op zekere hoogte noodzakelijk, om het vertrouwen van verdachte te winnen en te kunnen behouden.
Vastgesteld kan worden dat in dit WOD-traject sprake is geweest van vergaande misleiding door de undercoveragenten. Zo hebben zij, naast het aannemen van een valse identiteit, een strafbaar feit nagebootst (de afpersing van een van de undercoveragenten) en verdachte laten geloven dat [verbalisant 1] zich bezighield met een organisatie die op zijn minst genomen openstond voor het plegen van strafbare feiten waarbij geld kon worden verdiend. Vervolgens hebben zij verdachte voorgehouden dat hij deel uit zou kunnen maken van dit samenwerkingsverband. Daarbij heeft [verbalisant 1] zichzelf voorgedaan als een man die een luxe leven leidde en veel geld verdiende. Zo reed [verbalisant 1] in een dure auto, betaalde hij voor verdachte en [betrokkene 1] een diner in een met een Michelinster bekroond restaurant in het [hotel 1] hotel, heeft hij verdachte meerdere malen geldbedragen voor klusjes gegeven en stuurde hij verdachte bijvoorbeeld vakantiefoto's en filmpjes, zogenaamd gemaakt vanaf een luxe zeilboot.
[verbalisant 1] heeft met verdachte voorts de mogelijkheid besproken tot het investeren in het restaurant in Cambodja en later ook over de mogelijkheid om aan een grotere klus mee te werken in Portugal. De rechtbank zal op een later moment nader ingaan op deze twee onderwerpen.
De mate van (psychische) druk die op verdachte is uitgeoefend
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte door de misleiding tijdens de gesprekken dan wel ontmoetingen onder onredelijke grote druk heeft gestaan. De mate van misleiding zoals hierboven is weergegeven, maakt het WOD-traject naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf genomen nog niet onrechtmatig. Dit kan anders zijn, indien blijkt dat het WOD-traject een dusdanige (psychische) druk op verdachte heeft gelegd dat hij hiermee in relevante mate in zijn keuzevrijheid is beperkt.
De rechtbank neemt hierbij in overweging dat van een kwetsbaar subject, in de zin dat verdachte door zijn leeftijd of een beperking minder goed in staat was weerstand te bieden aan de misleiding door de undercoveragenten, niet is gebleken. Wel zijn er naar het oordeel van de rechtbank aanwijzingen dat verdachte, die eerder kampte met een zware harddrugsverslaving en in ieder geval nog steeds softdrugs gebruikte, mogelijk nog in zekere mate afhankelijk was van verdovende middelen. Ook is de rechtbank gebleken dat verdachte zich in een financieel penibele situatie bevond. De rechtbank betrekt dit in haar beoordeling.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling de processen-verbaal van de undercoveragenten en hun begeleiders nauwkeurig bestudeerd en daarbij ook de aanvullende informatie uit de verhoren bij de rechter-commissaris betrokken. De rechtbank stelt ten eerste vast dat de processen-verbaal op geen enkele wijze blijk geven dat undercoveragent [verbalisant 1] tot een gewelddadige criminele organisatie behoorde, zoals door verdachte herhaaldelijk is gesteld. Desgevraagd hoe bij verdachte de indruk is ontstaan dat [verbalisant 1] een gewelddadige crimineel was, heeft verdachte steeds verklaard dat de processen-verbaal geen volledige weergave geven van de gesprekken tussen hem en [verbalisant 1]. Op dit punt heeft de rechtbank reeds, geoordeeld dat zij uitgaat van de juistheid van de processen-verbaal, zodat dit verweer niet slaagt. Ook het eerst ter zitting door hem geschetste subjectieve gevoel dat verdachte, mits hij over lijken zou gaan, binnen afzienbare termijn toegelaten zou worden tot de gewelddadige criminele organisatie van [verbalisant 1], maakt dit niet anders. Immers heeft verdachte, ook na herhaaldelijk doorvragen van de rechtbank, niet met voorbeelden kunnen onderbouwen hoe hij zich onder druk gezet heeft gevoeld door [verbalisant 1] en waarom [verbalisant 1], die steeds benadrukte zo weinig mogelijk aandacht op zichzelf te willen vestigen, geïnteresseerd zou zijn in een gewelddadige ‘werknemer’. Kortom: ondanks dat de rechtbank op meerdere manieren en herhaaldelijk heeft geprobeerd om inzicht te verkrijgen in hoeverre verdachte zich daadwerkelijk (psychisch) onder druk gesteld voelde, is van een ontoelaatbare mate van beïnvloeding door het WOD-traject niet gebleken.
De rechtbank merkt in dit verband op dat het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om prof. dr. Rassin als deskundige te horen, wordt afgewezen. Het is aan verdachte om eerst met duidelijke verklaringen te komen over hoe hij zich onder druk gezet heeft gevoeld en wat dit met hem heeft gedaan. Zonder een nadere, uiteenzetting aan de kant van verdachte kan de deskundige immers niet toetsen in hoeverre de druk op verdachte zijn keuzevrijheid heeft beïnvloed.
Zijn de door verdachte tijdens het WOD-traject afgelegde verklaringen over de toedracht van de dood van [slachtoffer] beïnvloed door de undercoveragenten?
Tijdens het WOD-traject zijn door verdachte een aantal voor hem zeer belastende uitspraken gedaan, waarin hij voorzien van een aanzienlijk aantal details vertelt over hoe hij, samen met medeverdachte [betrokkene 4], [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en wat vervolgens heeft plaatsgevonden. Zoals eerder uiteengezet, is van belang of verdachte — zónder dat hij hier wetenschap van heeft — in een feitelijke verhoorsituatie terechtkomt, terwijl de waarborgen van formeel verhoor (in het bijzónder de cautie) ontbreken. De undercoveragent is niet als opsporingsambtenaar bekend bij verdachte, en mag dus ook geen vragen stellen of verdachte op dusdanige wijze sturen in zijn verklaring dat hij in feite een verhoor aan het verrichten is.
De belastende verklaringen van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019, hebben allen plaatsgevonden in de auto van [verbalisant 1]. Met OVC-apparatuur zijn de gesprekken in zijn geheel opgenomen. In het dossier bevindt zich een letterlijke uitwerking van deze communicatie, zodat de rechtbank in staat is om te toetsen of en zo ja, in welke mate sprake is van ontoelaatbare bemoeienis met de verklaring dóór de [verbalisant 1].
De rechtbank stelt voorop dat 21 september 2018 het startmoment was van de fase waarin verdachte belastende informatie is gaan delen met de undercoveragenten. Uit de door de undercoveragenten opgemaakte processen-verbaal van hun contacten met verdachte blijkt dat verdachte die dag spontaan en zonder dat hem daarna werd gevraagd, richting [verbalisant 3] verklaarde dat hij ook wel eens had moeten vluchten.
De rechtbank heeft oog voor de sfeer die op dat moment in de auto moet hebben geheerst. Aan verdachte was voorgehouden dat [verbalisant 3] onderdeel was van de organisatie van [verbalisant 1]. Verdachte was duidelijk gemaakt dat [verbalisant 3] op de vlucht was, omdat er iets fout was gelopen bij een klus. Dat verdachte zodoende ook over vluchten begon, vindt de rechtbank niet opmerkelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte niet onder druk gezet of op andere wijze gemanipuleerd door [verbalisant 3] om op deze wijze te verklaren. Verdachte heeft er zelf voor gekozen om zijn verhaal te delen.
Anders dan de verdediging concludeert de rechtbank evenmin dat op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 sprake is geweest van ongeoorloofde druk of dwang of dat de undercoveragenten zodanig sturend hebben gehandeld dat dit de verklaringsvrijheid van verdachte heeft aangetast.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de inhoud van de uitgewerkte auditieve registraties, in samenhang bezien met de verslaglegging van de undercoveragenten, blijkt dat de undercoveragenten weliswaar enigszins sturend zijn geweest als het gaat om het aan de orde stellen van de thematiek, maar hieruit blijkt tevens dat verdachte degene is die als eerste sprak over moord en over [slachtoffer]. De rechtbank verwijst daarbij in het bijzonder naar de volgende passages in de naar aanleiding van de OVC opgestelde schriftelijke verslagen:
‘27 september 2018:
[verbalisant 1]: Zooo … Ik heb van de week wel uitgebreid met [verbalisant 3] gesproken. Wat… die vertelde een verhaal ofzo …? Ik moet toch effe aan jou vragen zo … eeeh … een verhaal over … hij vertelt dus over Kreta ofzo en datje daar hebt ondergedoken gezeten, op de één of andere manier… (…)
[verbalisant 1]: Ja en wat… hij vertelde iets met TBS. … n.t.v … in eerste instantie ga ik dan een beetje in de hoijzers … met TBS, dat zou ik dan het liefste willen weten, in plaats van [verbalisant 3] natuurlijk.
[verdachte]: Ik eeeh. Ik moest gewoon effe weg. (…)
[verdachte]: Eeeh … er was iets eeh iets geript… aan de overkant… best wel hevig … n.t.v. (…)
[verdachte]: Nou … n.t.v. hebben we foutje(?)… n.t.v. … (…)
[verbalisant 1]: He? Oh … kan je beter effe weg zijn … (…)
[verbalisant 1]: Wat hebben … Wat voor actie is dat geweest?
[verdachte]: … schieten … auto …
[verbalisant 1]: Oh?
[verdachte]: En in de schredder. (…)
[verbalisant 1]: Maar je zegt afgeknald én begraven en daarna opgegraven?
[verdachte]:, ; , ’
[verbalisant 1]: Dat is al lang…is dat lang geleden?
[verdachte]: ….al 25 jaar
16 oktober 2018
[verbalisant 1]: Ik heb wat vragen ff voor eeehh, zaken natuurlijk. Over die knakker die koud gemaakt. is. Ik heb alles op een rijtje gezet en wat nagevraagd. Ik wil toch wat meer dingen weten om zeker te weten dat ik geen ehh risico's loop en jij ook niet. In principe natuurlijk he, moeten we geen eehhh. Als jou wat overkomt, moetje mij niet mee willen sleuren. Ik probeerde schade helemaal te beperken dus dan moet ik het wel. (…)
[verbalisant 1]: Ja, ik doe het liever … voorkomen is veel beter dan genezen natuurlijk. Wat jij hebt geflikt dat zou ik misschien niet eens durven heel respect hoor, dat wel. Maar dat zit niet in mij ofzo maar ik wil wel voorkomen dat ik er gelazer mee krijg. Dus dan moeten we wel even kijken welke risico's zijn er en wat kan er nog een keer terug komen maar daar heb je zelf ook weleens over nagedacht ook? Ik denk datje daar maandenlang over nagedacht hebt?
[verdachte]: Daar ben ik echt heel goed mee bezig geweest, [verbalisant 1]at. Dat hebben we heel goed gedaan. En desnoods rijdt ik met je naar mijn ouwe partner.
[verbalisant 1]: Wie weten ervan?
[verdachte]: Eén
[verbalisant 1]: Je was totaal met z'n tweeën dus? Je was totaal met z'n drieën, alleen de derde die is er niet meer? … Hoe heette die gozer?
[verdachte]: [verbalisant 1]. Hij heet ook [verbalisant 1].
[verbalisant 1]: Dat meen je. Ik ben toch niet achterlijk zeker? Te kutten. …Oké, oké. (…)
[verdachte]: Hij was Surinamer. Hij heeft vroeger die van Gogh roof gedaan. (…)
[verbalisant 1]: Ja. Oké. En waarom. We werd natuurlijk door anderen door ehh de eigenaar van de 20 kilo verwacht dat je hem af zou maken.
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Mmm hoe is dat gegaan dan? (…)
[verdachte]: Een terrein in Halfweg. (…)Enne daar heb ik hem door zijn kop geknald. (…)
[verbalisant 1]; Ja dat ken ik wel. Dat is vlakbij mij. Heb jij hem door zijn kop geschoten?
[verdachte]: Mm. En de eerste was een ketser. Die ketste af op zijn leren jas. Munitie nat. (…)
[verdachte]: Toen hebben we eerst met een bobcatje hem ehh begraven, beton opgegooid. Toen dachten we dat iemand het wist. Hebben we hem eruit gehaald en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[verbalisant 1]: Vandaar datje hem opgegraven hebt. Als het onder de grond ligt, laatje het liggen. Een bobcat? Heb je die gehuurd?
[verdachte]: Ja. (…)
[verbalisant 1]: En beton erover gegooid? Dat was ook nog wat werk toch? (…)
[verdachte]: En ik had er ook zuur over gegooid. Allemaal niet geholpen. Uiteindelijk opgetakeld.
[verdachte]: Ehh toen dachten we dat iemand het wist en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[verbalisant 1]: Ja, opgegraven?
[verdachte]: Ja. (…)
[verbalisant 1]: Ja maar voor het vershredderen. Waar heb je dat gedaan. Waar heb je hem uitgesmeerd? …
[verdachte]: Op een boerenland.
[verbalisant 1]: Gewoon een boerenland ergens? Ben je nog weleens terug geweest?
[verdachte]: Tussen de bloembollen.
[verbalisant 1]: De bloembollen? In Zeeland?
[verdachte]: Nee.
[verbalisant 1]: Daar staan de meeste bloembollen.
[verdachte]: Nee, Noord wij kerhout. (…)
[verdachte]. Liever had ik dat niet gedaan, maar goed. Het is op mijn pad gekomen.
[verbalisant 1]: Nee, daarom en ik weet het nou. Ik vind het harstikke fijn datje het vertelt want ik heb natuurlijk zelf ook damage control.
De rechtbank merkt op dat er een zekere opbouw in de vraagstelling zit, naarmate verdachte meer vertelt aan [verbalisant 1]. Zo wordt er op 27 september 2018 in eerste instantie voornamelijk gereageerd op wat verdachte verklaart en wordt verdachte meegenomen in zijn eigen verhaal. Op 16 oktober 2018 is te lezen dat verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld, zoals voornoemde passages eveneens aantonen. Hoewel dit gesprek in toenemende mate aspecten vertoont van een verhoor, is de rechtbank van oordeel dat van een onacceptabele wijze van sturen en ongeoorloofde bemoeienis met de inhoud van de verklaring van verdachte, niet is gebleken. De rechtbank is van oordeel dat dit soort vragen ook binnen een ‘normaal gesprek’ gesteld konden worden. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat undercoveragent [verbalisant 1] hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde en dat verdachte op bepaalde momenten binnensmonds sprak.39 Ook de opmerkingen van [verbalisant 1] dat hij aan damage control doet, vindt de rechtbank niet ongeoorloofd, aangezien [verbalisant 1] dit pas benoemt nadat verdachte al heeft prijsgegeven dat hij [slachtoffer] heeft gedood.
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank ziet dat de druk op verdachte in het gesprek van 16 oktober 2018, afgezet tegen het gesprek van 27 september 2018, gestaag werd opgevoerd door de undercoveragenten. Zo werden de vragen — die gesteld werden naar aanleiding van de antwoorden die verdachte gaf — indringender. In het gesprek dat volgde op 24 januari 2019 is de druk vervolgens nog verder opgevoerd.
Uit het proces-verbaal van begeleiding van 24 januari 2019 volgt dat [verbalisant 1] de volgende opdracht heeft ontvangen van zijn begeleiders B-2785 en B-2844:
‘Op donderdag 24 januari 2019 gaven wij, verbalisanten, aan A-4083 de volgende opdracht:
- •
Haal [verdachte] op bij de woonboot voor een klus.
- •
Bevraag [verdachte] dieper over hetgeen hij heeft verklaard met betrekking tot zijn betrokkenheid bij het-levensdelict waarover hij eerder sprak.
Het doel van deze opdracht was om in het kader van het genoemde onderzoek, informatie in te winnen over de mogelijke betrokkenheid van de hierboven genoemde verdachte, bij de in het bevel genoemde strafbare feiten.’
Gekozen is om verdachte op 24 januari 2019 te confronteren met CIE-informatie over het onderzoek. Bij de rechter-commissaris heeft begeleider B-2844 hierover verklaard dat deze informatie aan verdachte is voorgehouden om hem hiermee te confronteren. De begeleiders wilden hier mee bereiken dat verdachte zich ervan bewust was, dat als er eventueel een probleem zou zijn, [verbalisant 1] hem erbij zou kunnen helpen. Begeleider B-2785 heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat deze CIE-informatie aan verdachte is voorgehouden om nog een keer terug te kunnen komen op het onderwerp van het strafbare feit. Deze CIE- informatie was voorhanden en kon goed worden gebruikt door het onderzoeksteam.
Dat de vraagstelling op 24 januari 2019 indringender wordt komt — onder meer — tot uiting in de volgende passages in het naar aanleiding van het OVC-gesprek opgestelde schriftelijke verslag:
‘[verbalisant 1]: Nou de plannen die ik had voor vanmiddag gaan niet door maar dat komt misschien een andere keer nog wel. Maar ik heb vanochtend effe wat opgehaald bij iemand. Dat was die waar ik het over had he via mijn contact bij de kit.
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Ik zal je zo wel effe wat laten lezen. (…)
[verbalisant 1]: Aan de ene kant heb je een goed verhaal. Weetje…dat over die moord dan he. Die gozer die je overhoop gepompt hebt. (…)
[verbalisant 1]: Nee he, maar ik ben harstikke blij met je he want wij hadden het over vertrouwen. Vertrouwen, eerlijkheid en zeker nu je meegaat naar Portugal. En ik denk dat daar gewoon goed in de business gaan. Alleen het verhaal klopt op driekwart enne want er loopt nog geen onderzoek maar er is wel… Mensen hebben wel erover gesproken. (…)
[verdachte]: Wie heeft dat dan verklaard joh …
[verbalisant 1]: Ja dat staat daar niet bij natuurlijk dat is allemaal van die gasten van …
[verdachte]: Wat the fuck.
[verbalisant 1]: … van die hoe heet het van die Criminele inlichtingen dienst natuurlijk die ehh
[verdachte]: Mijn naam…
[verbalisant 1]: Was nou bijna alles waar want, het laatste stukje want eigenlijk vindt ik dit een aannemelijk want…Ja dit aannemelijk en de laatste keer dat ik dat van die shredder gezien heb dat was volgens mij in een of andere horrorfilm. En ik vond het van jouw fantastisch. Ik vond het wel een mooi verhaal hoor daar niet van hoor maar nu heb ik dit gelezen en denk ik dan eigenlijk was het te fantastisch. En voor jouw… voor jouw, jij bent geen amateur. Jij gaat niet met eén lijk uit een auto en dan onderdelen eruit hobbelen. Dat doe jij helemaal niet.
[verdachte]: Dit klopt helemaal niet. (…)
[verbalisant 1]: Kijk als wij alles weg kunnen poetsen. Alles weg kunnen poetsen. Als wij kunnen … hee prima kijk dat gaat nooit meer gevonden worden of het ligt er wel ergens wij zorgen dat het nooit meer gevonden wordt. Hee dan ben jij voor mij … voor mij is het dan klaar.
[verdachte]: het gaat nooit meer gevonden worden.
[verbalisant 1]: Dat van die shredder?
[verdachte]: Ja
[verbalisant 1]: Ja maarja … ik ga nog is een keertje lezen hoor. Ik vindt het niet leuk om hier mee te komen he want ik zit hier net zo goed mee. Vanochtend echt effe zitten denken. Wat moet ik hier nou godverdomme mee.
[verdachte]: Zo ja…
[verbalisant 1]: Want ik zou je natuurlijk meenemen in mijn wereld en die hebben wel wat gezien maargoed, Dan zou ik echt wat laten zien en dan wil ik gewoon 100 procent achter staan dat jij gewoon veilig bent voor mij. Dat er geen risico is ok niet voor jezelf. Dat wil ik gewoon niet want ik blijf al zo een tijd onder de radar. (…)
[verbalisant 1]: En dan denk je van het was een fantastisch verhaal geweest van de shredder he als jij je effe in mij verplaatst dan zou je ook twijfels hebben van kom op. Die veraaier staat nu op papier die van alles hebben geluld en die hebben wel alles bij het rechte eindje eigenlijk alleen het laatste detail eigenlijk van wat is er met dat lijk gebeurd.
[verdachte]: Dat klopt niet. (…)
I: Ja joh als jij zegt dat het niet klopt dan klopt het niet. Alleen dan moeten wij even lenig naar af en dan gaan wij er eens ernstig over nadenken en Portugal eventjes óp de langere baan schuiven. Dan komt er nog wel wat natuurlijk maar eventjes terug naar af.’
Naast het feit dat het gesprek over [slachtoffer] op 24 januari 2019 niet op initiatief van verdachte heeft plaatsgevonden maar is gestart door verdachte actief met CIE-informatie te confronteren (dat wil zeggen: door het hem direct voor te houden), is de vraagstelling door [verbalisant 1] zowel indringend als sturend. De rechtbank is van oordeel dat tegen de achtergrond van voornoemde passages bezien, de grens van het toelaatbare is overschreden. Aan verdachte is immers meegedeeld dat zijn naam voorkomt in het politiesysteem en daar in verband wordt gebracht met [slachtoffer]. Ook liet [verbalisant 1], om de druk op verdachte verder op te voeren, weten dat verdachte hierdoor, en meer specifiek omdat er hiaten zaten tussen de dossierinformatie en verdachtes verklaring, een mogelijk risico voor de organisatie vormde. Vervolgens is verdachte meegedeeld dat de hem beloofde zakenreis naar Portugal in verband met dit mogelijk risico niet doorging. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank op ongeoorloofde wijze druk uitgeoefend op verdachte, waardoor hij feitelijk in een verhoorsituatie is geplaatst waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken.
Tussenconclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het gesprek van 24 januari 2019, anders dan de gesprekken van 27 september en 16 oktober 2018, moet worden uitgesloten van het bewijs omdat dit gesprek in strijd met de verklaringsvrijheid van verdachte heeft plaatsgevonden en hiermee een inbreuk is gemaakt op de rechten van verdachte zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid Sv en artikel 6 EVRM.
Voldoende nauwkeurige verslaglegging
Verdachte heeft gedurende de zittingsdagen herhaaldelijk aangegeven dat hij een vriendschappelijke en vooral zakelijke omgang met [verbalisant 1] is blijven nastreven omdat [verbalisant 1] bij hem de indruk heeft gewekt dat hij interesse had om te investeren in het restaurant in Cambodja en later ook gesprekken met verdachte heeft gehad over de mogelijkheid om samen zaken te doen in Portugal. De rechtbank stelt vast dat de onderwerpen Cambodja en Portugal voor verdachte een belangrijke stimulans zijn geweest om de relatie met [verbalisant 1] te verdiepen en te behouden, wat uiteindelijk heeft geleid tot het delen van verdachtes verhaal over de dood van [slachtoffer]. Door [verbalisant 1] is meerdere malen benadrukt dat hij eerlijk moet zijn over het verhaal, omdat [verbalisant 1] onder de radar wilde blijven en hij aan damage control probeerde te doen.
Zoals ook door de Hoge Raad is benadrukt in de eerdergenoemde arresten van 17 december 2019, dient de rechtbank voor de beoordeling van het verloop van het WOD-traject en de rechtmatigheid hiervan te beschikken over een voldoende nauwkeurige verslaglegging van alle handelingen en gesprekken die in het kader van dit traject hebben plaatsgevonden.
Met het oog hierop is de rechtbank van oordeel dat de verslaglegging op deze punten beperkt is geweest. Daarbij neemt de rechtbank echter wel in aanmerking dat tijdens een inzet geen, althans zeer beperkt mogelijkheid is om aantekeningen te maken van alles wat gebeurt en wordt gezegd. De verslaglegging is dus per definitie achteraf, waarbij het niet verwonderlijk is dat niet alle details en exacte bewoordingen kunnen worden gereproduceerd. Dit heeft evenwel niets te maken met een feilbaar menselijk geheugen. Onderdeel van de taak van undercoveragenten als [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is namelijk het onthouden van belangrijke en relevante zaken in de communicatie. Met deze wetenschap nemen zij deel aan de communicatie en zijn zij zich bewust hiervan, zodat deze later geverbaliseerd kunnen worden. Dat over het verloop van gebruikelijke dagelijkse bezigheden en gesprekken over koetjes en kalfjes geen uitgebreid verslag wordt gedaan, kan de rechtbank dan ook op zichzelf begrijpen en doet als zodanig niet af aan de nauwkeurige' verslaglegging. Daarbij blijft van belang dat ook ten aanzien van de meer ‘triviale’ onderdelen van de gesprekken alleen door een nauwgezette verslaglegging van dit traject inzicht kan worden verkregen in de — zeker bij een langlopend traject als het onderhavige — de ontwikkeling en de dynamiek van de interactie en relatie tussen de verdachte en de undercover-agenten.
De rechtbank is gebleken dat informatie die essentieel is geweest voor de richting van het onderzoek niet altijd tot in detail in de processen-verbaal is opgenomen. Zo geven de processen-verbaal slechts in summiere en algemene bewoordingen aan op welke wijze de (start-) communicatie over Cambodja en Portugal is verlopen, waardoor de dynamiek van de interactie en in samenhang daarmee de gewekte verwachtingen met betrekking tot deze onderwerpen niet te abstraheren zijn. Evenmin zijn er, een enkele uitzondering daargelaten, auditieve óf audiovisuele registraties gemaakt van de communicatie over deze onderwerpen. Dit terwijl de investering in Cambodja en de zakenreis naar Portugal, als de twee grote beloftes, cruciaal waren voor het aangaan en de ontwikkeling van de relatie tussen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] enerzijds en verdachte en [betrokkene 1] anderzijds en de toekomst van laatstgenoemden. Hoewel de gesprekken die betrekking hebben op de dood van [slachtoffer] met OVC- apparatuur zijn opgenomen en later woordelijk zijn uitgewerkt, is dit niet het geval voor de gesprekken niet betrekking tot de onderwerpen Cambodja en Portugal. Deze gesprekken zijn slechts opgesomd in verschillende processen-verbaal, terwijl het technisch gesproken zeer wel mogelijk moet zijn geweest om ook de gesprekken waarin deze onderwerpen aan bod zouden komen, met OVC-apparatuur op te nemen. Nu ook de processen-verbaal die zien op de ontmoetingen waarbij zowel [verbalisant 2] (en andere undercoveragenten) als [verbalisant 1] aanwezig waren op onderdelen verschillen onderstreept dit de noodzaak én het belang van een auditieve en/of zo mogelijk audiovisuele registratie. De rechtbank merkt in dit verband op dat gesprekken over het investeren in het restaurant in Cambodja al vanaf februari 2018 ter sprake is gekomen, terwijl de OVC-apparatuur pas in juli 2018 is geplaatst en het nog eens twee maanden duurde voordat de OVC-apparatuur (in september 2018) daadwerkelijk werd ingeschakeld.
Het laatste is overigens ook van belang bij de ontmoeting met [verbalisant 3], het vluchtende lid van [verbalisant 1]s organisatie, op 21 september 2018 en het gesprek in de auto tussen [verbalisant 1], [verbalisant 3] en verdachte en vervolgens het gesprek tussen laatstgenoemden in de auto bij het ‘safe house’. Dit gesprek vormde de aanzet voor de daaropvolgende gespreken van 27 september en 16 oktober 2018. Ten tijde van het gesprek van 21 september 2018 was de apparatuur in de auto nog niet ingeschakeld. Pas na dit gesprek is hiertoe overgegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank doet deze gang van zaken af aan de nauwkeurige verslaglegging, waardoor het voor de rechtbank moeilijk te toetsen is in welke mate verdachte zou zijn beïnvloed door deze onderwerpen om zijn verhaal te doen. Steun voor dit oordeel ziet de rechtbank ook in de navolgende passage van de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (2014A009):
‘De officier van justitie zal het strafdossier op een dusdanige wijze moeten samenstellen dat de rechtbank en de verdediging in staat zijn om het totale verloop van het onderzoek naar behoren te kunnen controleren. Daarnaast zal de rechtbank de rechtmatigheid van de bewijs verkrijging moeten kunnen beoordelen en of de beginselen van behoorlijke procesorde in acht zijn genomen bij de uitvoering van de opsporingshandelingen. Ook zal de rechtbank zich een oordeel moeten kunnen vormen omtrent de kwaliteit van het bewijs. Verder moet informatie die essentieel is geweest voor de start en de richting van het onderzoek (met het oog op de verantwoording van dat onderzoek) voldoende duidelijk in de processtukken zijn gerelateerd (…) De officier van justitie mag bij het samenstellen van het strafdossier rekening houden met bijzondere belangen, zoals de bescherming van de veiligheid van mensen en de afscherming van methodieken en middelen. Deze belangen kunnen een minder gedetailleerde verantwoording rechtvaardigen. Dit mag er echter niet toe leiden dat de rechtbank aan de hand van het samengestelde strafdossier niet meer kan beoordelen of de opsporing overeenkomstig de relevante rechtsregels heeft plaatsgevonden.’
Tegen de achtergrond van het voornoemde bezien concludeert de rechtbank dat de processen-verbaal, ook in onderlinge samenhang bezien met de verhoren bij de rechter-commissaris, haar onvoldoende in staat stellen om voldoende gedetailleerd te kunnen onderzoeken en beoordelen of verdachte door misleiding, van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid.
Conclusie
Al het-voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet volledig kan beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Daarbij is in ieder geval wel vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwarende elementen uit het gehele WOD-traject van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de rechtmatigheid van een aantal cruciale onderdelen van dit traject onvoldoende te beoordelen zijn.’
1.3
Op 29 oktober 2021 heeft de raadsman van de verdachte, mr. V.R.C. Schukrula, advocaat te Amsterdam, per e-mail (met in de bijlage een document) aan het Hof zijn onderzoekswensen doen toekomen. De onderzoekswensen luiden onder meer als volgt:
‘Verzoek VIII
De verdediging verzoekt u om politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]} als getuige te mogen horen ter terechtzitting gedurende de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak.
De Hoge Raad heeft aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen, en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.
Er bestaan diverse, onduidelijkheden over de uitbetalingen aan cliënt en zijn partner [betrokkene 1]. Zo wordt erin het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1].30 Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600/-. Uit het WQD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer de politioneel informanten [verbalisant 1] en/of politioneel informant [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan cliënt en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785.31 In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk om politieel informant [verbalisant 1] hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment.
De verklaringen van politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) over financiële toezeggingen welke hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd staan diametraal tegenover zijn eigen whatsappgesprek met cliënt van 26 maart 2018 en de telefoongesprekken welke cliënt op 26 maart 2018 met familieleden heeft gevoerd over de deposit/vooruitbetaling waarbij cliënt er kennelijk van overtuigd was dat politioneel informant [verbalisant 1] de volgende dag met de beloofde deposit/vooruitbetaling van € 5.000,- op de proppen zou komen. De verdediging wil politioneel informant [verbalisant 1] graag confronteren met de verbatim uitwerkingen van deze telefoongesprekken.
Het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een financieel gewin/voordeel voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt, zorgt mogelijk voor bet creëren van een valse bekentenis. Voorts wenst de verdediging hem te horen over de bedragen van € 125.000/C 200.000,- die politioneel informant [verbalisant 1] cliënt in het vooruitzicht zou hebben gesteld.
In de optiek van de verdediging begonnen de concrete financiële toezeggingen van politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) met een deposit voor de aankoop van het restaurant in Cambodja en eindigen deze met de belofte dat cliënt in Portugal een boot met vals geld zou mogen varen vanuit Lissabon naar Engeland waarmee cliënt veel geld zou kunnen verdienen.
De verdediging wenst politioneel informant [verbalisant 1] dus te horen over toezeggingen die zijn gedaan met betrekking tot de aankoop van schilderijen, de financiering en investering in het restaurant in Cambodja en de trip naar Portugal.
De verdediging heeft hieronder in een schema duidelijk gemaakt dat politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) tegenstrijdig heeft verklaard over de financiële toezeggingen met betrekking tot investeringen in het restaurant in Cambodja.
()
Gezien de telefoongesprekken tussen [verdachte] en zijn familie is het undercoveragent [verbalisant 1] kennelijk niet gelukt om weg te blijven van het toezeggen van een aanbetaling van € 5.000 euro.
Naar aanleiding van onder meer de bovenstaande uitlatingen acht de verdediging bet noodzakelijk dat politioneel informant A-4083 wordt gehoord over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt.
De verdediging geeft er de voorkeur aan om deze getuige te horen ter zitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak zodat het Hof zich een eigen impressie kan vormen van de waarde van de verklaringen van politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]).
De verdediging wenst politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) ook te horen over de harddrugsverslaving van cliënt. Dit om aan te tonen dat het hier gaat om een uiterst kwetsbare verdachte.
De verdediging wenst ook A-4084 ([verbalisant 2]) en de begeleiders B-2784 en B-2785 te horen over de harddrugsverslaving van cliënt.
Gezien het feit dat de politie, voorafgaand aan de WOD-inzet, onderzoek heeft gedaan naar de sociale media van cliënt en de telefoon van cliënt al voor de WOD- inzet onder de tap lag kan het niet anders zijn dan dat politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) moet hebben geweten dat cliënt voorafgaand aan en tijdens de WOD-inzet verslaafd was aan harddrugs. De hoeveelheid drugsgerelateerde sms- en telefoongesprekken van [verdachte] zijn zo talrijk dat het niet geloofwaardig is dat een undercoveragent die zich in het leven moet nestelen van zijn target, in casu [verdachte], niet vooraf op de hoogte wordt gesteld van de gebruiken eh gewoontes van zijn doelwit.
Het op dit punt ter terechtzitting horen van politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) en de overige getuigen is van belang omdat de verdediging wil aantonen dat cliënt, onder andere vanwege zijn harddrugsverslaving, een kwetsbare verdachte is en de verdediging gaat ervan uit dat het WOD-team voorafgaand aan de inzet wel degelijk wist dat cliënt verslaafd was aan harddrugs en een chronisch geldgebrek had maar dat undercoveragent [verbalisant 1] en zijn begeleiders dit vooralsnog willens en wetens blijven ontkennen omdat men weet dat daarmee de verklaringen van cliënt mogelijk op losse schroeven komen te staan.
De verdediging kan zich niet voorstellen dat de politie wel de beschikking had over de sms'jes en telefoongesprekken van cliënt waaruit blijkt dat hij voor november 2017 en tijdens de WOD-inzet verslaafd was maar dat dit de undercoveragenten en hun begeleiders niet bekend Was. De verdediging wenst politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) op zitting te confronteren mét de drugsgerelateerde telefoongesprekken en sms'jes van cliënt en hem hierover te bevragen.
Politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) heeft bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020 het volgende verklaard:
‘U vraagt mij of ik voorafgaand aan de inzet op de hoogte was van de verslavingsproblematiek van [verdachte]. Nee, Of ik ook niet op de hoogte was van zijn slechte gezondheid? Nee. Dat hij medicijnen gebruikte? Nee, behalve dan dat [verdachte] tijdens ons contact pijnstillers nam voor zijn versleten knie. De operatie werd uitgésteld. Verder gebruikte [verdachte] hasjolie, óm in slaap te kunnen vallen. U vraagt mij of ik op de hoogte was van hun financiële situatie voorafgaand aan de inzet. Nee, U vraagt mij of ik met [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot heb gesproken over de investering in Cambodja. Jazeker. Dat gesprek is niet opgenomen.’
Ook naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4083, A-4084 ([verbalisant 2]) en de begeleiders B-2784 en B-2785 worden gehoord over de financiële situatie en harddrugsverslaving van cliënt. Cliënt verklaarde tijdens de inhoudelijke behandeling d.d. 8 december 2020:
‘Vlak voordat [verbalisant 1] mij kwam ophalen, rookte ik crack en dronk ik een drankje. Ik deed dit uit het zicht van [betrokkene 1].’
Ook verklaart cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 dat hij op 9 mei 2018 waarschijnlijk speed heeft aangeboden aan [verbalisant 1].
‘Waarom ik [verbalisant 1] een envelopje speed aanbood? Zo ben ik. Ik deel altijd alles. Bier drink ik ook nooit alleen.’
De verdediging acht het noodzakelijk dat ook op grond van het bovenstaande politioneel informant A-4083 én begeleiders worden gehoord om aan te tonen dat zij op de hoogte waren van de verslavingsproblematiek van cliënt. De verdediging wenst politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) op de inhoudelijke zitting te confronteren met de drugsgerelateerde telefoongesprekken en sms'jes van cliënt en de uitlatingen van cliënt op de inhoudelijke zitting van 8 december 2020 en hem hierover te bevragen.
Politioneel informant A-4083 horen over de reis met [verdachte] naar Portugal
De verdediging wenst politioneel informant A-4083 voorts te horen over de reis met cliënt naar Portugal.
Op 16 maart 2020 heeft politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) in zijn tweede verhoor bij de rechter-commissaris het volgende verklaard: over de trip naar Portugal:
‘Ik zou [verdachte] meenemen naar Portugal om vrienden te bezoeken en leuke dingen te doen. Ik ben altijd heel oppervlakkig gebleven over mijn werkzaamheden. Ik was voornamelijk in het buitenland vanwege mijn werk in de offshore sector. Wij hebben niet gesproken over criminele activiteiten in Portugal.’
‘Op vragen van mr. Lonterman: U vraagt mij welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden Worden. Dat heb ik niet uitgelegd. Ik zat veel in Portugal, ik had daar vrienden, werk en plezier. Ik heb het nooit expliciet met [verdachte] gehad over welke vrienden er ontmoet zouden worden. Of er een speciale reden was dat ik alleen met [verdachte] zou gaan? Dat was puur uit sociaal oogpunt Wegingen heel vriendschappelijk met elkaar om. ik vond het leuk om hem een keer mee te nemen, het had niets met criminele activiteiten te maken.’
Deze uitspraak van politioneel informant [verbalisant 1] staat in schril contrast met een uitspraak van zijn begeleider (B2785) over wat er aan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1]:
‘U houdt voor dat [verbalisant 1] aan [verdachte] vroeg om het paspoort voor een trip naar Portugal. [verdachte] en [verbalisant 1] zouden samen naar Portugal gaan, maar dat is niet doorgegaan. U Vraagt mij of de trip een illusie was of dat het echt door zou gaan. Illusie, we denken meestal een paar stappen vooruit. Dit haakje is door [verdachte] zelf gegeven, omdat hij affiniteit met boten had. Dat is waar gemeenschappelijke interesses elkaar vinden. Wat voor trip het zou zijn? [verdachte] zou mogelijk een functie als kok op een boot kunnen krijgen. U houdt mij voor dat de illusie bij [verdachte] gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met dé boot. Dat kan, daar durf ik niet volmondig ja of nee op te zeggen.’
Politioneel informant [verbalisant 1] heef het dus over een gezellig vakantietripje terwijl begeleider B2785 het heeft over een functie dié [verdachte] op een boot in Portugal zou kunnen krijgen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting meerdere malen verklaard dat [verbalisant 1] hem lekker had gemaakt voor een baan waarbij hij met een boot vanuit Lissabon kon uitvaren naar Engeland om vals geld te smokkelen.
De verdediging heeft de indruk dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris zeker niet het achterste van zijn tong heeft laten zien.
Dat er in Portugal wel sprake van ‘business’ was en geen ‘pleasure’ blijkt alleen al uit een appje van politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) aan [verdachte] op 20 november 2018:
()
Voorts bevat het dossier nog een hele sterke aanwijzing dat [verdachte] de waarheid spreekt over de boot in Portugal en het vals geld.
Op pagina 190 en 191 van het procesdossier staat het volgende weergegeven in een gesprek van 24 januari 2019 tussen cliënt en politioneel informant [verbalisant 1] over het vermeende ombrengen van [slachtoffer]:
()
Door de verklaringen van begeleider B-2784 inhoudende dat cliënt wel degelijk een functie op een bobt in Portugal zou krijgen, de verklaring van cliënt dat hij een functie op de boot in Portugal zou krijgen om vals geld te vervoeren en de uitspraken van politioneel informant [verbalisant 1] in de gesprekken met cliënt op 24 januari 2019 dat zij in Portugal ‘goed in de business gaan’ is de verdediging van mening dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris bezijden de waarheid heeft verklaard over wat hij met cliënt zou gaan doen in Portugal. Derhalve wenst de verdediging politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) op dit punt ook aanvullende vragen te stellen tijdens de inhoudelijke behandeling. Deze financiële toezegging over Portugal heeft er namelijk toe geleid dat cliënt de undercoveragent het broodje Aap verhaal heeft verteld over [slachtoffer] om zo in aanmerking te komen voor de functie op die boot met vals geld.
Ook naar aanleiding Van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 op de vraag van de voorzitter wanneer cliënt gouden bergen rook en cliënt verklaarde dat dit vanaf de plannen voor Portugal was om de organisatie van [verbalisant 1] te ontmoeten en de verklaring van cliënt:
‘Mij is keihard toegezegd dat ik bakken met geld kon verdienen in Portugal, ik wou [verbalisant 1] aanhouden als vriend, als baas’
acht de verdediging het noodzakelijk om politioneel informant A-4083 nogmaals te horen op de inhoudelijke, behandeling.
Op 16 maart 2020 heeft politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) in het tweede verhoor bij de rechter-commissaris het volgende verklaard over de trip naar Portugal:
‘Ik zou [verdachte] meenemen naar Portugal om vrienden te bezoeken en leuke dingen te doen. Ik ben altijd heel oppervlakkig gebleven over mijn werkzaamheden, ik was voornamelijk in het buitenland vanwege mijn werk in de offshore sector. Wij hebben niet gesproken over criminele activiteiten in Portugal.’
‘Op vragen van mr. Lonterman: U vraagt mij welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden. Dat heb ik niet uitgelegd. Ik zat veel in Portugal, Ik had daar vrienden, werk en plezier. Ik heb het nooit expliciet met [verdachte] gehad over welke vrienden er ontmoet 2óuden worden. Of er een speciale reden was dat ik alleen met [verdachte] zou gaan? Dat was puur uit sociaal oogpunt. We gingen heel vriendschappelijk met elkaar om. ik vond het leuk om hem een keer mee te nemen, het had niets met criminele activiteiten te maken.’
Deze uitspraak van politioneel informant [verbalisant 1] staat in schril contrast met een uitspraak van zijn begeleider (B2785) over wat eraan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1]:
‘U houdt voor dat [verbalisant 1] aan [verdachte] vroeg om het paspoort voor een trip naar Portugal. [verdachte] en [verbalisant 1] zouden samen naar Portugal gaan, maar dat is niet doorgegaan. U vraagt mij of de trip een illusie was of dat het echt door zou gaan. Illusie, we denken meestal een paar stappen vooruit. Dit haakje is door [verdachte] zelf gegeven, omdat hij affiniteit met boten had. Dat is waar gemeenschappelijke interesses elkaar vinden. Wat voor trip het zou zijn? [verdachte] zou mogelijk een functie als kok op een boot kunnen krijgen; U houdt mij voor dat de illusie bij [verdachte] gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot. Dat kan, daar durf ik niet volmondig ja of nee op te zeggen.’
Politioneel informant [verbalisant 1] heeft het dus over een gezellig vakantietripje terwijl begeleider B2785 het heeft overeen functie die [verdachte] op een boot in Portugal zou kunnen krijgen en niet uitsluit of de illusie is gewekt om vals geld te verdienen. In overeenstemming met de verklaring van cliënt over de toezegging van bakken met geld verdienen in Portugal acht de verdediging het dan ook noodzakelijk om politioneel Informant A-4083 nogmaals te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader overeen te komen moment.
De verdediging wenst politioneel informant A-4083 te horen over zijn rol als ‘The mister Big’
De verdediging acht het tevens noodzakelijk om politie informant A-4083 te horen gezien de uitlatingen van cliënt over de rol van ‘[verbalisant 1]’ tijdens de inzet en welke indruk hij maakte op cliënt.
Naar aanleiding van de uitlatingen door cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 komt naar voren dat politie informant A-4083 impliceert dat hij een grote baas is. Zo verklaarde cliënt dat [verbalisant 1] (A-4083) tijdens een rit heeft gezegd dat hij kan regelen dat er politiezaken worden weggehaald. Ook verklaarde cliënt dat hij bang was voor [verbalisant 1]. ‘Hij maakte een goede indruk, Hij had zijn zaken voor elkaar. Hij kon mij zeker iets aandoen. Ook omdat ik een knieaandoening had. Ik kon niet zomaar weglopen’. Daarnaast verklaarde cliënt op zitting dat als [verbalisant 1] € 200.000 ging financieren hij als financieel adviseur op papier zou staan:
‘Zij hebben gezegd dat [verbalisant 1] waarschijnlijk twee kon investeren.’
Ook verklaarde cliënt op de zitting van 8 december 2020 dat [verbalisant 1] over kwam als een jongen die in louche zaken zat. ‘Wat mijn beeld van [verbalisant 1] was? Dat [verbalisant 1] goed in de slappe was zat. Hij had foute kleding aan; een fout lederen jack. Ook had hij een Mercedes-AMG en een Ferrari waar er maar twee van in Nederland waren. [verbalisant 1] woonde in een woontoren in [c-plaats].’
Op grond van het bovenstaande dat tijdens de inhoudelijke zitting is verklaard, acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4083 wordt gehoord over zijn rol tijdens de inzet met het oog op het in scène zetten van een aantal situaties om [verdachte] te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had. Volgens de verdediging zorgt de financiële afhankelijkheid, de verslavingsproblematiek en de indruk van een grote ‘mister Big’ mogelijk voor het creëren van een valse bekentenis.
De verdediging wenst politioneel informant [verbalisant 1] te horen over klussen doen met [verdachte] zonder Voorafgaande opdrachten van begeleiders in het WOD-dossier. De verdediging wenst namelijk meer inzicht te krijgen in het verloop van het WOD- traject.
politioneel informant [verbalisant 1] heeft op 12 september 2018 in zijn proces-verbaal geverbaliseerd dat hij de opdracht op 11 september 2018 heeft gehad om cliënt op te bellen om mee te helpen bij een klus. Echter ontbreekt de opdracht voor het initiëren van de klus van het begeleidingsteam in het WOD-dossier. De verdediging kan door deze wijze van verslaglegging niet nagaan of de begeleiders in kwestie daadwerkelijk een opdracht aan politioneel informant [verbalisant 1] hebben-gegeven of dat hij deze klus zelf heeft geïnitieerde In het kader van de beoordeling van de transparantie van het WOD-traject is het noodzakelijk om politioneel informant [verbalisant 1] hierover te horen tijdens de inhoudelijke behandeling.
Politioneel informant [verbalisant 1] heeft op 30 oktober 2018 in een proces-verbaal geverbaliseerd dat hij de opdracht óp 30 oktober 2018 van zijn begeleidingsteam krijgt om met [verdachte] tot een afspraak te komen voor donderdag 1 november 2018. Echter ontbreekt de opdracht ook hier voor het initiëren van de klus van het begeleidingsteam in het WOD-dossier. Pas op de dag zelf, 1 november 2018, geeft het begeleidingsteam de opdracht om daadwerkelijk de klus uit te voeren. Van een opdrachten tot initiëren en het in totaal 2 maal voorstellen van een klus ontbreekt ieder spoor. De verdediging kan door deze wijze van verslaglegging niet nagaan of de begeleiders in kwestie daadwerkelijk een opdracht aan politioneel informant [verbalisant 1] hebben gegeven of dat hij deze klus zelf heeft geïnitieerd en op de dag zelf pas goedkeuring is gegeven. In het kader van de transparantie van het WOD- traject en de totstandkoming van klussen binnen de fictieve criminele organisatie acht de verdediging het dan ook noodzakelijk om politioneel informant [verbalisant 1] hierover te horen tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak.
De verdediging geeft er de voorkeur aan om deze getuige te horen ter zitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak zodat het Hof zich een eigen impressie kan vormen van de waarde van de verklaringen van politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]).
Verzoek IX: Verzoek om horen van getuige [verbalisant 2] (A-4084) ter terechtzitting
De verdediging wenst voorts getuige A-4084 ([verbalisant 2]) te horen. De Hoge Raad heeft aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen en hét in scene zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij mét een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.
Naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat politie informant A-4084 wordt gehoord ter terechtzitting. Cliënt heeft in eerste aanleg tijdens de inhoudelijke behandeling op 8 december verklaard dat ‘[verbalisant 1] en [verbalisant 2] geïnteresseerd waren, dm te investeren. We begonnen te praten over het financiële plaatje. Zowel op de boot als in [c-plaats] werden plannen gepresenteerd met een stickje. Geld kwam ter sprake’.
Naar aanleiding van onder andere bovenstaande uitlatingen acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4084 wordt gehoord over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel onder andere in de vorm van financiële beloftes over het investeren in een restaurant in Cambodja voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt. Volgens de verdediging zorgt het financieel afhankelijk maken voor het creëren van een valse bekentenis.
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1]. Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1];39 Daarvoor werd een-aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft, Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785,40 In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk om politieel informant [verbalisant 2] [verbalisant 1] hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment.
De verdediging geeft er de voorkeur aan om deze getuige te horen ter zitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak zodat het Hof zich een eigen impressie kan vormen van de waarde van de verklaringen van politioneel informant A-4084 ([verbalisant 2]).
Verzoek X: Verzoek om horen de getuigen B-2784 eh B-2785 te mogen ter terechtzitting.
De verdediging wenst voorts de begeleiders B-2784 én B-2785 te horen. Deze begeleiders zijn voorafgaand en tijdens het WOD-traject betrokken geweest bij deze zaak.
Begeleider B-2784 heeft op 28 mei 2020 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard:
()
Uit de taps die in 2017 al liepen op de telefoon van bleek dat hij drugs bestelde en onder toezicht stond van hulpverleningsinstanties.
Getuige B-2784 heeft bij de réchter-commissaris op 28 mei 2020 het volgende verklaard:
()
B-2875 heeft op 28 mei 2020 het volgende bij de rechtercommissaris verklaard:
()
Zoals reeds ter onderbouwing op het verzoek om A-4083 ([verbalisant 1]) te horen is aangevoerd gaat het de verdediging om de vraag of er nu wel of niet concrete financiële toezeggingen zijn gedaan aan [verdachte].
De Hoge Raad heeft in de Posbankzaak aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen, en het- in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele, organisatie van doen had.
Naast de vragen die de verdediging heeft over de financiële omstandigheden en verslavingsproblematiek van cliënt aan de eerder genoemde begeleiders acht de verdediging het tevens noodzakelijk dat begeleiders B-2784 en B-2785 worden gehoord over de uitlatingen van cliënt op de vragen van de rechtbank op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020; op pagina 71 van het WOD-dossier komt naar voren dat politie-informant A-4083 verklaart dat hij in staat is bij problemen om informatie te checken bij een kennis van hem bij de politie. De verdediging vraagt zich af of begeleiders B-2784 en B-2785 hier opdracht toe hebben gegeven nu dit niet in het WOD-dossier op pagina 70 staat, aangegeven, De verdediging wenst dan ook op grond van het noodzakelijkheidsbelang om begeleiders B-2784 en B-2785 tijdens de inhoudelijke zitting te horen.
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1]. Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1].42 Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785.4 In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk B-2784 en B-2785 hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen mómént.
De verdediging geeft er de voorkeur aan om deze getuigen te mogen horen ter zitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze Strafzaak zodat het Hof zich eert eigen impressie kan vormen van de waarde van de verklaringen van de getuigen B-2784 en B-2785.’
1.4
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2021 is onder meer gerelateerd:
‘De voorzitter maakt melding van de navolgende nieuw ingekomen stukken die in het dossier worden gevoegd:
(…)
een e-mailbericht van het hof aan de raadslieden d.d. 15 oktober 2021 met het verzoek om eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken;
(…)
een e-mailbericht van de raadsman mr. Shukrula aan het hof en het Openbaar Ministerie van 29 oktober 2021, met als bijlagen onderzoekswensen aan het hof respectievelijk aan het Openbaar Ministerie;
(…)
De advocaat-generaal licht de onderzoekswensen van het Openbaar Ministerie als volgt toe:
- 1.
Het horen als getuigen van A- en B-nummers (A-4083 [verbalisant 1], A-4156 [verbalisant 3], B-2784, B-2785 en B-2844), primair ten overstaan van de raadsheer-commissaris en subsidiair ten overstaan van de rechter-commissaris.
Dit zijn de belangrijkste onderzoekswensen van het Openbaar Ministerie. Een nieuw verhoor van deze getuigen is noodzakelijk, omdat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst uitgebreid is verhoord en daarbij is ingegaan op het Werken Onder Dekmantel-traject (WOD-traject). De verdachte heeft bij die gelegenheid nieuwe informatie gegeven over zijn contacten met de undercoveragenten (in het bijzonder met [verbalisant 1]) en heeft daarbij verklaard waarom hij was verleid om — zoals hij zelf heeft verklaard — zijn ‘broodje aap-verhaal’ te vertellen, namelijk vanwege de beloofde investering in het restaurant in Cambodja en de reis naar Portugal. De A- en B-nummers zijn vóór de behandeling in eerste aanleg als getuige gehoord en dus voordat de verdachte zijn verklaring heeft afgelegd. Veel onderwerpen waarover de verdachte ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard, zijn niet met zoveel woorden aan de orde gekomen in de verhoren van de getuigen ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris, hoewel de verdachte daartoe wel nadrukkelijk was uitgenodigd.
Samenvattend acht ik het noodzakelijk de A- en B-nummers als getuige te horen over de nieuwe informatie die tijdens de behandeling in eerste aanleg naar voren is gekomen, in het bijzonder in het licht van de beslissing van de rechtbank om alle resultaten van het WOD-traject van het bewijs uit te sluiten.
- ○
A-4083 ([verbalisant 1]) kan verklaren over de gestelde investering in het restaurant in Cambodja, de reis naar Portugal en het gedrag en drugsgebruik van de verdachte;
- ○
A-4156 ([verbalisant 3]) kan verklaren over het gesprek van 21 september 2018 met de verdachte, waarin hij sprak over zijn problemen in het verleden waarvoor hij TBS kon krijgen. Ook heeft de verdachte in december 2020 nieuwe informatie gegeven die niet in het eerdere verhoor van [verbalisant 3] aan de orde is gekomen;
- ○
B-2784, B-2785 en B-2844 kunnen verklaren over de gestelde investering in het restaurant in Cambodja, de reis naar Portugal en de instructies die over deze onderwerpen aan [verbalisant 1] waren gegeven.
(…)
Het Openbaar Ministerie verzet zich niet tegen de aanwezigheid van de verdachte bij het verhoor als getuige van A-4083 ([verbalisant 1]). Hij kan dan direct reageren op zijn verklaring en vice versa. Dit draagt bij aan de verheldering van het WOD-traject.
(…)
De voorzitter merkt op dat de WOD-medewerker B-2844 in een later stadium van het WOD-traject als begeleider is toegevoegd en verzoekt de advocaat-generaal het belang van zijn verhoor nader te motiveren.
De advocaat-generaal reageert als volgt:
De drie B-nummers hebben het gehele WOD-traject in de tijd beslagen. Niet valt uit te sluiten dat B-2844 bepaalde overleggen heeft gehad die niet door de andere B-nummers zijn gevoerd.
Zekerheidshalve verzoek ik daarom alle B-nummers als getuige te horen.
(…)
Mr. Shukrula licht de onderzoekswensen toe conform zijn overgelegde en bij dit proces-verbaal gevoegde pleitnotities. In aanvulling op zijn notities deelt hij mede:
Verzoeken 8 t/m 10: horen politioneel informanten (A'tjes en B'tjes)
Aanvulling op het verzoek:
- •
Aangezien de A's en B's zich in eerdere instantie bij de r-c hebben aangegeven dat zij zich niet voorbereiden en op het moment van mogelijk verhoor reeds zeer veel tijd tussen de gebeurtenissen en het verhoor is verlopen lijkt het meest aangewezen dat de journaals en/of schriftelijke vastleggingen van het WOD-team als processtukken worden gevoegd. Aan de hand van deze stukken kunnen dan, indien nodig, nog nadere vragen worden gesteld.
- •
De A-G geeft aan dat A-4083 ([verbalisant 1]) moet worden gehoord over zijn alcoholgebruik. Kennelijk is dit een waardevolle parameter voor wat er op papier komt te staan. Mutatis mutandis geldt dit dan ook voor cliënt.
- •
De verdediging kan zich vinden in het voorstel van de A-G dat A- 4083 ([verbalisant 1]) wordt gehoord in het bijzijn van cliënt. Met dien verstande dat dit op een openbare terechtzitting zal plaatsvinden.
- •
De verdediging stelt voor dat, bij mogelijke toewijzing, de politioneel informanten en hun begeleiders worden gehoord ter terechtzitting zodat uw Hof zich een eigen impressie kan vormen van deze getuigen en u de mogelijkheid heeft om zelf nadere vragen te stellen. Nu ook volgens de Hoge Raad de totstandkomingsgeschiedenis der stukken van het grootste belang is, licht het voor de hand dat juist de zittingsrechter (de directe beoordelaar van het verkregen materiaal) de opstellers der stukken persoonlijk ondervraagt. Een en ander mede in het licht dat er zo weinig opnamen zijn gemaakt gedurende het WOD- traject en de reden daarvoor.
Zelfs mensen die een hogere graad van gevaar lopen zoals kroongetuigen kunnen ter zitting worden gehoord. Al dan niet bijvoorbeeld met vermomming, stemvervorming en een afgeschermd hokje.’
1.5
Met betrekking tot de verzoeken heeft het hof ter terechtzitting van 9 november 2021 onder meer overwogen en beslist:
‘Beslissingen op de onderzoekswensen
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Verzoeken tot het horen als getuigen en deskundigen
Het hof wijst af de verzoeken van het Openbaar Ministerie en de verdediging tot het horen als getuige van undercoveragenten A-4083 ([verbalisant 1]), A-4156 ([verbalisant 3]), B-2784, B-2785 en B-2844 en het verzoek van de verdediging tot het horen als getuige van undercoveragent A-4084 ([verbalisant 2]). De thema's waarover voornoemde getuigen zouden moeten worden gehoord, zien in het bijzonder op de onderwerpen Cambodja, Portugal en de kwetsbaarheid van verdachte. Onder die laatste noemer vallen de gestelde harddrugsverslaving, de penibele financiële situatie van de verdachte en diens vriendin en de gestelde druk die verdachte ondervond in het contact met undercoveragent [verbalisant 1]. Het hof constateert dat die thema's reeds in eerdere verhoren van de getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest in het bijzijn van de verdediging, waarbij de mogelijkheid aanwezig was om vragen te stellen. Gelet op die achtergrond acht het hof het horen als getuige van de verzochte personen niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.’
1.6
Voor de beoordeling van dit middel is onder meer van belang dat het EHRM meermalen heeft geoordeeld dat de rechter in hoger beroep gehouden is getuigen zelf te doen horen zelfs zonder dat de verdediging daarom heeft verzocht, en wel indien de vorige instantie de getuigen heeft gehoord en de verdachte heeft vrijgesproken.1.
1.7
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk. Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat zij het WOD-traject onrechtmatig achtte. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de processen-verbaal, ook in onderlinge samenhang bezien met de verhoren bij de rechter-commissaris, haar onvoldoende in staat stellen om voldoende gedetailleerd te kunnen onderzoeken en beoordelen of verdachte door misleiding van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vrijsprekend vonnis. Namens de verdachte zijn enkele onderzoekswensen ingediend en is onder meer verzocht tot het horen van undercoveragenten A-4083 ([verbalisant 1]), A-4156 ([verbalisant 3]), B-2784, B2785 en B-2844 alsmede A-4084 ([verbalisant 2]). De verdediging heeft de verzoeken onderbouwd en aangevoerd waarom de getuigen zouden moeten worden gehoord en welke vragen de verdediging de getuigen wenste te stellen; daartoe is verwezen naar tegenstrijdigheden en inconsequenties en inconsistenties in en van die verklaringen. Voorts is gewezen op de door verdachte afgelegde verklaringen. Het hof heeft de onderzoekswensen van de verdediging tot het horen van undercoveragenten A-4083 ([verbalisant 1]), A-4156 ([verbalisant 3]), B-2784, B2785 en B-2844 alsmede A-4084 ([verbalisant 2]) ter terechtzitting en in het arrest afgewezen en daartoe overwogen dat deze getuigen al eerder door de rechter-commissaris zijn gehoord en die thema's reeds in eerdere verhoren van de getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest in het bijzijn van de verdediging, waarbij de mogelijkheid aanwezig was om vragen te stellen zodat het hof het horen als getuige van de verzochte personen niet noodzakelijk acht. Nu verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken en de rechtbank daartoe onder meer heeft overwogen dat de door de getuigen opgestelde processen-verbaal, ook in onderlinge samenhang bezien met de verhoren bij de rechter-commissaris, haar onvoldoende in staat stellen om voldoende gedetailleerd te kunnen onderzoeken en beoordelen of verdachte door misleiding van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid, heeft het hof ten onrechte de getuigen niet zelf ter terechtzitting ondervraagd, althans ten onrechte daarbij als criterium het noodzaakscriterium gehanteerd en niet het verdedigingsbelang, althans niet doen blijken daarbij te hebben nagegaan in hoeverre voldaan is aan de eisen van een eerlijk proces, zodat het arrest niet in stand kan blijven.
1.8
De afwijzing van het verzoek en het oordeel van het hof is voorst niet althans niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed nu uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst uitgebreid is verhoord en daarbij is ingegaan op het WOD-traject en bij die gelegenheid nieuwe informatie heeft gegeven over zijn contacten met de undercoveragenten (in het bijzonder met [verbalisant 1]) en daarbij heeft verklaard waarom hij was verleid om — zoals hij zelf heeft verklaard — zijn ‘broodje aap-verhaal’ te vertellen, namelijk vanwege de beloofde investering in het restaurant in Cambodja en de reis naar Portugal terwijl de gevraagde getuigen vóór de behandeling in eerste aanleg als getuige zijn gehoord en dus voordat de verdachte zijn verklaring heeft afgelegd. Veel onderwerpen waarover de verdachte ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard, zijn dus niet met zoveel woorden aan de orde gekomen in de verhoren van de getuigen ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris terwijl zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie de getuigen hiermee wenste te confronteren. Dat de thema's reeds in eerdere verhoren van de getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest in het bijzijn van de verdediging, waarbij de mogelijkheid aanwezig was om vragen te stellen is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk zodat het arrest reeds hierom niet in stand kan blijven.
1.9
Nadien heeft de verdediging het verzoek herhaald. In het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 16, 21, 22 juni 2022 en 20 juli 2022 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte legt, door het hof ondervraagd, de navolgende verklaring af:
In de WOD-verslagen zijn bepaalde dingen niet genoteerd, zoals de druk die op mij is gelegd door de undercoveragenten. Ondanks dat er opnameapparatuur aanwezig was, heeft de politie ervoor gekozen om vrijwel niets op te nemen. Het hele voortraject, zoals de investering in Cambodja, het bespreken van klussen, het werk in Portugal, dat ik meekon in de organisatie van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en de bergen met geld die ik in Portugal kon verdienen, is niet opgenomen.
(…)
Wat er niet is genoteerd in de WOD-verslagen? Het hele investeringsplan in Cambodja dat [betrokkene 1] en ik voor de undercoveragenten ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ hebben gemaakt. Het plan was om te investeren in een restaurant in Siam Reap (Cambodja). Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zou in het bedrijf meegaan, zodat wij het geld binnen een paarjaar zouden kunnen terugbetalen.
(…)
De raadsman vervolgt zijn pleidooi aan de hand van zijn schriftelijke pleitnotities en deelt in aanvulling daarop het volgende mede:
(…)
Het hof heeft in het kader van de regiezitting de verzoeken tot het horen van A-4083 (‘[verbalisant 1]’), A-4084 (‘[verbalisant 2]’), A-4156 (‘[verbalisant 3]’), B-2784, B-2785 en B-2844 als getuige en het benoemen van prof. dr. E.G.C. Rassin als deskundige, afgewezen. De verdediging persisteert echter bij de voorwaardelijke verzoeken om de A'tjes en B'tjes (opnieuw) als getuigen te horen en Rassin als deskundige te benoemen, zodat laatstgenoemde een onderzoek kan doen naar de uitlatingen van mijn cliënt op 27 september, 16 oktober 2018 en op 24 januari 2019: of deze in vrijheid zijn afgelegd en of deze betrouwbaar zijn of niet. In aanvulling op de in de pleitnotities gegeven motivering merk ik nog het volgende op. De verdediging wenst undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in het kader van de drugsverslaving van cliënt te confronteren met de nieuwe informatie over het telefoon- en sms-verkeer van cliënt, die pas in hoger beroep aan het dossier is toegevoegd. Deze informatie was dus nog niet beschikbaar tijdens de verhoren van deze getuige bij de rechter-commissaris. Ook ten aanzien van undercoveragent ‘[verbalisant 2]’ geldt dat de verdediging haar wil confronteren met stukken die pas aan het dossier zijn toegevoegd na het verhoor van deze getuige bij de rechter-commissaris. Undercoveragent ‘[verbalisant 2]’ is bij een groot aantal gesprekken over Cambodja aanwezig geweest. Tevens wenst de verdediging haar te vragen wat zij heeft meegekregen over de reis naar Portugal. Verder wil de verdediging ook de B'tjes confronteren met de in hoger beroep aan het dossier toegevoegde bevindingen over het drugsgebruik van cliënt. Een deel van die gesprekken dateert al uit 2017, zodat zij hier voorafgaand/tijdens de inzet van het WOD-traject bekend mee moeten zijn geweest. Ik stel mij voorts op het standpunt dat de B'tjes voorafgaand/tijdens de inzet van het WOD-traject ook al op de hoogte waren van de penibele financiële positie.
De voorzitter vraagt mij toe te lichten op welke onderdelen de verdediging zich niet kan verenigen met de beslissing van het hof van 12 november 2021 ten aanzien van de verzoeken tot horen van A-4083 (‘[verbalisant 1]’), A-4084 (‘[verbalisant 2]’), A-4156 (‘[verbalisant 3]’), B-2784, B-2785 en B-2844 als getuige. Het gaat erom dat er onduidelijkheden blijven bestaan. Met betrekking tot een aantal punten hebben genoemde getuigen bijvoorbeeld verklaard dat zij daarvan niet op de hoogte waren, terwijl uit de naderhand beschikbaar gekomen dossierinformatie blijkt dat zij dat wel hadden moeten weten. Ik zal de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van de genoemde getuigen en het benoemen van de deskundige bij dupliek nog nader onderbouwen.
(…)
Nadat het onderzoek is hervat, wordt de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld het woord te voeren in repliek. De advocaat-generaal voert het woord in repliek aan de hand van de op schrift gestelde notities, die aan het gerechtshof worden overgelegd en in het dossier gevoegd.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken voor de lunch.
Nadat het onderzoek is hervat, wordt de raadsman in de gelegenheid gesteld het woord in dupliek te voeren. Hij doet dit aan de hand van zijn op schrift gestelde notities, die aan het gerechtshof worden overgelegd en in het dossier gevoegd.’
1.10
In de overgelegde pleitnotities is onder meer aangevoerd:
Voorwaardelijk getuigen verzoek A'tjes, B'tjes en deskundige Rassin
Mocht Uw Hof de vermeende ‘bekentenis verklaringen’ verklaringen willen bezigen voor het bewijs dan verzoekt de verdediging Uw rechtbank om de in het verzoek van de verdediging benoemde A'tjes, B'tjes te mogen horen en deskundige Rassin te benoemen als deskundige.
De Hoge Raad heeft aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen, en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.369
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1]. Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1].370 Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785.371 In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk om politieel informant [verbalisant 1] hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment.
De verklaringen van politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) over financiële toezeggingen welke hij bij de R-C heeft afgelegd staan diametraal tegenover zijn eigen whatsappgesprek met [verdachte] van 26 maart 2018 en de telefoongesprekken welke [verdachte] op 26 maart 2018 met familieleden heeft gevoerd over de deposit/vooruitbetaling waarbij [verdachte] er kennelijk van overtuigd was dat politioneel informant [verbalisant 1] de volgende dag met de beloofde deposit/vooruitbetaling van € 5.000,- op de proppen zou komen. De verdediging wil politioneel informant [verbalisant 1] graag confronteren met de verbatim uitwerkingen van deze telefoongesprekken.
Het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt, zorgt mogelijk voor het creëren van een valse bekentenis. U gaf gisteren aan dat u het uitbetaalde totale bedrag van € 8.000,- geen grote berg geld vindt maar in de ogen van mijn armlastige cliënt, die moest rondkomen van 60 euro per week, is dat wel degelijk een heleboel geld. Laat staan de € 125.000/C 200.000,- die undercover [verbalisant 1] [verdachte] in het vooruitzicht heeft gesteld.
In de optiek van de verdediging begonnen de concrete financiële toezeggingen van politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) met een deposit voor de aankoop van het restaurant in Cambodja en eindigen deze met de belofte dat [verdachte] in Portugal een boot met vals geld zou mogen varen vanuit Lissabon naar Engeland waarmee [verdachte] ‘bakken met geld’ zou kunnen verdienen.
De verdediging wenst politioneel informant [verbalisant 1] dus te horen over toezeggingen die zijn gedaan met betrekking tot de financiering en investering in het restaurant in Cambodja en de vals geld boot.
De verdediging heeft naar aanleiding van de onlangs door de verdediging uitgeluisterde gesprekken tussen [verdachte] en derden geconstateerd dat politioneel informant [verbalisant 1] bezijden de waarheid heeft verklaard over deze toezeggingen. Zo heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat er enkel sprake was van ‘downsizen’ van de verwachtingen van [verdachte] en zijn vriendin [betrokkene 1]. Het woord ‘downsizen’ behelst an sich natuurlijk al dat er kennelijk wel degelijk harde toezeggingen zijn gedaan. De gesprekken tussen [verdachte] en zijn zus en vader over de toezegging van de deposit zijn gisteren ook ter terechtzitting besproken en deze zijn klip en klaar:
‘de investeerder komt morgen met de deposit’.
De verdediging heeft hieronder in een schema duidelijk gemaakt dat politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) tegenstrijdig heeft verklaard over de financiële toezeggingen met betrekking tot investeringen in het restaurant in Cambodja.
()
Gezien de telefoongesprekken tussen [verdachte] en zijn familie is het undercoveragent [verbalisant 1] kennelijk niet gelukt om weg te blijven van het toezeggen van een aanbetaling van 5000 euro.
Ook naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020. Cliënt verklaart eigenlijk al gelijk de touwtjes aan elkaar aan het knopen te zijn:
‘Ik mocht van [verbalisant 1] geen wietklussen doen, ik moest stoppen met werken voor de wietboeren, hij wou dat ik alleen voor hem ging werken en voor niemand anders. [betrokkene 1]s uitkering was ook stopgezet. Achteraf denk ik dat de politie daar mee te maken heeft zodat ik financieel helemaal afhankelijk was van [verbalisant 1]. Financieel droog gelegd. Alles werd dichtgedraaid om me heen, mocht geen wietklusjes meer doen, alles werd stopgezet, mijn uitkering stopgezet, [betrokkene 1]s uitkering stopgezet’.
Ook verklaart cliënt op 8 december 2020 tijdens de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg:
‘Ik zou die inkomsten van België mislopen en ik moest ergens me geld vandaan halen, [verbalisant 1] verbiedt mij wiettransporten met België. [verbalisant 1] had mij meer in het vooruitzicht gesteld.’
Naar aanleiding 374van onder andere bovenstaande uitlatingen acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4083 wordt gehoord over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt. Volgens de verdediging zorgt het financieel afhankelijk maken mogelijk voor het creëren van een valse bekentenis.
Het horen van deze getuige is derhalve noodzakelijk375 en van belang voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv.376 Indien u het pv behelsende de verklaringen van deze getuige wenst te bezigen voor het bewijs wenst de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid te krijgen om de getuige te (doen) ondervragen op de bovengenoemde onderwerpen waarover de getuige niet eerder is gehoord door de verdediging.377
Politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083)horen over de harddrugsverslaving [verdachte]
De verdediging wenst politioneel informant A-4083 en de begeleiders voorts te horen over de harddrugsverslaving van [verdachte].
Gezien het feit dat de politie, voorafgaand aan de WOD-inzet, onderzoek heeft gedaan naar de sociale media van cliënt en de telefoon van [verdachte] al voor de WOD-inzet onder de tap lag kan het niet anders zijn dan dat politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) moet hebben geweten dat cliënt voorafgaand aan en tijdens de WOD-inzet verslaafd was aan harddrugs. De hoeveelheid drugsgerelateerde sms- en telefoongesprekken van [verdachte] zijn zo talrijk dat het niet geloofwaardig is dat een undercoveragent die zich in het leven moet nestelen van zijn target, in casu [verdachte], niet vooraf op de hoogte wordt gesteld van de gebruiken en gewoontes van zijn doelwit.
Het op dit punt ter terechtzitting horen van politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) is van belang omdat de verdediging wil aantonen dat [verdachte], onder andere vanwege zijn harddrugsverslaving, een kwetsbare verdachte is en de verdediging gaat ervan uit dat het WOD-team voorafgaand aan de inzet wel degelijk wist dat cliënt verslaafd was aan harddrugs en een chronisch geldgebrek had maar dat undercoveragent [verbalisant 1] en zijn begeleiders dit vooralsnog willens en wetens blijven ontkennen omdat men weet dat daarmee de verklaringen van cliënt mogelijk op losse schroeven komen te staan.
De verdediging kan zich niet voorstellen dat de politie wel de beschikking had over de sms'jes en telefoongesprekken van cliënt waaruit blijkt dat hij voor november 2017 en tijdens de WOD-inzet verslaafd was maar dat dit de undercoveragenten en hun begeleiders niet bekend was. De verdediging wenst politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) op zitting te confronteren met de drugsgerelateerde telefoongesprekken en sms'jes van cliënt en hem hierover te bevragen.
Politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) heeft bij de R-C op 28 februari 2020 het volgende verklaard:
‘U vraagt mij of ik voorafgaand aan de inzet op de hoogte was van de verslavingsproblematiek van [verdachte]. Nee. Of ik ook niet op de hoogte was van zijn slechte gezondheid? Nee. Dat hij medicijnen gebruikte? Nee, behalve dan dat [verdachte] tijdens ons contact pijnstillers nam voor zijn versleten knie. De operatie werd uitgesteld. Verder gebruikte [verdachte] hasjolie, om in slaap te kunnen vallen. U vraagt mij of ik op de hoogte was van hun financiële situatie voorafgaand aan de inzet. Nee. U vraagt mij of ik met [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot heb gesproken over de investering in Cambodja. Jazeker. Dat gesprek is niet opgenomen.’
Ook naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4083 en begeleiders worden gehoord over de financiële situatie en harddrugsverslaving van cliënt. Cliënt verklaart op de inhoudelijke behandeling:
‘Als [verbalisant 1] mij ophaalde ging ik snel stiekem een crackpijp roken en een drankje drinken, dat kwam daardoor…ja ik had voor dat gesprek met [verbalisant 1], die eerste shredder story, crack gerookt, een pijpie teveel.’
Ook verklaart cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 dat hij op 9 mei 2018 waarschijnlijk speed heeft aangeboden aan [verbalisant 1].
‘Ik zit zo in elkaar, ik drink nooit een biertje alleen’.
De verdediging acht het noodzakelijk dat ook op grond van het bovenstaande politioneel informant A-4083 en begeleiders worden gehoord om aan te tonen dat zij op de hoogte waren van de verslavingsproblematiek van cliënt. De verdediging wenst politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) op de inhoudelijke zitting te confronteren met de drugsgerelateerde telefoongesprekken en sms'jes van cliënt en de uitlatingen van cliënt op de inhoudelijke zitting van 8 december 2020 en hem hierover te bevragen.
Politioneel informant A-4083 horen over de reis met [verdachte] naar Portugal
De verdediging wenst politioneel informant A-4083 voorts te horen over de reis met [verdachte] naar Portugal.
Op 16 maart 2020 heeft undercoveragent [verbalisant 1] (A-4083) in het tweede verhoor bij de r-c het volgende verklaard over de trip naar Portugal:
‘Ik zou [verdachte] meenemen naar Portugal om vrienden te bezoeken en leuke dingen te doen. Ik ben altijd heel oppervlakkig gebleven over mijn werkzaamheden. Ik was voornamelijk in het buitenland vanwege mijn werk in de offshore sector. Wij hebben niet gesproken over criminele activiteiten in Portugal.’
‘Op vragen van mr. Lonterman: U vraagt mij welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden. Dat heb ik niet uitgelegd. Ik zat veel in Portugal, ik had daar vrienden, werk en plezier. Ik heb het nooit expliciet met [verdachte] gehad over welke vrienden er ontmoet zouden worden. Of er een speciale reden was dat ik alleen met [verdachte] zou gaan? Dat was puur uit sociaal oogpunt. We gingen heel vriendschappelijk met elkaar om. Ik vond het leuk om hem een keer mee te nemen, het had niets met criminele activiteiten te maken.’
Deze uitspraak van politioneel informant [verbalisant 1] staat in schril contrast met een uitspraak van zijn begeleider (B2785) over wat er aan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1]:
‘U houdt voor dat [verbalisant 1] aan [verdachte] vroeg om het paspoort voor een trip naar Portugal. [verdachte] en [verbalisant 1] zouden samen naar Portugal gaan, maar dat is niet doorgegaan. U vraagt mij of de trip een illusie was of dat het echt door zou gaan. Illusie, we denken meestal een paar stappen vooruit. Dit haakje is door [verdachte] zelf gegeven, omdat hij affiniteit met boten had. Dat is waar gemeenschappelijke interesses elkaar vinden. Wat voor trip het zou zijn? [verdachte] zou mogelijk een functie als kok op een boot kunnen krijgen. U houdt mij voor dat de illusie bij [verdachte] gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot. Dat kan, daar durf ik niet volmondig ja of nee op te zeggen.’
Politioneel informant [verbalisant 1] heef het dus over een gezellig vakantietripje terwijl begeleider B2785 het heeft over een functie die [verdachte] op een boot in Portugal zou kunnen krijgen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting meerdere malen verklaard dat [verbalisant 1] hem lekker had gemaakt voor een baan waarbij hij met een boot vanuit Lissabon kon uitvaren naar Engeland om vals geld te smokkelen.
De verdediging heeft de indruk dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de r-c zeker niet het achterste van zijn tong heeft laten zien.
Dat er in Portugal wel sprake van ‘business’ was en geen ‘pleasure’ blijkt alleen al uit een appje van politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) aan [verdachte] op 20 november 2018:
()
Voorts bevat het dossier nog een hele sterke aanwijzing dat [verdachte] de waarheid spreekt over de boot in Portugal en het vals geld.
Op p. 190/191 van het procesdossier staat het volgende weergegeven in een gesprek d.d. 24 januari 2019 tussen [verdachte] en politioneel informant [verbalisant 1] over het vermeende ombrengen van [slachtoffer]:
()
Door de verklaringen van begeleider B-2784 inhoudende dat [verdachte] wel degelijk een functie op een boot in Portugal zou krijgen, de verklaring van [verdachte] dat hij een functie op de boot in Portugal zou krijgen om vals geld te vervoeren en de uitspraken van politioneel informant [verbalisant 1] in de gesprekken met [verdachte] op 24 januari 2019 dat zij in Portugal ‘goed in de business gaan’ is de verdediging van mening dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de r-c bezijden de waarheid heeft verklaard over wat hij met [verdachte] zou gaan doen in Portugal. Derhalve wenst de verdediging politioneel informant A- 4083 ([verbalisant 1]) op dit punt ook aanvullende vragen te stellen tijdens de inhoudelijke behandeling. Deze financiële toezegging over Portugal heeft er namelijk toe geleid dat [verdachte] de undercoveragent het broodje Aap verhaal heeft verteld over [slachtoffer] om zo in aanmerking te komen voor de functie op die boot met vals geld.
Ook naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 op de vraag van de voorzitter wanneer cliënt gouden bergen rook en cliënt verklaarde dat dit vanaf de plannen voor Portugal was om de organisatie van [verbalisant 1] te ontmoeten en de verklaring van cliënt:
‘Mij is keihard toegezegd dat ik bakken met geld kon verdienen in Portugal, ik wou [verbalisant 1] aanhouden als vriend, als baas’
acht de verdediging het noodzakelijk om politioneel informant A-4083 nogmaals te horen op de inhoudelijke behandeling.
Op 16 maart 2020 heeft undercoveragent [verbalisant 1] (A-4083) in het tweede verhoor bij de r-c het volgende verklaard over de trip naar Portugal:
‘Ik zou [verdachte] meenemen naar Portugal om vrienden te bezoeken en leuke dingen te doen. Ik ben altijd heel oppervlakkig gebleven over mijn werkzaamheden. Ik was voornamelijk in het buitenland vanwege mijn werk in de offshore sector. Wij hebben niet gesproken over criminele activiteiten in Portugal.’
‘Op vragen van mr. Lonterman: U vraagt mij welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden. Dat heb ik niet uitgelegd. Ik zat veel in Portugal, ik had daar vrienden, werk en plezier. Ik heb het nooit expliciet met [verdachte] gehad over welke vrienden er ontmoet zouden worden. Of er een speciale reden was dat ik alleen met [verdachte] zou gaan? Dat was puur uit sociaal oogpunt. We gingen heel vriendschappelijk met elkaar om. Ik vond het leuk om hem een keer mee te nemen, het had niets met criminele activiteiten te maken.’
Deze uitspraak van politioneel informant [verbalisant 1] staat in schril contrast met een uitspraak van zijn begeleider (B2785) over wat er aan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1]:
‘U houdt voor dat [verbalisant 1] aan [verdachte] vroeg om het paspoort voor een trip naar Portugal. [verdachte] en [verbalisant 1] zouden samen naar Portugal gaan, maar dat is niet doorgegaan. U vraagt mij of de trip een illusie was of dat het echt door zou gaan. Illusie, we denken meestal een paar stappen vooruit. Dit haakje is door [verdachte] zelf gegeven, omdat hij affiniteit met boten had. Dat is waar gemeenschappelijke interesses elkaar vinden. Wat voor trip het zou zijn? [verdachte] zou mogelijk een functie als kok op een boot kunnen krijgen. U houdt mij voor dat de illusie bij [verdachte] gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot. Dat kan, daar durf ik niet volmondig ja of nee op te zeggen.’
Politioneel informant [verbalisant 1] heeft het dus over een gezellig vakantietripje terwijl begeleider B2785 het heeft over een functie die [verdachte] op een boot in Portugal zou kunnen krijgen en niet uitsluit of de illusie is gewekt om vals geld te verdienen. In overeenstemming met de verklaring van cliënt over de toezegging van bakken met geld verdienen in Portugal acht de verdediging het dan ook noodzakelijk om politioneel informant A-4083 nogmaals te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader overeen te komen moment.
Politioneel informant A-4083 horen over zijn rol als ‘The mister Big’
De verdediging acht het tevens noodzakelijk om politie informant A-4083 te horen op de inhoudelijke behandeling van 15 december 2020 gezien de uitlatingen van cliënt over de rol van ‘[verbalisant 1]’ tijdens de inzet en welke indruk hij maakte op cliënt.
Naar aanleiding van de uitlatingen door cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 komt naar voren dat politie informant A-4083 impliceert dat hij een ‘grote baas’ is. Zo verklaart cliënt dat [verbalisant 1] (A-4083) tijdens een rit heeft gezegd dat hij kan regelen dat er politiezaken worden weggehaald. Ook verklaart cliënt dat hij bang was van [verbalisant 1].
‘Hij maakte een goede indruk, Hij had zijn zaken voor elkaar. Hij kon mij zeker iets aandoen. Ook omdat ik een knieaandoening had. Ik kon niet zomaar weglopen’.
Daarnaast verklaart cliënt op zitting dat als [verbalisant 1] 2 ton ging financieren hij als financieel adviseur op papier zou staan.
ok verklaart cliënt dat [verbalisant 1] over kwam als een jongen die in louche zaken zat. ‘Beetje foute jongen. Bootjes hosselen. Fout jasje. Leer. Grote auto. Mercedes AMG’. ‘Hij had een Ferrari, waren er maar twee van in Nederland, maar die deed ie weg omdat [verbalisant 2] daar geen boodschappen in kon doen’.
Op grond van het bovenstaande dat op de inhoudelijke zitting is verklaard, acht de verdediging het noodzakelijk dat politie informant A-4083 wordt gehoord over zijn rol tijdens de inzet met het oog op het in scène zetten van een aantal situaties om [verdachte] te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had. Volgens de verdediging zorgt de financiële afhankelijkheid, de verslavingsproblematiek en de indruk van een grote mister Big mogelijk voor het creëren van een valse bekentenis.
Politioneel informant [verbalisant 1] horen over klussen doen met [verdachte] zonder voorafgaande opdrachten van begeleiders in het WOD-dossier
De verdediging heeft geconstateerd dat undercover [verbalisant 1] op 12 september 2018 in het p-v verklaart dat hij de opdracht op 11 september 2018 heeft gehad om [verdachte] op te bellen om mee te helpen bij een klus. Echter ontbreekt de opdracht voor het initiëren van de klus van het begeleidingsteam in het WOD-dossier. De verdediging kan door deze wijze van verslaglegging niet nagaan of de begeleiders in kwestie daadwerkelijk een opdracht aan politioneel informant [verbalisant 1] hebben gegeven of dat hij deze klus zelf heeft geïnitieerd. In het kader van de transparantie van het WOD-traject acht de verdediging het dan ook noodzakelijk om politioneel informant [verbalisant 1] hierover te horen op de inhoudelijke behandeling op dinsdag 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment.
Ook heeft de verdediging geconstateerd dat undercover [verbalisant 1] op 30 oktober 2018 in het p-v verklaart dat hij de opdracht op 30 oktober 2018 van zijn begeleidingsteam krijgt om met [verdachte] tot een afspraak te komen voor donderdag 1 november 2018.
Echter ontbreekt de opdracht ook hier voor het initiëren van de klus van het begeleidingsteam in het WOD-dossier. Pas op de dag zelf, 1 november 2018, geeft het begeleidingsteam de opdracht om daadwerkelijk de klus uit te voeren. Van een opdrachten tot initiëren en het in totaal 2 maal voorstellen van een klus ontbreekt ieder spoor. De verdediging kan door deze wijze van verslaglegging niet nagaan of de begeleiders in kwestie daadwerkelijk een opdracht aan politioneel informant [verbalisant 1] hebben gegeven of dat hij deze klus zelf heeft geïnitieerd en op de dag zelf pas goedkeuring is gegeven. In het kader van de transparantie van het WOD-traject en de totstandkoming van klussen binnen de fictieve criminele organisatie acht de verdediging het dan ook noodzakelijk om politioneel informant [verbalisant 1] hierover te horen op de inhoudelijke behandeling op dinsdag 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment.
2.
Verzoek om horen van getuige [verbalisant 2] (A-4084) ter terechtzitting op dinsdag 15 december dan wel een nader te bepalen moment:
‘De verdediging wenst voorts getuige A-4084 te horen. De Hoge Raad heeft aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen, en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.378’
Naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat politie informant A-4084 wordt gehoord op de inhoudelijke behandeling van dinsdag 15 december dan wel een nader te bepalen moment. Cliënt verklaart tijdens de inhoudelijke behandeling op 8 december dat ‘[verbalisant 1] en [verbalisant 2] geïnteresseerd waren om te investeren. We begonnen te praten over het financiële plaatje. Zowel op de boot als in [c-plaats] werden plannen gepresenteerd met een stickje. Geld kwam ter sprake’.
Naar aanleiding van onder andere bovenstaande uitlatingen acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4084 wordt gehoord over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel onder andere in de vorm van financiële beloftes over het investeren in een restaurant in Cambodja voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt. Volgens de verdediging zorgt het financieel afhankelijk maken voor het creëren van een valse bekentenis.
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1]. Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1].379 Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785.380 In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk om politieel informant [verbalisant 2] hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment. Het horen van deze getuige is van belang voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
Voorwaardelijk verzoek om horen van getuige B-2784 en B-2785
De verdediging wenst voorts de begeleiders B-2784 en B-2785 te horen. Deze begeleiders zijn voorafgaand en tijdens het WOD-traject betrokken geweest bij deze zaak.
Begeleider B-2784 heeft op 28 mei 2020 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard:
‘Of er ooit voorafgaand aan de inzet bleek dat [verdachte] verslavingsproblematiek had? Dat durf ik niet met zekerheid te stellen. Of ik wist dat [verdachte] verslaafd was aan drugs en drank? Van de softdrugs wist ik het wel, van de harddrugs is dat pas bij de ontmoetingen helder geworden. Of ik wist dat [verdachte] begeleid werd door hulpverleningsinstanties? Nee.’
Uit de taps die in 2017 al liepen op de telefoon van [verdachte] bleek dat hij drugs bestelde en onder toezicht stond van hulpverleningsinstanties.
Getuige B-2784 bij de r-c op 28 mei 2020:
‘Ik weet dat er gesproken is over investeren in Cambodja en dat [verdachte] met een hulpvraag kwam. Volgens mij is 5000 euro een bedrag dat [verdachte] zelf wilde betalen, betrof handgeld of iets dergelijks. Toen is door ons gezegd dat hij dat niet moest doen. U zegt dat bij [verdachte] de illusie bestond dat de informanten met 3.000 of misschien zelfs 125.000 euro over de brug zouden kunnen komen en vraagt of wij daar een beetje in meegegaan zijn. Nee, dat is vooral in het hoofd van [verdachte] gebeurd. Wij hebben wel gebruik gemaakt van het gevoel dat bij [verdachte] leefde. Daarna wilden wij teleurstelling voorkomen en hebben wij het gedownsjzed.’
B-2875 heeft op 28 mei 2020 het volgende bij de r-c verklaard:
‘We kijken naar een goede manier om iemand te kunnen benaderen. Hier was dat het kopen van een schilderij. In hoeverre de financiële situatie van [verdachte] een rol speelde? Niet. Of ook de verslavingsproblematiek [verdachte] is bekeken? Nee’
Zoals reeds ter onderbouwing op het verzoek om A-4083 ([verbalisant 1]) te horen Is aangevoerd gaat het de verdediging om de vraag of er nu wel of niet concrete financiële toezeggingen zijn gedaan aan [verdachte].
De Hoge Raad heeft in de Posbankzaak aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen, en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had381
Naast de vragen die de verdediging heeft over de financiële omstandigheden en verslavingsproblematiek van cliënt aan de eerder genoemde begeleiders acht de verdediging het tevens noodzakelijk dat begeleiders B-2784 en B-2785 worden gehoord over de uitlatingen van cliënt op de vragen van de rechtbank op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020; op pagina 71 van het WOD-dossier komt naar voren dat politie-informant A-4083 verklaart dat hij in staat is bij problemen om informatie te checken bij een kennis van hem bij de politie. De verdediging vraagt zich af of begeleiders B-2784 en B-2785 hier opdracht toe hebben gegeven nu dit niet in het WOD-dossier op pagina 70 staat aangegeven. De verdediging wenst dan ook op grond van het noodzakelijkheidsbelang om begeleiders B-2784 en B-2785 op de inhoudelijke zitting van 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment te horen.
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1]. Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1].382 Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785.383 In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk B-2784 en B-2785 hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment. (…)’
1.11
In de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities betreffende het Dupliek' van de raadsman is onder meer vermeld:
‘T.a.v. de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van de getuigen undercoveragenten A-4083 ([verbalisant 1]):
Ik wil hem horen omdat bij mijn onderzoeken ter voorbereiding van deze zitting is gebleken dat herhaaldelijk en bij voortduring vrij zeker aantoonbaar onvolledig is geverbaliseerd. Ik wens de getuige te confronteren met zijn omissies. Uit het onderzoek blijkt dat hij veel meer wist over het uitoefenen van druk. Ik wil hem horen over zijn stuurtechniek contra [verdachte]. Het volledigheidscriterium brengt mee dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gehoord moeten kunnen worden over de wijze waarop zij hun gesprekken vorm en richting gaven.
[verdachte] [verbalisant 2]: Idem
[verdachte] [verbalisant 3]: Idem
[verdachte] Begeleiders: Idem, doch dan bezien in het kader van de aansturing van bovengenoemden [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3]
(…)’
1.12
In het arrest heeft het hof de tenlastegelegde feiten bewezen verklaard. In het arrest heeft het hof onder meer de door verdachte tegenover de WOD-functionarissen afgelegde verklaringen voor het bewijs gebruikt. In het arrest heeft het hof het verweer van de verdediging, waarin (verkort weergegeven) is aangevoerd dat niet voldaan is aan de door de Hoge Raad gestelde eisen ten aanzien van de mr. Big methode, verworpen. In het kader van dit middel is onder meer van belang dat het hof in het arrest onder meer heeft gesteld dat het hof uitgaat van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal en dat bijvoorbeeld een latere ondertekening geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de processen- verbaal. Voorts heeft het hof vastgesteld dat in deze zaak de communicatie met de verdachte grotendeels niet auditief dan wel audiovisueel is opgenomen zoals wel door de Hoge Raad wordt vereist en het ook niet (eens) duidelijk is geworden waarom dit is nagelaten. Voorst heeft het hof wel vastgesteld dat verdacht in vergaande mate in het traject is misleid. Ten aanzien van het door verdachte gestelde (vele) geld dat de verdachte in Portugal zou gaan verdienen heeft het hof evenwel geoordeeld dat ‘[verbalisant 1]’ op 16 maart 2020 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij altijd heel oppervlakkig is gebleven over zijn werkzaamheden, dat hij voornamelijk in het buitenland was wegens zijn werk in de offshore sector en dat hij niet met de verdachte heeft gesproken over criminele activiteiten in Portugal. ‘[verbalisant 1]’ zat veel in Portugal, had daar vrienden, werk en plezier. Hij heeft volgens het hof het nooit met de verdachte gehad over welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden, hij vond het leuk een keer de verdachte mee te nemen naar Portugal en het had niets met criminele activiteiten te maken, aldus ‘[verbalisant 1]’ bij de rechtercommissaris. Ten aanzien van deze omstandigheid heeft het hof in het arrest overwogen dat er blijkens de processen-verbaal over de ontmoetingen herhaaldelijk over ‘Portugal’ is gesproken, maar dat dit wordt gerangschikt onder ‘gesprekken van sociale aard’ en dat hieruit niet blijkt dat door ‘[verbalisant 1]’ aan de verdachte is toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen en in ieder geval was een trip naar Portugal niet concreet vóór 20 januari 2019.
1.13
Ten aanzien van de voorwaardelijke verzoeken heeft het hof in het arrest overwogen en geoordeeld:
‘15. Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende, hiervoor nog niet besproken, voorwaardelijke verzoeken gedaan:
- i)
indien het hof de bekennende verklaringen van de verdachte voor het bewijs wil bezigen, dan verzoekt de verdediging A-4083 (‘[verbalisant 1]’), A-4084 (‘[verbalisant 2]’), B-2784, B-2785 en — naar het hof begrijpt- B-2844 nogmaals als getuige te (doen) horen, alsmede prof dr. E.G.C. Rassin als deskundige te benoemen;
(…)
Het hof overweegt als volgt
[verdachte] i,
Het hof constateert dat A-4083, A-4084, B-2784, B-2785 en B-2844 in aanwezigheid van de verdediging zijn gehoord bij de rechter-commissaris en dat tijdens die verhoren de kwesties aan de orde zijn geweest waarover de verdediging deze getuigen thans (opnieuw) wenst te bevragen. Gelet op de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gegeven onderbouwing van de onder i) geformuleerde verzoeken, ziet het hof geen aanleiding om terug te komen op de ten aanzien hiervan op 12 november 2021 reeds gegeven beslissing van het hof, terwijl ook overigens de noodzaak tot het opnieuw horen van de genoemde getuigen dan wel het benoemen van de genoemde deskundige, niet is gebleken. De verzoeken worden daarom afgewezen.’
1.14
De afwijzing van die verzoeken is echter niet zonder meer begrijpelijk, nu de verdediging bij het voorwaardelijk verzoek uitdrukkelijk en uitvoerig heeft aangevoerd waarom de getuigen dienen te worden gehoord ten aanzien van onderwerpen waarover de getuigen niet eerder zij bevraagd. Zo is ten aanzien van [verbalisant 1] aangevoerd dat er diverse onduidelijkheden bestaan over de uitbetalingen aan verdachte en [betrokkene 1]; niet blijkt wanneer er een nadere betaling is gedaan en het in het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin het noodzakelijk wordt geacht door de verdediging om politieel informant [verbalisant 1] hierover te horen; politioneel informant [verbalisant 1] dien te worden geconfronteerd met de verbatim uitwerkingen van deze telefoongesprekken; over toezeggingen die zijn gedaan met betrekking tot de financiering en investering in het restaurant in Cambodja en de vals geld-boot; over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt en het financieel afhankelijk maken er mogelijk voor zorgt dat een valse bekentenis wordt gecreëerd teneinde een behoorlijke en effectieve mogelijkheid te krijgen om de getuige te (doen) ondervragen op de bovengenoemde onderwerpen waarover de getuige niet eerder is gehoord door de verdediging; over de harddrugsverslaving van de verdachte, nu het niet anders kan dan dat politioneel informant A-4083 ([verbalisant 1]) moet hebben geweten dat cliënt voorafgaand aan en tijdens de WOD-inzet verslaafd was aan harddrugs nu de verdediging ervan uitgaat dat het WOD-team voorafgaand aan de inzet wel degelijk wist dat cliënt verslaafd was aan harddrugs en een chronisch geldgebrek had maar dat undercoveragent [verbalisant 1] en zijn begeleiders dit vooralsnog willens en wetens blijven ontkennen omdat men weet dat daarmee de verklaringen van cliënt mogelijk op losse schroeven komen te staan. Voorts is aangevoerd dat [verbalisant 1] op zitting moet worden geconfronteerd met en bevraagd moet worden over de drugsgerelateerde telefoongesprekken en sms'jes van verdachte; over de reis met verdachte naar Portugal, nu de uitspraak van [verbalisant 1] dat zij niet hebben gesproken over criminele activiteiten in Portugal in schril contrast staat met een uitspraak van zijn begeleider (B2785) over wat er aan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1], te weten dat het zou kunnen dat de illusie bij de verdachte gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot en de verdachte meerdere malen heeft verklaard dat [verbalisant 1] hem lekker had gemaakt voor een baan waarbij hij met een boot vanuit Lissabon kon uitvaren naar Engeland om vals geld te smokkelen; over de trip naar Portugal omdat de verdediging van mening is dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de r-c bezijden de waarheid heeft verklaard over wat hij met [verdachte] zou gaan doen in Portugal, nu deze financiële toezegging over Portugal er namelijk toe heeft geleid dat [verdachte] de undercoveragent het broodje Aap verhaal heeft verteld over [slachtoffer] om zo in aanmerking te komen voor de functie op die boot met vals geld teneinde politie informant A-4083 te horen over zijn rol tijdens de inzet met het oog op het in scène zetten van een aantal situaties om [verdachte] te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had, nu de financiële afhankelijkheid, de verslavingsproblematiek en de indruk van een grote mister Big mogelijk voor het creëren van een valse bekentenis heeft gezorgd en er een aantal WOD-opdrachten ontbreken. De afwijzing van dit verzoek is dan ook in het licht hiervan onvoldoende met redenen omkleed.
1.15
De afwijzing van het verzoek ten aanzien van [verbalisant 2] schiet te kort nu de verdediging concreet heeft aangeduid waarover zij moet worden ondervraagd, te weten over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel onder andere in de vorm van financiële beloftes over het investeren in een restaurant in Cambodja voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt en het financieel afhankelijk maken zorgt voor het creëren van een valse bekentenis over de onduidelijkheden over de betaling en het aldus in het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin de verdediging het noodzakelijk acht om politieel informant [verbalisant 2] hierover te horen en het horen van deze getuige van belang voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
1.16
Ten aanzien van begeleiders B-2784 en B-2785 is aangevoerd dat deze getuigen moeten worden ondervraagd of er nu wel of niet concrete financiële toezeggingen zijn gedaan aan de verdachte; over de uitlatingen van verdachte op de vragen van de rechtbank op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020, nu de verdediging zich afvraagt af of begeleiders B-2784 en B-2785 hier opdracht toe hebben gegeven nu dit niet in het WOD-dossier op pagina 70 staat aangegeven; er sprake is van diverse onduidelijkheden en over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1], nu uit het dossier niet blijkt wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft in tegenstelling tot de opdracht die zij hebben gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785, zodat de verdediging het in het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin noodzakelijk acht B-2784 en B-2785 hierover te horen. Voorts is aangevoerd dat de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben aangestuurd zodat zij ook daarover gehoord dienen te worden. In dit licht is de afwijzing dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
1.17
Al het vorenstaande klemt te meer nu door de verdediging expliciet is aangevoerd dat het van belang is dat de zittingsrechter zelf ervan blijk dient te geven op grond van concrete omstandigheden van het geval zelfstandig betrouwbaarheid van de verklaring(en) te hebben onderzocht indien de rechter voor het bewijs gebruik maakt van die verklaringen. Het vorenstaande geldt te meer nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken omdat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
1.18
De afwijzing van de voorwaardelijke verzoeken en het oordeel van het hof is dan ook niet althans niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed nu uit de verzoeken rechtstreeks volgt dat deze getuigen over al deze onderwerpen niet eerder bij de rechter-commissaris zijn gehoord. Voorts volgt uit het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst uitgebreid is verhoord en daarbij is ingegaan op het WOD-traject en bij die gelegenheid nieuwe informatie heeft gegeven over zijn contacten met de undercoveragenten (in het bijzonder met [verbalisant 1]) en daarbij heeft verklaard waarom hij was verleid om — zoals hij zelf heeft verklaard — zijn ‘broodje aap-verhaal’ te vertellen, namelijk vanwege de beloofde investering in het restaurant in Cambodja en de reis naar Portugal terwijl de gevraagde getuigen vóór de behandeling in eerste aanleg als getuige zijn gehoord en dus voordat de verdachte zijn verklaring heeft afgelegd. Veel onderwerpen waarover de verdachte ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard, zijn dus niet met zoveel woorden aan de orde gekomen in de verhoren van de getuigen ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat en waarom de verklaringen van de undercoveragenten innerlijk tegenstrijdig en inconsistent zijn en in strijd met hetgeen verdachte heeft verklaard en hij de getuigen daarover wenste te ondervragen. Voorts is aangevoerd dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ moet worden geconfronteerd met de nieuwe informatie over het telefoon- en sms-verkeer van verdachte, die pas in hoger beroep aan het dossier is toegevoegd en dus nog niet beschikbaar was tijdens de verhoren van deze getuige bij de rechter-commissaris. Ook ten aanzien van undercoveragent ‘[verbalisant 2] ’is aangevoerd dat de verdediging haar wil confronteren met stukken die pas aan het dossier zijn toegevoegd na het verhoor van deze getuige bij de rechter-commissaris. Voorst is aangevoerd dat de verdediging de B'tjes wenst te confronteren met de in hoger beroep aan het dossier toegevoegde bevindingen over het drugsgebruik van verdachte nu een deel van die gesprekken al uit 2017 dateert, zodat zij hier voorafgaand/tijdens de inzet van het WOD-traject bekend mee moeten zijn geweest.
1.19
Het bovenstaande klemt te meer nu een omstreden onderzoeksmethode is gehanteerd waarbij ook nog eens de door wetenschappelijke literatuur en jurisprudentie van de Hoge Raad gestelde voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het auditief dan wel audiovisueel opnemen van communicatie met de verdachte grotendeels niet heeft plaatsgevonden terwijl bovendien opgemaakte processen-verbaal betreffende gesprekken met verdachte niet zijn uitgewerkt nu deze gesprekken door verbalisanten zijn aangemerkt als ‘gesprekken van sociale aard’.
1.20
Nu verdachte voorts verzocht heeft de belastende getuigen te horen welk verzoek is afgewezen en het hof tevens heeft verzuimd om in zijn arrest de ‘overall fairness’ van de procedure te toetsen kan het arrest niet in stand blijven.
1.21
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag en betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.2.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 6 en 13 EVRM, 14 IVBPR, 17 Grondwet alsmede 315, 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk.
Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat zij het WOD-traject onrechtmatig achtte. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vrijsprekend vonnis. Namens de verdachte zijn enkele onderzoekswensen ingediend en is onder meer verzocht tot (1) het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de vraag of de belastende uitlatingen van de verdachte in het WOD-traject betrouwbaar zijn; (2) het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de toegepaste (Mr. Big-) methodiek; (3) het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis alsmede — in voorwaardelijke zin — het (4) verzoek tot het verstrekken aan Rassin van het gehele procesdossier althans onderdelen daarvan.
Het hof heeft de onderzoekswensen van de verdediging tot het benoemen c.q. horen van de deskundige Rassin teneinde (1) het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de vraag of de belastende uitlatingen van de verdachte in het WOD-traject betrouwbaar zijn; (2) het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de toegepaste (Mr. Big-) methodiek; (3) het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis alsmede — in voorwaardelijke zin — het (4) verzoek tot het verstrekken aan Rassin van het gehele procesdossier althans onderdelen daarvan, ter terechtzitting afgewezen.
Het hof heeft met betrekking tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de vraag of de belastende uitlatingen van de verdachte in het WOD-traject betrouwbaar zijn (1) overwogen/geoordeeld dat de beoordeling van de vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen voorbehouden is aan het hof en het hof het verzochte dan ook niet noodzakelijk acht, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken. De afwijzing van het verzoek is echter niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Het hof heeft ten aanzien van het verzoek tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de toegepaste (Mr. Big-) methodiek (2) overwogen/geoordeeld dat de beoordeling van de vraag naar de betrouwbaarheid van de toegepaste opsporingsmethodiek voorbehouden is aan het hof en het hof het verzochte dan ook niet noodzakelijk acht, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken. De afwijzing van het verzoek is echter niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Met betrekking tot het verzoek tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis (3) heeft het hof overwogen dat de enkele verklaring van de verdachte waarin hij stelt druk te hebben ervaren in het contact met undercoveragent A-4083 ([verbalisant 1]), zonder nadere precisering van zijn stelling, onvoldoende basis biedt voor het laten opmaken van voormelde rapportage, zodat het hof het verzochte dan ook niet noodzakelijk acht terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken. De afwijzing van het verzoek is echter niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Nadien heeft de verdediging opnieuw (voorwaardelijke) verzoeken gedaan met betrekking tot de deskundige Rassin.
In het arrest heeft het hof de tenlastegelegde feiten bewezen verklaard. In het arrest heeft het hof onder meer de door verdachte tegenover de WOD-functionarissen afgelegde verklaringen voor het bewijs gebruikt. In het arrest heeft het hof het verweer van de verdediging, waarin (verkort weergegeven) is aangevoerd dat niet voldaan is aan de door de Hoge Raad gestelde eisen ten aanzien van de mr. Big methode, verworpen. In het kader van dit middel is onder meer van belang dat het hof in het arrest onder meer heeft gesteld dat het hof uitgaat van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal en dat bijvoorbeeld een latere ondertekening geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de processen- verbaal. Voorts heeft het hof vastgesteld dat in deze zaak de communicatie met de verdachte grotendeels niet auditief dan wel audiovisueel is opgenomen zoals wel door de Hoge Raad wordt vereist en het ook niet (eens) duidelijk is geworden waarom dit is nagelaten. Voorst heeft het hof wel vastgesteld dat verdacht in vergaande mate in het traject is misleid.
De verzoeken ten aanzien van de deskundige Rassin heeft het hof afgewezen en daartoe geoordeeld dat het hof gelet op de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gegeven onderbouwing geen aanleiding ziet om terug te komen op de ten aanzien hiervan op 12 november 2021 reeds gegeven beslissing van het hof, terwijl ook overigens de noodzaak tot het benoemen van de genoemde deskundige, niet is gebleken.
De afwijzing van het verzoek is niet zonder meer begrijpelijk, nu de verdediging bij het voorwaardelijk verzoek uitdrukkelijk en uitvoerig heeft aangevoerd waarom de deskundige opnieuw dienen te worden benoemd c.q. gehoord te weten dat Rassin eerder een rapport heeft geschreven over de Mr. Big-methode en daarin heeft beschreven dat een opsporingsmethode zoals de mr. Big-methode een substantieel risico op een valse bekentenis impliceert; de combinatie van het doen van een belofte (verdachte krijgt de door hem gewilde baan) en het minimaliseren van de ernst van een feit (het maakt ons niet uit als hij het gedaan heeft en we regelen iemand die er voor opdraait), zoals gedaan door de undercoveragenten een kans van 43% op een valse bekentenis; dat de conclusie van Rassin met betrekking tot de verdachte luidt dat de verdachte verdachte hoog scoort op twee risicofactoren voor het afleggen van een valse bekentenis; dat is verzocht tot het doen laten rapporteren van Rassin over suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten; het van groot belang is dat de feitenrechter inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden; is verzocht tot het benoemen van Rassin als getuige-deskundige opdat hij onderzoek kan doen naar de betrouwbaarheid van de in de onderhavige zaak door het WOD-team op cliënt toegepaste methodiek, nu door inzicht te krijgen in de methode de deskundige voorgaande onderzoeksvragen (onder I en II) met betrekking tot de betrouwbaarheid van verklaringen en suggestibiliteit van verdachte nader kan duiden en dat de verdediging in het pleidooi uitvoerig heeft aangevoerd dat en waarom de verdachte druk heeft ervaren zodat het niet is gebleven bij de enkele stelling van de verdachte.
Het vorenstaande klemt te meer nu door de verdediging expliciet is aangevoerd dat het van belang is dat de zittingsrechter zelf ervan blijk dient te geven op grond van concrete omstandigheden van het geval zelfstandig betrouwbaarheid van de verklaring(en) te hebben onderzocht indien de rechter voor het bewijs gebruik maakt van die verklaringen. Het vorenstaande geldt te meer nu de rechtbank heeft vrijgesproken omdat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen. Het bovenstaande klemt ook te meer nu een omstreden onderzoeksmethode is gehanteerd waarbij ook nog eens de door wetenschappelijke literatuur en jurisprudentie van de Hoge Raad gestelde voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het auditief dan wel audivisueel opnemen van communicatie met de verdachte grotendeels niet heeft plaatsgevonden terwijl bovendien opgemaakte processen-verbaal betreffende gesprekken met verdachte niet zijn uitgewerkt nu deze gesprekken door verbalisanten zijn aangemerkt als ‘gesprekken van sociale aard’.
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.
Toelichting
2.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- ‘1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade), in elk geval opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] één of meermalen (door zijn hoofd) geschoten en/of één of meermalen met een houten balk, en/of een ander voorwerp (tegen) het hoofd van die [slachtoffer] (in)geslagen, althans zodanig geweld op die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland én/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van hef overlijden te verhelen.’
2.2
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken. De rechtbank heeft daartoe onder meer geoordeeld dat (verkort zakelijk weergegeven) dat zij niet volledig kan beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Daarbij is volgens de rechtbank in ieder geval wel vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen en dat de rechtbank van oordeel is dat de bezwarende elementen uit het gehele WOD-traject van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de rechtmatigheid van een aantal cruciale onderdelen van dit traject onvoldoende te beoordelen zijn.
2.3
Op 29 oktober 2021 heeft de raadsman van de verdachte, mr. V.R.C. Schukrula, advocaat te Amsterdam, per e-mail (met in de bijlage een document) aan het Hof zijn onderzoekswensen doen toekomen. De onderzoekswensen luiden onder meer als volgt:
‘Verzoek I: Rapport deskundige prof. Dr. E.G.C. Rassin
De verdediging verzoekt u om prof. dr. Rassin, bijzonder hoogleraar rechtspsychologie, de opdracht te geven om de procespartijen voor te lichten en psychologisch onderzoek bij cliënt te doen over de vraag of de uitlatingen van cliënt van onder andere vrijdag 21 en donderdag 27 september 2018, dinsdag 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 in vrijheid zijn afgelegd en of deze — voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten — al dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
De rechtbank heeft in haar vonnis is van 2 maart 2021 in de onderhavige zaak vastgesteld dat de wijze waarop in deze zaak uitvoering is gegeven aan dé stelselmatige informatie-inwinning, zij het met enige variatie in essentie is aan te merken als de toepassing van de ‘Mr. Big-methode.’ De vaststelling dat er in deze zaak gebruik is gemaakt van de ‘Mr. Big- methode’ is van belang omdat prof. dr. Rassin deskundig is op het gebied van deze methode.
De heef prof. dr. Rassin is door het Hof Den Haag ook benoemd als deskundige in de ‘Posbankzaak’4 en in de zaak ‘Kaatsheuvel’5 met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen.
Ook in die zaken was sprake van stelselmatige informatie-inwinning middels de ‘Mr. Big-methode.’
Vergaande misleiding
De rechtbank heeft in de zaak van cliënt bij vonnis vastgésteld dat in het WOD-traject sprake is geweest van vergaande misleiding.
Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat het gesprek van 24 januari 2019, tussen cliënt en politioneel informant [verbalisant 1], van het bewijs moest worden uitgesloten omdat dit gesprek in strijd met de verklaringsvrijheid van cliënt heeft plaatsgevonden. Hiermee is vólgens de rechtbank een inbreuk gemaakt op de rechten van cliënt zoals is neergelegd in artikel 29, eerste lid Sv en artikel 6 EVRM. In dat gesprek van 4 januari 2019 is naar het oordeel van de rechtbank op ongeoorloofde wijze druk uitgeoefend op cliënt, waardoor hij feitelijk in een verhoorsituatie is geplaatst waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken.
Bij de inzet van het WOD-traject in de onderhavige strafzaak is volgens dé rechtbank dus sprake geweest van vergaande misleiding van cliënt en is er inbreuk gemaakt op fundamentele rechten.
Middels bestudering van de stukken, geluidsopnames van de OVC-gesprekken tussen politioneel informant [verbalisant 1] en cliënt en middels psychologisch onderzoek kan prof. dr. Rassin toetsen of de uitlatingen van cliënt van onder andere vrijdag 21 en donderdag 27 september 2018, dinsdag 16 oktober 2018 en 24 januari 20198 in vrijheid zijn afgelegd en of deze-voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten-al dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Verklaringen [verdachte]
De verdediging zal nu enkele passages uit de schriftelijke verklaring van cliënt aanhalen welke hij heeft voorgedragen op de pro-forma zitting van 6 juni 2019 waaruit blijkt dat hij zich op het standpunt stelt dat hij verzonnen verhalen heeft verteld aan politioneel informant [verbalisant 1]:
- —
‘Ik hoorde dat [slachtoffer] met de noorderzon was vertrokken of dood was en dat [betrokkene 3] daarachter zou zitten. Daar heb ik toen bij undercoveragent [verbalisant 1] mijn eigen draai aan gegeven met als resultaat dat broodje aap verhaal waarbij ik [slachtoffer] om het leven zou hebben gebracht. Dat kon ik makkelijk tegen undercover [verbalisant 1] zeggen want hij zou hét zogenaamde bewijs toch wegpoetsen.’
- —
‘Ik werkte voor [verbalisant 1] én ik beschermde hem dan. Ik moest voor zijn veiligheid zorgen als hij in de problemen zou komen of verdachte dingen zag. Hij kwam met een verhaal over Portugal waarbij ik vals geld kon gaan vervoeren met een boot. Ik zou dan bakken met geld gaan verdienen. [verbalisant 1] gaf mij de indruk dat ik dan wel een keiharde bikkel moest zijn als ik die baan wilde. [verbalisant 1] overdreef en ik overdreef! Zijn stoerdoenerij werd steéds groter en die van mij ook. Wij Waren tégen elkaar aan het opbieden met stoere verhalen en we tasten elkaar af hoever we kónden gaan. Ik heb hem dat broodje-aapverhaal over [slachtoffer] op de mouw gespeld want daarmee zou ik dan indruk op hem kunnen maken zodat ik dat grote geld kon gaan verdienen’.
- —
‘Ik ben mijn hele leven al iemand geweest die dingen verzint en groter maakt dan ze zijn. Dat kunnen de mensen die mij kennen allemaal bevestigen. [verbalisant 1] en zijn mensen deden stoer en ik deed stoer, ik zag er eerst geen kwaad in om [verbalisant 1] dat broodje aapverhaal over [slachtoffer] te vertellen want het was toch onzin en het voordeel was dat [verbalisant 1] daardoor mij wilde hébben in zijn organisatie.’
In zijn schriftelijke verklaring bij de rechter-commissaris, welke aan de rechter-commissaris is overhandigd op 6 februari 2020, verklaart cliënt het volgende:
- —
‘Ik kwam in een schijnwereld terecht die de undercoveragenten voor mij hadden gemaakt. Een wereld waarbij ik verleid werd en ook onder druk gezet werd om dingen voor undercoveragent [verbalisant 1] en zijn gewelddadige criminele Organisatie te doen. Ik kwam in een soort trechter terecht waar ik niet meet uit kon. Ik voelde me daardoor niet meer vrij om dé verzonnen uitspraken over [slachtoffer] die ik had gedaan tegenóver hem en zijn gewelddadige criminele vrienden terug te trekken omdat undercoveragent [verbalisant 1] mé anders niet meer vóór vol zou aanzien en de gevolgen dan zouden zijn dat hij me anders geen geld meer zou laten verdienen. Als undercoveragent [verbalisant 1] me weer eens ging uithoren kon ik na een tijd niet meer toegeven dat ik alles verzonnen had omdat ik dan van het voetstuk zou vallen waarop hij me had geplaatst. Ik voelde druk doordat ik en [betrokkene 1] te weinig geld hadden om te overleven en undercoveragent [verbalisant 1] ons daaruit zou kunnen redden. Ik voelde druk door mijn verslaving aan drank en cocaïne en ik had het geld van undercoveragent [verbalisant 1] nodig om mijn verslaving te kunnen betalen. Ook voelde ik druk omdat ik indruk op undercoveragent [verbalisant 1] en zijn criminele organisatie moest blijven maken zodat hij mij klussen zou geven waardoor ik geld zou kunnen verdienen en ik ook mijn dochter zou kunnen bezoeken en financieel zou kunnen ondersteunen. Als ik door de undercoveragenten niet in die mr. Big schijnwereld was getrokken en undercoveragent [verbalisant 1] en de andere undercoveragenten mij niet zo hadden verhoord had Ut die verzonnen uitspraken over [slachtoffer] ook nooit gedaan.’
- —
‘Ik ben nooit met [slachtoffer] in een loods op de [d-plaats] geweest of überhaupt met hem op de [d-plaats] of ergens anders in een loods. Ik heb hem niet vermoord en ik weet ook niet waar hij is en weet ook niet of hij wel óf niet leeft. Ik heb hem dus niet doodgeschoten en ik heb hem ook niet met een voorwerp geslagen. Voor de duidelijkheid: Ik ben niet aanwezig geweest bij een mogelijke moord op [slachtoffer]. Ik ben dus ook niet met [betrokkene 4] bij een loods bij de [d-plaats] geweest met [slachtoffer]. En dat [betrokkene 4] erbij betrokken was heb ik dus ook verzonnen. Ik heb ook geen telefoon van [verbalisant 1] afgenomen of geld in wat voor valuta dan ook. Ik heb hem ook niet begraven of in een shredder gegooid. Dat heb ik alleen maar aan undercoveragent [verbalisant 1] vertéld om mezelf zo groot en gevaarlijk Voor te doen zodat hij me zou betrekken bij het verdienen van veel geld. En om die redenen die ik al eerder heb verteld in deze verklaring,’
De bovenstaande passages uit de schriftelijke verklaringen van cliënt geven helder inzicht over de wijze waarop cliënt het WOD-traject heeft ervaren en maken tevens duidelijk dat hij zich op het standpunt Stelt dat hij tijdens hét undercovertraject uitlatingen heeft gedaan die niet conform de waarheid zijn.
Ook op grond van de mondelinge verklaringen dié cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 heeft afgelegd, acht de verdediging het noodzakelijk dat prof. dr. Rassin zich uitlaat over de betrouwbaarheid van de door cliënt geuite verklaringen. Cliënt heeft op de inhoudelijke behandeling het volgende verklaard:
‘Dat ik mensen kende die op zoek waren naar een manier om geld en staafjes naar Engeland te vervoeren, was door mij verzonnen.16 Ik wilde indruk maken op [verbalisant 1] en had bedacht het over goudstaven te hebben ómdat [verbalisant 1] in het valse geld zat.’
Ook verklaarde hij ter zitting:
‘Ik kan mij herinneren dat [verbalisant 3] grote verhalen had over het vluchten en dat ik daarop heb gereageerd door hem te overtreffen. Ik deed dit om in een goed daglicht te komen bij [verbalisant 1]. U houdt mij voor dat [verbalisant 1] op dat moment niet in de auto zat. Nee, maar dat [verbalisant 3] over mij tegen [verbalisant 1] zou zeggen dat het niet niéts was wat [verbalisant 1] in zijn auto had zitten. Ik wilde laten weten-dat ik iets kon betekenen. Ik wilde mij laten zien. Ik wilde niet onder doen voor [verbalisant 3].’
Verder verklaarde Cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 op de vraag van de rechter wat cliënt eigenlijk wist van [slachtoffer]:
‘Ik dacht aan [slachtoffer], grote crimineel, weg, daar kon ik wel een verhaaltje van maken’.
Voorts verklaarde hij ter zitting:
‘Of ik mij kan herinneren dat [verbalisant 1] op 27 september 2018 terugkwam op wat ik aan [verbalisant 3] had verteld? Ja. [verbalisant 1] wilde er het fijne van weten. Het ging om eerlijkheid en anders zou ik niet voor [verbalisant 1] kunnen werken. [verbalisant 1] gaf aan dat [verbalisant 3] geen punten had gescoord met wat hij had gedaan. Vervolgens heb ik mijn trukendoos opengegooid. Wat ik Hiermee bedoel? Da tik toen één bizar verhaal heb opgehangen. Ik dacht; ik moet een zo groot en gruwelijk mogelijk verhaal ophangen. Ik moet [verbalisant 1] duidelijk maken dat ik over lijken zou gaan, dat ik mijn mannetje stond en niet bang was.’
‘Of ik met details kwam om het verhaal betrouwbaar te maken voor undercoveragent [verbalisant 1]? Ja, om mijn verhaal te voeden. Het was allemaal grootspraak om indruk op hem te maken, Waarom ik dit nodig had? Ik wilde zo gevaarlijk mogelijk overkomen.’
Ook de bovenstaande passages uit de mondelinge verklaringen van cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 geven helder inzicht óver de Wijze waarop cliënt het WOD-traject heeft ervaren en maken tevens duidelijk dat hij zich op het standpunt stelt dat hij tijdens het undercovertraject uitlatingen heeft gedaan die niet conform de waarheid zijn.
Ook gezien de recente toewijzing van deskundige prof, dr. Rassin door het Hof Den Haag in de ‘Posbankzaak’ en in de zaak ‘Kaatsheuvel met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen verzoek de verdediging u om ook dit verzoek te honoreren.
Verzoek II
Verder verzoekt de verdediging u getuige-deskundige Rassin te laten rapporteren over suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens eén ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten en hem te laten rapporteren over de kans op het afleggen van een valse bekentenis.
Gezien het juridisch kader dat de Hoge Raad heeft gecreëerd in de Posbankzaak acht de verdediging onderstaande gestelde rechtsregels uit dit arrest21 van belang:
‘Voor de beoordeling of de verklaringsvrijheid is aangetast, is volgens de Hoge Raad in de Posbankzaak in het bijzonder van belang het verloop van het opsporingstraject, de eventueel reeds door verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, de mate van (psychische) druk die in dat traject op verdachte is uitgeoefend, de mate en wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte en de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met inhoud van (wezenlijke onderdelen van) door de verdachte afgelegde verklaring. Bij deze beoordeling is volgens de Hoge Raad voorts van belang de duur en intensiteit van dat traject, strekking en frequentie van contacten mét verdachte zelf en in het vooruitzicht gestelde consequenties als verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken. De Hoge Raad geeft aan dat dat de feitenrechter bij de beoordeling, naast het feitelijke optreden van de opsporingsambtenaren jegens de verdachte, tevens acht dient te slaan op de wettelijke grondslag waarop het optreden van opsporingsambtenaren heeft plaatsgevonden, en in het geval dat optreden is gebaseerd op een bevel tot stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in art. 126j van het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder op inhoud van dat bevel waar het gaat om wijze waarop aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, alsmede de eventueel nader aan dat bevel verbonden voórwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van de verdachte. Teneinde de rechter in staat te stellen een en ander te kunnen beoordelen, is het volgens de Hoge Raad van groot belang dat hij inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden.’
De verdediging kan zich goed voorstellen dat een deskundige als prof. dr. Rassin een bijdrage kan leveren aan de vraag of de uitlatingen van cliënt tegenover politioneel informant [verbalisant 1] in vrijheid zijn afgelegd en óf hij mogelijk (psychische) druk hééft ervaren tijdens de ondervragingen of dat zijn verklaringen mogelijk gecontamineerd zijn door externe invloeden, zoals de undercoveragenten in kwestie.
Ook gezien de verklaringen van cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 is het in het belang van de verdediging dat prof. dr. Rassin zich buigt over de vraag of er een vórm van (psychische) druk heeft plaats gevonden tijdens de inzët. Cliënt heeft tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2021 verklaard dat hij bang was voor politioneel informant [verbalisant 1] vanwege zijn verbale intimiderende gedrag ten opzichte van zijn ondergeschikten in de vermeende criminele organisatie.
Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot hét beoordelen van de suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten, verzoekt de verdediging om ook dit verzoek te honoreren.
Verzoek III
De verdediging verzoekt u rechtspsycholoóg prof. dr. E.G.C. Rassin als getuige-deskundige te benoemen zodat hij onderzoek kan doen naar de betrouwbaarheid van de in de onderhavige zaak door het WOD-team op cliënt toegepaste methodiek.
Gezien het juridisch kader dat de Hoge Raad heeft gecreëerd in de Poppenspelmethodezaak verwijst de verdediging naar jurisprudentie over de betrouwbaarheid van de Poppenspelmethode om daarmee duidelijk te maken dat het onderzoek van een deskundige van belang kan zijn voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van uitlatingen.
In de desbetreffende zaak stond hét gebruik van de ‘poppenspelmethode’ centraal waarbij een orthopedagoge in gesprekken met dé vermeende slachtoffers vroeg wat je met de geslachtsdelen van zo'n pop kon doen waarna de kinderen (seksuele) handelingen simuleerden met behulp van de poppen.
Op basis van de verklaringen van de vermeende slachtoffers (kinderen) bij de orthopedagoge met behulp van die poppenspelmethode werden de vaders van de vermeende slachtoffers aangemerkt als verdachten en vervolgd voor seksueel misbruik.
Eén deskundige in deze zaak stelde vast dat bij het gébruiken van de bewuste poppen (poppenspelmethode) een veelte sterke suggestie uitgaat waardoor het gebeurde in de richting van seksualiteit vertekend kan worden.
Zonder de bemoeienis van deskundigen waren de gebreken van de omstreden poppenspelmethode nimmer aan het licht gekomen en waren onschuldige verdachten wellicht ten onrechte veroordeeld.
De verdediging acht het derhalve van belang dat een deskundige (wetende prof. dr. Rassin) zich ook zal uitlaten over de mr. Big/WOD- methode welke is gehanteerd in de zaak van cliënt. Door inzicht te krijgen in de methode kan de deskundige prof. dr. Rassin in kwestie voorgaande onderzoeksvragen (onder I en II) met betrekking tot de betrouwbaarheid van verklaringen en suggestibiliteit van cliënt nader duiden.
Verzoek IV
Indien u het verzoek om prof. dr. E.G.C. Rassin toewijst verzoekt de verdediging u het ertoe te leiden dat de stukken in handen worden gesteld van de raadsheer-commissaris, dat de raadsheer-commissaris prof. dr. Rassin als deskundige benoemt en hem het gehele dossier verschaft, al dan niet minimaal het WOD-dossier, de drie audio opnames van de WOD-gesprekken, de schriftelijke verklaringen van cliënt welke hij in eerste aanleg bij de rechter-commissaris, tijdens de pro-forma en inhoudelijke behandeling heeft afgelegd en het vonnis in eerste aanleg.’
2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2021 vermeldt onder meer dat de raadslieden van de verdachte, mrs. V.R.C. Schukrula en W.A.P. Gebrandij, advocaten te Amsterdam, hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota. Die pleitnota houdt — met betrekking tot de verzoeken onder 1 tot en met 5 — als volgt in:
‘Verzoeken 1 t/m 5 van de verdediging aan het Hof:
Rapport deskundige prof. Dr. E.G.C. Rassin
Korte reactie n.a.v. brief A-G d.d. 4 november 2021:
- •
De A-G gaat van het academisch onjuiste idee uit dat hij de stukken voor de deskundige moet selecteren. Het is immers juist de deskundige die kan overzien welke stukken relevant zullen zijn voor zijn onderzoek. De argumenten van de A-G kunnen gevoeglijk worden gepasseerd.
- •
De methode die de verdediging voorstelt loopt geheel parallel met het onderzoek in andere zaken van deze methode. Het gaat erom dat de psychologische situatie van cliënt bekent is voordat hij zich verder uit. En zo was ook de idee van de andere rechters inde andere in Nederland spelende mr. Big zaken waarin Rassin heeft opgetreden (Kaatsheuvel en Posbank zaken) Derhalve zal cliënt niet meewerken aan een nieuw (aanvullend) politieverhoor zoals de A-G voorstaat. Indien de deskundige meer informatie nodig heeft over cliënt dan kan hij cliënt zelf vragen stellen gedurende het psychologisch onderzoek.
Het heeft er de schijn van dat de A-G niet doorheeft hoe discutabel en gevaarlijk deze mr. Big methode is. De Hoge Raad heeft het accent juridisch gelegd op het punt van de totstandkoming van processtukken. De daarvoor bestaande praktijk, dat het oordeel over de totstandkoming en betrouwbaarheid aan juristen/procesdeelnemers was voorbehouden, wordt kortgezegd verlaten. De A-G trommelt op een trommel die door de Hoge Raad al in 2019 is afgedankt.
- •
De A-G kan niet zelfstandig een voorschot nemen op een onderzoeksuitkomst van een deskundige. Het hele betoog van de verdediging is dat hij niet deskundig genoeg is om een uitspraak te doen over wat een deskundige nodig heeft. Misschien is het dan ook goed om een deskundige te benoemen om zijn twijfels weg te nemen.
- •
Wat de A-G zegt over eenzijdigheid in het dossier is niet te volgen. Al simpelweg niet omdat het door het OM samengestelde deel zo eenzijdig dat je er als verdachte makkelijk 2 jaar lang op vast kunt zitten, zoals cliënt is overkomen.
- •
Het Hof Den Haag heeft, in al zijn deskundigheid ingezien, dat het niet zelfstandig tot een uitspraak kon komen over een rechtsvraag die hen was voorgelegd met betrekking tot de mr. Big methode.
Het was de wens van het Hof Den Haag dat een deskundige het een en ander nader specificeert. Dat is ook wat de verdediging wenst. Wat doet de methode met het subject? Wat gebeurt er met een aardappel als je hem kookt, bakt of in de oven doet? Elke keer als je een klein dingetje aan die voorbereiding doet heeft dat een andere uitwerking op het subject.
- •
De tactiek van het OM is in hoger beroep niet veranderd, het is zagen en drukken totdat cliënt bekend. Het is in hoger beroep tijd voor voorzichtigheid en beleid. Vandaar dat de verdediging verzoekt om een deskundige te laten benoemen.
- •
De onderzoeksvragen die ik voor de deskundige heb geformuleerd zijn vrijwel identiek aan de vragen aan de deskundige zoals die door het Hof Den Haag zijn geformuleerd.
- •
Nu de A-G aangeeft dat hij hét zelf lastig vindt en zelf niet goed kan bedenken wat een deskundige nodig heeft, stel ik daarom voor de deskundige al de stukken en opnames te verstrekken. De A-G geeft toe dat hij het lastig vindt om te beoordelen wat een deskundige nodig heeft maar tegelijkertijd wil hij eerst de politie cliënt laten horen voordat een rapport van een deskundige kan worden besproken. De A-G tapt uit twee verschillende vaatjes met twee verschillende producten, enkel om zijn zin te krijgen.
- •
De A-G is niet deskundig op dit gebied. Hij is juridisch opgeleid dus ook alle mogelijke parameters betreffen een geheel ander vakgebied en de opsomming van de A-G is er slechts op gericht om onzekerheden als een bak zand in de lucht te gooien.
- •
Het is als een man die de lootgieter niet belt omdat hij zelf niet weet hoe de loodgieter de overstroming in zijn huis moet verhelpen.’
2.5
Met betrekking tot het benoemen c.q. horen van de deskundige Rassin heeft het hof ter terechtzitting van 9 november 2021 onder meer overwogen en geoordeeld:
‘Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de vraag of de belastende uitlatingen van de verdachte in het WOD-traject betrouwbaar zijn. De beoordeling van de vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen is voorbehouden aan het hof. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de toegepaste (Mr. Big-) methodiek. De beoordeling van de vraag naar de betrouwbaarheid van de toegepaste opsporingsmethodiek is voorbehouden aan het hof. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis. De enkele verklaring van de verdachte waarin hij stelt druk te hebben ervaren in het contact met undercoveragent A-4083 ([verbalisant 1]), biedt, zonder nadere precisering van zijn stelling, onvoldoende basis voor het laten opmaken van voormelde rapportage. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk/terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof stelt vast dat het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot het verstrekken aan prof. dr. Rassin van het gehele procesdossier althans onderdelen daarvan, niet meer ter beslissing aan het hof voorligt, nu de voorwaarde voor dit verzoek, inhoudende dat prof. dr. Rassin tot deskundige wordt benoemd, niet in vervulling is gegaan.’
2.6
Het oordeel van het hof dat de beoordeling van de vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen voorbehouden is aan het hof en het hof het verzochte dan ook niet noodzakelijk acht, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken is niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
2.7
Het oordeel van het hof dat de enkele verklaring van de verdachte waarin hij stelt druk te hebben ervaren in het contact met undercoveragent A-4083 ([verbalisant 1]), zonder nadere precisering van zijn stelling, onvoldoende basis biedt voor het laten opmaken van voormelde rapportage, zodat het hof het verzochte dan ook niet noodzakelijk acht terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken is niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
2.8
Nadien heeft de verdediging de verzoeken herhaald. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2022 vermeldt dat de raadslieden van de verdachte, mrs. V.R.C. Schukrula en W.A.P. Gebrandij, advocaten te Amsterdam, hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota. Die pleitnota bevat onder meer (zeer verkort weergegeven):
‘[verdachte] is een kwetsbare verdachte
(…)
Wat de verdediging betreft is het heel duidelijk. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben hun oogkleppen opgedaan en nooit meer afgedaan. Daarbij was hun blik enkel gericht op [verdachte] en [betrokkene 4] en men is ondanks alle stopsignalen met het justitiële paard van Troje door blijven galopperen. Gesteld dat er sprake is van een moord op [slachtoffer], dan zijn [verdachte] en [betrokkene 4] zeker niet de daders.
- c)
de mate van (psychische) druk op de verdachte tijdens het traject;
(…)
Het Openbaar Ministerie kan zich gezien al het bovenstaande niet met droge ogen beweren dat er geen sprake is van een verhoorsituatie. Sterker nog, in feite was [verdachte] in principe nog slechter af dan in een reguliere verhoorsituatie.
Hij was op dat moment fysiek hulpbehoevend, wondroos is namelijk enorm pijnlijk. In een normale verhoorsituatie kun je een beroep doen op medische zorg, kun je vragen om een time out, zeker wanneer je pijn ervaart. Bovendien word je op de cautie gewezen en kun je een beroep doen op een advocaat. In geen enkele standaard verhoorprocedure zou iemand terwijl hij onder invloed van harddrugs is en te kampen heeft met een heftige ontsteking zoals wondroos worden verhoord. -[verdachte]-was-dus-zwaar-hulpbehoevend’.
Conclusie
Nu er sprake is van een schending van de verklaringsvrijheid ex. art 6 EVRM en artikel 29 Sv verzoekt de verdediging u over te gaan tot bewijsuitsluiting van de resultaten welke zijn verkregen door middel van het undercovertraject.
(…)
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een ongeoorloofde (psychische) druk op cliënt is uitgeoefend om bij de politie een bekentenis af te leggen.
Hiermee is in strijd gehandeld met het pressieverbod van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 6 EVRM gewaarborgde verklaringsvrijheid, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert.
(…)
‘Voorwaardelijk getuigen verzoek A'tjes, B'tjes en deskundige Rassin
Mocht Uw Hof de vermeende ‘bekentenis verklaringen’ verklaringen willen bezigen voor het bewijs dan verzoekt de verdediging Uw rechtbank om de in het verzoek van de verdediging benoemde A'tjes, B'tjes te mogen horen en deskundige Rassin te benoemen als deskundige.
De Hoge Raad heeft aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen, en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.369
(….)
Indien uw Hof de verklaringen welke cliënt tegenover undercover [verbalisant 1] heeft afgelegd op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 bezigen voor het bewijs dan doet de verdediging hierbij een voorwaardelijk getuigenverzoek om prof. dr. E.C.G. Rassin te benoemen als deskundige.
In de moordzaak Kaatsheuvel waarin de mr. Big methode is ingezet op [betrokkene 5] is prof. dr. E.C.G. Rassin benoemd als deskundige. De verdediging houdt uw Hof de passage van het arrest van het Hof Den Haag m.b.t. prof. Rassin voor omdat ook in de zaak van [betrokkene 5] de mr. Big methode is ingezet en bepaalde bevindingen van prof.dr. E.C.G. Rassin In algemene zin gaan over de gevaren van de mr. Big methode.
Tenslotte heeft het hof prof.dr. E.C.G. Rassin (verder te noemen Rassin), rechtspsycholoog, als deskundige doen benoemen door de raadsheer-commissaris teneinde het hof voor te lichten over de vraag of de verklaringen van de verdachte op 18 september 2014 en op de daarop volgende dagen in vrijheid zijn afgelegd en of deze — voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten — al dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht. Rassin heeft bij rapport van 18 december 2020 aan het hof gerapporteerd.
Rassin heeft de door [betrokkene 5] in Marbella afgelegde bekentenis getoetst aan onderzoek van de Amerikaanse rechtspsychologe Melissa B. Russano. Zij publiceerde in juli 2005 in Psychological Science over een experiment bij 296 studenten. Ze moesten in groepen taken uitvoeren waarbij het was verboden om samen te werken. Er werden zowel bij de studenten die de regel hadden overtreden als zij die dat niet hadden gedaan door heel boos kijkende professoren vier verschillende ondervragingstechnieken uitgetest met dit resultaat:
‘()
Als de professor, of de politie, een verdachte zonder verder tactisch plan vraagt of hij/zij/hen het heeft gedaan, krijg je 46 procent echte bekentenissen en 6 procent valse, zo leidt Russano af uit haar experiment.386 Wordt de verdachte een deal voorgehouden (‘als je bekent, word je minder hardt gestraft’), dan stijgt het aantal echte bekentenissen naar 72 procent en het aantal valse naar 14 procent. Minimalisatie (‘voor iets als dit riskeer je natuurlijk geen straf’) doet de kans op een echte bekentenis verder stijgen naar 81 procent en het risico op een valse naar 18 procent. Als de politie tijdens het verhoor én de ernst van het misdrijf minimaliseert én de verdachte een deal voorstelt, wordt de kans op een echte bekentenis 87 procent en 43 procent risico op een valse bekentenis.
Hij heeft in zijn rapport opgemerkt het begrip ‘verklaringsvrijheid’ niet uit de psychologische literatuur te kennen, maar wel iets te kunnen zeggen over de kans op het afleggen van een valse bekentenis. Vervolgens heeft hij beschreven dat een opsporingsmethode zoals de mr. Big-methode een substantieel risico op een valse bekentenis impliceert, alleen al vanwege het in de waan brengen van de verdachte dat een bekentenis hem enig voordeel zal opleveren. De combinatie van het doen van een belofte (verdachte krijgt de door hem gewilde baan) en het minimaliseren van de ernst van een feit (het maakt ons niet uit als hij het gedaan heeft en we regelen iemand die er voor opdraait), zoals gedaan door de undercoveragenten, geeft een kans op een terechte bekentenis van 87% en een kans op een valse bekentenis op 43%, aldus Rassin. Hij heeft ten behoeve van de rapportage psychologisch onderzoek uitgevoerd bij de verdachte. Zijn conclusie is dat de verdachte hoog scoort op twee risicofactoren voor het afleggen van een valse bekentenis. Dat betekent dat als de verdachte enige druk ervaart om iets te zeggen en/of denkt goed voor de dag te komen door iets te zeggen dat niet strookt met de werkelijkheid, hij dat naar verwachting zal doen. Hij concludeert voorts dat de kans best groot (43%) is dat een onschuldige verdachte een bekentenis zou afleggen indien geplaatst in de positie waarin de verdachte verkeerde op 18 september 2014 en dat de bewijskracht van.de bekentenis gering is.
Ter terechtzitting van het hof is Rassin als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat het aannemelijk is dat de mr. Big-methode een extra risico op een valse bekentenis oplevert. Dit risico komt bovenop de twee in het rapport genoemde ‘trucs’ van de politie — het minimaliseren van de ernst en het bieden van een beloning.387 In het mr. Big-traject is bovendien aan de verdachte het gevoel gegeven ergens bij te horen. De deskundige vermoedt dat het percentage van 43% (kans op een valse bekentenis) hoger wordt naarmate meer wordt losgelaten op de verdachte dan alleen de deal en de minimalisatie. Ook het winnen van het vertrouwen van de verdachte in de voorfase van het mr. Big-traject lijkt volgens Rassin dit percentage te verhogen.’
De verdediging houdt uw Hof deze passage voor omdat ook in de zaak van [betrokkene 5] de mr. Big methode is ingezet en bepaalde bevindingen van prof.dr. E.C.G. Rassin In algemene zin gaan over de gevaren van de mr. Big methode.
- I)
De verdediging verzoekt u om rechtspsycholoog prof. dr. Rassin de opdracht te geven om de procespartijen voor te lichten en onderzoek bij cliënt te doen over de vraag of de uitlatingen van cliënt van onder andere vrijdag 21 en donderdag 27 september 2018, dinsdag 16 oktober 2018 en 24 januari 2019389 in vrijheid zijn afgelegd en of deze — voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten — ai dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen.391 De verdediging zal nu enkele passages uit de schriftelijke verklaring van cliënt aanhalen welke hij heeft voorgedragen op de pro-forma zitting van 6 juni 2019 waaruit blijkt dat hij zich op het standpunt stelt dat hij onbetrouwbare verklaringen heeft geuit tegenover politioneel informant [verbalisant 1]:
- —
‘Ik hoorde dat [slachtoffer] met de noorderzon was vertrokken of dood was en dat [betrokkene 3] daar achter zou zitten. Daar heb ik toen bij undercoveragent [verbalisant 1] mijn eigen draai aan gegeven met als resultaat dat broodje aap verhaal waarbij ik [slachtoffer] om het leven zou hebben gebracht. Dat kon ik makkelijk tegen undercover [verbalisant 1] zeggen want hij zou het zogenaamde bewijs toch wegpoetsen.’392
- —
‘Ik werkte voor [verbalisant 1] en ik beschermde hem dan. Ik moest voor zijn veiligheid zorgen als hij in de problemen zou komen of verdachte dingen zag. Hij kwam met een verhaal over Portugal waarbij ik vals geld kon gaan vervoeren met een boot. Ik zou dan bakken met geld gaan verdienen. [verbalisant 1] gaf mij de indruk dat ik dan wel een keiharde bikkel moest zijn als ik die baan wilde. [verbalisant 1] overdreef en ik overdreef! Zijn stoerdoenerij werd steeds groter en die van mij ook. Wij waren tegen elkaar aan het opbieden met stoere verhalen en we tasten elkaar af hoever we konden gaan. Ik heb hem dat broodjeaapverhaal over [slachtoffer] op de mouw gespeld want daarmee zou ik dan indruk op hem kunnen maken zodat ik dat grote geld kon gaan verdienen.’393
- —
‘Ik ben mijn hele leven al iemand geweest die dingen verzint en groter maakt dan ze zijn. Dat kunnen de mensen die mij kennen allemaal bevestigen. [verbalisant 1] en zijn mensen deden stoer en ik deed stoer. Ik zag er eerst geen kwaad in om [verbalisant 1] dat broodje aapverhaal over [slachtoffer] te vertellen want het was toch onzin en het voordeel was dat [verbalisant 1] daardoor mij wilde hebben in zijn organisatie.’
In zijn schriftelijke verklaring bij de rechter-commissaris, welke aan de rechter-commissaris is overhandigd op 6 februari 2020, verklaart cliënt het volgende:
- —
‘Ik kwam in een schijnwereld terecht die de undercoveragenten voor mij hadden gemaakt. Een wereld waarbij ik verleid werd en ook onder druk gezet werd om dingen voor undercover agent [verbalisant 1] en zijn gewelddadige criminele organisatie te doen. Ik kwam in een soort trechter terecht waar ik niet meer uit kon. Ik voelde me daardoor niet meer vrij om de verzonnen uitspraken over [slachtoffer] die ik had gedaan tegenover hem en zijn gewelddadige criminele vrienden terug te trekken omdat undercover agent [verbalisant 1] me anders niet meer voor vol zou aanzien en de gevolgen dan zouden zijn dat hij me anders geen geld meer zou laten verdienen. Als undercoveragent [verbalisant 1] me weer eens ging uithoren kon ik na een tijd niet meer toegeven dat ik alles verzonnen had omdat ik dan van het voetstuk zou vallen waarop hij me had geplaatst. Ik voelde druk doordat ik en [betrokkene 1] te weinig geld hadden om te overleven en undercover agent [verbalisant 1] ons daaruit zou kunnen redden. Ik voelde druk door mijn verslaving aan drank en cocaïne en ik had het geld van undercoveragent [verbalisant 1] nodig om mijn verslaving te kunnen betalen. Ook voelde ik druk omdat ik indruk op undercoveragent [verbalisant 1] en zijn criminele organisatie moest blijven maken zodat hij mij klussen zou geven waardoor ik geld zou kunnen verdienen en ik ook mijn dochter zou kunnen bezoeken en financieel zou kunnen ondersteunen. Als ik door de undercoveragenten niet in die mr. Big schijnwereld was getrokken en undercoveragent [verbalisant 1] en de andere undercoveragenten mij niet zo hadden verhoord had ik die verzonnen uitspraken over [slachtoffer] ook nooit gedaan.’
- —
‘Ik ben nooit met [slachtoffer] in een loods op de [d-plaats] geweest of überhaupt met hem op de [d-plaats] of ergens anders in een loods. Ik heb hem niet vermoord en ik weet ook niet waar hij is en weet ook niet of hij wel of niet leeft. Ik heb hem dus niet doodgeschoten en ik heb hem ook niet met een voorwerp geslagen. Voor de duidelijkheid: Ik ben niet aanwezig geweest bij een mogelijke moord op [slachtoffer]. Ik ben dus ook niet met [betrokkene 4] bij een loods bij de [d-plaats] geweest met [slachtoffer]. En dat [betrokkene 4] erbij betrokken was heb ik dus ook verzonnen. Ik heb ook geen telefoon van [verbalisant 1] afgenomen of geld in wat voor valuta dan ook. Ik heb hem ook niet begraven of in een shredder gegooid. Dat heb ik alleen maar aan undercoveragent [verbalisant 1] verteld om mezelf zo groot en gevaarlijk voor te doen zodat hij me zou betrekken bij het verdienen van veel geld. En om die redenen die ik al eerder heb verteld in deze verklaring.’
De bovenstaande passages uit de schriftelijke verklaringen van cliënt geven helder inzicht over de wijze waarop cliënt het WOD-traject heeft ervaren en maken tevens duidelijk dat hij zich op het standpunt stelt dat hij tijdens het undercovertraject uitlatingen heeft gedaan die niet conform de waarheid zijn. Alleen al de uiting van [verdachte] over een van een jas afketsende kogel zegt genoeg over het hoge fantasiegehalte van [verdachte].
Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen verzoekt de verdediging om ook dit verzoek te honoreren.397
Ook op grond van de mondelinge verklaringen die cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 heeft gedaan, acht de verdediging het noodzakelijk dat prof. dr. Rassin zich uitlaat over de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen.398 Cliënt heeft op de inhoudelijke behandeling wederom verklaard dat ‘hij zijn trucendoos opende om indruk te maken op [verbalisant 1]’. Ook verklaarde cliënt dat hij een zo groot en gruwelijk mogelijk verhaal moest vertellen aan [verbalisant 3]’.
Verder verklaarde cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 op de vraag van de rechter wat cliënt eigenlijk wist van [slachtoffer]:
‘Ik dacht aan [slachtoffer], grote crimineel, weg, daar kon ik wel een verhaaltje van maken’.
Ook de bovenstaande passages uit de mondelinge verklaringen van cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 geven helder inzicht over de wijze waarop cliënt het WOD-traject heeft ervaren en maken tevens duidelijk dat hij zich op het standpunt stelt dat hij tijdens het undercovertraject uitlatingen heeft gedaan die niet conform de waarheid zijn. Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen verzoekt de verdediging u om dit verzoek te honoreren.399
- II)
Verder verzoekt de verdediging u getuige-deskundige Rassin te laten rapporteren over suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten.
Gezien het juridisch kader dat de Hoge Raad heeft gecreëerd in de Posbankzaak acht de verdediging onderstaande gestelde rechtsregels uit dit arrest van belang:
Voor de beoordeling of de verklaringsvrijheid is aangetast, is volgens de Hoge Raad in de Posbankzaak in het bijzonder van belang het verloop van het opsporingstraject, de eventueel reeds door verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, de mate van (psychische) druk die in dat traject op verdachte is uitgeoefend, de mate en wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte en de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met inhoud van (wezenlijke onderdelen van) door de verdachte afgelegde verklaring.400 Bij deze beoordeling is volgens de Hoge Raad voorts van belang de duur en intensiteit van dat traject, strekking en frequentie van contacten met verdachte zelf en in het vooruitzicht gestelde consequenties als verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken. De Hoge Raad geeft aan dat dat de feitenrechter bij de beoordeling, naast het feitelijke optreden van de opsporingsambtenaren jegens de verdachte, tevens acht dient te slaan op de wettelijke grondslag waarop het optreden van opsporingsambtenaren heeft plaatsgevonden, en in het geval dat optreden is gebaseerd op een bevel tot stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in art. 126j van het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder op inhoud van dat bevel waar het gaat om wijze waarop aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, alsmede de eventueel nader aan dat bevel verbonden voorwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van de verdachte. Teneinde de rechter in staat te stellen een en ander te kunnen beoordelen, is het volgens de Hoge Raad van groot belang dat hij inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden.
De verdediging kan zich goed voorstellen dat een deskundige een bijdrage kan leveren aan de vraag of de uitlatingen van cliënt tegenover politioneel informant [verbalisant 1] in vrijheid zijn afgelegd en of hij mogelijk (psychische) druk heeft ervaren tijdens de ondervragingen of dat zijn verklaringen mogelijk gecontamineerd zijn door externe invloeden zoals de undercoveragenten in kwestie,
Ook gezien de verklaringen van cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat prof. dr. Rassin zich buigt over de vraag of er een vorm van (psychische) druk heeft plaats gevonden tijdens de inzet. Cliënt verklaart tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december dat hij bang was voor A-4083 vanwege zijn verbale intimiderende gedrag ten opzichte van zijn ondergeschikten in de criminele organisatie.
Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten, verzoekt de verdediging om ook dit verzoek te honoreren.401
- III)
De verdediging verzoekt u rechtspsycholoog prof. dr. E.G.C. Rassin als getuige-deskundige te benoemen zodat hij onderzoek kan doen naar de betrouwbaarheid van de in de onderhavige zaak door het WOD-team op cliënt toegepaste methodiek.
Gezien het juridisch kader dat de Hoge Raad heeft gecreëerd in de Poppenspelmethodezaak verwijst de verdediging naar jurisprudentie over de betrouwbaarheid van de Poppenspelmethode om daarmee duidelijk te maken dat het onderzoek van een deskundige van belang kan zijn voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van uitlatingen.402
In de desbetreffende zaak stond het gebruik van de ‘poppenspelmethode’ centraal waarbij een orthopedagoge in gesprekken met de vermeende slachtoffers vroeg wat je met de geslachtsdelen van zo'n pop kon doen waarna de kinderen (seksuele) handelingen simuleerden met behulp van de poppen.
Op basis van de verklaringen van de vermeende slachtoffers (kinderen) bij de orthopedagoge met behulp van die poppenspelmethode werden de vaders van de vermeende slachtoffers aangemerkt als verdachten en vervolgd voor seksueel misbruik.
Een deskundige in deze zaak stelde vast dat bij het gebruiken van de bewuste poppen (poppenspelmethode) een veel te sterke suggestie uitgaat waardoor het gebeurde in de richting van seksualiteit vertekend kan worden.403
Zonder de bemoeienis van deskundigen waren de gebreken van de omstreden poppenspelmethode nimmer aan het licht gekomen en waren onschuldige verdachten wellicht ten onrechte veroordeeld.
De verdediging acht het derhalve van belang dat een deskundige (wetende prof. dr. Rassin) zich ook zal uitlaten over de mr. Big/WOD methode welke is gehanteerd in de zaak van cliënt. Door inzicht te krijgen in de methode kan de deskundige prof. dr. Rassin in kwestie voorgaande onderzoeksvragen (onder I en II) met betrekking tot de betrouwbaarheid van verklaringen en suggestibiliteit van verdachte nader duiden.
Verzoek 2
Indien u het verzoek om prof. dr. Rassin toewijst verzoekt de verdediging u het ertoe te leiden dat de stukken in handen worden gesteld van de rechtbank, dat de rechtbank prof. dr. Rassin als deskundige benoemt en hem het gehele dossier verschaft, al dan niet minimaal het WOD-dossier, de drie audio opnames van de WOD- gesprekken, de schriftelijke verklaringen van cliënt d.d. 6 juni 2019 en 6 februari 2020 en een schriftelijke uitwerking van de verklaring welke cliënt op de inhoudelijke behandeling zijn afgelegd.’
2.9
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 22 juni 2022 blijkt voorts dat de raadsman in dupliek het woord heeft gevoerd overeenkomstig pleitnotities. Hierin is onder meer vermeld: [verdachte] Rassin;
‘De aanvulling brengt het volgende met zich mee:
Nu de verslaglegging van het WOD traject zo onvolledig is, en de WOD methode zo indringend (niet alleen gericht op de persoon en zijn omgeving), maar op het innerlijke wezen van het subject) Dient ter compensatie inzicht te ontstaan d.m.v. een rapportage van een deskundige die ter zake kan verklaren wat zijn vakgebied hem leert over wat zich in deze zaak heeft voorgedaan en de inwerking daarvan op het subject en het gevolg daarvan.
Het is als, in het geval iemand wordt verhoor terwijl hem elektrische schokken worden toegediend. De betrouwbaarheid van wat hij uiteindelijk zegt ligt bij uw Hof, maar de deskundige moet aangeven wat de schokken met meneer hebben gedaan. Bij een schok is het duidelijk, bij mr. Big niet. Vandaar Rassin.
Voorafgaand aan het hem doen horen als getuige deskundige dienen hem de ter zake doende stukken uit het dossier EN bestaande geluidsopnames van het WOD-traject hem ter beschikking te worden gesteld.
Ik wil hem dus horen als getuige terwijl hij daarvoor inzage heeft gehad in deze stukken.
Door een uitblijven van het horen van Rassin wordt cliënt in zijn verdediging geschaad omdat hij zonder een deskundig oordeel niet naar voren kan brengen hoe zwaar wegend de gebezigde onderzoeksmethode op hem heeft ingewerkt en tot het (al dan niet) valse resultaat heeft geleid.’
2.10
In het arrest heeft het hof de tenlastegelegde feiten bewezen verklaard. In het arrest heeft het hof onder meer de door verdachte tegenover de WOD-functionarissen afgelegde verklaringen voor het bewijs gebruikt. In het arrest heeft het hof het verweer van de verdediging, waarin (verkort weergegeven) is aangevoerd dat niet voldaan is aan de door de Hoge Raad gestelde eisen ten aanzien van de mr. Big methode, verworpen. In het kader van dit middel is onder meer van belang dat het hof in het arrest onder meer heeft gesteld dat het hof uitgaat van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal en dat bijvoorbeeld een latere ondertekening geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de processen- verbaal. Voorts heeft het hof vastgesteld dat in deze zaak de communicatie met de verdachte grotendeels niet auditief dan wel audiovisueel is opgenomen zoals wel door de Hoge Raad wordt vereist en het ook niet (eens) duidelijk is geworden waarom dit is nagelaten. Voorst heeft het hof wel vastgesteld dat verdacht in vergaande mate in het traject is misleid.
2.11
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen/geoordeeld:
‘15. Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende, hiervoor nog niet besproken, voorwaardelijke verzoeken gedaan:
- i)
indien het hof de bekennende verklaringen van de verdachte voor het bewijs wil bezigen, dan verzoekt de verdediging A-4083 (‘[verbalisant 1]’), A-4084 (‘[verbalisant 2]’), B-2784, B-2785 en — naar het hof begrijpt- B-2844 nogmaals als getuige te (doen) horen, alsmede prof. dr. E.G.C. Rassin als deskundige te benoemen;
(…)
Het hof overweegt als volgt.
[verdachte] i)
Het hof constateert dat A-4083, A-4084, B-2784, B-2785 en B-2844 in aanwezigheid van de verdediging zijn gehoord bij de rechter-commissaris en dat tijdens die verhoren de kwesties aan de orde zijn geweest waarover de verdediging deze getuigen thans (opnieuw) wenst te bevragen. Gelet op de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gegeven onderbouwing van de onder i) geformuleerde verzoeken, ziet het hof geen aanleiding om terug te komen op de ten aanzien hiervan op 12 november 2021 reeds gegeven beslissing van het hof, terwijl ook overigens de noodzaak tot het opnieuw horen van de genoemde getuigen dan wel het benoemen van de genoemde deskundige, niet is gebleken. De verzoeken worden daarom afgewezen.’
2.12
De afwijzing van het verzoek is niet zonder meer begrijpelijk, nu de verdediging bij het voorwaardelijk verzoek uitdrukkelijk en uitvoerig heeft aangevoerd waarom de deskundige opnieuw dienen te worden benoemd c.q. gehoord te weten dat Rassin eerder een rapport heeft geschreven over de Mr. Big-methode en daarin heeft beschreven dat een opsporingsmethode zoals de mr. Big-methode een substantieel risico op een valse bekentenis impliceert; de combinatie van het doen van een belofte (verdachte krijgt de door hem gewilde baan) en het minimaliseren van de ernst van een feit (het maakt ons niet uit als hij het gedaan heeft en we regelen iemand die er voor opdraait), zoals gedaan door de undercoveragenten een kans van 43% op een valse bekentenis; dat de conclusie van Rassin met betrekking tot de verdachte luidt dat de verdachte verdachte hoog scoort op twee risicofactoren voor het afleggen van een valse bekentenis; dat is verzocht tot het doen laten rapporteren van Rassin over suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten; het van groot belang is dat de feitenrechter inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden; is verzocht tot het benoemen van Rassin als getuige-deskundige opdat hij onderzoek kan doen naar de betrouwbaarheid van de in de onderhavige zaak door het WOD-team op cliënt toegepaste methodiek, nu door inzicht te krijgen in de methode de deskundige voorgaande onderzoeksvragen (onder I en II) met betrekking tot de betrouwbaarheid van verklaringen en suggestibiliteit van verdachte nader kan duiden en dat de verdediging in het pleidooi uitvoerig heeft aangevoerd dat en waarom de verdachte druk heeft ervaren zodat het niet is gebleven bij de enkele stelling van de verdachte. Voorts is aangevoerd dat de verslaglegging van het WOD traject zo onvolledig is en de WOD methode zo indringend is dat ter compensatie door middel van een deskundigen-rapportage inzicht moet ontstaan over wat zich heeft voorgedaan en de inwerking daarvan op verdachte en het gevolg daarvan.
2.13
Het vorenstaande klemt te meer nu door de verdediging expliciet is aangevoerd dat het van belang is dat de zittingsrechter zelf ervan blijk dient te geven op grond van concrete omstandigheden van het geval zelfstandig betrouwbaarheid van de verklaring(en) te hebben onderzocht indien de rechter voor het bewijs gebruik maakt van die verklaringen. Het vorenstaande geldt te meer nu de rechtbank heeft vrijgesproken omdat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen. Het bovenstaande klemt te meer nu een omstreden onderzoeksmethode is gehanteerd waarbij ook nog eens de door wetenschappelijke literatuur en jurisprudentie van de Hoge Raad gestelde voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het auditief dan wel audiovisueel opnemen van communicatie met de verdachte grotendeels niet heeft plaatsgevonden terwijl bovendien opgemaakte processen-verbaal betreffende gesprekken met verdachte niet zijn uitgewerkt nu deze gesprekken door verbalisanten zijn aangemerkt als ‘gesprekken van sociale aard’.
2.14
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.3.
Middel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 6 en 13 EVRM, 14 IVBPR, 17 Grondwet alsmede 149a, 315, 359 en 415 Sv, en beginselen van een behoorlijke procesorde, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk.
Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat zij het WOD-traject onrechtmatig achtte. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vrijsprekend vonnis.
Namens de verdachte zijn in hoger beroep enkele onderzoekswensen ingediend en is onder meer verzocht tot (1) inzage in de CIE/TCI brutoverslagen, opdat kan worden getoetst of hetgeen in de CIE-verbalen is weergegeven overeenkomt met het gespreksverslag dat door de runners is opgemaakt en om na te gaan of de brutoverslagen voor cliënt ontlastende informatie bevatten; (2) inzage in de TCI-journaals welke zien op TCI-informatie in het dossier teneinde de betrouwbaarheid van de informatie van de informanten te kunnen toetsen; (3) inzage in het CIE-journaal betreffende het proces-verbaal CIE-informatie van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, welke is opgemaakt te Eindhoven op 25 november 2002 door [verbalisant 4] en de plaatsvervangend Chef van de Regiopolitie Zuid-Oost; (4) inzage in het CIE-journaal betreffende het proces-verbaal CIE- informatie dat is opgemaakt op 6 november 2003 door de toenmalige hoofdinspecteur van politie [hoofdinspecteur van politie], hoofdinspecteur van politie, chef van de Criminele Inlichtingen Eenheid van het kernteam Haaglanden/Hollands- Midden; (5) inzage in het TCI-journaal betreffende het TCI proces-verbaal welke is opgemaakt op 4 mei 2016 door verbalisant [verbalisant 5], inspecteur, Operationeel Specialist B van het Team Criminele Inlichtingen van de Landelijke Eenheid, welke verzoeken (3, 4 en 5) zijn gedaan omdat er een opsporingsonderzoek is gevolgd nadat er in de periode mei 2016 bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie-eenheid Amsterdam via een informant informatie binnenkwam. Namens de verdachte is tevens verzocht (6) tot inzage in het tactisch journaal van de politie aangaande het opstellen van het aanvangsproces-verbaal, met name de overwegingen betrekking hebbende op de getuigenverklaring van de heer [betrokkene 7] over de in leven zijnde heer [slachtoffer].
Het hof heeft het verzoek tot inzage in de brutoverslagen van de CIE/TCI afgewezen. Daartoe heeft het hof overwogen/geoordeeld dat die verslagen geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Het hof heeft het verzoek tot inzage in het journaal van de CIE/TCI afgewezen, en daartoe overwogen/geoordeeld dat journaals geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Het hof heeft het verzoek tot inzage in het tactisch journaal in verband met de verklaring van getuige [betrokkene 7] afgewezen, en daartoe overwogen/geoordeeld dat (tactische) journaals geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Het hof heeft het verzoek tot voeging van de CTC-stukken betreffende de WOD-inzet afgewezen, en daartoe overwogen/geoordeeld dat CTC-stukken geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Het hof heeft het verzoek tot het voegen van de journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers aan de hand waarvan de WOD-medewerkers als getuige kunnen worden bevraagd afgewezen, en daartoe overwogen/geoordeeld dat journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Het hof heeft het verzoek tot het voegen van het persoonsdossier van de verdachte waarover het WOD-team beschikte afgewezen, en daartoe overwogen/geoordeeld dat dit interne informatie betreft ten behoeve van het WOD-team en (daarom noch overigens) de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.
Het arrest kan dan ook niet in stand blijven.
Toelichting
3.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- ‘1.
Hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland én/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade), in elk geval opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] één of meermalen (door zijn hoofd) geschoten en/of één of meermalen met een houten balk, en/of een ander voorwerp (tegen) het hoofd van die [slachtoffer] (in)geslagen, althans zodanig geweld op die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
Hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland én/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van hef overlijden te verhelen.’
3.2
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken. De rechtbank heeft daartoe onder meer geoordeeld dat (verkort zakelijk weergegeven) dat zij niet volledig kan beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Daarbij is volgens de rechtbank in ieder geval wel vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen en dat de rechtbank van oordeel is dat de bezwarende elementen uit het gehele WOD-traject van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de rechtmatigheid van een aantal cruciale onderdelen van dit traject onvoldoende te beoordelen zijn.
3.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2021 vermeldt dat de raadslieden van de verdachte, mrs. V.R.C. Schukrula en W.A.P. Gebrandij, advocaten te Amsterdam, hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota. Die pleitnota houdt onder meer als volgt in:
‘• T.a.v. verzoeken van verdediging d.d. 29 oktober 2021 aan het OM om
()
- —
Inzage in brutoverslagen en journaal van CIE/TCI;
- —
Verzoek om voeging CTC-stukken;
- —
Verzoek nader uitwerken deel verhoor getuige [betrokkene 6];
- —
Verzoek om inzage tactisch journaal van de politie;
Verzoekt de verdediging uw Hof het ertoe te leiden dat het OM gevolg geeft aan de verzoeken zoals deze door de verdediging zijn geformuleerd in de brief van 29 oktober 2021 van de verdediging aan het OM.’
3.4
Met betrekking tot het voegen van de stukken aan het dossier heeft het hof ter terechtzitting van 9 november 2021 onder meer als volgt overwogen en beslist:
‘Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot inzage in de brutoverslagen van de CIE/TCI. Brutoverslagen zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot inzage in het journaal van de CIE/TCI. Journaals zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot inzage in het tactisch journaal in verband met de verklaring van de getuige [betrokkene 7]. Tactische journaals zijn geen processtukken in de zin van art.
149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot toevoeging aan het procesdossier van de CTC- stukken betreffende de WOD-inzet. CTC-stukken zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot toevoeging aan het procesdossier van de journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers, aan de hand waarvan de WOD- medewerkers als getuige kunnen worden bevraagd. Journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot toevoeging aan het procesdossier van het persoonsdossier van de verdachte waarover het WOD-team beschikte. Blijkens de mededeling van de advocaat-generaal betreft dit interne informatie ten behoeve van het WOD-team. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.’
3.5
In art. 149a lid 1 is de verantwoordelijkheid van de OvJ voor de samenstelling van de processtukken neergelegd. De bepaling is beperkt tot het opsporingsonderzoek. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is de zittingsrechter verantwoordelijk voor de samenstelling van het dossier en het verlenen van kennisneming. Als processtukken worden aangemerkt alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. In de wettelijke definitie is de relevantie beperkt tot de ‘ter terechtzitting’ te nemen beslissingen, terwijl in de jurisprudentie wordt uitgegaan van de relevantie voor de door de rechter op de voet van art. 348 en 350 te beantwoorden vragen dan wel voor ‘enige’ door de rechter te nemen beslissing.4. Of stukken aan het relevantiecriterium voldoen, hangt steeds af van hun concrete inhoud en betekenis voor de desbetreffende strafzaak. De Hoge Raad overwoog eerder dat niet de aard van het stuk primair bepalend is, maar de relevantie daarvan voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen.5.
3.6
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk. Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat zij het WOD-traject onrechtmatig achtte. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vrijsprekend vonnis. Namens de verdachte zijn enkele onderzoekswensen ingediend en is onder meer verzocht tot (1) inzage in de CIE/TCI brutoverslagen, opdat kan worden getoetst of hetgeen in de CIE-verbalen is weergegeven overeenkomt met het gespreksverslag dat door de runners is opgemaakt en om na te gaan óf de brutoverslagen voor cliënt ontlastende informatie bevatten; (2) inzage in de TCI-journaals welke zien op TCI-informatie in het dossier teneinde de betrouwbaarheid van de informatie van de informanten te kunnen toetsen; (3) inzage in het CIE-journaal betreffende het proces-verbaal CIE-informatie van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, welke is opgemaakt te Eindhoven op 25 november 2002 door [verbalisant 4] en de plaatsvervangend Chef van de Regiopolitie Zuid-Oost; (4) inzage in het CIE-journaal betreffende het proces-verbaal CIE-informatie dat is opgemaakt op 6 november 2003 door de toenmalige hoofdinspecteur van politie [hoofdinspecteur van politie], hoofdinspecteur van politie, chef van de Criminele Inlichtingen Eenheid van het kernteam Haaglanden/Hollands- Midden; (5) inzage in het TCI-journaal betreffende het TCI proces-verbaal welke is opgemaakt op 4 mei 2016 door verbalisant [verbalisant 5], inspecteur, Operationeel Specialist B van het Team Criminele Inlichtingen van de Landelijke Eenheid, welke verzoeken (3, 4 en 5) zijn gedaan omdat er een opsporingsonderzoek is gevolgd nadat er in de periode mei 2016 bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie-eenheid Amsterdam via een informant informatie binnenkwam. Namens de verdachte is tevens verzocht (6) tot inzage in het tactisch journaal van de politie aangaande het opstellen van het aanvangsproces-verbaal, met name de overwegingen betrekking hebbende op de getuigenverklaring van de heer [betrokkene 7] over de in leven zijnde heer [slachtoffer].
3.7
Het hof heeft het verzoek tot inzage in de brutoverslagen van de CIE/TCI afgewezen, nu die verslagen geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
3.8
Het hof heeft het verzoek tot inzage in het journaal van de CIE/TCI afgewezen, nu journaals geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
3.9
Het hof heeft het verzoek tot inzage in het tactisch journaal in verband met de verklaring van getuige [betrokkene 7] afgewezen, nu (tactische) journaals geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
3.10
Het hof heeft het verzoek tot voeging van de CTC-stukken betreffende de WOD-inzet afgewezen, nu CTC-stukken geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
3.11
Het hof heeft het verzoek tot het voegen van de journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers aan de hand waarvan de WOD-medewerkers als getuige kunnen worden bevraagd afgewezen, nu journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers geen processtukken zijn in de zin van art. 149a lid 2 Sv aangezien deze niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing en ook overigens de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
3.12
Het hof heeft het verzoek tot het voegen van het persoonsdossier van de verdachte waarover het WOD-team beschikte afgewezen, nu dit interne informatie betreft ten behoeve van het WOD-team en (daarom noch overigens) de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
3.13
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.6.
3.14
Gelet op het bovenstaande kan het arrest niet in stand blijven.
Middel IV
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 6 en 13 EVRM, 14 IVBPR, 17 Grondwet alsmede 315, 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk. Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat zij het WOD-traject onrechtmatig achtte. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vrijsprekend vonnis. Namens de verdachte zijn enkele onderzoekswensen ingediend en is onder meer verzocht tot het benoemen en horen van een deskundige op het gebied van anesthesie alsmede tot het horen als getuigen de behandelend huisarts en behandelend anesthesist van de verdachte
Namens de verdachte is verzocht tot het horen van de behandelend artsen van de verdachte, waaronder de behandelend huisarts van de verdachte [betrokkene 8] en de behandelend anesthesist van de verdachte. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het WOD-traject (dagelijks) harddrugs gebruikte en dat van belang is omdat dat zou kunnen leiden tot de vaststelling dat de verdachte kan worden aangemerkt als kwetsbare verdachte en dat het profiteren hiervan (door het WOD-traject) ‘threathens trial fairness and the integrity of the justice system’.Ter terechtzitting heeft de verdediging het verzoek aangepast tot het benoemen van een deskundige anesthesie die op grond van het medisch dossier en/of gesprekken met behandelaars antwoord kan geven op de door de verdediging geponeerde onderzoeksvragen, zodat een geheel objectieve bron kan rapporteren over al dan niet afhankelijkheid van harddrugs gedurende het WOD-traject.
Met betrekking tot het benoemen c.q. horen van een deskundige op het gebied van anesthesie heeft het hof ter terechtzitting van 9 november 2021 onder meer overwogen en geoordeeld dat niet valt in te zien dat de deskundige de door de verdediging opgeworpen vragen kan beantwoorden, nog daargelaten de vraag of de beantwoording van die vragen van belang is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te nemen beslissing en het horen van een dergelijke deskundige door het hof — bezien tegen de achtergrond van de gegeven motivering — niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
De afwijzing van het verzoek tot het benoemen c.q. horen van een deskundige op het gebied van anesthesie is echter niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek te weten dat deze op de door de verdediging geponeerde onderzoeksvragen, zodat een geheel objectieve bron kan rapporteren over al dan niet afhankelijkheid van harddrugs gedurende het WOD-traject.
Met betrekking tot het horen van de behandelend artsen van de verdachte, waaronder de behandelend huisarts van de verdachte [betrokkene 8] en de behandelend anesthesist van de verdachte heeft het hof overwogen/geoordeeld dat — gelet op de onderbouwing van het verzoek — niet valt in te zien dat het horen van deze personen van belang is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing en het hof van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door het achterwege blijven van deze verhoren niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dat oordeel is onbegrijpelijk in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd waaruit volgt dat het horen van de getuige van belang kan zijn voor de bewijsvraag. Het vorenstaande geldt te meer nu de rechtbank heeft vrijgesproken omdat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
De afwijzing van het verzoek tot het horen van de behandelend artsen van de verdachte, waaronder de behandelend huisarts van de verdachte [betrokkene 8] en de behandelend anesthesist van de verdachte is echter niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek te weten dat de verdachte ten tijde van het WOD-traject (dagelijks) harddrugs gebruikte en dat van belang is omdat dat zou kunnen leiden tot de vaststelling dat de verdachte kan worden aangemerkt als kwetsbare verdachte en dat het profiteren hiervan (door het WOD-traject) ‘threathens trial fairness and the integrity of the justice system’. Het vorenstaande geldt te meer nu de rechtbank heeft vrijgesproken omdat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.7.
Toelichting
4.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- ‘1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade), in elk geval opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] één of meermalen (door zijn hoofd) geschoten en/of één of meermalen met een houten balk, en/of een ander voorwerp (tegen) het hoofd van die [slachtoffer] (in)geslagen, althans zodanig geweld op die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van hef overlijden te verhelen.’
4.2
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken. De rechtbank heeft daartoe onder meer geoordeeld dat (verkort zakelijk weergegeven) dat zij niet volledig kan beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Daarbij is volgens de rechtbank in ieder geval wel vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen en dat de rechtbank van oordeel is dat de bezwarende elementen uit het gehele WOD-traject van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de rechtmatigheid van een aantal cruciale onderdelen van dit traject onvoldoende te beoordelen zijn.
4.3
Op 29 oktober 2021 heeft de raadsman van de verdachte, mr. V.R.C. Schukrula, advocaat te Amsterdam, per e-mail (met in de bijlage een document) aan het Hof zijn onderzoekswensen doen toekomen. De onderzoekswensen luiden onder meer als volgt:
‘Verzoek XI: Verzoek om hóren behandelend artsen van cliënt
De verdediging wenst de behandelend huisarts van cliënt, de heer [betrokkene 8], gevestigd te [a-straat 01], [postcode]te [e-plaats], te horen over het gebruik van harddrugs door cliënt alsmede een behandeld anesthesist wiens personalia dé verdediging u nog zal doen toekomen.
Uit de verslagen van de politioneel informanten A-4083 en A-4084 blijkt dat cliënt werd gebeld door een medewerker van het ziekenhuis waarbij hem werd medegedeeld dat hij wegens het gebruik van drugs niét kon worden geopereerd aan zijn knie. Desalniettemin heeft het Openbaar Ministerie zich in eerste aanleg óp het standpunt gesteld dat cliënt gedurende de WOD-operatie geen harddrugs gebruikte. Cliënt heeft in eerste aanleg verklaard dat hij wel degelijk dagelijks harddrugs gebruikte en de verdediging wenst derhalve de behandelend arts te horen over hét mogelijke gebruik van harddrugs door cliënt. Hierbij dé passages waarin de verbalisanten noteren dat cliënt door een medewerker van het ziekenhuis werd gebeld:
Pagina 60 van het WOD-dossier, proces-verbaal van A-4083 en A-4084 over bezoek dinsdag 27 maart 2018:
‘Tijdens ons verblijf op de boot wérd [verdachte] gebeld door het ziekenhuis. Na dit gesprek vertelde [verdachte] dat hij eind mei geopereerd kan worden aan zijn knie maar dat het ziekenhuis had gezegd dat hij moest stoppen met gebruik van drugs.’
Pagina 37 van het WOD-dossier, proces-verbaal van A-4084 en A-4083 op 2 maart 2018:
‘Over het feit dat hij geen operatie aan zijn knie kon krijgen omdat de anesthesist geen verdoving durfde te geven wegens het drugsgebruik van [verdachte].’
Gezien de jurisprudentie over de inzet van de ‘mr. Big methode’ is het van belang om vast te stellen dat cliënt gedurende de WOD-operatie harddrugs tot zich nam aangezien hij mede daardoor kan worden aangemerkt als een kwetsbare verdachte. Het profiteren van kwetsbaarheden van een verdachte, zoals bijvoorbeeld een verslaving, kan als problematisch worden beschouwd. Het misbruik maken hiervan
‘threatens trial fairness and the integrity of the justice system’.44 45
In de Canadese jurisprudentie over de ‘Mr. Big’-methode is met name het gebruik van of het dreigen met geweld, alsmede het gebruik van kwetsbaarheden van de verdachte in het licht van een eerlijk proces uit den boze.45 Ook het EHRM weegt zwaar aan de mogelijk kwetsbare situatie van een verdachte indien er dient te worden geoordeeld of het recht van de verdachte om in vrijheid te kunnen verklaren al dan niet is geschonden.
Redenen waarom de verdediging de behandelend artsen van cliënt wenst te horen.’
4.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2021 vermeldt dat de raadslieden van de verdachte, mrs. V.R.C. Schukrula en W.A.P. Gebrandij, advocaten te Amsterdam, hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota. Die pleitnota houdt onder meer in:
‘Verzoek 11: huisarts en anesthesist
- •
De verdediging wil dit verzoek als volgt aanpassen: benoeming van een deskundige anesthesie die op grond van het medisch dossier en/of gesprekken met behandelaars antwoord kan geven op de door de verdediging geponeerde onderzoeksvragen. Dit zodat een geheel objectieve bron kan rapporteren over al dan niet afhankelijkheid van harddrugs gedurende het WOD-traject. Cliënt is bereid om middels een medische machtiging de te benoemen deskundige toegang te verlenen tot zijn elektronisch patiëntendossier uit de bedoelde periode. Ter adstructie treft u in de bijlage een medisch stuk aan dat ziet om mogelijk overmatig gebruik van drank en drugs door cliënt tijdens de WOD-operatie.
- •
De A-G meent met het blote oog waar te kunnen dat cliënt er niet uitziet als een junk. Het argument is onwerkelijk omdat hij kennelijk een voor hem bekendstaand stereotype beeld van een junk voor zich heeft. Maar kijk eens naar die bekende acteurs in de Verenigde Staten die door een overdosis om het leven komen maar niet ogen als een junk. Het uiterlijk is niet bepalend voor de rechtsvraag of iemand drugs gebruikt of niet.’
4.5
Met betrekking tot het verzoek van de verdediging heeft het hof ter terechtzitting van 9 november 2021 onder meer overwogen en beslist:
‘Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het benoemen (het hof begrijpt: en horen) van een deskundige op het gebied van anesthesie. Niet valt in te zien dat de deskundige de door de verdediging opgeworpen vragen kan beantwoorden, nog daargelaten de vraag of de beantwoording van die vragen van belang is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te nemen beslissing. Bezien tegen de achtergrond van de gegeven motivering acht het hof het benoemen en horen van een dergelijke deskundige dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen als getuige van de behandelend huisarts en de behandelend anesthesist van de verdachte. Gelet op de onderbouwing van het verzoek valt niet in te zien dat het horen van deze personen van belang is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Het hof is van oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door het achterwege blijven van deze verhoren niet in zijn verdediging wordt geschaad.’
4.6
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk. Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat zij het WOD-traject onrechtmatig achtte. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vrijsprekend vonnis. Namens de verdachte zijn enkele onderzoekswensen ingediend en is onder meer verzocht tot het benoemen en horen van een deskundige op het gebied van anesthesie alsmede tot het horen als getuigen de behandelend huisarts en behandelend anesthesist van de verdachte
4.7
Namens de verdachte is verzocht tot het horen van de behandelend artsen van de verdachte, waaronder de behandelend huisarts van de verdachte [betrokkene 8] en de behandelend anesthesist van de verdachte. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het WOD-traject (dagelijks) harddrugs gebruikte en dat van belang is omdat dat zou kunnen leiden tot de vaststelling dat de verdachte kan worden aangemerkt als kwetsbare verdachte en dat het profiteren hiervan (door het WOD-traject) ‘threathens trial fairness and the integrity of the justice system’. Ter terechtzitting heeft de verdediging het verzoek aangepast tot het benoemen van een deskundige anesthesie die op grond van het medisch dossier en/of gesprekken met behandelaars antwoord kan geven op de door de verdediging geponeerde onderzoeksvragen, zodat een geheel objectieve bron kan rapporteren over al dan niet afhankelijkheid van harddrugs gedurende het WOD-traject.
4.8
Met betrekking tot het benoemen c.q. horen van een deskundige op het gebied van anesthesie heeft het hof ter terechtzitting van 9 november 2021 onder meer als volgt overwogen en beslist dat niet valt in te zien dat de deskundige de door de verdediging opgeworpen vragen kan beantwoorden, nog daargelaten de vraag of de beantwoording van die vragen van belang is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te nemen beslissing en het horen van een dergelijke deskundige door het hof — bezien tegen de achtergrond van de gegeven motivering — niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
4.9
De afwijzing van het verzoek tot het benoemen c.q. horen van een deskundige op het gebied van anesthesie is echter niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek te weten dat deze op de door de verdediging geponeerde onderzoeksvragen, zodat een geheel objectieve bron kan rapporteren over al dan niet afhankelijkheid van harddrugs gedurende het WOD-traject.
4.10
Met betrekking tot het horen van de behandelend artsen van de verdachte, waaronder de behandelend huisarts van de verdachte [betrokkene 8] en de behandelend anesthesist van de verdachte overwoog het hof dat — gelet op de onderbouwing van het verzoek — niet valt in te zien dat het horen van deze personen van belang is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing en het hof van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door het achterwege blijven van deze verhoren niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dit oordeel is onbegrijpelijk in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, waaruit volt dat het horen van deze personen van belang kan zijn voor de bewijsvraag. Het vorenstaande geldt te meer nu de rechtbank heeft vrijgesproken omdat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
4.11
De afwijzing van het verzoek tot het horen van de behandelend artsen van de verdachte, waaronder de behandelend huisarts van de verdachte [betrokkene 8] en de behandelend anesthesist van de verdachte is echter niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek te weten dat de verdachte ten tijde van het WOD-traject (dagelijks) harddrugs gebruikte en dat van belang is omdat dat zou kunnen leiden tot de vaststelling dat de verdachte kan worden aangemerkt als kwetsbare verdachte en dat het profiteren hiervan (door het WOD-traject) ‘threathens trial fairness and the integrity of the justice system’. Het vorenstaande geldt te meer nu de rechtbank heeft vrijgesproken omdat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
4.12
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.8.
Middel V
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 6 en 13 EVRM, 17 Grondwet alsmede 126j, 358, 359, 359a en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk. Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat zij het WOD-traject onrechtmatig achtte. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vrijsprekend vonnis.
Door de verdachte is verklaard dat er in de WOD-verslagen bepaalde dingen niet zijn genoteerd, zoals de druk die op hem is gelegd door de undercoveragenten; de politie ervoor heeft gekozen niets op te nemen ondanks dat er apparatuur aanwezig was; het voortraject, zoals de investeringen in Cambodja, het bespreken van klussen, het werk in Portugal, dat hij meekon in de organisatie van [verbalisant 1] en de bergen met geld die in Portugal verdiend konden worden niet is opgenomen; hij niets terugziet over de werkwijze waarbij met een Mercedes ML hoge snelheden zijn gereden; hij in de tijd van het verhoor bij de rechter-commissaris zwaar verslaafd was aan het roken van cocaïne en daardoor niet in staat was helder te denken; hij dagelijks stiekem drugs gebruikte; hij inderdaad minder gebruikte dan voorheen maar nog steeds gebruikte; hij ook dronk in die periode; het hele investeringsplan in Cambodja niet is genoteerd in de WOD-verslagen; [verbalisant 1] hem heeft aangeboden klusjes te doen; [verbalisant 1] zei dat het niet ging om gewone klusjes maar criminele handel, namelijk het vervoeren van geld en vals geld; het ook over bitcoinhandel ging; er een bepaalde sfeer werd gecreëerd; de band veranderde toen hij klusjes ging doen voor [verbalisant 1]; hij psychisch heel afhankelijk van hem was; hij van [verbalisant 1] geen werk voor anderen mocht doen; hij dus ook financieel afhankelijk was van [verbalisant 1] omdat hij zijn huur, eten en drugs moest betalen; hij door [verbalisant 1] rijkelijk werd betaald voor klussen; zijn uitkering was gestopt en die van [betrokkene 1] ook; hij een dochter heeft in Thailand; hij een drugsverslaving had en stevig dronk; er een vooruitzicht was op een baan in Portugal; hij wist dat [verbalisant 1] aan kop stond van een organisatie; er een sfeer werd gecreëerd dat hij de juiste soldaten en financiële mensen om zich heen had; dat kwam omdat hij onderweg naar een klus plotseling met spoed naar een soldaat van [verbalisant 1] moesten omdat er iets mis was gegaan met de handel; die soldaat naar een safehouse moest worden gebracht; hij toen een gesprek heeft gehad met die soldaat over vluchten; die soldaat zei dat als het mis zou gaan hij in staat was om te moorden voor [verbalisant 1]; [verbalisant 1] in de auto waanzinnig tegen [verbalisant 3] is uitgevallen; [verbalisant 3] heeft verteld dat hij moest vluchten omdat er iets mis was gegaan met een pak geld; verdachte toen op zijn verhaal heeft geanticipeerd door te zeggen dat hij ook wel eens op de vlucht is geweest; hij mee wilde gaan in zijn verhaal om te laten zien dat hij ook zijn mannetje stond; hij dacht dat het noodzakelijk was omdat hij de indruk had dat hij met serieuze criminelen op pas was en bij de groep wilde horen; hij wilde werken voor de organisatie van [verbalisant 1]; hij op weg naar [verbalisant 3] niet anders kon dan meegaan omdat hij een ontstoken knie en wondroos had en niet helemaal nuchter was; er de belofte was dat hij grote bergen met geld zou gaan verdienen en hij er dus bij wilde horen; hij het verhaal om te vluchten puur heeft verteld om indruk te maken; hij zich groter wilde voordoen dan hij was; hij de indruk had met criminelen te maken te hebben doordat er pakken met geld moesten worden vervoerd, er in dikke auto's werd gereden en er dikke klokken werden gedragen; normale zakenmannen niet mensen hoeven te beroven op straat en niet geheimzinnig hoeven te doen bij het afleveren van een usb-stick; hij voor [verbalisant 1] een boot met vals geld zou vervoeren van Portugal naar Engeland; hij het geld zag dat hij bij [verbalisant 1] kon gaan verdienen; het geld hem in het vooruitzicht stond; hij het geld nodig had voor een nieuwe start, zodat gij bij zijn dochter kon zijn en weg kon uit de drugsscene; hij een incassoklus voor [verbalisant 1] heeft uitgevoerd; dat zij midden op straat iemand moesten overvallen en zijn spullen moesten afpakken; dat hierbij een soort van geweld moest worden gebruikt; hij daardoor het idee had met grote jongens te maken te hebben; hij de opdracht heeft gekregen ‘pak hem’; zij met hoge snelheid door de straat zijn gereden; de auto met piepende banden voor de neus van de man hebben stilgezet; zij uit de auto zijn gesprongen en hem hebben vastgepakt; [verbalisant 3] tegen de man heeft gezegd ‘Je weet dat het zo niet werkt in de organisatie, je weet wat de consequenties zijn’; zij vervolgens al zijn spullen hebben afgepakt; dat een duur horloge, zijn goed en persoonlijke spullen betrof; het horloge een waarde had van €30.000 a €40.000; hij de man op eigen initiatief naar [verbalisant 1] heeft gebracht; dit niet afgesproken was maar hij zich naar [verbalisant 3] toe ook een beetje wilde laten gelden; de afgepakte spullen naar [verbalisant 1] zijn gebracht; de verdachte toen geld kreeg van [verbalisant 1]; het meer ging over de handel in vals geld, bitcoins en diamanten; dit is besproken tijdens ritjes in de auto; zij veel meer in de auto hebben gezeten dan uit het dossier blijkt; [verbalisant 1] veel vaker bij hun thuis is langs geweest dan uit het dossier blijkt; er beduidend meer contact is geweest dat de 48 uren die in het dossier staan; hij [verbalisant 1] als baas zag toen hij klusjes voor hem begon te doen; [verbalisant 1] tegen hem gezegd heeft dat hij in Portugal handelde in vals geld en bitcoins; [verbalisant 1] bleef doorvragen; hij flink wat druk heeft gezet tijdens de gesprekken; hij de details over de moord heeft verzonnen; hij van [betrokkene 4] had gehoord dat zij bij een eerdere ripdeal beschoten zijn; dat zijn verhaal heeft gevoed; het contact van [verbalisant 1] bij de politie zou kunnen bevestigen dat er iets van waarheid in zat; hij geen weg meer terug zag na het verzonnen verhaal; [verbalisant 1] hem toen indringend begon te ondervragen en steeds meer druk op hem legde waardoor hij niet meer terug kon in zijn verhaal; hij eruit werd gegooid als hij zou zeggen dat hij het verhaal verzonnen had; hij ontdaan was na door [verbalisant 1] te zijn geconfronteerd met de politie-informatie omdat hij alles in duigen zag vallen; hij ontdaan was dat zijn naam in het proces-verbaal van de politie stond over een zaak waarmee hij niets te maken had; hij toch aan de slag is gegaan bij de wietboeren omdat hij financieel omhoog zat; hij op 18 december 2019 [verbalisant 1] om hulp had gevraagd omdat hij totaal afhankelijk was van hem; de druk onder meer bestond uit de manier waarop hij tegen [verbalisant 3] uit zijn plaat ging; hij door bleef vragen; er sprake was van verschillende soorten druk omdat hij ook financieel afhankelijk was van hem; hij [verbalisant 1] over de wietklussen heeft verteld omdat hij open kaart heeft gespeeld met [verbalisant 1]; hij graag bij [verbalisant 1] wilde werken omdat hij uit die manier uit het slop kon raken; hij de gouden bergen al kon ruiken; hij met een groot pak met geld op schoot heeft gezeten; hij een halve gram tot 3 a 4 gram cocaïne gebruikte per dag; hij ook speed gebruikte; hij al heel zin leven alles bij elkaar liegt; [verbalisant 1] een keer een hijsje wiet heeft genomen; er stevig werd gedronken door hen beide; [verbalisant 1] wat meer heeft gedronken dan hij heeft opgeschreven; er altijd whisky en bier was; [verbalisant 1] hem continu een wordt voor heeft gehouden en [verbalisant 1] heeft gezegd dat ze links en rechts om hen heen bij bosjes neervallen.
Namens de verdachte is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens de cumulatie van vormverzuimen in de zin van art. 359a Sv. Daartoe is aangevoerd dat het gehele WOD-traject is aangevraagd c.q. gestart zonder het College procureurs en generaal en (telkenmale in latere situaties) de rechter-commissaris in te lichten over het feit dat er een verklaring lag uit 2004 waarin zonder enige omweg klip en klaar werd verklaard dat [slachtoffer] in leven was; dat — nadat de verdediging de verklaring boven water had gekregen — de betreffende getuige, een zeer zwakke persoon, is medegedeeld waarom hij zijn verklaring diende te herzien; dat bij herhaling op cruciale momenten verhoren niet zijn opgenomen en met name deze herhaalde omissie erop wijst dat door grove nalatigheid en/of opzettelijk niet werd opgenomen; dat degenen die handelden zoals hierboven aangegeven, ook hebben geprobeerd de woorden van getuige [betrokkene 9] — en dat kan niet anders dan met opzet gebeurd zijn, omdat haar woorden klip en klaar hoorbaar waren — neer te schrijven, zonder aan te geven dat zij ook (hier kort weergegeven) zei: ‘het was een droom’ en [verdachte] doet zoiets niet‘; en/of haar App-gesprekken buiten beeld te laten; dat de politieel leider van het onderzoek een proces-verbaal heeft geschreven met als doel te duiden dat getuige X over daderinformatie beschikte (te weten het leggen van een telefoon op een trein) zonder daarin weer te geven dat deze ‘kennis’ van de getuige door hemzelf was ingegeven; het buiten het dossier willen houden van App-gesprekken van getuige [betrokkene 9]; dat het Openbaar Ministerie en politie en kennelijk na ampel beraad ervoor hebben gekozen een modus van verslaglegging van het undercovertraject te kiezen waarvan aanstonds duidelijk was dat deze onvolledig zou zijn en waardoor er achteraf onvoldoende inzicht is om te kunnen beoordelen of en zo ja in welke mate de verklaringen van verdachte beïnvloed zijn door de undercoveragenten; dat de Powerpoint presentatie inzake restaurant [A] buiten dossier is gehouden terwijl [verdachte] en [betrokkene 1] de powerpointpresentatie zowel naar undercover [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gestuurd via whatsapp messenger; dat het Openbaar Ministerie bezijdens de waarheid heeft aangegeven dat ze alle Opsporing Verzocht tips in dossier te hebben gestopt terwijl de betreffende over ‘[verbalisant 1] in de coffeeshop’ er niet in zat en dat uit wel opgenomen OVC gesprekken tussen WOD-ers en verdachte, blijkt dat met directe vragen werd gewerkt en nu er slechts 8% van de contacten is opgenomen (verantwoording in het inhoudelijke deel) en aannemelijk is dat ook in overige contacten tussen partijen eender werd gewerkt, en zulke gesprekken als verhoorsituaties kunnen worden gerekend, er niet zonder meer kan worden gesproken van een verslaglegging die een fair proces (alleen al) mogelijk zou maken. Aangevoerd is tevens dat het opzettelijk niet gecreëerde opsporingsverslag, niet kan worden getoetst en daarmee 92% van het WOD/verdachte opsporingstraject niet kan worden getoetst, zodat iets dat essentieel is voor de verdediging — wat er van de rest van het dossier ook zij — niet kan worden gedaan.
Ter onderbouwing van het verweer strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in de vervolging is onder meer met betrekking tot de getuige [betrokkene 9] en haar app-gesprekken aangevoerd dat er verhoren bewust onjuist zijn uitgewerkt zoals in het geval van [betrokkene 9], hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid omdat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden mede op basis van de processen-verbaal die onjuist zijn uitgewerkt en ten onrechte belastend zijn, hetgeen als een defect ex artikel 6 EVRM moet worden gezien. Ook is aangevoerd dat er een zeer ontlastend whatsappgesprek van [betrokkene 9] en [betrokkene 11] buiten het dossier is gehouden, waaruit blijkt dat [betrokkene 9] helemaal niets af weet van een mogelijk moord die door [verdachte] (stellers van het middel: verdachte) zou zijn gepleegd. Ook is aangevoerd dat in het proces-verbaal onvolledig is geverbaliseerd met betrekking tot de inhoud van het Whatsappgesprek tussen [betrokkene 9] en [betrokkene 11], hetgeen een ernstig en kwalijk vormverzuim en een defect in de zin van artikel 6 EVRM oplevert. Aangevoerd is dat de ontlastende verklaring van [betrokkene 7] buiten het dossier is gehouden, hetgeen een zwaar onherstelbaar defect is; de PowerPointpresentatie ontbreekt; een groot aantal verhoren niet is opgenomen, hetgeen aan de controletaak van de verdediging en het Hof raakt; er op ongeoorloofde wijze druk is uitgeoefend op de verdachte waardoor hij tijdens het WOD-traject feitelijk in een verhoorsituatie is geplaatst waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris, zoals de cautieplicht en de verhoorbijstand van een advocaat, ontbreken; er bewust niet auditief/audiovisueel opgenomen is en cruciale onderdelen van het WOD-traject, zoals communicatie over de investering in Cambodja en de reis naar Portugal, onvoldoende gedetailleerd is vastgelegd, zodat het Hof onvoldoende in staat wordt gesteld om voldoende gedetailleerd te kunnen onderzoeken en te beoordelen of de verdachte door misleiding van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van de afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid; er in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit een WOD-traject is ingezet zonder voorafgaand aan het traject andere opsporingshandelingen contra de verdachte te verrichten zoals een verhoor, inzet OVC-middel of het aftappen telefoongesprekken. Aangevoerd is dat het in deze zaak gaat om ernstige vormverzuimen die niet meer kunnen worden hersteld; door het handelen van de politie en het OM het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is geschonden; de verdediging het ernstige schendingen acht van de beginselen van een behoorlijke procesorde, welke schendingen niet hersteld kunnen worden en van groot nadeel zijn geweest voor de verdachte nu deze onrechtmatigheden een belangrijke, zo niet doorslaggevende, rol hebben gespeeld bij de beslissingen die in het kader van de voorlopige hechtenis van de verdachte zijn genomen; er door het voorgaande met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte inbreuk is gemaakt op diens recht op een eerlijk proces en andere fundamentele rechten; er sprake is van een uitzonderlijk geval welk het rechtsgevolg niet-ontvankelijkheid van het OM vereist; er door het handelen van de politie en het OM op grove wijze het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak in het gedrang is gekomen; er door bovengenoemde vormverzuimen meerdere normen zijn geschonden, waaronder de integriteit van de opsporing en de waarheidsvinding; de vormverzuimen niet meer volledig kunnen worden hersteld; de vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in zijn geheel bezien de kern raken van het strafproces; de officieren van justitie en later de advocaten-generaal de verantwoordelijkheid dragen voor het gehele voorbereidende onderzoek; er bij deze combinatie van vormverzuimen in dit voorbereidend onderzoek de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het enige juist rechtsgevolg is; er sprake is van meerdere vormverzuimen in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering; het vertrouwen in een eerlijke opsporing door de boven gegeven opsomming zodanig is geschaad dat dit het vertrouwen in het eindresultaat wegneemt; dat de reeks verzuimen inhoudelijk leidt tot blinde vlekken in het dossier, te weten vlekken die ook niet meer leesbaar gemaakt kunnen worden omdat juist momenten die je zou willen controleren niet meer controleerbaar zijn.
Het hof heeft overwogen/geoordeeld dat de door de raadsman gestelde eis, te weten dat het College van procureurs-generaal en de rechter-commissaris voorafgaand aan de aanvraag c.q. de inzet van het WOD-traject in kennis hadden moeten worden gesteld van de door de raadsman aangeduide zaaksinhoudelijke informatie, geen steun vindt in het recht, zodat er om die reden geen sprake kan zijn van het gestelde vormverzuim en het verweer daarom geen nadere bespreking behoeft.
Het hof heeft tevens overwogen dat bepaalde door de raadsman ingenomen stellingen niet worden onderbouwd aan de hand van de in artikel 359a lid. Sv genoemde wegingsfactoren dat en waarom sprake zou van zijn van een vormverzuim, zodat hetgeen is aangevoerd geen verdere bespreking behoeft.
Ten aanzien van het onder iv, vi, viii en ix aangevoerde — inhoudende dat er stukken ontbreken in het dossier — heeft het hof vastgesteld dat voor zover al sprake zou zijn geweest van één of meer vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, die verzuimen zijn hersteld nu het onder iv aangehaalde verhoor letterlijk is uitgewerkt en bij de stukken is gevoegd; de onder vi aangehaalde Whatsapp-conversatie volledig is net dossier is gevoegd en de PowerPointpresentatie (aangehaald als viii) door de raadsman bij pleidooi in eerste aanleg is overlegd en zich derhalve ook bevindt bij de stukken van het dossier, zodat het verweer ten aanzien van de stukken geen nadere bespreking behoeft.
Het hof heeft voorts overwogen/geoordeeld dat er geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, dan wel enig ander fundamenteel recht en de onderdelen van het verweer van de raadsman strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien dienen te leiden tot de door de raadsman gestelde conclusie van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zodat het veerweer wordt verworpen.
Het oordeel van het hof dat een niet door de wet gestelde eis, niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en het verweer derhalve geen nadere bespreking behoeft getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk, althans — in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd — onvoldoende met redenen omkleed nu juist is aangevoerd dat de combinatie van vormverzuimen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie alsmede dat er door bovengenoemde vormverzuimen meerdere normen zijn geschonden, waaronder de integriteit van de opsporing en de waarheidsvinding onherstelbaar zijn beschadigd, de vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in zijn geheel bezien de kern raken van het strafproces, het vertrouwen in een eerlijke opsporing door de boven gegeven opsomming zodanig is geschaad dat dit het vertrouwen in het eindresultaat wegneemt en dat de reeks verzuimen inhoudelijk leidt tot blinde vlekken in het dossier, te weten vlekken die ook niet meer leesbaar gemaakt kunnen worden omdat juist momenten die je zou willen controleren niet meer controleerbaar zijn.
Het oordeel van het hof dat de door de raadsman ingenomen stellingen onder iii, v, vii en x niet worden onderbouwd aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde wegingsfactoren dat en waarom sprake zou van zijn van een vormverzuim, zodat hetgeen is aangevoerd geen verdere bespreking behoeft getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed, nu het verweer wel degelijk is onderbouwd aan de hand van de in art. 359a lid. Sv genoemde gezichtspunten.
Toelichting
5.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- ‘1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade), in elk geval opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] één of meermalen (door zijn hoofd) geschoten en/of één of meermalen met een houten balk, en/of een ander voorwerp (tegen) het hoofd van die [slachtoffer] (in)geslagen, althans zodanig geweld op die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland én/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.’
5.2
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken. De rechtbank heeft daartoe onder meer geoordeeld dat (verkort zakelijk weergegeven) dat zij niet volledig kan beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Daarbij is volgens de rechtbank in ieder geval wel vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen en dat de rechtbank van oordeel is dat de bezwarende elementen uit het gehele WOD-traject van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de rechtmatigheid van een aantal cruciale onderdelen van dit traject onvoldoende te beoordelen zijn.
5.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2021 vermeldt dat de raadslieden van de verdachte, mrs. V.R.C. Schukrula en W.A.P. Gebrandij, advocaten te Amsterdam, hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota. Die pleitnota houdt als volgt in:
‘Verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM wegens cumulatie art. 359a Sv vormverzuimen
Kort gezegd komt het erop neer dat de verdediging de niet-ontvankelijkheid van het OM zal bepleiten door een cumulatie van vormverzuimen en vrijspraak zal bepleiten omdat
- 1.
Het gehele WOD traject is aangevraagd c.q. gestart zonder Het College PPG en (telkenmale in latere situaties) de r-c in te lichten over het feit dat er een verklaring lag uit 2004 waarin zonder enige omweg klip en klaar werd verklaard dat PvD in leven was.
- 2.
Dat — nadat de verdediging de verklaring boven water had gekregen — de betreffende getuige, een zeer zwakke persoon — is medegedeeld waarom hij zijn verklaring diende te herzien;
- 3.
Dat bij herhaling op cruciale momenten verhoren niet zijn opgenomen; en met name deze herhaalde omissie erop wijst dat door grove nalatigheid en/of opzettelijk niet werd opgenomen;
- 4.
Dat degenen die handelden zoals hierboven aangegeven, ook hebben geprobeerd de woorden van getuige [betrokkene 9] — en dat kan niet anders dan met opzet gebeurd zijn, omdat haar woorden klip en klaar hoorbaar waren — neer te schrijven, zonder aan te geven dat zij ook (hier kort weergegeven) zei: ‘het was een droom’ en [verdachte] doet zoiets niet’; en/of haar App-gesprekken buiten beeld te laten.
- 5.
Dat de politieel leider van het onderzoek een proces-verbaal heeft geschreven met als doel te duiden dat getuige X over daderinformatie beschikte (t.w. het leggen van een telefoon op een trein) zonder daarin weer te geven dat deze ‘kennis’ van de getuige door hemzelf was ingegeven.
- 6.
Het buiten het dossier willen houden van App-gesprekken van getuige [betrokkene 9].
- 7.
OM en politie en kennelijk na ampel beraad voor hebben gekozen een modus van verslaglegging van het undercovertraject te kiezen waarvan aanstonds duidelijk was dat deze onvolledig zou zijn en waardoor er achteraf onvoldoende inzicht is om te kunnen beoordelen of en zo ja in welke mate de verklaringen van verdachte beïnvloed zijn door de undercoveragenten.
- 8.
Powerpoint presentatie restaurant [A] buiten dossier gehouden terwijl [verdachte] en [betrokkene 1] de powerpointpresentatie zowel naar undercover [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gestuurd via whatsapp messenger.
- 9.
Het OM bezijden de waarheid heeft aangegeven dat ze alle Opsporing Verzocht tips in dossier te hebbengestopt terwijl de betreffende over ‘[verbalisant 1] in de coffeeshop’ er niet in zat.
Ter adstructie zij hier bijgevoegd de mail van mr. [officier van justitie].
- 10.
Uit wel opgenomen OVC gesprekken tussen WOD-ers en verdachte, blijkt dat met directe vragen werd gewerkt. Nu er slechts 8% van de contacten is opgenomen (verantwoording in het inhoudelijke deel) en aannemelijk is dat ook in overige contacten tussen partijen eender werd gewerkt, en zulke gesprekken als verhoorsituaties kunnen worden gerekend, kan er niet meer worden gesproken van een verslaglegging die een fair proces (alleen al) mogelijk zou maken. Opzettelijk niet gecreëerd opsporingsverslag, kan niet worden getoetst. En daarmee kan 92% van het WOD/verdachte opsporingstraject niet worden getoetst. Iets dat essentieel is voor de verdediging — wat er van de rest van het dossier ook zij — kan niet worden gedaan.
Op enkele van de hierboven gegeven punten wordt hieronder een nadere toelichting gegeven. Het leek mij namelijk het beste u eerst de hele reeks voor te houden.
Toelichtingen
[verdachte] 4 Betrekking hebbend op de getuige [betrokkene 9] en haar app-gesprekken
1. Bewust verkeerd uitwerken voor verhoren zoals i.g.v. mevrouw [betrokkene 9], denk dat hij het heeft gedaan etc
Niet ontvankelijkheid omdat beginselen behoorlijke procesorde zijn geschonden. Mede Op basis van pvs die onjuist zijn uitgewerkt en ten onrechte belastend zijn er dwangmiddelen toegepast en rechterlijke beslissingen genomen waardoor voorlopige hechtenis van cliënt is toegepast. Hetwelk als een defect i.d.z.v. art 6 EVRM te benoemen is,
In beginsel is N-0 uitgesloten wanneer er onjuist wordt geverbaliseerd, omdat het verzuim dan hersteld is waardoor het proces als zodanig eerlijk is geweest en op schending verbaliseringsplicht geen sanctie staat.
Het moet echt gaan om een schending van art. 6 EVRM wil er sprake zijn van niet-ontvankelijkheid.
a) Buiten dossier houden van zeer ontlastend whatsappgesprek [betrokkene 9] en [betrokkene 11]/Elzen (artikel 149a Sv) Hierdoor zijn de rechter-commissaris en de rechtbank in eerste aanleg aldus verkeerd voorgelicht op het moment dat over het voorarrest van de verdachte moest worden beslist.
Uit een whatsappgesprek tussen getuige [betrokkene 9] en getuige Willem van den Elzen dat zij op 13 maart 2019 hebben gevoerd blijkt dat zij helemaal niets afweet van een mogelijke moord die door [verdachte] zou zijn gepleegd.
Enkele passages uit haar gesprekken:
Willem van den Elzen | Corrina [betrokkene 9] |
---|---|
Gister opsporing verzocht gezien? (13-3-2019, 12:03:36) | |
Nee (13-3-2019, 12:03:49) | |
Sund (13-3-2019, 12:03:53) | |
Hoezo? (13-3-2019, 12:03:53) | |
[verdachte] (13-3-2019, 12:03:57) | |
Nee man (13-3-2019, 12:04:03) | |
Jip (13-3-2019, 12:04:07) | |
(Link naar site Opsporing verzocht met titel: Amsterdam — [slachtoffer] (38) sinds 2002 spoorloos, verdachte aangehouden (13-3-2019, 12:04:13) | |
Hij zit vast (13-3-2019, 12:04:25) | |
nie goed dit (13-3-2019, 12:04:31) | |
Zaak van 17 jr geleden in a'dam (13-3-2019, 12:04:50) | |
ik mag hopen dat het bij verdenking blijft en hij er niet direct iets mee te maken had (13-3-2019, 12:05:28) | |
Nee shit man (13-3-2019, 12:05:30) | |
dit is heftige shit (13-3-2019, 12:05:37) | |
Best wel ja (13-3-2019, 12:05:44) | |
Hoe kan dit nou? (13-3-2019, 12:05:53) | |
tsja (13-3-2019, 12:05:57) | |
stoute [verdachte]? (13-3-2019, 12:06:01) | |
ik kende m toen amper (13-3-2019, 12:06:14) | |
Ja maar zoiets doet hij niet (13-3-2019, 12:06:24) | |
nee dat dacht ik ook (13-3-2019m 12:06:32) | |
kan ook betrokkenheid zijn he (13-3-2019, 12:06:53) | |
Klopt ja (13-3-2019, 12:07:01) | |
En nu? (13-3-2019, 12:07:04) | |
ik weet ook nie wat ik er van moet denken (13-3-2019, 12:07:09) | |
hij zit nu in grave (13-3-2019, 12:07:20) | |
in alle beperkingen (13-3-2019, 12:07:29) | |
dat doen ze niet zomaar even (13-3-2019, 12:07:45) | |
wil zeggen alleen contact met advocaat (13-3-2019, 12:08:00 | |
Jezus man (13-3-2019, 12:08:01 | |
nog gin buile shag mag ie hebbe (13-3-2019, 12:08:08) | |
of fotoke van zn kleine of meissje (13-3-2019, 12:08:25) | |
[verdachte] zou hier toch wel iets van aan ons laten weten (13-3-2019, 12:08:45) | |
Shit man (13-3-2019, 12:08:53) | |
den kut nie mocht het zo zijn (13-3-2019, 12:09:13) | |
denk ut* (13-3-2019, 12:09:21) | |
ik weet ook niet wat ie allemaal uitspookte daar toen (13-3-2019, 12:09:57) | |
en tja [verdachte] = drugs (13-3-2019, 12:10:11) | |
dus miss weet ie wel iets (13-3-2019, 12:10:18) | |
Ja maar zoiets doet hij niet man (13-3-2019, 12:10:19) | |
maar iekmand vermoorden neu (13-3-2019, 12:10:25) | |
Hij weet miss iets (13-3-2019, 12:10:29) | |
maar dat weet je niet he (13-3-2019, 12:10:37) | |
Zou [verdachte] niet doen (13-3-2019, 12:10:46) | |
riuzie uit de hand gelopen (13-3-2019, 12:10:52) | |
gavellen miss (13-3-2019, 12:10:58) | |
gevallen ofzo (13-3-2019, 12:11:03) | |
kop bamm op iets (13-3-2019, 12:11:08) | |
en dan ? (13-3-2019, 12:11:13) | |
ff bellen ofzo (13-3-2019, 12:11:23) | |
Ja maar dan nog zou [verdachte] hier iets van los gelaten hebben (13-3-2019, 12:11:28) | |
als er drugs int beding zijn ga je nie zo maar ff belle (13-3-2019, 12:11:38) | |
[verdachte] heb wel meer wat wij niet weten (13-3-2019, 12:12:05) | |
of wisten (13-3-2019, 12:12:30) | |
dit is 17 jr geleje (13-3-2019, 12:12:34) | |
Ja maar dit is heftig (13-3-2019, 12:12:37) | |
shit happens (13-3-2019, 12:12:45) | |
zunne angel tijd he (13-3-2019, 12:13:00) | |
die zijn ie zo lief hoor (13-3-2019, 12:12:10) | |
Weet Frans of Fred hier van? (13-3-2019, 12:13:11) | |
frans wel (13-3-2019, 12:13:23) | |
fred week nie maar denk ut wel (12:13:28) | |
gaat snel rond hier (13-3-2019, 12:13:33) | |
ik heb nog contact met Fred (13-3-2019, 12:13:47) |
b) onvolledig proces-verbaal over inhoud whatsappgesprek [betrokkene 9] en ' [betrokkene 11]
‘Ik, verbalisant Sagues, zie dat het chatcontact met [verdachte] Kruyssen op 21 december 2017 te 15.04 uur begint. Ik, zie dat er diverse chatmomenten tussen beiden zijn. Hieruit blijkt dat er zaakinhoudelijke geen informatie wordt besproken.
Ik, verbalisant Sagues, zie dat het chatcontact met Willem van Elzen op 5 februari 2019 te 00.19 uur begint. Ik, zie dat er diverse chatmomenten tussen beiden zijn. Kort en bondig samengevat is de strekking van de chatgesprekken vanaf 13 maart 2019 het volgende: Willem van Elzen neemt contact met Corrina [betrokkene 9] op en vraagt haar of ze gisteren opsporing verzocht heeft gezien. Hierna geeft Willem aan dat [verdachte] aangehouden is, dat het er niet goed uitziet en dat het om een zaak van 17 jaar geleden uit Amsterdam gaat. Hij geeft aan dat hij [verdachte] toen amper kende en dat het ook om betrokken! Ieid zou kunnen gaan. Daarnaast geeft Willem aan dat [verdachte] drugs ‘is’ en dat hij er misschien wel iets van weet. Uit een chatbericht, van 13 maart 2019 te 12.22 blijkt verder dat Corrina [betrokkene 9] tegen Willem van Elzen aangeeft dat Cor aan Corinna over het oppakken van [verdachte] verteld en hierover met haar wilt praten. Hierna is er geen zaakinhoudelijke informatie besproken. Waarvan door mij is opgemaakt dit proces-verbaal, dat ik sloot en ondertekende te Amsterdam op woensdag 15 mei 2019.
Sagues 16080401 op ambtsbelofte’
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het in een ambtsedig procesverbaal onjuist weergeven van het ontlastende whatsappgesprek een ernstig en kwalijk vormverzuim en een defect i.d.z.v. art. 6 EVRM is.
Immers, in het strafproces moet vanwege de bewijswaarde van een procesverbaal erop kunnen worden vertrouwd dat dit zonder enige twijfel een juiste weergave bevat van het daarin gerelateerde.
c) Onjuiste uitwerkingen verhoren C.E.C. [betrokkene 9]6
‘Ik, verbalisant, [verbalisant 7], brigadier werkzaam bij de Eenheid Amsterdam, verklaar het volgende:
Naar aanleiding van het verzoek tot aanvullende onderzoekwensen, genoemd onder punt 11 van het door de advocaat mr. V.R.C. Shukrula gedane verzoek aan de officier van justitie mr. [officier van justitie], d.d. 17 februari 2020, is het volgende onderzoek ingesteld:
In punt 11 verzoekt de raadsman het verhoor van de getuige [betrokkene 9] d.d. 3 april 2019 opnieuw uit te werken omdat hij een omissie in deze uitwerking heeft geconstateerd, namelijk de woorden niks en niet (pagina 767) die ontbreken in de uitwerking.
Uit onderzoek is gebleken dat de uitwerking van de raadsman juist is. De woorden niks en niet worden wel gebruikt. Wel kan worden gesteld dat de verhorende ambtenaren het antwoord van de getuige juist hebben gehoord zoals blijkt uit de vervolg vraag die zij dan stellen. Door de uitwerkers van het verhoor is deze passage onjuist weergegeven.
Uitgaande van de uitwerking van de raadsman en de gestelde vervolgvraag door de verhorende ambtenaren is er wel een duidelijke context waarneembaar.
Waarvan door mij is opgemaakt, op ambtseed, dit proces-verbaal, dat ik sloot en ondertekende te Amsterdam op woensdag 19 februari 2020.
[verbalisant 7].7’
E.e.a. is eender te benoemen als onder b.
[verdachte] 1; inz. de heer [betrokkene 7]
- a)De [betrokkene 7] verklaring buiten dossier gehouden (artikel 149a Sv)
Het behoeft geen nader betoog dat het in een vermissingszaak van belang is om direct een p-v te voegen aan het dossier waarin een getuige verklaart dat hij in 2004 samen met de persoon was die in 2002 als vermist is opgegeven.
[betrokkene 7] IVS formulier buiten dossier gehouden zelfs na bezwaar onthouding processtukken.
Dit is een zwaar defect. En het is onherstelbaar. Het is evident dat de bestaande verklaring van deze (latere) getuige een cruciaal ijkpunt zou zijn bij elke door — kort gezegd — toezicht houdende ambtenaren (PG's en r-c's) te nemen beslissing.
[verdachte] het doen ontbreken van de Powerpoint presentatie ‘[A]’ in de stukken
p. 52 WOD dossier: [betrokkene 1] stuurde de presentatie via de whatsapp naar mij, A-4083
[verdachte] 3 Groot aantal niet opgenomen verhoren
Als men met een simpele zoektocht in het dossier het woord ‘abusievelijk’ intypt staat dit immer in verbinding met het niet opnemen van verhoren. De verdediging ontwaart vooralsnog een politieonderzoek waarbij er structureel gesprekken met getuigen niet worden opgenomen. Immer betreffen dit verhoren waarbij deze getuigen belastende verklaringen afleggen over cliënt of medeverdachte [betrokkene 4].
Het ontbreken van opnamen raakt de controletaak van verdediging en uw Hof in het hart.
- •Voorgesprekken
Het valt de verdediging op dat de politie, voordat deze getuigen (zoals bijv. [betrokkene 2],
[betrokkene 9] en [betrokkene 10]) belastende verklaringen afleggen, voorgesprekken met deze getuigen houdt die zij niet opneemt.
- •Wendingen na rookpauzegesprekken
Voorts komt het meerdere malen voor dat de politie tussen de verhoren door in bijvoorbeeld een rookpauze ([betrokkene 10]) getuigen vragen stellen waarna deze getuigen, volgens de politie, zelf met belastende informatie aankomen.
'r Voorbeelden van opnameperikelen
- —[betrokkene 10] en [teamleider 1] op het industrieterrein
Een gesprek tijdens een rit naar industrieterrein De [d-plaats] waarbij onderzoeksleider [teamleider 1] met de getuige [betrokkene 10] in de auto naartoe rijdt zodat [betrokkene 10] de plek kan aanwijzen waar het lijk van [slachtoffer] zou zijn begraven wordt ook ‘abusievelijk’ niet opgenomen.8
- —[getuige 1]
Een deel van een verhoor van getuige [getuige 1] wordt ‘abusievelijk’ niet opgenomen terwijl zij belastende verklaringen uit over medeverdachte [betrokkene 4].
- —[betrokkene 9]
Opnameapparatuur ‘slaat af’ waarna getuige [betrokkene 9] belastende verklaringen aflegt.9
- —[betrokkene 2]
De politie bezoekt getuige [betrokkene 2] thuis en neemt het gesprek niet op.10 Ook verhoren ze haar tweemaal telefonisch en nemen deze gesprekken niet op.11
- —A. [betrokkene 3]
De politie bezoekt getuige [betrokkene 3] thuis en neemt het gesprek niet op.12
Gezien het systematische ‘abusievelijk’ niet opnemen van dergelijke gesprekken kan de verdediging zich niet aan de indruk onttrekken dat de politie welbewust danwel met grove veronachtzaming opsporingshandelingen verricht waarbij zij getuigen in een setting buiten de verhoorruimte plaatst terwijl het gesprek over de zaak voortgezet wordt.
Doordat deze gesprekken niet worden opgenomen kan de verdediging niet nagaan of de informatie uit de getuige zelf komt of dat deze informatie hen mogelijk is aangereikt door de politie.
- b)
Op ongeoorloofde wijze druk uitoefenen op de verdachte waardoor hij tijdens WOD-traject feitelijk in een verhoorsituatie is geplaatst waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken. Hierdoor ontbraken formele waarborgen zoals de cautieplicht en verhoorbijstand van een advocaat.
- c)
Het bewust niet auditief/audiovisueel opnemen en onvoldoende gedetailleerd vastleggen van cruciale onderdelen van het WOD-traject zoals communicatie over de investering in Cambodja en de reis naar Portugal waardoor uw Hof onvoldoende in staat wordt gesteld om voldoende gedetailleerd te kunnen ondezoeken en beoordelen of de verdachte door misleiding van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van de afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid.
- d)
In strijd met de proportionaliteit en subsidiairiteit inzetten van een WOD-traject (mr. Big methode) zonder voorafgaand aan het traject andere opsporingshandelingen contra de verdachte te verrichten zoals een verhoor, inzet OVC-middel of aftappen telefoongesprekken.
Juridische beschouwing
Laat ik de beschreven omstandigheden eerst langs de lat van het beginsel ‘fair trial’ leggen.
De Guide on Article 6 of the European Convention on Human Rights, uitgegeven door het Hof zelf (https://www.echr.coe.int/documents/auide art 6 criminal eng.odf) zegt over een reeks procedurele fouten:
Moreover, the cumulative effect of various procedural defects may lead to a violation of Article 6 even if each defect, taken alone, would not have convinced the Court that the proceedings were unfair (Mirilashvili v. Russia, § 165).
Het gaat om ernstige vormverzuimen die niet meer kunnen worden hersteld.
Door het handelen van de politie en het OM is het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak geschonden.
De verdediging acht dit een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, welke schending niet hersteld kan worden en van groot nadeel is geweest voor cliënt. Immers, deze onrechtmatigheden hebben zonder enige twijfel een belangrijke, zo niet doorslaggevende, rol gespeeld bij beslissingen die in het kader van de voorlopige hechtenis van verdachte zijn genomen.
Door het voorgaande is met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte inbreuk gemaakt op zijn recht op een eerlijk proces en andere fundamentele rechten.
Voor het in artikel 359a Sv opgenomen rechtsgevolg niet-ontvankelijkheid van het OM is alleen plaats indien sprake is van vormverzuimen die daarin bestaan dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Uit de rechtspraak volgt dat hiervan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake is. Wat de verdediging betreft is hier sprake van een uitzonderlijk geval om bovengenoemde redenen.
Door het handelen van de politie en het OM is op grove wijze het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak in het gedrang gekomen. Door bovengenoemde vormverzuimen zijn meerdere normen geschonden, waaronder de integriteit van de opsporing en de waarheidsvinding.
De vormverzuimen kunnen niet meer volledig worden hersteld. Achteraf kunnen er geen audio opnames meer worden gemaakt van het gehele traject. Niet meer valt te herstellen dat er dwangmiddelen tegen de verdachte zijn toegepast, zoals bijvoorbeeld voorlopige hechtenis voor de duur van 2 jaar. Het feit dat er dwangmiddelen zijn toegepast op de verdachte zoals voorlopige hechtenis komt naar zijn aard niet voor herstel in aanmerking. Dat de verdachte op basis van voormelde processen-verbaal in voorlopige hechtenis is genomen, valt eveneens niet meer te herstellen. De vormverzuimen in dit vóórbereidend onderzoek in zijn geheel bezien raken de kern van het strafproces. De officieren van justitie en later de A-G's dragen de verantwoordelijkheid voor het gehele voorbereidend onderzoek. De verdediging stelt zich derhalve op het standpunt dat bij deze combinatie van vormverzuimen in dit voorbereidend onderzoek, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het enige juiste rechtsgevolg is.
Er is sprake van meerdere vormverzuimen in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering
Deze uitspraak is van belang voor je niet-ontvankelijkheidsverweer vanwege onjuist uitwerken verhoren:
Tot slot nog:
p. 757: Memorie van toelichting nieuwe Wetboek van Strafvordering (ambtelijke versie juli 2020)
Artikel 4.3.15. [niet-ontvankelijkverklaring van het OM]
Algemeen
De zwaarste processuele sanctie betreft de niet-ontvankelijkheid van het OM. Toepassing van deze processuele sanctie is aangewezen indien ernstig afbreuk is gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces of indien de vervolging ten gevolge van onrechtmatig handelen op een andere grond niet te verenigen is met een goede procesorde. Daarmee maakt dit artikel onderscheid tussen twee gronden voor toepassing van deze processuele sanctie, waarvan de eerste besloten ligt in de tweede. Indien ernstig afbreuk is gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces, is de vervolging niet te verenigen met een goede procesorde. Tegelijk is er ook een duidelijk verschil tussen de eerste, specifieke grond voor niet- ontvankelijkheid van het OM en de gronden die onder de algemenere formulering vallen. Bij het recht van de verdachte op een eerlijk proces staat het belang van de verdachte voorop. Bij de andere gronden gaat het om onrechtmatig handelen dat eerst en vooral de rechter raakt. Een voorbeeld is te vinden in de specifieke norm van het tweede lid: het niet tijdig rechtzetten van onjuiste verslaglegging van onrechtmatig handelen. Dat raakt de rechter in de kern van zijn functioneren. Dat het bij deze processuele sanctie niet alleen gaat om inbreuken op rechten van de verdachte, maar ook om inbreuken op basisvoorwaarden voor het functioneren van de strafrechter, maakt duidelijk waarom als centrale term gekozen is voor het begrip ‘goede procesorde’ en niet voor 'het belang van een goede rechtsbedeling'. Bij strafvermindering en bewijsuitsluiting staat de afweging in het teken van doelstellingen van strafprocesrecht; het belang van een goede rechtsbedeling geeft daaraan uitdrukking. Bij de niet-ontvankelijkheid van het OM staat het functioneren van de rechter centraal. Dat geldt tot op zekere hoogte zelfs voor de eerste grond voor toepassing van deze processuele sanctie. Die is aan de orde als de rechter door onrechtmatig handelen geen eerlijk proces meer kan realiseren. Artikel 4.3.15 sluit in belangrijke mate aan bij hét huidige artikel 359a. Daarin staat dat de rechter kan bepalen dat het OM niet-ontvankelijk is indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. De toepassing van deze processuele sanctie wordt in artikel 4.3.15 gekoppeld aan een goede in plaats van een behoorlijke procesorde. Daarbij maakt de behandeling van de zaak, die het huidige artikel 359a noemt, onderdeel uit van de vervolging die in dit artikel centraal staat. De formulering verheldert dat elke vorm van vervolging, ook het uitvaardigen van een strafbeschikking, achterwege dient te blijven als deze ten gevolge van onrechtmatig handelen niet te verenigen is met een goede procesorde.
Aan het slot moet nog het volgende worden opgemerkt.
De reeks defecten is zó lang dat het de indruk wekt dat er een algehele attitude heeft bestaat de verdachte en zijn verdediging tekort te willen doen. En dat keer op keer. Die indruk of het zeer sterke vermoede hiertoe leidt tot de vraag of wij wat we wel in de hand hebben eigenlijk wel een eerlijk beeld kan scheppen. Het antwoord is ontkennend. Het vertrouwen in een eerlijke opsporing is door de boven gegeven opsomming zodanig geschaad dat het het vertrouwen in het eindresultaat wegneemt. De reeks verzuimen leidt inhoudelijk tot blinde vlekken in het dossier. Vlekken die ook niet meer leesbaar gemaakt kunnen worden omdat juist momenten die je zou willen controleren, niet meer controleerbaar zijn.’
5.4
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft het hof onder meer als volgt overwogen en beslist:
‘4. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
()
4.3. De overwegingen van het hof
Het toetsingskader
Vooropgesteld wordt dat indien de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, van haar mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren, wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De daarbij in acht te nemen factoren zijn: ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’, ‘de ernst van het verzuim’ en ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
De niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen als rechtsgevolg in aanmerking, namelijk als een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat — in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens — ‘the proceedings as a whole were not fair’. In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt deze maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en ECLI:NL:HR:2020:1890).
Het hof overweegt als volgt.
[verdachte] i)
De door de raadsman onder i) gestelde eis — te weten: dat het College van procureurs-generaal en de rechter-commissaris voorafgaand aan dé aanvraag c.q. de inzet van het WOD-traject in kennis hadden moeten worden gesteld van de door de raadsman aangeduide zaaksinhoudelijke informatie — vindt geen steun in het reeht. Reeds om die reden kan geen sprake zijn van het onder i) gestelde vormverzuim, zodat het verweer van de verdediging op dit punt geen nadere bespreking behoeft.
[verdachte] ii)
De stelling van de raadsman, dat de getuige [betrokkene 7] er door uitlatingen van opsporingsambtenaren toe is bewogen de strekking van zijn verklaringen van 16 januari 2004, 17 januari 2004 en 8 mei 2019 — kort gezegd inhoudende dat hij [slachtoffer] op 16 januari 2004 nog levend heeft gezien — te herzien, mist feitelijke grondslag.
Daartoe acht het hof het volgende redengevend. Op 15 mei 2019 heeft de getuige [betrokkene 7] uit eigen beweging aan de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] kenbaar gemaakt, dat hij zich eerder heeft vergist in het hebben gezien van [slachtoffer]. Dat sprake was van een vergissing heeft getuige [betrokkene 7] op 8 oktober 2019 bevestigd in zijn verhoor bij de rechter-commissaris en daarbij ook aangegeven waarom hij eerder andersluidend had verklaard.
Voor de in het verweer besloten liggende suggestie van de raadsman, die overigens op geen enkele wijze is onderbouwd, bestaan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen solide aanknopingspunten. Voor zover op enig moment door één of meer opsporingsambtenaren tegen [betrokkene 7] is gezegd dat hij goed na moest denken en de waarheid diende te spreken, en aan hem ([betrokkene 7]) is gevraagd of hij niet wilde dat zijn vriend, [slachtoffer], gevonden zou worden c.q. de zaak zou worden opgelost, is het hof van oordeel dat de getuige [betrokkene 7] hierdoor niet op de door de raadsman bedoelde wijze is 'gestuurd'. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de inhoud van de laatste twee verklaringen van de getuige [betrokkene 7] op dit punt op enigerlei wijze (onbedoeld) door opsporingsambtenaren is beïnvloed.
[verdachte] iii), v), vii) en x)
Het hof constateert dat door de raadsman onder iii), v), vii) en x) stellingen worden betrokken, maar geenszins onderbouwd wordt — aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde wegingsfactoren — dat en waarom sprake zou van zijn van een vormverzuim. Het door de raadsman aangevoerde behoeft daarom geen verdere bespreking.
[verdachte] ivj, vi), viiij en ix)
Ten aanzien van het onder iv), viii) en ix) aangevoerde — kort gezegd inhoudende dat stukken ontbreken in het dossier — stelt het hof vast dat, voor zover al sprake zou zijn geweest van één of meer vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, die verzuimen zijn hersteld. Het onder iv bedoelde verhoor is — op verzoek van de raadsman — letterlijk uitgewerkt en deze uitwerking is bij de stukken gevoegd (p. 762 e.v. Algemeen dossier). Ook de onder vi) aangehaalde WhatsApp-conversatie is volledig in het dossier gevoegd (p. 1235 e.v. Algemeen dossier). De PowerPointpresentatie genoemd onder viii) is door de raadsman bij pleidooi in eerste aanleg overgelegd en bevindt zich derhalve ook bij de stukken van het dossier.
Het verweer behoeft ten aanzien van deze onderdelen dan ook geen nadere bespreking.
Conclusie
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, dan wel enig ander fundamenteel recht. De onderdelen van het verweer van de raadsman strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dienen — noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien — te leiden tot de door de raadsman gestelde conclusie. Het verweer wordt verworpen.’
5.6
De eis van een eerlijk proces en een behoorlijke procesorde brengen mee dat de verdediging in strafzaken recht heeft op het volledige procesdossier. Het OM is voor de verstrekking daarvan in beginsel verantwoordelijk volgens artikel 149a Sv. Het onthouden van bepaalde stukken aan de verdachte c.q. verdediging is niet geoorloofd volgens art. 31 en 33 Sv. Het kan voorkomen dat de verdediging de rechter verzoekt bepaalde stukken in het dossier toe te voegen of dat de rechter het OM de opdracht geeft bepaalde (missende) stukken in het dossier toe te voegen. Aangenomen kan worden dat de verdediging per definitie een verdedigingshandicap heeft indien aan hem niet het volledige procesdossier is verstrekt. Artikel 6 EVRM vereist dan ook (nu dat uit het artikel direct valt af te leiden9.) — in het kader van equality of arms als bedoeld in een eerlijk strafproces — dat de verdediging de beschikking heeft over het volledige procesdossier — ongeacht of dat belastende of ontlastende stukken betreft10. te meer als daarom is gevraagd.11. Daaronder vallen tevens stukken waaruit kan blijken op welke wijze het bewijsmateriaal is verkregen.12.
5.7
In het zogenaamde ‘afvoerpijparrest’ week de Hoge Raad af van de uit de memorie van toelichting af te leiden bedoeling om de rechter niet te verplichten de afwijking van een vordering of verzoek tot toepassing van art. 359a Sv te motiveren. De Hoge Raad aanvaardde dat de rechter onder omstandigheden is gehouden de verwerping van een tot toepassing van art. 359a Sv strekkend verweer te motiveren. Aan die motiveringsplicht stelde hij wel een beperking: met het oog op de door de rechter aan de hand van het tweede lid te nemen en te motiveren beslissing, mag van de verdediging worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren van art. 359a, tweede lid, Sv wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg het vormverzuim dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.13. Die tendens doet weliswaar niet af aan de rechterlijke verantwoordelijkheid voor een volledig onderzoek en een juiste uitkomst van de zaak, maar de verplichtingen van nader onderzoek blijk te geven en beslissingen te motiveren worden daarin wel in toenemende mate afhankelijk gesteld van de door het openbaar ministerie en de verdachte naar voren gebrachte standpunten en onderzoekswensen.14. Advocaat-Generaal Harteveld heeft opgemerkt op dat een meer inhoudelijke manier van responderen op een dergelijk verweer zo mogelijk de voorkeur geniet boven de uitleg waarom de raadsman is tekortgeschoten in de onderbouwing van zijn verweer aan de hand van de factoren van art. 359a, tweede lid, Sv.15.
5.8
Eerder is A-G Bleichrodt ingegaan op de vraag of de jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van at. 359a Sv bijstellingen behoefde. Nadien heeft de Hoge Raad (onder meer) in die zaak arrest gewezen.16. Naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal ten aanzien van het ‘afvoerpijparrest’ en andere rechtspraak over artikel 359a Sv heeft de Hoge Raad gesteld dat in het strafproces centraal staat dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak. Op de strafrechter rust volgens de Hoge Raad (nog steeds) niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken. De strafrechter is daartoe volgens de Hoge Raad ook niet in staat. Toepassing van artikel 359a Sv kan er wel toe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) wordt gewaarborgd. De toepassing van artikel 359a Sv is eerder beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij ‘het voorbereidend onderzoek’ tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Daarnaast heeft ‘het voorbereidend onderzoek’ in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Deze begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij ‘het voorbereidend onderzoek’ tegen de verdachte, sluit volgens de Hoge Raad evenwel niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. In dit verband kan volgens de Hoge Raad worden gedacht aan het verzuim van de officier van justitie om tijdig op grond van artikel 311 lid 1 Sv het voornemen tot het indienen van de ontnemingsvordering en/of het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek kenbaar te maken; het gebruik van de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingestelde onderzoek en het optreden van een particuliere beveiliger. De Hoge Raad wijst hierbij ook naar onderzoek dat is verricht onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, waarbij is aanvaard dat de Nederlandse strafrechter mag onderzoeken of het gebruik van de resultaten van dat onderzoek in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Uit deze en andere voorbeelden volgt dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte of aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo'n opsporingsambtenaar. Een rechtsgevolg kan op zijn plaats zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan het vormverzuim of de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden.
5.9
Met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring als sanctie op een vormverzuim heeft de Hoge Raad in zijn arrest de strekking van de maatstaf die bij de niet-ontvankelijkheid wordt gehanteerd, te weten dat:
‘Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan’
nader verduidelijkt. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat — in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens — ‘the proceedings as a whole were not fair’. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet- ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet — en in zoverre wordt de eerder door de Hoge Raad gehanteerde maatstaf bijgesteld — daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt. In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het is echter niet uitgesloten, dat in zo'n geval strafvermindering ter compensatie van het daadwerkelijk ondervonden nadeel plaatsvindt.
5.10
Het oordeel van het hof dat een niet door de wet gestelde eis, niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en het verweer derhalve geen nadere bespreking behoeft getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk, althans — in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd — onvoldoende met redenen omkleed nu juist is aangevoerd dat de combinatie van vormverzuimen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie alsmede dat er door bovengenoemde vormverzuimen meerdere normen zijn geschonden, waaronder de integriteit van de opsporing en de waarheidsvinding onherstelbaar zijn beschadigd, de vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in zijn geheel bezien de kern raken van het strafproces, het vertrouwen in een eerlijke opsporing door de boven gegeven opsomming zodanig is geschaad dat het vertrouwen in het eindresultaat wegneemt en dat de reeks verzuimen inhoudelijk leidt tot blinde vlekken in het dossier, te weten vlekken die ook niet meer leesbaar gemaakt kunnen worden omdat juist momenten die je zou willen controleren niet meer controleerbaar zijn.
5.11
Het oordeel van het hof dat de door de raadsman ingenomen stellingen onder iii, v, vii en x niet worden onderbouwd aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde wegingsfactoren dat en waarom sprake zou van zijn van een vormverzuim, zodat hetgeen is aangevoerd geen verdere bespreking behoeft getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed, nu het niet-ontvankelijkheidsverweer als consequentie is aangedragen op de cumulatie van vormverzuimen in de zin van art. 359a Sv en dat verweer wel degelijk is onderbouwd aan de hand van de in art. 359a lid 2 Sv genoemde gezichtspunten.
5.12
De verwerping van het verweer is dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
Middel VI
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 6 en 13 EVRM, 14 IVBPR, 17 Grondwet alsmede 126j, 358, 359, 359a en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk. Door de rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken, omdat zij het WOD-traject onrechtmatig achtte. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vrijsprekend vonnis.
Door de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep onder meer aangevoerd dat er in de WOD-verslagen bepaalde dingen niet zijn genoteerd, zoals de druk die op hem is gelegd door de undercoveragenten; de politie ervoor heeft gekozen niets op te nemen ondanks dat er apparatuur aanwezig was; het voortraject, zoals de investeringen in Cambodja, het bespreken van klussen, het werk in Portugal, dat hij meekon in de organisatie van [verbalisant 1] en de bergen met geld die in Portugal verdiend konden worden niet is opgenomen; hij niets terugziet over de werkwijze waarbij met een Mercedes ML hoge snelheden zijn gereden; hij in de tijd van het verhoor bij de rechter-commissaris zwaar verslaafd was aan het roken van cocaïne en daardoor niet in staat was helder te denken; hij dagelijks stiekem drugs gebruikte; hij inderdaad minder gebruikte dan voorheen maar nog steeds gebruikte; hij ook dronk in die periode; het hele investeringsplan in Cambodja niet is genoteerd in de WOD-verslagen; [verbalisant 1] hem heeft aangeboden klusjes te doen; [verbalisant 1] zei dat het niet ging om gewone klusjes maar criminele handel, namelijk het vervoeren van geld en vals geld; het ook over bitcoinhandel ging; er een bepaalde sfeer werd gecreëerd; de band veranderde toen hij klusjes ging doen voor [verbalisant 1]; hij psychisch heel afhankelijk van hem was; hij van [verbalisant 1] geen werk voor anderen mocht doen; hij dus ook financieel afhankelijk was van [verbalisant 1] omdat hij zijn huur, eten en drugs moest betalen; hij door [verbalisant 1] rijkelijk werd betaald voor klussen; zijn uitkering was gestopt en die van [betrokkene 1] ook; hij een dochter heeft in Thailand; hij een drugsverslaving had en stevig dronk; er een vooruitzicht was op een baan in Portugal; hij wist dat [verbalisant 1] aan kop stond van een organisatie; er een sfeer werd gecreëerd dat hij de juiste soldaten en financiële mensen om zich heen had; dat kwam omdat hij onderweg naar een klus plotseling met spoed naar een soldaat van [verbalisant 1] moesten omdat er iets mis was gegaan met de handel; die soldaat naar een safehouse moest worden gebracht; hij toen een gesprek heeft gehad met die soldaat over vluchten; die soldaat zei dat als het mis zou gaan hij in staat was om te moorden voor [verbalisant 1]; [verbalisant 1] in de auto waanzinnig tegen [verbalisant 3] is uitgevallen; [verbalisant 3] heeft verteld dat hij moest vluchten omdat er iets mis was gegaan met een pak geld; verdachte toen op zijn verhaal heeft geanticipeerd door te zeggen dat hij ook wel eens op de vlucht is geweest; hij mee wilde gaan in zijn verhaal om te laten zien dat hij ook zijn mannetje stond; hij dacht dat het noodzakelijk was omdat hij de indruk had dat hij met serieuze criminelen op pas was en bij de groep wilde horen; hij wilde werken voor de organisatie van [verbalisant 1]; hij op weg naar [verbalisant 3] niet anders kon dan meegaan omdat hij een ontstoken knie en wondroos had en niet helemaal nuchter was; er de belofte was dat hij grote bergen met geld zou gaan verdienen en hij er dus bij wilde horen; hij het verhaal om te vluchten puur heeft verteld om indruk te maken; hij zich groter wilde voordoen dan hij was; hij de indruk had met criminelen te maken te hebben doordat er pakken met geld moesten worden vervoerd, er in dikke auto's werd gereden en er dikke klokken werden gedragen; normale zakenmannen niet mensen hoeven te beroven op straat en niet geheimzinnig hoeven te doen bij het afleveren van een usb-stick; hij voor [verbalisant 1] een boot met vals geld zou vervoeren van Portugal naar Engeland; hij het geld zag dat hij bij [verbalisant 1] kon gaan verdienen; het geld hem in het vooruitzicht stond; hij het geld nodig had voor een nieuwe start, zodat hij bij zijn dochter kon zijn en weg kon uit de drugsscene; hij een incassoklus voor [verbalisant 1] heeft uitgevoerd; dat zij midden op straat iemand moesten overvallen en zijn spullen moesten afpakken; dat hierbij een soort van geweld moest worden gebruikt; hij daardoor het idee had met grote jongens te maken te hebben; hij de opdracht heeft gekregen ‘pak hem’; zij met hoge snelheid door de straat zijn gereden; de auto met piepende banden voor de neus van de man hebben stilgezet; zij uit de auto zijn gesprongen en hem hebben vastgepakt; [verbalisant 3] tegen de man heeft gezegd ‘Je weet dat het zo niet werkt in de organisatie, je weet wat de consequenties zijn’; zij vervolgens al zijn spullen hebben afgepakt; dat een duur horloge, zijn goed en persoonlijke spullen betrof; het horloge een waarde had van €30.000 a €40.000; hij de man op eigen initiatief naar [verbalisant 1] heeft gebracht; dit niet afgesproken was maar hij zich naar [verbalisant 3] toe ook een beetje wilde laten gelden; de afgepakte spullen naar [verbalisant 1] zijn gebracht; de verdachte toen geld kreeg van [verbalisant 1]; het meer ging over de handel in vals geld, bitcoins en diamanten; dit is besproken tijdens ritjes in de auto; zij veel meer in de auto hebben gezeten dan uit het dossier blijkt; [verbalisant 1] veel vaker bij hun thuis is langs geweest dan uit het dossier blijkt; er beduidend meer contact is geweest dat de 48 uren die in het dossier staan; hij [verbalisant 1] als baas zag toen hij klusjes voor hem begon te doen; [verbalisant 1] tegen hem gezegd heeft dat hij in Portugal handelde in vals geld en bitcoins; [verbalisant 1] bleef doorvragen; hij flink wat druk heeft gezet tijdens de gesprekken; hij de details over de moord heeft verzonnen; hij van [betrokkene 4] had gehoord dat zij bij een eerdere ripdeal beschoten zijn; dat zijn verhaal heeft gevoed; het contact van [verbalisant 1] bij de politie zou kunnen bevestigen dat er iets van waarheid in zat; hij geen weg meer terug zag na het verzonnen verhaal; [verbalisant 1] hem toen indringend begon te ondervragen en steeds meer druk op hem legde waardoor hij niet meer terug kon in zijn verhaal; hij eruit werd gegooid als hij zou zeggen dat hij het verhaal verzonnen had; hij ontdaan was na door [verbalisant 1] te zijn geconfronteerd met de politie-informatie omdat hij alles in duigen zag vallen; hij ontdaan was dat zijn naam in het proces-verbaal van de politie stond over een zaak waarmee hij niets te maken had; hij toch aan de slag is gegaan bij de wietboeren omdat hij financieel omhoog zat; hij op 18 december 2019 [verbalisant 1] om hulp had gevraagd omdat hij totaal afhankelijk was van hem; de druk onder meer bestond uit de manier waarop hij tegen [verbalisant 3] uit zijn plaat ging; hij door bleef vragen; er sprake was van verschillende soorten druk omdat hij ook financieel afhankelijk was van hem; hij [verbalisant 1] over de wietklussen heeft verteld omdat hij open kaart heeft gespeeld met [verbalisant 1]; hij graag bij [verbalisant 1] wilde werken omdat hij uit die manier uit het slop kon raken; hij de gouden bergen al kon ruiken; hij met een groot pak met geld op schoot heeft gezeten; hij een halve gram tot 3 a 4 gram cocaïne gebruikte per dag; hij ook speed gebruikte; hij al heel zin leven alles bij elkaar liegt; [verbalisant 1] een keer een hijsje wiet heeft genomen; er stevig werd gedronken door hen beide; [verbalisant 1] wat meer heeft gedronken dan hij heeft opgeschreven; er altijd whisky en bier was; [verbalisant 1] hem continu een wordt voor heeft gehouden en [verbalisant 1] heeft gezegd dat ze links en rechts om hen heen bij bosjes neervallen.
Namens de verdachte is aangevoerd dat het overduidelijk is dat de Mr. Big-methode is ingezet; de rechtbank in eerste aanleg heeft vastgesteld dat er in het WOD-traject sprake is van vergaande misleiding door de undercoveragenten; [verbalisant 1] overduidelijk de ‘Mr. Big’ was; er sprake was van onvoldoende verdenking voor de inzet van het WOD-traject ex art. 126j Sv; de verdenking hoofdzakelijk is gestoeld op basis van anonieme informatie. Verzocht is om bewijsuitsluiting wegens het tijdsverloop tussen de ontvangst van de CIE/TCI-informatie en de datum waarop de verdenking is aangenomen en vervolgens oplichtingsmiddelen zijn ingezet; betoogd is dat die handelswijze een evidente schending oplevert van de beginselen van een goede procesorde en artikel 6 EVRM, waarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv dat is begaan in het voorbereidend onderzoek jegens verdachte; de verdachte daarvan nadeel heeft ondervonden, nu onder meer zijn verklaringsvrijheid is geschonden en daarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM; de onderzoeksresultaten een rechtsreeks gevolg zijn van het vormverzuim en derhalve aangemerkt dienen te worden als ‘fruits of the poisonous tree’; het uitsluiten van de resultaten van het WOD-traject van het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen; er sprake is met handelen in strijd met subsidiariteit en proportionaliteit; het ingezette dwangmiddel van stelselmatige informatie-inwinning veel te zwaar is gezien de te magere onderbouwing van de verdenking; dat artikel 126j Sv onvoldoende wettelijke grondslag vormt voor de inzet van de Mr. Big-methode; er een inbreuk is geweest op de verklaringsvrijheid door de WOD-inzet; het zwijgrecht is doorbroken het recht op een eerlijk proces is geschonden; er sprake is geweest van een verhoorssituatie en ongeoorloofde druk; het WOD-traject niet transparant en onvolledig is geweest ten aanzien van het voorhouden van CIE-informatie aan verdachte; de verdachte; dat verdachte in een al dan niet rijdende auto werd verhoord terwijl hij zich daar niet makkelijk aan kon onttrekken; onder invloed was van drank en drugs; te kampen had met een ontsteking aan zijn been als gevolg van wondroos en daarbij een vermeende ‘bekentenis’ had afgelegd terwijl de verdachten in die andere zaken zich niet in een ruimte bevonden waar zij zich niet aan konden onttrekken; hij in een grote financiële afhankelijkheidspositie was gebracht ten opzichte van undercover [verbalisant 1] doordat zijn uitkering en de uitkering van zijn partner waren stopgezet en hij van undercover [verbalisant 1] geen wietklussen mocht doen; Hij in een afhankelijkheidspositie was gebracht ten opzichte van undercover [verbalisant 1] doordat [verdachte] schulden had openstaan bij undercover [verbalisant 1]; Het feit dat [verdachte] geld wilde verdienen omdat hij daarmee naar zijn dochter in Azië kon gaan en er sprake is van het tonen van dossierstukken welke niet zijn opgenomen in het dossier. De verdediging heeft expliciet verzocht om die genoemde omstandigheden te betrekken bij de vraag of er sprake is van een schending van de verklaringsvrijheid en de gevolgen voor het toelaten van de verklaringen als bewijs. Aangevoerd is tevens dat het WOD-traject 16 maanden heeft geduurd; verdachte zeer kwetsbaar is vanwege zijn decennialange harddrugsverslaving; er tijdens het WOD-traject sprake is geweest van psychische druk om indruk te maken op [verbalisant 1]; er sprake is geweest van emotionele druk door de toezeggingen van [verbalisant 1] over de investeringen in Cambodja, nu verdachte zijn dochter daar woont; er sprake is geweest van financieel-psychische druk nu hij schulden had bij [verbalisant 1], zich financieel afhankelijk voelde van [verbalisant 1]; verdachte onder druk werd gezet door de CIE-informatie waarmee [verbalisant 1] hem confronteerde; de verdachte psychische druk voelde omdat de zogenaamde organisatie van [verbalisant 1] niet terugdeinsde voor bedreigingen en geweld; verdachte tijdens het traject dagelijks harddrugs en drank gebruikte en de verdachte zich tijdens de 3 verhoorgesprekken niet kon onttrekken aan de verhoorssituatie nu hij in een (al dan niet op hoge snelheid) rijdende auto zat, verdachte niet kon lopen door wondroos aan zijn been en de verdachte angst had voor [verbalisant 1] omdat deze onder meer in zijn bijzijn [verbalisant 3] verrot schold.
De verdediging heeft vervolgens aangevoerd dat de informatie die het WOD-traject heeft opgebracht zoals door verdachte afgelegde verklaringen voor het bewijs moet worden uitgesloten nu er feitelijk sprake is geweest van een verhoorsituatie terwijl de formele waarborgen daarvan niet in acht zijn genomen en er sprake is geweest van een schending van de verklaringsvrijheid ex artikel 6 EVRM en artikel 29 Strafvordering, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert in het voorbereidende onderzoek in de zin van art. 359a Sv.
De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat de bijzondere kwetsbaarheid van de verdachte daarbij moet worden betrokken. Voorts is aangevoerd dat nu de ongeoorloofde druk heeft geleid tot verklaringen van verdachte, en verdachte getroffen is in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen en is slechts één sanctie passend, te weten bewijsuitsluiting van de verklaringen welke cliënt tegenover undercover [verbalisant 1] heeft afgelegd op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019.
Aangevoerd is tevens dat voor zover het hof van mening is dat er geen sprake is van een verhoorsituatie ex art. 29 Sv de verdediging zich op het standpunt dat de verklaringsvrijheid nog immer is geschonden en dat er daardoor inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces ex. art. 6 EVRM. Aangevoerd is tevens dat de misleiding die op de verdachte is toegepast groot is; de opsporingsambtenaren zich hebben bemoeid met de inhoud van wezenlijke onderdelen van de door verdachte afgelegde verklaring; er met het WOD-traject sprake is geweest van een situatie waarin het bekennen van een moord kan leiden tot een mooier leven; [verbalisant 1] deed voorkomen alsof hij corrupte politieagenten kende; het traject 16 maanden heeft geduurd, erg intensief was met talloze fysieke en telefonisch contacten; er gelet moet worden op de strekking en frequentie van de contacten met de verdachte zelf; er diverse financiële toezeggingen zijn gedaan aan de verdachte welke zien op grote geldbedragen voor een restaurant in Cambodja; hem is toegezegd dat hij bakken met geld kon gaan verdienen; aan hem de positieve- en negatieve consequenties zijn voorgehouden voor het geven van opheldering over het om het leven brengen van [slachtoffer] en de mate van opheldering is gekoppeld aan de vraag of de verdachte wel of niet mee mocht gaan naar Portugal om geld te verdienen; de verklaringsvrijheid in het gehele WOD-traject is aangetast doordat hij is misleid; door die misleiding de verdachte is aangezet tot verklaringen die hij, als de voor een verhoor geldende rechtswaarborgen in acht zouden zijn genomen, hoe dan ook niet zou hebben afgelegd; verdachte een kwetsbare verdachte is door zijn financiële problemen en harddrugsverslaving; verdachte opkijkt tegen mensen van een zeker statuur; in het WOD-traject hierop is ingespeeld door hem het grote geld in het vooruitzicht te stellen; hij binnen de criminele organisatie in Portugal een functie als koerier van vals geld op de boot kon overnemen waarmee veel geld verdiend kon gaan worden; hij hierdoor een behoefte heeft gevoeld zich stoer voor te doen en zich groter te maken dan hij werkelijk is; de verklaringsvrijheid hierdoor ook is aangetast; de rechtswaarborgen van een regulier verhoor aan hem zijn onthouden en er sprake is van een schending van 6 EVRM die moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen.
Voorts is aangevoerd dat de WOD-methode in strijd met het pressieverbod is; er niet is voldaan aan de proportionaliteit en subsidiariteit; er binnen het WOD-traject sprake is geweest van onvoldoende verslaglegging; er sprake is geweest van drankgebruik door de undercoveragenten; er telefoongesprekken buiten het dossier zijn gehouden waardoor er geen compleet beeld is van de communicatie tussen de verdachte en undercover [verbalisant 1]; de ondeugdelijke wijze van verslaglegging een adequate en controleerbare rechterlijke toetsing blokkeert; het merendeel van de gesprekken tussen de verdachte en de undercover niet auditief of audiovisueel is opgenomen, hetgeen een vormverzuim oplevert; de verslaglegging op drastische wijze tekort is geschoten omdat er systematisch enkel een zakelijke samenvatting wordt gemaakt van hetgeen er is besproken; er alcohol is genuttigd wat van invloed is op de waarde van hetgeen is geverbaliseerd; de opnameapparatuur pas 2,5 na de start van het WOD-traject werd aangezet; door het ontbreken van afdoende verslaglegging controle onmogelijk is; er onvoldoende inzicht is gegeven in het verloop van de gehele periode van het WOD-traject; er minder dan 8% van het WOD-traject is opgenomen; het van belang is dat de verslaglegging deugdelijk nu het nagegaan moet kunnen worden in welke mate de (kwetsbare) verdachte is beïnvloed; [verbalisant 1] drank gebruikte waardoor zijn verslaglegging onbetrouwbaar is; verdachte zelf heeft verteld dat hij samen met [verbalisant 1] een joint rookte; [betrokkene 1] zichzelf wel eens zorgen maakte over het drankgebruik van [verbalisant 1]; er is getracht de PowerPointpresentatie achter te houden; de inhoud en frequentie van de telefoongesprekken tussen verdachte en de undercovers geheel niet is geverbaliseerd; er daarom sprake is van een onvoldoende nauwkeurige verslaglegging, zodat verzocht is tot het uitsluiten van de resultaten van het WOD-traject wegens een vormverzuim ex art. 359a Sv.
Ook is betoogd dat de gebrekkige verslaglegging van het WOD-traject een evidente schending oplevert van de beginselen van een goede procesorde en artikel 6 EVRM, zodat daardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat door opsporingsambtenaren is begaan in het voorbereidend onderzoek contra verdachte.
Voorts is aangevoerd dat het risico op valse bekentenissen in een Mr. Big-traject beduidend groter is dan in een reguliere verhoorsetting omdat er bewust wordt toegewerkt naar een situatie waarin de verdachte veel te winnen heeft bij het afleggen van een bekennende verklaring en te verliezen als hij ontkent.
De verdediging heeft daarbij onder meer de drukmiddelen op een rijtje gezet en heeft de volgende middelen genoemd:
Undercover [verbalisant 1] vertelde verdachte dat hij geen klussen mocht doen voor andere mensen; [verbalisant 1] hield verdachte een grote worst voor met investeringen in Cambodja en baan in Portugal; verdachte was verslaafd en had geld van [verbalisant 1] nodig voor drugs;
druk om bij zijn organisatie te mogen horen en daardoor ging hij zich groter voordoen dan hij was;
schuld en schuldsanering;
[dochter], emotionele druk want hij wilde zijn dochter graag zien;
geen zicht op een reguliere baan;
werkloosheid;
zwakke fysieke gesteldheid als gevolg van wondroos en harddrugsverslaving;
letterlijk een doos vol geld op zijn schoot zetten;
voordoen dat undercover [verbalisant 1] een zware crimineel was met een criminele organisatie die bereid waren om gewelddadig te worden als [verbalisant 1] de opdracht gaf (afpersing etc.);
intimidatie door [verbalisant 1] [verbalisant 3];
afhankelijkheid van verkoop van schilderijen;
moeten betalen van huur en eten;
verhoorsituatie in de auto en
confrontatie met dossierstukken.
Aangevoerd is dat [verbalisant 1] verdachte gedurende langere tijd heeft gefêteerd middels duren etentjes, het geven van geschenken, leningen en cashgeld voor klusjes; verdachte lekker is gemaakt met allerlei beloftes en toezeggingen over financiële beloningen; [verbalisant 1] wel degelijk zich heeft voorgedaan alsof hij een crimineel was, gelet op de incasso-opdracht die [verbalisant 1] heeft uitbesteed bij verdachte; [verbalisant 1] heeft gezegd dat hij in een wereldje zit ‘waar ze links en rechts sneuvelen’ en het ‘horen, zien en zwijgen is’; de verdachte moest deelnemen in gefingeerde criminele opdrachten zoals afpersing, het plaatsen van [verbalisant 3] in een safehouse omdat deze wat problemen had en het overhandigen van een USB-stick aan een man die geld wilde wegsluizen. Aangevoerd is ook voor zover het hof van mening is dat er geen sprake is van een schending van de verklaringsvrijheid en dat de resultaten van het WOD-traject wel degelijk kunnen worden gebruikt, dat de verklaringen van de verdachte welke hij ten overstaan van undercover [verbalisant 1] heeft afgelegd onbetrouwbaar zijn en om die reden uitgesloten moeten worden van het bewijs. Aangevoerd is tevens dat de verdachte niet beschikte over daderkennis.
Met betrekking tot de kwetsbaarheid van de verdachte is aangevoerd dat hij leefde van drank en drugs; hij tijdens het WOD-traject wekelijks harddrugs gebruikte; hij dat verborg voor zijn partner; hij in armoede leefde en van 60 euro in de week moest rondkomen; het (zware) drugsgebruik blijkt uit het GGZ-intakeverslag; er in de processen-verbaal van de undercovers is gerelateerd dat verdachten hen drugs aanbood en verdachte niet geopereerd kon worden omdat hij te veel drugs had gebruikt.
De verdediging heeft ten aanzien van de ‘woonboottapes’ bewijsuitsluiting bepleit, nu er 493 keer niets te verstaan is en de geluidsfragmenten slechts flarden zijn uit gesprekken waarbij veel woorden niet verstaanbaar zijn en waardoor de context ontbreekt om uitlatingen op hun waarde te kunnen beoordelen. Daarbij is aangevoerd dat de processen-verbaal ten aanzien van hetgeen er tussen [verdachte] en undercover [verbalisant 1] in de Mercedes is besproken en tussen [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot vele discrepanties bevatten, zodat van een eenduidig uit de processen-verbaal te halen bekentenis geen sprake is. Subsidiair is verzocht de OVC-gesprekken van de woonboot niet te bezigen voor het bewijs omdat deze onvoldoende redengevend zijn voor de bewezenverklaring van hetgeen de verdachte ten laste wordt gelegd. Ook is aangevoerd dat de OVC-gesprekken op de woonboot uitgesloten dienen te worden van het bewijs nu het gaat om het reproduceren van gesprekken die verdachte met [verbalisant 1] heeft gevoerd en het daarnaast enkel flarden van zinnen betreffen waardoor de gehele context waarin uitlatingen zijn gedaan niet te duiden valt.
Het hof met betrekking tot het WOD-traject onder meer overwogen/geoordeeld dat op 27 oktober 2017 een eerste ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de ‘[verbalisant 2]’ en [betrokkene 1] en de verdachte; op 29 januari 2018 ‘[verbalisant 2]’ en ‘[verbalisant 1]’ een schilderij kopen van [betrokkene 1] op de woonboot van [betrokkene 1] en verdachte en aldaar sociale gesprekken voeren met de verdachte en [betrokkene 1]. Vastgesteld is tevens dat ‘[verbalisant 2]’ en ‘[verbalisant 1]’ deel zijn gaan uitmaken van het leven van verdachte en [betrokkene 1] en is vastgesteld dat ‘[verbalisant 1]’ zich heeft voorgedaan als een succesvol persoon in de maritieme wereld, die veel (legaal) aan het werk was, waaronder in het buitenland. Vastgesteld is tevens dat hij de verdachte heeft verteld over (zijn overige werkzaamheden, te weten) het smokkelen van grote hoeveelheden vals en niet-vals (contant) geld; de verdachte klussen is gaan uitvoeren voor ‘[verbalisant 1]’ en de verdachte jegens hem verklaringen heeft afgelegd over zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft geoordeeld/overwogen dat er in onderhavige zaak geen sprake is van een methode die zonder meer kwalificeert als ‘Mr. Big’, maar het traject daar wel kenmerken van vertoont; er ook bij een operatie als de onderhavige het gevaar bestaat dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terecht komt, waarbij de waarborgen van een formeel politieverhoor ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Het hof heeft overwogen/geoordeeld dat het de vraag naar de toelaatbaarheid van de inzet van het WOD-traject en de vraag of inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte dan ook zal beoordelen langs de lijn van het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader.
Met betrekking tot de verslaglegging heeft het hof overwogen dat het uitgaat van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal. Het hof heeft met betrekking tot het gebruik van alcohol door ‘[verbalisant 1]’ overwogen dat hij in de processen-verbaal heeft opgenomen hoeveel alcoholische consumpties hij heeft genuttigd en dat het om een beperkt gebruik van alcohol gaat, terwijl de verdachte de juistheid van de weergave in de processen-verbaal niet heeft betwist. Die overweging van het hof gaat voorbij aan de kern van het verweer, te weten dat het alcoholgebruik van [verbalisant 1] zijn weerslag heeft op de betrouwbaarheid van de verslaglegging. Daarenboven is het oordeel van het hof dat de verdachte de juistheid van de weergave in de processen-verbaal in essentie niet heeft betwist, feitelijk onjuist nu namens de verdachte wel degelijk is aangevoerd dat [verbalisant 1] veel alcohol dronk, dat [betrokkene 1] zich zelfs zorgen maakte om het alcoholgebruik van [verbalisant 1] en dat verdachte heeft verklaard (hetgeen door de raadsman is aangevoerd) dat [verbalisant 1] met hem drugs heeft gebruikt. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat alcohol invloed heeft op de werking van de hersenen, het geheugen, de waarneming en de mogelijkheid om activiteiten te verrichten. Volgens het Trimbos Instituut heeft alcohol effect op alle hersenfuncties, van de motoriek tot de zintuigen. Zo heeft alcohol het effect dat minder prikkels worden overgedragen, waardoor alcohol een verdovend effect heeft. Indien meer alcohol genuttigd wordt, neemt ook het verdovende effect toe met als gevolg: verslechterde motoriek, verminderde sensorische waarneming, afname van geheugenfuncties en beoordelingsvermogen en stemmings-problemen. Gelet op de werking van alcohol is het niet voor niks dat een bestuurder van een voertuig niet meer dan 0,5 promille alcohol in het bloed mag hebben, wat gelijk staat aan één tot twee glazen alcohol. De overweging dat het hof geen grond ziet voor het oordeel dat de verbalisanten door alcoholgebruik niet juist hebben kunnen verbaliseren, is gelet op het voorgaande, zonder nadere motivering, die ontbreekt, dan ook onbegrijpelijk. Tot slot is nog tekenend dat het hof heeft overwogen dat voor het oordeel dat de WOD'ers verdachte tijdens de ontmoetingen overmatig zouden hebben laten drinken geen aanwijzingen in het dossier te vinden zijn, terwijl daar volgens het hof niet aan afdoet dat de WOD'ers niet hebben gerelateerd hoeveel verdachte heeft gedronken. Ook hieruit blijkt weer dat sprake is van gebrekkige verslaglegging en de verslaglegging/het dossier an sich onvoldoende duidelijkheid geeft over het de ontmoetingen en het verloop daarvan.
Het hof heeft verder geoordeeld dat niet geheel duidelijk is geworden waarom er in onderhavige zaak grotendeels geen sprake is geweest van auditieve- dan wel audiovisuele opnames, maar dat geen verplichting is en het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject en de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 — waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de door van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk — wel auditief zijn opgenomen. Gelet op de in wetenschappelijke literatuur geuite kritiek op de ‘Mr Big’ methode en de door de Hoge Raad gestelde voorwaarden getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel onbegrijpelijk.
Het oordeel van het hof dat — ondanks het feit dat ‘niet geheel’ duidelijk is geworden waarom er in onderhavige zaak grotendeels geen sprake is geweest van auditieve- dan wel audiovisuele opnames — het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject en de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 — waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de door van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk — wel auditief zijn opgenomen, is gelet op de aard en indringendheid van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd en op grond van wetenschappelijke literatuur en jurisprudentie ten aanzien van de noodzaak tot het auditief dan wel audivisueel opnemen van conversatie niet begrijpelijk althans onvoldoende met redenen omkleed. Dat klemt te meer nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er relevante omstandigheden en feiten in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd.
Met betrekking tot het feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren heeft het hof overwogen dat een goot aantal ontmoetingen dat heeft plaatsgevonden kort is beschreven, dat een groot aantal WhatsApp-berichten opgenomen is en dat de opgenomen gesprekken waarbij de verdachte over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] heeft verklaard integraal zijn weergegeven. Het hof heeft voorts overwogen/geoordeeld dat de overige bevindingen in het dossier geen ander beeld opleveren dan het beeld dat uit hetgeen is geschetst naar voren komt, zodat het hof van oordeel is dat de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan de bevelen uitvoering hebben gegeven, gebleven zijn binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie. Dat oordeel is onbegrijpelijk nu daaruit niet volgt dat er dus voldaan is aan de eisen die door wetenschap en jurisprudentie aan de methode worden gesteld.
Met betrekking tot de mate van psychische druk c.q. de kwetsbaarheid van de verdachte heeft het hof overwogen dat de verdachte geen geïsoleerd bestaan leidde; hij een liefdesrelatie had en heeft met [betrokkene 1]; veel in haar bijzijn was; uit de processen-verbaal van en Whatsapp-contacten met ‘[verbalisant 1]’ volgt dat de verdachte een sociale man is; [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij het goed kon vinden met de verdachte, verdachte een fijne man is om mee om te gaan, verdachte gelukkig was met [betrokkene 1] en de verdachte een stabiele indruk maakte op [verbalisant 1]. Het hof heeft overwogen dat de verdachte [verbalisant 1] regelmatig de verdachte wiet zag blowen, maar geen harddrugs heeft zien gebruiken; dat verdachte eerst niet geopereerd kon worden aan zijn knie omdat de anesthesist vond dat hij zijn drugsgebruik moest minderen maar in mei/juni 2018 de operatie alsnog heeft plaatsgevonden en de verdachte zijn gebruik kennelijk verminderd had. Het hof heeft daarbij overwogen dat uit het proces-verbaal van 10 maart 2022 met betrekking tot telefonische dealercontacten ook blijkt dat de verdachte rond april/mei 2018 minder verdovende middelen is gaan gebruiken en het door de verdediging geschetste beeld dat de verdachte een ernstig verslaafde man was, dan wel grote problemen met afkicken had niet uit de onderzoeksbevindingen volgt. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte volledig helder overkomt in de (weergave) van de gesprekken die hij met [verbalisant 1] voerde en in de door hem verzonden Whatsapp-berichten. Het oordeel van het hof dat het door de verdediging geschetste beeld dat de verdachte een ernstig verslaafde man was, dan wel grote problemen met afkicken had niet uit de onderzoeksbevindingen volgt is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd over het drugsgebruik. Dat klemt te meer nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over (onder meer) het drugsgebruik meermalen heeft afgewezen.
Met betrekking tot de financiële situatie van de verdachte heeft het hof vastgesteld dat de verdachte een uitkering had en (daarvan) per week € 60 leefgeld ontving; dat hij zijn huis in [g-plaats] aan een vriend onderverhuurde; dat deze de huur meebetaalde; dat hij zelf op de woonboot van [betrokkene 1] was ingetrokken; dat hij geld verdiende door klussen uit te voeren zoals schilderen of tuinbouw; hij wiettransporten uitvoerde; dat verdachte op 21 april 2018 aan [verbalisant 1] stuurde volop aan het werk te gaan komende twee weken; dat de verdachte op 9 mei 2018 aan [verbalisant 1] vertelde dat hij de laatste weken € 1.700 had verdiend met trasport en dat hij [verbalisant 1] op 16 oktober 2018 heeft bericht dat hij een wiettransport zou gaan uitvoeren voor € 1.000. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte heeft verklaard dat [verbalisant 1] hem financieel isoleerde en hem verbood wiettransporten uit te voeren; [verbalisant 1] inderdaad heeft gezegd dat als verdachte voor [verbalisant 1] kwam werken hij moest stoppen met de transporten; dat de verdachte doorging met de transporten welke hij met [verbalisant 1] besprak en deze hem niets in de weg legt; dat niet is gebleken dat [verbalisant 1] verdachte financieel isoleerde. Het hof heeft voorts gesteld dat niet is gebleken dat de verdachte op het moment dat hij zijn verklaringen van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aflegde financieel afhankelijk was van [verbalisant 1]. Daartoe is overwogen dat de verdachte voor de eerste keer op 21 september 2018 van [verbalisant 1] € 300 ontving; hij op 27 september 2018 na zijn ontboezemingen van [verbalisant 1] wederom € 300 ontving; de verdachte ten tijde van zijn verklaringen op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 slechts € 600 ontvangen had terwijl er al sinds januari 2018 regelmatig sprake was van contact en de verdachte kennelijk op andere wijze in zijn levensonderhoud kon voorzien. Het oordeel van het hof dat niet is gebleken dat [verbalisant 1] hem financieel isoleerde en dat niet is gebleken dat de verdachte financieel afhankelijk was van [verbalisant 1], is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd over het drugsgebruik. Dat klemt te meer nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over de financiële situatie van de verdachte tweemaal heeft afgewezen. Dat verdachte kennelijk op andere wijze in zijn levensonderhoud kon voorzien maakt niet dat hij daarom niet financieel afhankelijk was van [verbalisant 1]. Het hof heeft in dit kader niet gereageerd op het door de verdediging gevoerde verweer, inhoudende dat verdachte geldruns deed voor de verbalisanten en bij bekendwording daarvan zijn (potentiële baan bij [verbalisant 1]) baan zou (kunnen) verliezen, zodat hij het vertrouwen van die verbalisanten niet kon kwijtraken en om die reden in een afhankelijkheidssituatie terecht is gekomen.
Met betrekking tot de mate van misleiding heeft het hof vastgesteld dat de verdachte blijkens de weergave van het WOD-traject in verregaande mate is misleid, nu [verbalisant 1] de indruk heeft gewekt dat hij naast zijn legale werk in boten, waarvoor hij veelal in Portugal verbleef, zich tevens bezighield met het smokkelen van (vals) geld en hij een contact had bij de politie. Het hof heeft vastgesteld dat [verbalisant 1] op 28 februari 2020 bij de rechter-commissaris heeft de verklaard dat de verdachte al vrij snel uit zichzelf vroeg of hij niet wat geld bij [verbalisant 1] kon verdienen; de verdachte in een WhatsApp-bericht aan [verbalisant 1] hulp aanbiedt; dat uit het dossier het beeld ontstaat dat de verdachte het gezellig vindt met [verbalisant 1] maar ook dat hij aanvankelijk hoopte op een investering van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het restaurant in Cambodja althans wel bij [verbalisant 1] wilde verdienen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte hiertoe klusjes uitvoerde; het contact vriendschappelijk bleef; de stellen met elkaar afspreken; de toon van de berichten luchtig is en de verdachte niet de indruk geeft [verbalisant 1] als zijn baas te zien. Het hof heeft met betrekking tot de wens van de verdachte om in Cambodja een restaurant te beginnen tevens vastgesteld dat ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ op 2 maart 2018 hebben gesproken over het mogelijk investeren daarin, maar daar wel eerst goed over te willen nadenken; [verbalisant 1] de verdachte op 3 maart 2018 in een Whatsapp heeft laten weten dat hij het wel moet laten bezinken en goed moet bekijken allemaal en dat de verdachte niet te blij moet worden, omdat het anders extra tegenvalt; [verbalisant 1] op 8 maart 2018 heeft laten weten wel benieuwd te zijn naar het plan van de verdachte en [betrokkene 1] en dat hij zijn mogelijkheden aan het bekijken is; de verdachte en [betrokkene 1] op 20 maart 2018 aan [verbalisant 1] een presentatie hebben laten zien met het financiële plaatje van de overname; [verbalisant 1] aangegeven heeft dat hij het moest laten bezinken; dat hij met een ander moest overleggen en dat hij ze geen valse hoop wilde geven; [verbalisant 1] op 26 maart 2018 aan de verdachte heeft laten weten dat er complicaties zijn; [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 27 maart 2018 zich kritisch hebben getoond over de overnamekosten en het door de huurder gevraagde bedrag en zij hebben laten weten dat ze nu niet konden helpen met de financiering; de verdachte en [betrokkene 1] hierna aangaven er anders tegenaan te kijken en dat ze in de toekomst misschien voor wat kleiners en goedkopers moesten gaan; er op 30 maart 2018 bleek dat het restaurant was verkocht; [verbalisant 1] op die dag aan de verdachte liet weten niet over zijn geld te kunnen beschikken; de verdachte op 11 april 2018 in een Whatsapp aan [verbalisant 1] heeft laten weten dat ze nog wel interessante locaties hebben gevonden en dat ze niet van Kanell afkomen; dat [verbalisant 1] hierop niet reageer en de conversatie een andere kant op leidt; dat de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat het restaurant in Cambodja in maart 2018 van de baan was en dat zij een eventuele kroketterie in Cambodja op een zijspoor hadden gezet omdat zij geen financiële middelen daarvoor hadden. Het hof heeft overwogen dat uit het dossier noch uit de verklaring van de verdachte blijkt van concrete plannen met betrekking tot een restaurant of een kroketterie in Cambodja na maart/april 2018, terwijl er evenmin blijkt van enige door ‘[verbalisant 1]’ en/of ‘[verbalisant 2]’ gedane toezegging met betrekking tot de financiering hiervan. Het hof heeft vastgesteld dat [verbalisant 1] hierover in zijn verhoor bij rechter-commissaris heeft verklaard dat hij en [verbalisant 2] met de verdachte hebben besproken dat het veel te duur was en de verdachte achteraf gezien dankbaar was voor het feit dat het niet doorging; ze toen inzagen dat het niet goed was; het Cambodja-verhaal een stille dood is gestorven; verdachte en [betrokkene 1] daar wel content mee waren; het verhaal gedurende het jaar nog wel eens naar boven is komen borrelen omdat ze graag naar Cambodja wilden ook in verband met de in Thailand woonachtige dochter van verdachte; de verdachte met betrekking tot het (vele) geld dat hij zou gaan verdienen in Portugal heeft verklaard dat hij met [verbalisant 1] mee naar Portugal zou gaan om ‘zijn organisatie’ te ontmoeten; de verdachte heeft verklaard dat dit concreet werd toen [verbalisant 1] om zijn paspoortgegevens vroeg; de verdachte die gegevens de volgende dag naar [verbalisant 1] heeft gestuurd; [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij altijd heeft oppervlakkig is gebleven over zijn werkzaamheden; dat hij niet met de verdachte heeft gesproken over criminele activiteiten in Portugal; hij het er wel met de verdachte over heeft gehad welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden gaan worden en het niets met criminele activiteiten te maken had. Het hof heeft overwogen dat er blijkens de processen-verbaal over de ontmoetingen herhaaldelijk is gesproken over Portugal, dit wordt gerangschikt onder gesprekken van sociale aard en niet blijkt dat dor [verbalisant 1] aan de verdachte is toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen en een trip naar Portugal in ieder geval niet concreet was vóór 20 januari 2019. Het oordeel van het hof dat uit het dossier noch uit de verklaring van de verdachte blijkt van concrete plannen met betrekking tot een restaurant of een kroketterie in Cambodja na maart/april 2018, terwijl er evenmin blijkt van enige door ‘[verbalisant 1]’ en/of ‘[verbalisant 2]’ gedane toezegging met betrekking tot de financiering hiertoe en er blijkens de processen-verbaal over de ontmoetingen herhaaldelijk is gesproken over Portugal, dit wordt gerangschikt onder ‘gesprekken van sociale aard’ en niet blijkt dat door [verbalisant 1] aan de verdachte is toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen en een trip naar Portugal in ieder geval niet concreet was vóór 20 januari 2019, is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd. Dat klemt te meer nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over de rol van [verbalisant 1] als Mr. Big tweemaal heeft afgewezen terwijl de conversatie ook nog eens -en ten onrechte- niet auditief of audiovisueel is opgenomen.
Met betrekking tot de verhoorsituatie is vastgesteld dat de verdachte — geconfronteerd met [verbalisant 3] die zogenaamd op de vlucht moest — uit zichzelf heeft verklaard dat hij een keer naar Kreta moest vluchten voor iets waarvoor hij TBS zou kunnen krijgen; hierbij gaan sprake is geweest van een verhoorsituatie omdat door [verbalisant 3] geen enkele druk op de verdachte is uitgeoefend om dit verhaal te vertellen; dat de verdachte is misleid door de confrontatie met een vluchtende [verbalisant 3]; dat de verdachte er vervolgens zelf voor heeft gekozen om deze informatie met [verbalisant 3] te delen; [verbalisant 1] de verdachte hier nadere vragen over heeft gesteld op 27 september 2018; hij iets met TBS wel wil weten; verdachte vervolgens het verhaal uit de doeken heeft gedaan; [verbalisant 1] op 16 oktober 2018 nadere vragen heeft gesteld over ‘die knakker die koud gemaakt is’; hij toch wat meer dingen wil weten om zeker te weten dat hij geen risico loopt en de verdachte ook niet; er een zekere opbouw in de vraagstelling zit naarmate de verdachte meer vertelt aan [verbalisant 1]; er op 27 september 2018 in eerste instantie voornamelijk wordt gereageerd op wat de verdachte verklaart en hij meegenomen wordt in zijn eigen verhaal; er op 16 oktober 2018 verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld; in beide situaties geen sprake is van een onacceptabele wijze van sturen en ongeoorloofde bemoeienis met de inhoud van de verklaring van de verdachte; de vragen die [verbalisant 1] stelde ook binnen een normaal gesprek gesteld kunnen worden; het hof mede in aanmerking neemt dat [verbalisant 1] hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde; dat de verdachte op bepaalde momenten binnensmonds sprak; bij de gesprekken van 2. september en 16 oktober 2018 niet blijkt van enige door [verbalisant 1] uitgeoefende druk noch van enige door hem gestelde voorwaarde; uit de beluisterde geluidsopnamen evenmin blijkt van druk; [verbalisant 1] (vervolg)vragen stelt aan de verdachte; de gesprekken rustig verlopen; de verdachte er zelf voor heeft gekozen om zijn verhaal met [verbalisant 1] te delen; [verbalisant 1] geen bekentenis wil maar juist wil dat er geen misdrijf is gepleegd omdat hij geen problemen met de politie wil; er in beide situaties geen sprake is van (ontoelaatbare) druk; het hier niet gaat om een kwetsbare verdachte; er geen sprake is van een (financiële) afhankelijkheid van [verbalisant 1]; de verdachte in alle vrijheid kon afzien van contacten met en klusjes voor [verbalisant 1] en de verdachte niet onder druk stond om zijn verhaal aan [verbalisant 1] te vertellen. Het hof heeft de verklaring van de verdachte — dat hij onder druk een (‘broodje aap’-)verhaal heeft verteld omdat hij van mening was met een keiharde crimineel van doen te hebben en zijn positie wilde versterken — als ongeloofwaardig terzijde geschoven, nu [verbalisant 1] juist iemand was die onder de radar wilde blijven; geen problemen met de politie wilde en bijvoorbeeld niet wilde dat de verdachte die geen rijbewijs bezat voor hem ging rijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ook bij de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 op toelaatbare wijze is misleid zonder dat er druk op hem is gelegd zodat van een verhoorsituatie geen sprake is; verdachte op 6 december 2019 aan [verbalisant 1] vertelt dat hij is gestopt met het koerieren van wiet; [verbalisant 1] die dag de verdachte op zijn verzoek €300 geeft omdat de verdachte krap bij kas zit; de verdachte op 18 december 2018 [verbalisant 1] vraagt of hij hem een beetje vooruit kan helpen omdat hij krap bij kas zit; [verbalisant 1] de verdachte op 19 december 2019 €450 geeft en zegt dat dit een lening is; de verdachte die terug moet betalen door klussen voor [verbalisant 1] te doen; de verdachte. Op 11 januari 2019 een incassoklus uitvoert voor [verbalisant 1] waarvoor hij €200 kreeg; de klus in Portugal op 20 januari 2019 concreet voor de verdachte wordt nu [verbalisant 1] om zijn paspoort vroeg; er op 24 januari 2019 een gesprek plaatsvindt tussen [verbalisant 1] en de verdachte; [verbalisant 1] daarin de verdachte voorhoudt dat het verhaal van de verdachte driekwart klopt; [verbalisant 1] de verdachte hierop confronteert met de CIE-informatie over het verstoppen van [slachtoffer] in België; [verbalisant 1] de verdachte hiermee blijft confronteren en blijft ondervragen en verdachte blijkens het proces-verbaal van [verbalisant 1] duidelijk aangeslagen was, een bleke gelaatskleur had en trilde.
Het oordeel van het hof, dat geen sprake is geweest van een verhoorsituatie en evenmin van enige bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de wezenlijk onderdelen van de door verdachte afgelegde verklaring, is in het licht van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht — te weten dat er een bepaalde sfeer werd gecreëerd; [verbalisant 1] bleef doorvragen; hij flink wat druk heeft gezet tijdens de gesprekken; verdachte geen weg meer terug zag na het verzonnen verhaal; [verbalisant 1] hem toen indringend begon te ondervragen en steeds meer druk op hem legde waardoor hij niet meer terug kon in zijn verhaal; hij eruit werd gegooid als hij zou zeggen dat hij het verhaal verzonnen had; hij ontdaan was na door [verbalisant 1] te zijn geconfronteerd met de politie-informatie omdat hij alles in duigen zag vallen; er sprake is geweest van een verhoorsituatie en ongeoorloofde druk; dat verdachte in een al dan niet rijdende auto werd verhoord terwijl hij zich daar niet makkelijk aan kon onttrekken; onder invloed was van drank en drugs; te kampen had met een ontsteking aan zijn been als gevolg van wondroos en daarbij een vermeende ‘bekentenis’ had afgelegd terwijl de verdachten in die andere zaken zich niet in een ruimte bevonden waar zij zich niet aan konden onttrekken; verdachte tijdens het traject dagelijks harddrugs en drank gebruikte en de verdachte zich tijdens de 3 verhoorgesprekken niet kon onttrekken aan de verhoorsituatie nu hij in een (al dan niet op hoge snelheid) rijdende auto zat, verdachte niet kon lopen door wondroos aan zijn been en de verdachte angst had voor [verbalisant 1] omdat deze onder meer in zijn bijzijn [verbalisant 3] verrot schold — en door het hof feitelijk is vastgesteld — te weten dat er op 16 oktober 2018 verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld; de vragen die [verbalisant 1] stelde ook binnen een normaal gesprek gesteld kunnen worden; het hof mede in aanmerking neemt dat [verbalisant 1] hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde; het hier niet gaat om een kwetsbare verdachte; er op 24 januari 2019 een gesprek plaatsvindt tussen [verbalisant 1] en de verdachte; [verbalisant 1] daarin de verdachte voorhoudt dat het verhaal van de verdachte driekwart klopt; [verbalisant 1] de verdachte hierop confronteert met de CIE-informatie over het verstoppen van [slachtoffer] in België; [verbalisant 1] de verdachte hiermee blijft confronteren en blijft ondervragen en verdachte blijkens het proces-verbaal van [verbalisant 1] duidelijk aangeslagen was, een bleke gelaatskleur had en trilde — onbegrijpelijk.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van het WOD-traject en de verklaringsvrijheid heeft het hof overwogen dat het WOD-traject rechtmatig is verlopen en dat de door de verdachte op 21 september, 27 september en 16 oktober 2018 afgelegde verklaringen niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het oordeel van het hof, dat de verslaglegging van de communicatie met betrekking tot het WOD-traject tot het bewijs kan worden gebezigd, is gelet op het al voorgaande onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
Het hof heeft verder overwogen dat de verdachte tegenover [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gedood door hem door zijn hoofd te schieten en door met een voorwerp diens hoofd in te slaan. De verdachte heeft eveneens ten overstaan van [verbalisant 1] verklaard dat hij samen met [betrokkene 4] het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven, weer heeft opgegraven, heeft vershredderd en vervolgens de resten naar een bollenveld in [e-plaats] heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat er voor de verdachte geen enkele aanleiding bestond om zich voor te doen als ‘keiharde bikkel’ en een verzonnen verhaal te vertellen en het overtuigd is dat de verdachte wel het werkelijke verhaal heeft verteld. Daartoe heeft het hof onder meer geput uit de ‘Woonbootgesprekken’ en heeft vastgesteld dat de opgenomen communicatie woordelijk is uitgewerkt; dat uit de OVC-gesprekken kan worden afgeleid dat de verdachte aan [betrokkene 1] vertelt wat hij heeft besproken met ’[verbalisant 1]’; dat hij op geen enkel moment daarbij laat marken niet de waarheid te hebben verteld tegen [verbalisant 1]; dit bevestiging vindt in het gegeven dat [betrokkene 1] niet verbaasd is door hetgeen verdachte vertelt en [betrokkene 1] kennelijk op de hoogte is van het feit. Het hof heeft aldus de woonbootgesprekken ten grondslag gelegd aan de bewezenverklaring, terwijl er namens de verdachte uitdrukkelijk onderbouwd is aangevoerd dat en waarom de OVC-gesprekken niet meegenomen kunnen worden in de bewijsconstructie. Nu het hof op dat uitdrukkelijke onderbouwde standpunt niet heeft gerespondeerd en de OVC-gesprekken desondanks tot het bewijs zijn gebezigd, is het arrest nietig althans is de bewezenverklaring van feiten 1 en 2 onvoldoende met redenen omkleed.
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag en betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.
Toelichting
6.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1 .
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade), in elk geval opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] één of meermalen (door zijn hoofd) geschoten en/of één of meermalen met een houten balk, en/of een ander voorwerp (tegen) het hoofd van die [slachtoffer] (in)geslagen, althans zodanig geweld op die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.’
6.2
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken. De rechtbank heeft daartoe onder meer geoordeeld dat (verkort zakelijk weergegeven) dat zij niet volledig kan beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Daarbij is volgens de rechtbank in ieder geval wel vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen en dat de rechtbank van oordeel is dat de bezwarende elementen uit het gehele WOD-traject van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de rechtmatigheid van een aantal cruciale onderdelen van dit traject onvoldoende te beoordelen zijn.
6.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 16, 21, 22 juni 2022 en 20 juli 2022 heeft de verdachte onder meer verklaard:
‘In de WOD-verslagen zijn bepaalde dingen niet genoteerd, zoals de druk die op mij is gelegd door de undercoveragenten. Ondanks dat er opnameapparatuur aanwezig was, heeft de politie ervoor gekozen om vrijwel niets op te nemen. Het hele voortraject, zoals de investering in Cambodja, het bespreken van klussen, het werk in Portugal, dat ik meekon in de organisatie van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en de bergen met geld die ik in Portugal kon verdienen, is niet opgenomen. Ik zie in het dossier ook niets terug over de werkwijze waarbij gebruik is gemaakt van een dikke Mercedes ML, de hoge snelheden waarmee gereden werd, de dikke klokken en de pakken met geld. De voorzitter houdt mij voor dat ik tijdens het verhoor bij de rechtercommissaris op 6 februari 20202 geen vragen heb willen beantwoorden, maar ervoor heb gekozen een schriftelijke verklaring voor te lezen. Ik was in die tijd verslaafd aan het roken van cocaïne en was daardoor niet in staat om helder na te denken. In detentie ben ik afgekickt van de drugs. Ik was tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris duidelijk nog aan het afkicken. Vandaar dat ik pas later mijn zegje heb gedaan. Ik heb in detentie een heel slechte afkickperiode doorgemaakt; ik had onder andere last van waanbeelden. Daar komt bij dat ik geen vertrouwen had in de werkwijze van de politie, omdat ik anderhalf tot twee jaar voor de gek ben gehouden door undercoveragenten. In de periode dat ik samen met [betrokkene 1] op de woonboot aan de [dorp] lb in [b-plaats] woonde, gebruikte ik bijna dagelijks stiekem drugs. Buiten de woonboot, onder een container, had ik een stash liggen, waar ik buiten haar zicht drugs gebruikte. Ik gebruikte in die periode inderdaad minder drugs dan voorheen, maar ik gebruikte nog steeds. Daarnaast dronk ik alcohol.
Wat er niet is genoteerd in de WOD-verslagen? Het hele investeringsplan in Cambodja dat [betrokkene 1] en ik voor de undercoveragenten ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ hebben gemaakt. Het plan was om te investeren in een restaurant in Siam Reap (Cambodja). Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zou in het bedrijf meegaan, zodat wij het geld binnen een paar jaar zouden kunnen terugbetalen. Nadat wij, in de woning van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in [c-plaats], een PowerPointpresentatie met het businessplan aan de undercoveragenten hadden laten zien, is ons beloofd dat $ 200.000,00 in het restaurant zou worden geïnvesteerd. Ook is door undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ toegezegd dat hij de ‘deposit’ ter hoogte van € 5.000,00 zou betalen om in aanmerking te komen voor de overname. Al die tijd is mij dus voorgelogen dat de undercoveragenten in het restaurant zouden investeren. Daarmee bedoel ik een maand of twee, misschien drie. Het klopt dat het ‘Cambodja-verhaal’ vrij in het begin van het WOD-traject speelde. De gesprekken hierover op de woonboot vonden plaats in maart 2018. Over de € 5.000,00 handgeld is tot op de laatste minuut met undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gesproken. Hij zei uiteindelijk dat hij niet bij zijn geld kon komen. Er is zelfs nog over gesproken om meer schilderijen van [betrokkene 1] van de hand te doen als onderpand. Mij werd duidelijk dat het plan met het restaurant in Cambodja niet door kon gaan toen de eigenaar van het restaurant aan de telefoon tegen mij zei dat het verkocht was. Wanneer dat telefoongesprek precies heeft plaatsgevonden, kan ik mij niet herinneren. Het plan voor een restaurant in Cambodja ketste toen dus af. Vervolgens hebben [betrokkene 1] en ik een ander plan bedacht, namelijk om een kroketterie in Cambodja op te zetten. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zei tegen ons dat wij daar goed over na moesten denken en niet zo moesten haasten. Het plan van de kroketterie werd op een zijspoor gezet in verband met een gebrek aan financiële middelen. Vervolgens heeft undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ mij aangeboden klusjes voor hem te doen. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zei tegen mij dat het niet om ‘gewone’ klusjes ging maar om criminele handel, namelijk: het vervoeren van geld en vals geld. Het ging ook over bitcoinhandel. Er werd een bepaalde sfeer gecreëerd. Toen wij de undercoveragenten leerden kennen op de Dutch Design Week, was onze band vriendschappelijk. Dat veranderde toen ik klusjes voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ ging doen. Ik was psychisch heel afhankelijk van hem. Ik mocht van hem geen werk voor anderen doen, zoals de wietklusjes die ik deed. Ik was dus ook financieel afhankelijk van undercoveragent ‘[verbalisant 1]‘, omdat ik mijn huur, eten en drugs moest betalen. Ik werd door undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ rijkelijk voor de klussen betaald. Ik kreeg tussen de € 300,00 en € 400,00 per klus, soms wel € 500,00. Ik moest dan bijvoorbeeld met hem mee om een usb-stick af te geven bij een derde, omdat hij niet met die derde persoon gezien mocht worden. De usb-stick moest worden afgegeven in verband met de financiële gang van zaken tussen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en die derde man. Ik heb vijf a zes klussen voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gedaan. De voorzitter houdt mij voor dat uit het dossier blijkt dat in totaal sprake was van vier betaalde klussen en twee keer de betaling van een voorschot voor in de toekomst nog te verrichten klussen. Dat klopt. Ik heb klusjes voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gedaan tot aan mijn arrestatie. De voorzitter houdt mij voor dat uit het dossier blijkt dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ drie keer een bedrag van € 300,00 en één keer een bedrag van .€200,00 aan mij heeft betaald in verband met een klus en dat ik daarnaast twee keer een voorschot van 6 300,00 respectievelijk € 450,00 heb ontvangen, hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van € 1.850,00. Dat klopt. Voor mij was dat toen veel geld, want wij hadden niks. Mijn uitkering was gestopt en die van [betrokkene 1] ook. Wij moesten de huur betalen, ik heb een dochter in Thailand, ik had een drugsverslaving en ik dronk stevig. Verder was er nog het vooruitzicht van de baan in Portugal. Ik wist dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ aan kop stond van een organisatie. Er werd een sfeer gecreëerd dat hij de juiste soldaten en financiële mensen om zich heen had. Dat kwam doordat wij onderweg naar een klus plotseling met spoed naar een soldaat van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ moesten omdat er iets mis was gegaan met de handel. Die soldaat moest naar een safehouse gebracht worden. Waarom ik in dit verband de term ‘soldaat’ gebruik? Dat kwam zo op mij over. In de auto heb ik met die man een gesprek gehad over vluchten. Hij zei tegen mij dat, als het mis zou gaan, hij in staat was om te moorden voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’. Hij zou er voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ staan, hij zou zijn mannetje staan. De voorzitter houdt mij voor dat uit het dossier blijkt dat undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ in de auto een nerveuse, angstige indruk maakte en dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ toen tegen ‘[verbalisant 3]’ is uitgevallen. Ja, dat klopt. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ is in de auto waanzinnig uit zijn slof geschoten en heeft ‘[verbalisant 3]’ waanzinnig op zijn flikker gegeven. Undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ vertelde dat hij moest vluchten omdat er iets mis was gegaan met de overdracht van een pak geld. Ik heb toen op zijn verhaal geanticipeerd door te zeggen dat ik ook weleens op de vlucht ben geweest. Ik wilde meegaan in zijn verhaal om te laten zien dat ik ook mijn mannetje stond.
Waarom ik dacht dat dat noodzakelijk was? Ik had de indruk dat ik met serieuze criminelen op pad was. Ik wilde bij de groep horen. Ik wilde werken voor de organisatie van undercoveragent ‘[verbalisant 1]‘. De voorzitter houdt niij voor dat uit het dossier blijkt dat undercover ‘[verbalisant 1]’ onderweg naar undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ al tegen mij had gezegd dat ik erbij hoorde maar als ik dat niet wilde, ik ervoor kon kiezen om weg te gaan. Ik had op dat moment een ontstoken knie en wondroos en ik was ook nog niet helemaal nuchter, dus ik kon niet anders dan meegaan. Daarnaast was er de belofte dat wij grote bergen met geld zouden gaan verdienen, dus ik wilde erbij horen. Ik moest nog worden voorgesteld aan de partners in Portugal. Ik heb dat verhaal over het vluchten puur verteld om indruk te maken, ik wilde mij groter voordoen dan ik was. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zat toen ik dit vertelde niet in de auto, maar door dit tegen undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ te zeggen wist ik zeker dat het bij hem terecht zou komen. Hoe ik dat wist? [verbalisant 3] werkte voor hem. Ik had de indruk dat ik met criminelen te maken had doordat er pakken geld moesten worden vervoerd, er in dikke auto's werd gereden en er dikke klokken werden gedragen. Als je een normale zakenman bent, dan hoefje ook geen mensen te beroven op straat en hoefje niet zo geheimzinnig te doen bij het af leveren van een usb-stick. Wat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ tegen mij had verteld over zijn werkzaamheden? Hij was bootjesmakelaar. Hij heeft mij ook foto's van boten gestuurd. Ik zou voor hem met een boot vals geld vervoeren van Portugal naar Engeland. Ook zouden wij een bootje van [c-plaats] naar het [f-plaats] moeten brengen, maar dat heeft undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ uiteindelijk zelf gedaan. Ik zag bij undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ het geld dat ik bij hem kon verdienen. Dat geld stond voor mij in het vooruitzicht. Ik had het nodig voor een nieuwe start; om bij mijn dochter in Cambodja te zijn en weg te kunnen uit de drugsscene. Ik ontving dagelijks berichten van dealers met aanbiedingen zoals ‘2 halen 1 betalen’.
Wat ik nog meer voor klusjes voor undercoveragent [verbalisant 1] heb gedaan? Ik moest contact leggen met een financiële man in Hoogeveen, daar moesten spullen worden af gegeven. Als ik mij niet vergis betrof het financiële informatie over de organisatie. Ook heb ik een incassoklus voor. undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gedaan. Wij moesten midden op straat iemand overvallen en zijn spullen afpakken. Of hierbij geweld moest worden gebruikt? Ja, een soort van. Het was best wel spannend en heftig allemaal. Ik had hierdoor het idee dat ik met grote jongens te maken had. De voorzitter houdt mij voor dat uit de dossierstukken blijkt dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]'juist dè instructie had gegeven om geen geweld toe te passen. Ik heb duidelijk de opdracht gekregen: ‘Pak hem’. Wij zijn met hoge snelheid door de straat gereden en hebben de auto met piepende wielen voor de neus van die man stilgezet. Vervolgens zijn wij uit de auto gesprongen en hebben hem vastgepakt. Undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ zei iets tegen hem als: ‘Je weet dat het zo niet werkt in de organisatie, je weet wat de consequenties zijn’. Vervolgens hebben wij al zijn spullen af genomen: een dure klok, zijn goud en persoonlijke spullen. Het horloge had een waarde van € 30.000,00 a € 40.000,00. Daarna heb ik op eigen initiatief die man naar undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gebracht, Dat was niet zo afgesproken, maar ik wilde mij naar undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ toe ook een beetje laten gelden. Zij hebben een gesprek met elkaar gehad, terwijl ik met undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ in de auto heb gewacht. De spullen die wij hadden afgepakt hebben wij naar undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gebracht. Na de klus heeft undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ mij uitbetaald en naar huis gebracht.
Of het niet zo kan zijn dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zijn geld met boten had verdiend? Nee, wij hebben het weinig over boten gehad. Het ging meer over de handel in vals geld, bitcoins en diamanten. Dit is besproken tijdens de ritjes in de auto. Wij hebben behoorlijk veel uren in de auto gezeten samen, naar mijn mening veel meer dan uit het dossier blijkt. Ook is undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ veel vaker bij ons thuis langsgekomen dan uit hef dossier blijkt, bijvoorbeeld om schilderijen te bekijken of een kop koffie te drinken. Hoeveel uren contact er in totaal is geweest met de undercoveragenten weet ik niet, maar beduidend meer dan de 48 uren die in het dossier staan.
Ik zag undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in het begin als een vriend, maar dat sloeg om toen ik klusjes voor hem ging doen. Vanaf dat moment zag ik hem als baas. De voorzitter houdt mij voor dat onze WhatsApp-gesprekken van sociale aard lijken, zonder zakelijke toon. Ja, onze berichten waren sociaal, wij maakten grapjes en vertelden elkaar moppen. Zo doe ik tegen iedereen. Dat betekent niet dat sprake was van een vriendschap.
Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en ik hebben meerdere gesprekken gevoerd overwerk in Portugal, dat is niet iets van de laatste gesprekken. Portugal werd namelijk al vrij snel besproken nadat het restaurant in Cambodja niet doorging. Die gesprekken waren in de auto en op de woonboot. Ik wist dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ voor zaken in het buitenland zat. Hij stuurde mij ook WhatsApp-berichten vanuit de Cariben en Portugal. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij daar handelde in vals geld en bitcoins. In mijn beleving had hij meerdere boten. Toen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ via WhatsApp om mijn paspoortgegevens vroeg, werd het ‘Portugal- verhaal’ menens. Toen werd voor mij concreet dat ik zou vertrekken.
Ik ken [slachtoffer] niet persoonlijk. Ik heb hem wel een keer ontmoet op Schiphol. Ik weet dat [betrokkene 4] hem regelmatig ophaalde. [slachtoffer] en [betrokkene 4] hebben samen in de gevangenis gezeten. Ook lieb ik weleens gehoord dat [slachtoffer] heeft vastgezeten voor de Van Gogh roof. [betrokkene 4] bad gevraagd of ik op 31 december 2001 met hem mee wilde rijden naar Schiphol, omdat tijdens de vorige rit een ripdeal had plaatsgevonden. Ik zou met een extra auto meerijden voor het geval er weer iets zou gebeuren. Ik zou dan tussen beiden komen. Ik ben op 31 december 2001 dus meegegaan naar Schiphol. Daar werd ik voorgesteld aan [slachtoffer] en de koerierster. Er liepen donkere bosnegers om ons heen. Ik ben niet voorgesteld aan een andere vrouw dan de koerierster. Daarna zijn wij eigenlijk direct naar de parkeergarage gelopen. Op het moment dat wij de auto zouden gaan halen, waren [slachtoffer] en de koerierster al weg. [betrokkene 4] belde mij en zei dat ik naar mijn huis in de [b-straat] moest gaan. Ik heb diezelfde dag niets meer van hem gehoord en hem ook niet meer gezien. Het was oudejaarsdag, ik ben naar mijn stamkroeg gegaan. De volgende nacht, 1 januari 2002, kwam ik weer terug van de kroeg. Ik was alleen in de woning. Ik heb geen koffers of iets anders opvallends in de woning gezien. Nadat ik mijn roes had uitgeslapen, ben ik op 1 of 2 januari 2002 naar mijn zus gegaan. Ik heb er daarna niets meer van gehoord, later pas weer. Ik woonde in die tijd alleen in de woning aan de [b-straat 01] in [h-plaats]. Of ik mevrouw [betrokkene 2] heb gezien? Nee, ik ken haar niet en ik heb haar niet gezien. Zij is niet bij mij aan de deur geweest en ik heb haar ook niet gesproken. Ik kan mij wel herinneren dat er in die tijd mensen bij mij aan de deur zijn geweest, maar daar zat geen vrouw bij. Het waren vooral donkere mannen. Eén keer stond er een man met een wapen voor mijn deur; hij vroeg waar [slachtoffer] was en zei dat zij nog geld van hem zouden krijgen. Ik heb het wapen gezien. Ik heb gezegd dat ik niet wist waar [slachtoffer] was. Ik was toen vol onder invloed van drugs. Ik heb niet onderzocht waar [slachtoffer] was, omdat ik daar verder niets mee te maken had. Ik heb in het dossier gelezen dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat een man met een tattoo de deur opende, maar ik heb mijn tattoo in Cambodja laten zetten, dus die heb ik pas sinds ongeveer driejaar. Ik heb [betrokkene 4] een paar dagen na oud en nieuw weer gezien. Of wij toen iets hebben besproken? Naar mijn idee was er niets gebeurd en voor de rest heb ik niets vernomen. Pas later heb ik van [betrokkene 4] gehoord over het verhaal bij het pompstation. [betrokkene 4] vertelde dat hij bij een tankstation kwam waar de politie klaarstond, de tassen bij hem in de auto werden gegooid en dat hij die tassen naar de woning aan de [b-straat] heeft gebracht. Wanneer ik dit verhaal van [betrokkene 4] heb gehoord, kan ik niet plaatsen. Ik heb de tassen niet in de woning gezien, ik was toen al weg..
De voorzitter houdt mij de verklaring van de getuige [betrokkene 9] bij de politie voor. Ik heb het nooit met [betrokkene 9] over een moord gehad. Ik heb geen moord gepleegd. Deze mevrouw droomt en legt helemaal doorgesnoven een verklaring af bij de politie. Eerst zegt zij dat zij van niets weet, dan heeft zij het gedroomd. Haar verklaring gaat alle kanten op, er is geen touw aan vast te knopen. De voorzitter houdt mij de verklaring van [betrokkene 9] bij de rechtercommissaris voor. Ik weet niet waarom [betrokkene 9] dit heeft verklaard. Ik heb nog nooit iemand vermoord. De jongste raadsheer vraagt mij of ik kan verklaren dat de getuige [betrokkene 9] in haar verklaring termen zoals ‘cement’ en ‘wegmoffelen’ gebruikt, die goed passen bij mijn ‘broodje aap’-verhaal. Ik kan mij daar niets bij voorstellen. Het lijkt wel op een film die wij hebben gekeken.
Robert [betrokkene 10] was een goede kennis van mij. Hij had een restaurant op Kreta. Hij verbleef op een gegeven moment bij een vriend in België. Daar had hij problemen en hij zocht een adres in Nederland, zodat hij zijn rijbewijs of paspoort kon verlengen. Eind januari 2002 is hij naar Nederland gekomen en heeft toen een paar dagen bij mij op de bank geslapen. Al snel was er een kamer voor hem geregeld op de [c-straat], daar is hij ingetrokken. De voorzitter houdt mij voor dat [betrokkene 10] heeft verklaard dat hij op 3 1 december 2001 en begin januari 2002 in mijn woning op de [b-straat] verbleef. Dat klopt niet, het was eind januari 2002. Hij had geen sleutel van mijn woning. De voorzitter houdt mij voor dat [betrokkene 10] de periode dat hij bij mij heeft gelogeerd koppelt aan het moment dat hij is ingeschreven in de woning aan de [c-straat], hij verklaart namelijk daarvoor bij mij te hebben verbleven. Ik blijf erbij dat het eind januari 2002 was. De voorzitter houdt mij voor dat [betrokkene 10] heeft verklaard dat ik in de ochtend van 3 januari 2002 zwaar in paniek de woning op de [b-straat] binnenkwam en ik hem tegen betaling heb verzocht een telefoon weg te maken. Ik had toentertijd geen geld en al het geld dat ik had, gebruikte ik voor drugs. Het is duidelijk dat de politie woorden in de mond van [betrokkene 10] heeft gelegd. Ook heeft hij meermaals naar de beloning geïnformeèrd. De voorzitter houdt mij voor dat [betrokkene 10] heeft verklaard dat hij naar Antwerpen is gegaan en daar de telefoon op een vrachttrein heeft gegooid. Naar mijn idee heeft hij dat uit de media. Ik heb hem nooit een telefoon gegeven om in de gracht te gooien en ook geen geld aan hem betaald om dat te doen. Wat [betrokkene 10] hier verklaart, is niet gebeurd. De voorzitter houdt mij voor dat uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen in het dossier (p. 1286 e.v.) blijkt dat [betrokkene 10] die informatie niet Uit de media kan hebben gehaald. Ik blijf erbij dat ik geen telefoon of geld aan [betrokkene 10] heb gegeven. Of ik m ij kan voorstellen dat ik op 3 januari 2002 in paniek de woning binnenkwam? Ik was vol onder invloed van drugs. Ik kan mij nu niet meer herinneren hoe ik mij toen voelde. Of het wel klopt dat ik [betrokkene 10] op 3 januari 2002 in de woning aan de [b-straat] heb gezien? Nee, dat kan niet. Hij was er pas eind januari 2002. De reden dat ik op 16 oktober 2018 tegen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heb gezegd dat een telefoon door een derde persoon is weggebracht, is dat ik bij hem de indruk wilde wekken dat ik het goed georganiseerd had, dat ik verstand van zaken had. Mijn verhaal is totaal verzonnen en heeft geen betrekking op [betrokkene 10]. Ik heb geen contact meer met [betrokkene 10]. Wel heb ik een grote kennissenkring van Nederlanders die op Kreta wonen. De voorzitter houdt mij voor dat [betrokkene 10] heeft verklaard dat ik tegen hem heb gezegd dat ik iemand heb omgebracht en het hoofd van die persoon met een stalen buis heb ingeslagen. Dat kan ik niet met [betrokkene 10] hebben besproken, want dat verhaal bestaat pas vanaf het moment dat ik dit uit mijn duim heb gezogen tegenover undercoveragent ‘[verbalisant 1]’. Wat [betrokkene 10] verklaart is absolute onzin. [betrokkene 10] is ook verslaafd.
De voorzitter houdt mij voor dat het opvallend is dat ik mij enerzijds op het standpunt stel dat mijn verhaal volstrekt verzonnen is en ik anderzijds zeer gedetailleerd heb verklaard. Ik heb dat zo gedaan, omdat ik stoer en professioneel wilde overkomen op undercoveragent ‘[verbalisant 1]’. In de sfeer die gecreëerd werd, vond ik dat van belang. Ik zag hem als de grote man. Hij bleef maar doorvragen. Hij heeft flink wat druk op mij gelegd tijdens die gesprekken. De details die ik heb verteld, zoals het doodschieten, begraven en de shredder, zijn verzonnen. Ik had van [betrokkene 4] gehoord dat zij bij een eerdere ripdeal beschoten zijn. Dat heeft mijn verhaal gevoed. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ had een contact bij de politie waar hij informatie kon verifiëren. Ik wist dus van [betrokkene 4] dat zij een keer beschoten zijn, dus die informatie heb ik gebruikt. Het contact bij de politie zou dan kunnen bevestigen dat er iets van waarheid in mijn verhaal zat. De voorzitter houdt mij voor dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in de gesprekken lijkt af te tasten of ik een risico voor de organisatie vorm. Ik heb het anders ervaren, namelijk dat ik voor hem mijn mannetje moest staan. Dat maakte ik op uit de gesprekken die wij in de auto hebben gevoerd. De voorzitter houdt mij voor dat ik een zeer gewelddadig verhaal heb verteld en vraagt mij hoe zich dit verhoudt tot het gegeven dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ onder de radar wilde blijven. Nogmaals, ik wilde zo stoer mogelijk overkomen. Ik wilde meer aanzien en in punten stijgen. Toen ik eenmaal was begonnen met het verzonnen verhaal, zag ik geen weg terug. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ begon mij dringend te ondervragen en legde steeds meer druk op mij, waardoor ik niet meer terug kon in mijn verhaal. Als ik had gezegd dat ik eerder niet de waarheid had verteld, dan was ik onbetrouwbaar en was ik er meteen uitgegooid.
[betrokkene 4] en ik hadden een hele goede band. Wij kenden elkaar sinds 1996 of 1997. Ik ben niet naar zijn begrafenis gegaan. Het klopt dat wij sinds een aantal jaren geen contact meer met elkaar hadden. Wij hebben elkaar alleen nog tijdens de zittingen in deze zaak gezien. Ik heb er spijt van dat ik mensen, zoals [betrokkene 4] en mevrouw [betrokkene 12], in mijn verzonnen verhaal betrokken heb. Ik weet niet waarom ik dat heb gedaan.
De voorzitter houdt mij de verklaringen van [betrokkene 17] van 7 en 13 april 2022 voor en vraagt mij of ik ‘[verdachte]’ ben. Ja, maar ik lees in haar verklaring ook dat zij achter een muur zat en niet weet of ik binnen was. Ik heb haar nieuwe verklaringen gelezen, maar ik kan er geen touw' aan vast knopen. [betrokkene 17] gaat in haar verklaring alle kanten op. Zij zat in .die tijd ook flink aan de drugs. Zij verklaart over een schietpartij, maar er is toen helemaal niet geschoten. Ik ben die dag in ieder geval niet bij hun woning geweest; ik was op Schiphol en in de woning aan de [b-straat]. Ik heb nooit een Harley-Davidson motor gehad. Ik heb.ook nooit een oranjekleurige motor gehad. In de tijd dat ik als kok bij [B] werkte, had ik wel een motor van het merk Honda. Dat was denk ik in de periode 1997–1999.
Ik ben in 2015 verwezen naar de GGZ in verband met mijn verslavingsproblematiek en omdat ik problemen had met dingen die in het verleden zijn gebeurd, zoals dingen in mijn jeugd en dingen die ik heb gezien toen ik in het buitenland gedetineerd was. Er zijn wat dingen op mijn netvlies blijven hangen. Ik heb in 2006 en 2007 in een Thaise gevangenis gezeten. Ik heb daar meerdere steekpartijen gezien en meegemaakt dat er iemand is neergestoken. De moord die in het intakeverslag van [naam 3] is vermeld, slaat niet op een moord dié ik zelf heb gepleegd. Dat is verkeerd opgeschreven. Ik heb destijds gesproken over de moord die ik in de gevangenis heb gezien. Ik heb nooit een moord gepleegd. Het klopt dat ik destijds, onder invloed van drugs, weleens mijn agressie niet in de hand had. Wat in het verslag wordt bedoeld met de zinsnede: ‘(…) en is er van overtuigd dat als hij ‘het’ een keer terugkrijgt, gestraft wordt voor zijn daden’? Ik heb heel wat mensen besodemieterd en benadeeld, zoals bijvoorbeeld stelen en leningen afsluiten. Ik deed alles om aan mijn portie drugs te komen. Ik heb zelfs een keer geweld gebruikt om aan geld te komen. Ik ben onder invloed van drugs niet altijd aardig geweest.
De voorzitter houdt mij een OVC-gesprek van 5 december 2018 tussen mij en [betrokkene 1] Kempe voor en vraagt mij waarom ik over een ‘cold case’ spreek. Dat zei ik, omdat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en ik eerder al een paar keer over een oude zaak hadden gesproken. Hij had die term al eerder in zijn mond gehad. Hij zei dat hij geen oude zaken aan zijn broek wilde hebben hangen. Dat zei hij in het algemeen, dat ging niet specifiek over deze zaak. Waarom ik daar, blijkens het OVC-gesprek, zenuwachtig van werd? Dat kan ik niet plaatsen.
De voorzitter houdt mij voor dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ mij tijdens ons gesprek van 24 januari 2019 heeft geconfronteerd met politie-informatie. Ja, wij zouden samen naar een klus. gaan maar toen zei hij dat hij die ochtend iets had opgepikt en liet mij vervólgens politie- informatie zien waar mijn naam in stond. Ik schrok mij natuurlijk rot, want er is niets gebeurd maar mijn naam werd wel in verband gebracht met mijn ‘broodje aap’-verhaal en het verhaal van Schiphol. De voorzitter houdt mij voor dat op de geluidsopname van het OVC-gesprek te horen is dat ik geschrokken ben en houdt mij voor dat het opvalt dat ik vervolgens tegen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zeg dat ik tegen hem geen ‘broodje aap’-verhaal ga vertellen. Dat heb ik wel gedaan. Ik kon niet meer terug, ik zat klem. Wat ik in datzelfde gesprek bedoel met: ‘Dat laatste klopt niet’? Ik heb nooit iemand vermoord. Het enige wat klopt, is het verhaal dat ik op Schiphol ben geweest. Alles wat daarna komt, dat iemand vermoord is en uiteindelijk in België begraven is, klopt niet.
()
De voorzitter houdt mij voor dat uit OVC-gesprekken op de woonboot blijkt dat ik, nadat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ mij politie-informatie had getoond, thuiskwam en ik toen hoorbaar ontdaan was. Dat kwam doordat ik door de mand was gevallen met mijn ‘broodje aap’-verhaal. Ik zag alles in duigen vallen, de bergen met geld, de reis naar Portugal en het werken voor de criminele organisatie. Mijn hele toekomst eigenlijk, waaronder naar mijn dochter in Thailand gaan. Daarnaast was ik ook ontdaan omdat mijn naam in een proces-verbaal van de politie stond over een zaak waarmee ik niets te maken heb. Waarom ik tegen [betrokkene 1] heb gezegd dat dit de heftigste tien minuten in de afgelopen twintig jaar waren? In dat proces-verbaal stond dat ik betrokken zou zijn bij een moord in België. Waarom ik in dit OVC-gesprek met [betrokkene 1] niets heb gezegd over het in duigen vallen van mijn toekomst of de verschillende elementen die ik zojuist noemde? Ik was op dat moment helemaal overrompeld en ik had een pijpje gerookt.
De voorzitter vraagt mij wat in het OVC-gesprek van 24 januari 2019 wordt bedoeld met: ‘(…) dus in een keer weten ze het’ (p. 203 Algemeen dossier). Het verhaal dat ik toch voor de wietboeren in België aan de gang ben gegaan. Ik mocht, zoals gezegd, van undercoveragent. ‘[verbalisant 1]’ alleen nog maar klusjes voor hem doen. Omdat ik financieel gezien omhoog zat, had ik tegen die afspraak in toch een afspraak gemaakt om een wietklus te doen. De voorzitter houdt mij voor dat uit het OVC-gesprek tussen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en mij van 24 januari 2019 niet blijkt dat over een wietklus is gesproken en vraagt mij of ik zeker weet dat de opmerking ‘(…) dus in een keer weten ze het’ betrekking heeft op, kort gezegd, een wietklus. Dat was dat ik door de mand was gevallen met mijn ‘broodje aap’-verhaal, terwijl ik aan undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heb voorgehouden dat het verhaal Waar is. Of [betrokkene 1] wist dat ik het ‘broodje aap’- verhaal aan undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ had verteld? Nee, volgens mij niet. Waarom [betrokkene 1] dan tegen mij zegt: ‘(…) dus in een keer weten ze het’? Dat is het verhaal óver het wiettransport naar België. Dat ik in het OVC-gesprek vervolgens praat over ‘schieten’, ‘vuurwapen’ en ‘maak mij wel zorgen’ slaat op het proces-verbaal dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ mij die dag heeft laten zien. De voorzitter houdt mij voor dat op enig moment in dit OVC-gesprek een krassend geluid te horen is. Ik heb een jointje gedraaid op tafel en ik heb de joint doorgegeven aan mijn vriendin. Hoe het draaien van een joint een krassend geluid kan verklaren? Als ik het geluid hoor, dan kan ik het uitleggen, maar ik kan mij er nu niets bij voorstellen. De voorzitter vraagt mij wat [betrokkene 1] in het OVC-gesprek van 24 januari 2019 bedoelt met: ‘Zit hij nou in de fundeer, onderop?…’ (p. 204 Algemeen dossier). Dat kan ik niet plaatsen, ik weet het niet. Waarom [betrokkene 1] vervolgens heeft gezegd: ‘Dan moetje misschien wel jaren zitten’? Omdat mijn naam in het proces-verbaal stond dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ mij liet zien. De voorzitter houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat ik dat toen nog niet aan [betrokkene 1] had verteld. Na het voorval met ‘[verbalisant 3]’ heb ik haar verteld wat er was gebeurd en dat wij naar een safehouse moesten. Over het proces-verbaal met mijn naam erin heb ik nooit eerder met haar gesproken. Ik heb [betrokkene 1] niet betrokken bij het ‘broodje aap’-verhaal. Dat [betrokkene 1] in het OVC-gesprek van 24 januari 2019 heeft gezegd dat ik dan misschien wel jaren moet zitten, komt doordat ik haar toen wel heb verteld dat mijn naam ergens in een proces-verbaal stond. De voorzitter houdt mij voor dat uit het betreffende OVC- gesprek, dat start vanaf het moment dat ik op d,e woonboot aankom na mijn afspraak met undercoveragent ‘[verbalisant 1]’, niet blijkt dat ik met [betrokkene 1] heb besproken dat zojuist politie-informatie aan mij is getoond en vraagt mij nogmaals hoe het kan dat [betrokkene 1] zegt dat ik dan misschien wel jaren moet zitten. Ik weet het niet. Wat ik in het OVC-gesprek met [betrokkene 1] van 24 januari 2019 bedoel met: ‘Alles klopt, behalve het laatste’ (p. 204 algemeen dossier)? Dat er iemand vermoord is en het stuk over België. Het enige dat klopt, is dat ik ben meegegaan naar Schiphol.
De voorzitter vraagt mij of ik iets te maken heb met de verdwijning dan wel het doden van [slachtoffer]. Nee, ik heb daar niets mee te maken. Het spijt mij dat ik al die mensen heb betrokken in mijn broodje aap-verhaal.
De oudste raadsheer vraagt mij waarom ik op 18 december 2018 via WhatsApp aan undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ vraag of hij mij kan helpen. Ik had geldproblemen, omdat er in die tijd minder klusjes waren en ik totaal afhankelijk van hem was. Ik had nog wel mijn wietklusjes zonder dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ hiervan wist.
De jongste raadsheer houdt mij voor dat ik heb verklaard dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in het gesprek van 16 oktober 2018 druk op mij uitoefende en vraagt mij toe te lichten waar die druk uit bestond. Het begon eigenlijk al met hoe hij undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ op zijn fouten wees. Hij ging toen helemaal uit zijn plaat. In het gesprek legde hij druk op mij in die zin dat hij maar door bleef vragen. Het was eigenlijk een soort van verhoor. Er was sprake van diverse soorten druk, want ik was ook financieel afhankelijk van hem. Mijn toekomst, om naar mijn dochter te gaan, was afhankelijk van het werk. Ik wilde zo goed mogelijk overkomen op undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en zijn criminele organisatie. Waar de druk van undercoveragent [verbalisant 1] dan precies in zat? Dat hij eerlijke en harde mensen om zich heen moest hebben. De jongste raadsheer merkt op dat uit het gesprek niet blijkt dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ dat heeft gezegd. Ik kan het gesprek mij nu niet helemaal voor de geest halen. Ik voelde een behoorlijke druk van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’. Het klopt dat ik een zo stoer en gevaarlijk mogelijk beeld van mijzelf probeerde te schetsen. De jongste raadsheer merkt op dat het de vraag is of undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ wel opzoek was naar zo een gevaarlijk persoon. Ja, hij had de juiste mensen op de juiste plek en bleef zelf onder de radar.
De jongste raadsheer vraagt mij waarom ik op 17 oktober 2018 naar undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heb geappt dat het een moeilijk gesprek was. Dat weet ik niet, ik kan het zo niet plaatsen.
Waarom ik, nadat hij hierop had gereageerd dat ik mij niet druk hoefde te maken, heb geantwoord: ‘Thanks maatje. Thanks voor je begrip’? Daarmee bedoelde ik het ‘broodje aap’- verhaal. Waarom dat dan een moeilijk gesprek voor mij was en ik hem bedankte voor zijn begrip? Ik kan mij die hele situatie nu niet voor de geest halen.
De jongste raadsheer vraagt mij toe te lichten wat ik in het OVC-gesprek van 27 september 2018 met [betrokkene 1] bedoel met: ‘Enne, zo lang denk je dat daar nog iets… Nee, we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder’. Dat is het verhaal dat ik tegen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heb verteld. De jongste raadsheer houdt mij voor dat ik vandaag heb verklaard dat ik [betrokkene 1] pas over dit verhaal heb verteld toen ik met de politie-informatie was geconfronteerd. Ik weet de data niet precies, het is al jaren geleden.
De jongste raadsheer houdt mij voor dat [betrokkene 1] in het OVC-gesprek van 17 oktober 2018 tegen mij heeft gezegd dat ‘ze’ nu weten hoe ik in elkaar steek, waarop ik heb gereageerd: ‘Absoluut. Ik heb nou open kaart met hem gespeeld, maar als ik hier iets van terug krijg, gewoon, dan heb [verbalisant 1] een probleem’ en vraagt mij dit toe te lichten. Ik heb undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ toen verteld dat ik toch nog wietklussen deed. Als ik mijn afspraken met de wietboeren niet na zou komen, dan zou ik de financiële schade die daardoor zou kunnen ontstaan bij undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ neerleggen, omdat ik van hem niet mocht bijklussen. Door aan hem te vertellen dat ik geen uitweg zag en toch naar België ben gegaan, heb ik open kaart met hem gespeeld. De jongste raadsheer merkt op dat zij niet heeft gelezen of gehoord dat ik dat in dit gesprek heb gezegd. Ik heb dat wel aan hem verteld.
De jongste raadsheer houdt mij een OVC-gesprek van 14 december 2018 op de woonboot voor waarin [betrokkene 1] onder andere zegt dat ik een moordenaar ben. Dat is naar aanleiding van een ruzie die ik heb gehad met [betrokkene 18]. Ik had € 2.000,00 gespaard en dat geld heeft hij opgemaakt aan cocaïne. Ik ben toen uit mijn plaat gegaan, ik was pislink. Vervolgens heeft hij iedereen opgebeld en gezegd dat ik zijn kinderen wilde vermoorden. Of ik heb gedreigd om zijn kinderen te vermoorden? Nee, niet om zijn kinderen te vermoorden, maar ik heb hem wel bedreigd. Ik heb ook niet gedreigd om hem te vermoorden, maar ik heb wel de meest verschrikkelijke dingen gezegd. Mijn vriendin, [betrokkene 1], wist hiervan.
De jongste raadsheer houdt mij een Facebook Messenger-gesprek van 7 maart 2018 tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 10] voor waarin zij kennelijk over mij spreken. Ik verbleef inderdaad in [g-plaats]. De jongste raadsheer houdt mij voor dat in dit gesprek in relatie tot mij wordt gezegd dat er veel is gebeurd, maar dat één ding gelukkig buiten schot is gebleven (p. 848). Ik heb van [betrokkene 4] begrepen dat dit om een grote wiettuin in Haarlem ging, maar daar heb ik niets mee te maken.
()
Ik heb in Griekenland (Kreta), Spanje, Denenmarken, Colombia, Nepal, Noord-Ierland, Thailand en op Aruba en Bonaire en gewoond. Ik werkte daar in de horeca of als licht- en geluidstechnicus. Ik ben kok van beroep. Ik ben naar Kreta gegaan om een nieuwe start te maken. Ik wilde weg uit Nederland, weg van het drugsgebruik. In Colombia ben ik terechtgekomen via een Colömbiaans vriendinnetje. Na de geboorte van mijn dochter in 2005 ben ik gedetineerd geweest in Thailand. Ik heb ook in Spanje en Aruba vastgezeten. Op Aruba werd ik aangehouden voor landloperij, omdat ik geen visum had. Ik ben uit de Arubaanse gevangeniscel gekomen door te doen alsof ik een hartinfarct had. Ik werd naar het ziekenhuis gebracht en toen heb ik de benen genomen. [betrokkene 1] ken ik al lang, wij hebben dezelfde vriendengroep. Sinds zes jaar hebben wij een relatie. Sinds de operatie aan mijn knie woon ik bijna permanent op haar woonboot, omdat ik geen trap kon lopen. Ook in de periode daarvoor verbleef ik al meer bij [betrokkene 1] dan in mijn woning in [g-plaats]. Toen ik niet meer in dé woning in [g-plaats] woonde, is een vriend van mij daar gaan wonen. Hij betaalde wat onkosten en hij betaalde mee aan de huur, in totaal een paar honderd euro per maand. Hoeveel de huur per maand bedroeg weet ik niet, want de huur werd automatisch afgeschreven van mijn bijstandsuitkering. Ik ontving € 60,00 leefgeld per week. Na de operatie aan mijn knie heb ik in het ziekenhuis wondroos opgelopen. Eerst was het een klein plekje,maar daarna zat het over mijn hele been. Of de wondroos rond 10 augustus 2018 genezen was? Dat kan ik zó niet zeggen. De advocaat-generaal houdt mij voor dat ik op 10 augustus 2018 tegen [naam 4] (p. 1395) heb gezegd dat ik twee dagen heb gewerkt. Dat was dan waarschijnlijk een wietklus, want de klussen voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ duurden één dag. Ik deed twee a drie wietklussen per jaar, altijd voor dezelfde mensen. Het was ook altijd dezelfde bestemming, in de buurt van Spa in België. Hoe dat in zijn werk ging? Ik moest een busje met handel ophalen en daar naartoe rijden. Daarna overnachtte ik in de bus en de volgende dag reed ik met een lege bus terug; Ik verdiende ongeveer € 1.000,00 per transport, dus voor twee dagen werk. Ik ontving dit contant. Ik reed niet met mijn eigen auto, maar met een bus die werd voorgereden. Ik hoefde de benzine niet zelf te betalen. Ik wil niet zeggen om welke hoeveelheden wiet het ging. Ik kon autorijden, ondanks mijn knieproblemen. Ik moest mij over de pijn heen zetten. Dat deed ik door middel van drugs. De advocaat-generaal houdt mij voor dat in het gesprek tussen undercoveragent [verbalisant 1] en mij van 16 oktober 2018 ter sprake komt dat aan mij is gevraagd om nog één ritje te doen en dat niet blijkt dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ tegen mij heeft gezegd dat ik dat niet mag doen. Hij heeft duidelijk tegen mij gezegd dat ik geen klussen meer mocht doen voor anderen, omdat dat eén gevaar zou kunnen zijn voor zijn criminele organisatie. Ik weet niet of ik de rit waarover ik in het gesprek van 16 oktober 2018 sprak daadwerkelijk heb gemaakt, .waarschijnlijk wel. De advocaat- generaal houdt mij voordat in een gesprek met undercover ‘[verbalisant 1]’ op I november2018 ter sprake komt dat ik de rit daadwerkelijk heb gemaakt. Ik weet niet of dat over hetzelfde ritje gaat, het kan zijn dat ik in die periode twee ritten heb gemaakt. Ik heb later wel toegegeven dat ik nog een rit heb gemaakt en daar was hij niet blij mee. Ik wilde graag voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ werken, omdat ik op die manier uit het slop kon raken. Ik kon de gouden bergen al ruiken, ik heb met een groot pak geld op schoot gezeten. De stapel geld zat in een doos. Er is mij verteld dat daar een pak geld in zat, ik heb de deksel van de doos niet opgetild. De advocaat-generaal houdt mij voor dat ik ondanks mijn wens om voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ te werken en terwijl ik heb gezien hoe hij tegen undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ uit zijn slof is geschóten, er toch voor heb gekozen om het ritje naar Spa te maken. Ik moest mijn drugs, eten en de huur van de woonboot betalen. Daar komt bij dat ik er toen weliswaar bij hoorde, maar ik nog geen volwaardig lid van de organisatie was.
Wat ik bedoel met een ‘baas’? Dat is degene voor wie je werkt, van wie je opdrachten krijgt en aan wie je verantwoording aflegt. Of je opdrachten van je baas kan weigeren? Dat ligt eraan, als ik geld nodig heb dan kan ik niet weigeren.
Ik gebruikte hoofdzakelijke cocaïne. Dat varieerde van een halve gram tot 3 a 4 gram cocaïne per dag. Ik gebruikte ook wel speed. Ik kocht bijna iedere dag cocaïne. Voor een bolletje van 1/10 gram betaalde ik € 10,00 tot € 20,00. Eén gram kost € 50,00. De advocaat-generaal houdt mij voor dat dat zou betekenen dat ik, uitgaande van een gemiddeld gebruik van één gram cocaïne per dag, per maand ongeveer € 1.500,00 aan cocaïne uitgaf en vraagt mij hoe ik dat bekostigde. Ik deed allerlei klusjes hier en daar om geld te verdienen, zoals bijvoorbeeld schilderen en de tuin doen. Mijn wiet teelde ik zelf. Af en toe vroeg ik wat meer geld aan de bewindvoerder. Toen ik in februari 2019 werd aangehouden, was ik nog zwaar verslaafd aan cocaïne. Ik rookte cocaïne met een pijpje. [betrokkene 1] wist wel dat ik toen gebruikte, maar niet in welke mate. Het roken van een pijpje is voor mij, als ervaren gebruiker, secondenwerk. Ik heb 30 jaar cocaïne gerookt. Ik ben in detentie afgekickt; dat heeft een aantal weken geduurd. Ik werd ziek, mijn lichaam deed pijn en ik kreeg waanbeelden. Ik heb al twee jaar geen cocaïne gebruikt. De advocaat-generaal houdt mij voor dat de reclassering in het advies van 23 april 2019 heeft opgetékend dat ik in 2017 abstinent ben geraakt van cocaïne en speed, op enkele terugvallen na. Dat is onzin. Je kan aan mijn telefoonverkeer zien dat ik daarna nog elke dag contact heb gehad met mijn dealer(s). De advocaat-generaal houdt mij voor dat ook uit andere bronnen in het dossier blijkt dat ik in de periode voorafgaand aan mijn aanhouding aanzienlijk minder verdovende middelen gebruikte dan voorheen. Ik ben in hoeveelheid wat minder gaan gebruiken. Daarbij heeft meegespeeld dat ik bij [betrokkene 1] woonde en geopereerd moest worden aan mijn knie. [betrokkene 1] had, en heeft nog steeds, een goede invloed op mij. De advocaat-generaal houdt mij een aantal gesprekken in het dossier voor waaruit lijkt te volgen dat ik in de tijd dat ik op de woonboot woonde minder drugs ben gaan gebruiken. In de gesprekken die ik heb gevoerd heb ik de schijn opgehouden. Ik lieg alles bij elkaar, al mijn hele leven. De advocaat-generaal houdt mij voor dat de mensen met wie ik veel contact had, in het bijzonder [betrokkene 1], niet alleen dachten maar ook aan mij zagen dat het toen beter met mij ging. Ik loog ook tegen [betrokkene 1]. Als je zoveel drugs gebruikte als ik, dan zien mensen het niet aan je. Of [betrokkene 1] het ook niet zag? Soms wel, soms niet. Als undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ goed had gekeken, dan had hij wel kunnen zien dat ik cocaïne had gebruikt. Ik krijg dan namelijk grote pupillen. Ik rookte meestal wel cocaïne voordat ik hem zag. Ik rookte nooit waar hij bij was, maar wij dronken wel samen alcohol. Of mijn drugsgebruik geen risico vormde voor deelname aan de organisatie van undercoveragent ‘[verbalisant 1]‘? Ik dacht dat ik het wel goed kon verbergen. De cocaïne gebruikte ik als ‘upper’ en een whisky als ‘downer’. Ik poetste mijn tanden om de geur te maskeren. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heeft één keer een hijsje van een joint genomen. Waarom hij we) mocht weten dat ik blowde en niet dat ik cocaïne rookte? Dat is een groot verschil. Of ik veel blowde? Ja en dat wist hij ook. Dat was geen risico voor mijn klussen bij hem, anders had hij dat wel gezegd. Er werd stevig gedronken door ons beiden. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heeft meer gedronken dan hij heeft opgeschreven. Er was altijd whisky en bier. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ reed in een vrij dure, grote Mercedes ML. Het was de snelste die er te krijgen is. De auto kon heel hard, 220 a 230 km per uur was geen probleem. Ik heb gezien dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ ook daadwerkelijk met die snelheden heeft gereden. Jk lees dat niet terug in zijn verslagen. Vooral bij de dijk, langs de [dorp], heeft hij flink gas gegeven. Ik was daar van onder de indruk. Het motorgeluid was toen zo hard dat het gesprek niet te verstaan was. Hij deed stoer en ik vond het ook stoer. Of dit soort rijgedrag mij angst inboezemde? Soms wel. Eén rit heeft hij echt waanzinnig hard gereden. Af en toe stopten wij onderweg weleens, bijvoorbeeld om een drankje te kopen bij een tankstation.
()
De advocaat-generaal houdt mij de omschrijving voor die [betrokkene 1] geeft van mijn toestand als ik cocaïne heb gerookt (p. 1305 Algemeen dossier) en vraagt mij of ik mij daarin herken. Ja, je wordt aardig high als je cocaïne rookt. Dat duurt seconden, minuten. Je zit in een roes. Het roken van het pijpje duurt seconden, maar het gevolg is langer merkbaar. Als het kon gebruikte ik nog iedere dag. Of ik één of meer pijpjes per dag rookte? Dat lag aan de situatie. Als alles rustig was, dan was mijn behoefte om te roken ook minder. Daarnaast dronk ik een borrel. Toen [betrokkene 1] en ik in 2018 in Cambodja waren, heb ik geen cocaïne gebruikt, maar gebruikte ik wel medicatie, rookte ik veel wiet en dronk ik veel alcohol. Ik gebruikte toen geen cocaïne, omdat ik daar toen niet mee bezig was. Ik was bezig met mijn dochter. De medicatie die ik gebruikte heet Oxicdon. Ik gebruikte dat zowel voor de pijn aan mijn knie alsook om af te kicken.
De advocaat-generaal houdt mij voor dat ik vanochtend over de klusjes heb verklaard dat ik mee moest met undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en vraagt mij uit te leggen hoe het woord ‘moeten’ in die context moet worden uitgelegd. Ik was financieel afhankelijk van hem. Er werd mij werk toegezegd in Portugal, het vervoeren van vals geld. Ik kon de gouden bergen ruiken, maar ze nog net niet aanraken. De advocaat-generaal houdt mij voor dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in zijn WhatsApp-berichten over klusjes steeds een open vraag aan mij lijkt te stellen of ik beschikbaar ben en daarin dus niet dwingend was. Ik had niks anders.
Ik ben één keer in de woning van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ geweest. Het was een luxe woning met een eigen lift die naar de woning ging. De andere verdiepingen konden wel gebruik maken van die lift, maar om zijn woning in te kunnen badje een sleutel nodig. Het was een vrij lege woning.
Naar mijn mening heb ik meer klusjes voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gedaan dan er op papier staan en heb ik meer dan € 1.850,00 van hem gekregen. Of ik dat kan onderbouwen? Nee. Mijn agenda heb ik niet teruggevonden.
()
Het klopt dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in september 2018 een mobiele telefoon aan mij heeft gegeven. Dat deed hij zodat wij één op één contact konden hebben. Ik kreeg de instructie dat deze telefoon alleen bedoeld was voor contact tussen hem en mij. Ik hield mij hieraan. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ betaalde de telefoon. Het was een prepaid toestel. De advocaat- generaal vraagt mij waarom ik op 24 februari 2019 met de zakelijke telefoon heb gebeld naar mr. [oud collega] (p. 1350). Dat kan ik mij niet herinneren, misschien is dat onbewust gegaan. Mr. [oud collega] is een oud collega, zijn voornaam is [oud collega] (fon.). Ik ken hem via [betrokkene 10], via het werk op Kreta. Ik wist dat zij elkaar kenden, omdat wij daar in dezelfde periode gewerkt hebben. Of ik in die tijd nog contact had met [betrokkene 10]? Niet dat ik mij kan herinneren.
Toen het restaurant in Cambodja verkocht was, kwam het idee van de kroketterie. Het idee van de kroketterie kwam op een zijspoor terecht toen het werk in Portugal in beeld kwam. Dat was een paar weken na de afwijzing van het restaurant. Het klopt dat het plan van de kroketterie ook op een zijspoor raakte doordat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ niet bij zijn geld kon. Of het plan met de kroketterie later weer actueel is geworden? Er werden mij gouden bergen in Portugal voorgehouden. Daarmee dacht ik geld te verdienen en daarmee een kroketterie in Cambodja op te kunnen zetten. Dat plan is er nu nog, bij wijze van spreken. Een crowdfund-actie is nooit van de grond gekomen. Het is nog steeds mijn wens om mijn dochter uit Thailand naar Nederland te laten komen. Die wens is er altijd, iedere minuut. Het klopt dat [betrokkene 1] in mei 201.8 heeft gesolliciteerd naar een baan in Cambodja, maar dat is niets geworden. Het was een functie in de modebranche, [betrokkene 1] is ontwerpster van beroep. Zij had op deze baan gesolliciteerd, omdat wij bij mijn dochter wilden zijn.
[betrokkene 1] en ik hadden het businessplan voor de overname van het restaurant speciaal voor de undercoveragenten gemaakt, want wij kenden verder niemand die $ 200.000,00 (€ 125.000,00) zou kunnen investeren. Ondanks dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zich van de investering in het restaurant had teruggetrokken, ben ik verder met hem in zee gegaan. De reden daarvoor is dat hij kort daarna met Portugal kwam. Hij heeft mij continue een worst voorgehouden.
De advocaat-generaal merkt op dat ik steeds de beloofde gouden bergen in Portugal ter sprake breng en vraagt mij dit te concretiseren. Wij konden daar bakken met geld verdienen. Ik dacht aan groot geld. Dat werd mij zo voorgehouden door de benaming maar ook bijvoorbeeld door de doos met geld die ik op mijn schoot had gekregen. Wij zouden vals geld gaan vervoeren. Het werd uiteindelijk zo concreet dat mijn vliegticket al bijna klaarlag. Of dat in januari 2019 was?
Ja, onder andere. Wij hebben er, zoals gezegd, heel vaak over gesproken. Het valse geld zou met een semi zeilwaardig zeiljacht worden vervoerd van Albufeira (Portugal) naar Engeland. Waar in Engeland precies, was nog niet met mij besproken. Ik heb niet gevraagd hoeveel vals geld er zou worden vervoerd. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zou niet met mij meegaan. Hoeveel geld ik precies zou verdienen, bijvoorbeeld aan de hand van een percentage, daar ben ik nog niet op in gegaan. Of wij daar geen afspraken over hebben gemaakt? Nee, niet tot op de cent. Wij hebben het in de auto en op de woonboot vrij vaak over deze klus gehad. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ stelde de klus alleen steeds uit, omdat hij telkens weg moest om dingen te doen. Of ik deze gesprekken in de tijd kan plaatsen? Getrainde undercoveragenten kunnen nu al niet meer terughalen wat er een jaar geleden is gezegd en nu wordt van mij verwacht dat ik kan vertellen wat ik vier a vijf jaar geleden heb gedaan. De politie had alle gesprekken in het voortraject kunnen opnemen, want de apparatuur was al geplaatst. De advocaat-generaal houdt mij voor dat ik ervoor had kunnen kiezen mij eerder uit te spreken. Toen was ik nog niet helder. Ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris was ik nog niet helder genoeg. Wat ik in mijn drie schriftelijke verklaringen heb opgeschreven klopt. De advocaat-generaal vraagt mij wat ik in de brief van 6 juni 2019 bedoel met het woord ‘indruk’, bijvoorbeeld in de zinsnede: ‘Hij gaf mij de indruk dat (…)’? Ik had een onverwacht sollicitatiegesprek bij een grote crimineel. Hij stelde veel vragen en bleef maar doorvragen tijdens de gesprekken in de auto. Ik moest mijn mannetje staan. Soms legde hij mij op de grill. Ik noem het een sollicitatiegesprek, omdat ik undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ niet zag als een agent, maar als een crimineel. Ik zou voor zijn organisatie gaan werken. Ik was voor mijn gevoel nog niet helemaal toegelaten tot de organisatie, eerst zou ik nog aan zijn mensen in Portugal worden voorgesteld. Het was de totale indruk die hij wekte met zijn dikke auto, de Ferrari, dikke klokken, filmpjes van jachten en tropische stranden en een grote woning in een toren. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ was de grote man. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij de juiste dingen door de juiste mensen liet doen. De Ferrari heb ik nooit gezien, maar daar heeft hij het wel over gehad.
De situatie met undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ ontstond doordat er iets was misgegaan met een pakket vals geld. [verbalisant 3]' had lopen rotzooien met de vrouw van een klant en die had hem herkend. Toen heeft hij de benen moeten nemen en heeft hij undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gebeld.
Het pakket is achtergebleven in de auto van ‘[verbalisant 3]’, dat hebben wij nog moeten ophalen. Ik heb vervolgens aan ‘[verbalisant 3]’ verteld dat ik ook eens heb moeten vluchten en dat dat was voor iets waarvoor je Tbs kan krijgen. Ik zei dit om zo groot en stoer mogelijk over te komen, want de organisatie had stoere mannen nodig. Je hoeft namelijk niet voor niets midden op straat iemand te beroven. De advocaat-generaal houdt mij voor dat het vervoeren van vals geld niets met geweld te maken heeft. Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ had de juiste mensen op de juiste plek. Hij had soldaten nodig. Of undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ dat gezegd heeft? Zo kwam dat bij mij wel binnen, ik moest mijn mannetje kunnen staan. Hij heeft ook tegen mij gezegd dat ze links en rechts om hem heen bij bosjes neervallen.
Op welke datum hij dat heeft gezegd, kan ik niet zeggen. Waarom ik in de gegeven situatie juist een moordverhaal heb verzonnen? Ik heb er spijt van als haren op mijn hoofd. Ik heb aan [betrokkene 1] verteld dat ik dit verhaal aan undercoveragent ‘[verbalisant 1]’, heb verteld en dat liet verzonnen was. De advocaat-generaal houdt mij voor dat ik in OVC-gesprek van 27 september 2018 op de woonboot ter sprake breng dat wij hem weer hebben opgepakt en ‘hup in de schredder’ en dat [betrokkene 1] hier niet verbaasd op reageert. Of ik het verhaal al voorafgaand aan dit gesprek aan haar had verteld? Nee. Ik kan mij dit gesprek niet goed herinneren. De advocaat-generaal houdt mij voor dat [betrokkene 1] daarna zegt dat het geen leuke herinneringen zijn. Of zij daarmee herinneringen bedoelde? Ik kan dit niet plaatsen. De advocaat-generaal houdt mij voor dat [betrokkene 1] later in dat gesprek spreekt over ‘[betrokkene 4]’ waarmee zij mogelijk [betrokkene 4] bedoelde. [betrokkene 1] kent [betrokkene 4] niet. Welk geheim ik aan ‘[verbalisant 1]’ heb gegeven (OVC-gesprek 27 september 2018)? Dat ik naar België reed. De advocaat-generaal merkt op dat ik in het OVC-gesprek van 27 september 2018 met undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ niet heb gesproken over België of wiettransporten. [betrokkene 1] wist dat ik een verhaal aan undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heb verteld, maar ik weet niet of ik daar specifiek ‘broodje aap’ bij heb gezegd. Of ik tegen [betrokkene 1] heb gezegd dat het verhaal niet waar is maar dat ik dit alleen maar heb verteld om in de organisatie te komen? Zo zal het zijn gegaan. [betrokkene 1] weet dat ik grote en stoere verhalen vertél, zo zit ik mijn hele leven al in elkaar.
De advocaat-generaal houdt mij voor dat uit het OVC-gesprek van 3 december 2018 op de woonboot blijkt dat ik toen erg boos was. Dat was waarschijnlijk omdat ik geen geld had om mijn drugs te kunnen bekostigen. Ik was iedereen beu, omdat alles op dat moment tegen zat. Ik had aan undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ verteld dat ik toch naar België moest voor wiettransporten. Ik had een afspraak gemaakt met de mensen in Brabant. De advocaat-generaal houdt mij voor dat uit het dossier blijkt dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ geen problemen met de wiéttransporten had en mij zelfs tips heeft gegeven op welke manier ik de transporten het beste kon uitvoeren. Dat staat mij niet bij.
[betrokkene 1] wist dat ik gouden bergen kon gaan verdienen bij undercoveragent ‘[verbalisant 1]’. Er zullen dus over het zakelijke deel ook dingen met haar besproken zijn, maar zij wist niet van de hoed en de rand. Zij wist bijvoorbeeld wel dat ik undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ als. mijn baas zag, daar hebben wij over gesproken. Zij wist ook dat ik geld van hem kreeg en dat ik daarvoor met hem mee moest rijden. De advocaat-generaal vraagt mij waar het OVC-gesprek van 3 februari 2019 met [betrokkene 1] over gaat waarin zij te kennen geeft dat zij ‘[verbalisant 1] paranoia vindt over een oude zaak (p. 389 Algemeen dossier). Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heeft het eerder al over een oude zaak gehad. Of [betrokkene 1] iets wist van de aard van de oude zaak? Nee.
De advocaat-generaal houdt mij voor dat ik meermaals heb verklaard dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ op zoek was naar iemand die zijn mannetje kon staan, maar dat dat verder nergens uit blijkt. Dat komt doordat niet alles is opgenomen. Er zijn maar drie van de misschien wel 180 gesprekken opgenomen. Het hele voortraject, hoe undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ mij heeft bespeeld, is niet opgenomen. Er is van alles besproken. De advocaat-generaal houdt mij voor dat mij concrete vragen gesteld worden over de gesprekken die wel zijn opgenomen. Ja, maar daar is een heel stuk aan voorafgegaan.
De advocaat-generaal vraagt mij of tijdens het incident met undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ op 21 september 2018 het woord ‘soldaat’ gevallen is. Ja, dat heeft hij gezegd toen wij samen in de auto zaten, undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ was toén naar het safehouse. ‘[verbalisant 3]’ zei dat hij voor undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ zou moorden als het nodig was. Op die manier zou hij een soldaat zijn.
Het klopt dat ik in 2002 leugens aan mevrouw [betrokkene 12] heb verteld. Dat deed ik omdat ik zelf nog niet wist wat er aan de hand was. Ik werd gestoord in mijn dagelijks drugsgebruik doordat mevrouw [betrokkene 12] mij regelmatig belde, e-mails stuurde en met mij wilde afspreken. Ik heb haar daarom leugens verteld over een rip- en schietpartij in België, gebaseerd op een verhaal wat ik eerder had gehoord. Ik heb deze leugens opgehangen om ervan af te zijn. Ik was in die tijd alleen maar bezig met mijn drugsgebruik.
De advocaat-generaal houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik na mijn aanhouding geen verklaring heb willen afleggen omdat ik daar niet helder genoeg voor was vanwege de afkickperiode waarin ik mij toen bevond, maar dat het mij in die periode wel is gelukt om een coherent verhaal op papier te zetten. Ik vertrouwde de politie niet meer. Hetzelfde geldt voor de rechter-commissaris, want die heeft mijn vriendin [betrokkene 1] zes weken opgesloten. Ik ben nu pas weer helder.
Het hele ‘broodje aap’-verhaal is zo gegroeid door het contact met de undercovers.
()
De toezegging is gedaan voordat wij het businessplan hebben gemaakt, anders hadden wij dat plan niet hoeven maken. Wel heeft undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gezegd dat wij het niet moesten overhaasten en wij ervoor moesten zorgen dat wij alles goed in orde hadden.
()
Mijn raadsman houdt mij een WhatsApp-bericht voor waarin undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ op 26 maart 2018 naar mij stuurt ‘Deposit geen probleem’. Toen ik dit bericht las maakte ik hieruit op dat het voorschot van € 5.000,00 geen probleem was en dat hij daarmee over de brug zou komen. Het voorschot was voor ons het startsein dat de investering van twee ton door zou gaan. Wij gingen er dus vanuit dat het hele proces doorging. Ik heb mijn vader en zus ook een blij WhatsApp-berichtje gestuurd waarin ik zei dat de deposit onderweg was.
Toen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in het gesprek van 24 januari 2019 dossierinformatie met mijn naam erin aan mij liet zien, schrok ik mij rot. Ik viel door de mand met mijn ‘broodje aap’- verhaal. Ik zag geen uitweg. Ik zag alle kansen aan mij voorbij gaan, het werk in Portugal. Ik zag mijn hele toekomst in Cambodja aan mij voorbij trekken… Alles viel in duigen. Ik stond behoorlijk onder druk met mijn hele verhaal, want ik was financieel afhankelijk van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’.
Mijn raadsman houdt mij de passage in het OVC-gesprek van 24 januari 2019 voor waarin undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ opmerkt: ‘Kijk ik heb er een foto van gemaakt en hierna gaat hij gewoon vernietigd worden’ (p. 191 Algemeen dossier). Hoe ik deze opmerking heb opgevat? Undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ had mij verteld dat hij contacten heeft bij de politie om ervoor te zorgen dat dingen kunnen verdwijnen. Mijn raadsman houdt mij voor dat undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in hetzelfde gesprek heeft gezegd: ‘Kijk als wij alles weg kunnen poetsen. Alles weg kunnen poetsen. Als wij kunnen… hee prima kijk dat gaat nooit meer gevonden worden of het ligt er wel ergens wij zorgen dat het nooit meer gevonden wordt’ (p.192 Algemeen dossier). Ik begreep hieruit dat het contact van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ bij de politie het proces-verbaal waarin mijn naam aan deze zaak werd gekoppeld, weg zou maken.
Mijn raadsman vraagt mij wat ik dacht toen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ in het OVC-gesprek van 27 september 2018 zei: ‘Oh … Maar zelfs daar krijg je toch geen TBS voor hoor’ (p. 85 Algemeen dossier). Ik dacht dat ik met een hele zware crimineel te maken had en met een grote, goed georganiseerde organisatie. Ik wilde mij op dat moment zo groot en stoer mogelijk voordoen. Ik interpreteerde de mededeling van undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ als: ik moet nog iets groters vertellen.
(…)’
6.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2022 vermeldt dat de raadslieden van de verdachte, mrs. V.R.C. Schukrula en W.A.P. Gebrandij, advocaten te Amsterdam, hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota. Die pleitnota houdt als volgt in:
‘3. Mr. Big too big too fail; de mr. Big verweren
Mr. Big, aangenaam kennis te maken
Voor de verdediging was het in deze zaak van meet af aan duidelijk dat de mr. Big methode was ingezet. Deze uit Canada overgewaaide werkwijze kenmerkt zich door een vergaande mate van misleiding. De mr. Big-methode is een variant op zogenaamde befriending-operaties waarin een undercoveragent een zodanig vriendschappelijke relatie met de verdachte probeert op te bouwen dat deze een bekennende verklaring tegenover zijn ‘vriend’ aflegt.
De rechtbank heeft in eerste aanleg ook vastgesteld dat er in dit WOD-traject sprake is geweest van vergaande misleiding door de undercoveragenten.111 Zo hebben zij, naast het aannemen van een valse identiteit, een strafbaar feit nagebootst (de afpersing van een van de undercoveragenten bij het [hotel 3] hotel te [i-plaats]) en hebben zij [verdachte] laten geloven dat undercover [verbalisant 1] zich bezig hield met een organisatie die op zijn minst genomen openstond voor het plegen van strafbare feiten waarbij geld kon worden verdiend. Verder hebben zij [verdachte] voorgehouden dat hij deel uit zou kunnen maken van dit samenwerkingsverband.
()
Daarbij heeft undercover [verbalisant 1] zich voorgedaan als een man die een luxe leven leidde en veel geld verdiende. Zo reed [verbalisant 1] in een dure auto, betaalde hij voor [verdachte] en [betrokkene 1] een diner in een met een Michelinster bekroond restaurant in het chique [hotel 1] hotel en heeft hij [verdachte] meerdere malen geldbedragen voor klusjes gegeven en stuurde hij [verdachte] bijvoorbeeld vakantiefoto's en filmpjes welke zogenaamd gemaakt waren vanaf een luxe zeilboot. Undercover [verbalisant 1] heeft verder met [verdachte] gesproken over het investeren in het restaurant in Cambodja en om aan een grotere lus mee te werken in Portugal.
De mr. Big-methode maakt gebruik van een aantal psychologische mechanismen.
Wat zijn zoal die psychologische mechanismen waarvan bij de uitvoering van een Mr. Big-operatie gebruik wordt gemaakt? Onder meer Van Koppen & Horselenberg en Luther & Snook hebben dat op een rijtje gezet, onder verwijzing naar bronnen.112 Luther & Snook wijzen bijvoorbeeld op de volgende sociale interacties;
- •
wederkerigheid (reciprociteit): de verdachte wordt door de undercovers behoorlijk in de watten gelegd, en dat legt op de verdachte de druk om iets terug te doen;
- •
toeschietelijkheid en medewerking bewerkstelligen: de verdachte wordt relatief gemakkelijk deelnemer in een voor hem lucratief (crimineel) samenwerkingsverband en wordt aanvankelijk gevraagd voor kleine klusjes. Zich terugtrekken uit dat samenwerkingsverband is lastig, vanwege het verlies van alle voordelen, en dat geldt ook voor het weigeren wanneer hem om een grotere gunst (de bekentenis) wordt gevraagd;
- •
sympathie en loyaliteit: de undercovers wekken sympathie bij de verdachte, als gevolg waarvan hij eerder geneigd zal zijn aan verzoeken van de undercovers tegemoet te komen;
- •
spiegelen: de undercover dist verhalen op over misdrijven die hij zelf heeft begaan en speelt daarmee in op een natuurlijke neiging van zijn gesprekspartner om eveneens openheid te geven;
- •
gehoorzaamheid aan autoriteit: de verdachte wordt geprepareerd op een ontmoeting met Mr. Big, aan wie binnen de organisatie gezag toekomt, waardoor de verdachte de neiging zal hebben aan hem te gehoorzamen;
- •
schaarste: de verdachte wordt in de waan gebracht dat het volle lidmaatschap van de criminele organisatie een schaars goed is, als gevolg waarvan dat lidmaatschap voor hem aantrekkelijk wordt. Behalve op het (al genoemde) effect van autoriteit op inschikkelijkheid wijzen Van Koppen & Horselenberg ook op de volgende psychologische mechanismen:
- •
minimaliseren en maximaliseren: de ernst van het misdrijf én de gevolgen van een bekentenis worden geminimaliseerd (gebagatelliseerd), terwijl de gevolgen van de weigering om te bekennen worden gemaximaliseerd;
- •
sociale herstructurering: de verdachte wordt opgenomen in een nieuw sociaal netwerk, waarin zijn zelfvertrouwen wordt versterkt en hij zich een florerende toekomst kan inbeelden.
In deze zaak hebben undercoveragent [verbalisant 1] en zijn vrouw [verbalisant 2] zich voorgedaan als louche rijke kunstkopers. Ze hebben vervolgens een vriendschappelijke relatie opgebouwd met [verdachte] en zijn vriendin [betrokkene 1]. Hierbij heeft undercover [verbalisant 1] zich gefocust op [verdachte] en heeft undercover [verbalisant 2] haar aandacht gericht op [betrokkene 1]. [verbalisant 1] was overduidelijk de mr. Big in deze zaak. Hij stond bovenaan de vermeende criminele organisatie en hij had hulpjes voor hem werken die het vuile werk voor hem moesten opknappen.
Wat de mr. Big methode onderscheidt van andere befriending-operaties is dat dat er in de mr. Big methode een gefingeerde criminele organisatie is en het introduceren van een Mr. Big ten overstaan van wie de verdachte uiteindelijk moet bekennen. Kenmerkend voor de Mr. Big-methode in vergelijking met andere undercoveroperaties waarin een vriendschappelijke band met de verdachte wordt opgebouwd is dat het afleggen van de verklaring ten overstaan van mr. Big volledig wordt geregisseerd en de verdachte ook allerlei voordelen in het vooruitzicht wordt gesteld.
3A) Onvoldoende verdenking voor inzet WOD-traject ex. art. 126j Sv
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er bij aanvang van het onderzoek 13BEAUFORT onvoldoende verdenking was om cliënt als verdachte aan te merken in deze strafzaak. Op basis van de hieronder genoemde zeer verouderde halfzachte CIE/TCI informatie kon geen redelijk vermoeden van schuld worden gebaseerd.
De verdenking is blijkens het ‘proces-verbaal van verdenking’ d.d. 16 mei 2017 gestoeld op de volgende informatie:
- —
De aangifte van vermissing van [slachtoffer] welke is ingediend door mevrouw [betrokkene 12].
Deze aangifte behelst geen belastende informatie contra cliënt.
- —
CIE-informatie januari 2002.
In deze CIE-informatie uit januari 2002 komt de naam van cliënt niet voor.
- —
CIE-informatie november 2003 uit Den Haag.
Deze informatie bevat de naam [verdachte] maar er wordt in het proces-verbaal niet de koppeling gemaakt naar de personalia van cliënt.
Daarnaast is deze CIE-informatie zeer oud. Ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal van verdenking d.d. 16 mei 2017 was deze informatie maar liefst 14 jaar oud. Zoals reeds vermeld gaat de verdediging er vanuit dat getuige [getuige 6] de informant is die deze informatie aan de CIE heeft doorgebriefd.
- —
TGI-informatie mei 2016
Deze anonieme informatie uit 2016 bevat geen belastende informatie over cliënt en was ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal van verdenking d.d. 16 mei 2017 dus al een jaar oud.
Daarnaast had getuige [betrokkene 7] in 2004 verklaard dat hij in dat jaar met [slachtoffer] was en dat [slachtoffer] zijn uiterlijk had veranderd omdat hij op de vlucht was voor criminelen.
Deelconclusie
De verdenking contra cliënt is hoofdzakelijk gestoeld op basis van anonieme informatie welke op het moment van het aannemen van de verdenking 15, 14 en 1 jaar oud waren. De Rechtbank stelt in het vonnis in eerste aanleg dat er aanwijzingen waren dat [verdachte] de heer [slachtoffer] om het leven had gebracht maar dat is feitelijk onjuist. Immers, er was/is slechts sprake van een theorie. Een theorie gevoed door personen ([betrokkene 2] & [getuige 6]) die (mede eveneens) een belang hadden bij de drugshandel van [slachtoffer]. Iets wordt pas een aanwijzing wanneer er ook een inhoudelijk materieel aanknopingspunt is. En juist dat ontbreekt. Kortom: rond 2002 tot in 2015 is er slechts een op speculaties gebaseerde theorie die op betrokkenheid van [verdachte] Duidt. Als er in die periode al een sterke verdenking tegen [verdachte] had bestaan had de politie hem immers in die periode al gehoord als verdachte. Dat is echter niet gebeurd.
Verzoek om bewijsuitsluiting wegens vormverzuim ex. art. 359a sv
De verdediging stelt zich op het standpunt dat tussen de ontvangst van de CIE/TCI-informatie en de datum waarop de verdenking is aangenomen en vervolgens opsporingsmiddelen zijn ingezet te veel tijd is verstreken.
De tijdsspanne tussen de CIE/TCI-informatie en de door de opsporingsinstanties toegepaste opsporingsmethoden zoals observatie, opnemen vertrouwelijke communicatie en het opstarten van het WOD-traject zijn onverklaarbaar lang.
Conclusie
De hierboven geschetste handelswijze levert een evidente schending op van de beginselen van een goede procesorde en artikel 6 EVRM. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat door opsporingsambtenaren is begaan in het voorbereidend onderzoek contra cliënt. Cliënt heeft ook nadeel ondervonden van dit vormverzuim want jegens hem zijn dwangmiddelen ingezet waaronder vrijheidsontneming waarvan hij nadeel heeft ondervonden. Daarnaast heeft hij ook rechtstreeks nadeel ondervonden omdat zijn verklaringsvrijheid is geschonden waardoor er een ernstige inbreuk is gemaakt op het recht op eerlijk proces ex. art. 6 EVRM.
De onderzoeksresultaten zijn een rechtstreeks gevolg van het vormverzuim en dienen derhalve te worden aangemerkt als ‘fruits from the poisonous tree’
Het uitsluiten van de resultaten van het WOD-traject van het gebruik voor het bewijs is noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen.
Handelen in strijd met subsidiariteit en proportionaliteit
De rechtbank gaat er in het vonnis ten onrechte van uit dat er is voldaan aan subsidiairiteit en proportionaliteit bij inzet WOD-methode terwijl [verdachte] daarvoor dus nog nooit als getuige of verdachte is gehoord door de politie. De rechtbank doet een korte opsomming van wat er, voorafgaand aan de WOD-inzet, is onderzocht en concludeert dat er tot dan toe geen verdachte was. De rechtbank gaat er echter aan voorbij dat [verdachte] vanaf het begin van de WOD-inzet al als verdachte is aangemerkt. Hij was in de periode 2002 tot de WOD-inzet in 2017 nog nooit als getuige of als verdachte gehoord in de verschillende onderzoeken (Pergamon/13Borkum/13 Beaufort) betreffende de verdwijning van [slachtoffer]. Tot dan toe heeft de politie zijn telefoons nooit getapt. Er is voorafgaand aan de WOD-inzet werkelijk waar geen enkel ander opsporingsmiddel ingezet contra [verdachte]. Het enige middel dat de politie op [verdachte] heeft ingezet is het WOD/mr. Big traject. Het is voor de verdediging derhalve onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft gesteld dat er is voldaan aan de vereisten van subsidiairiteit en proportionaliteit.
Er is geen enkele ruisstrategie ingezet maar gelijk dit paardenmiddel.
Doordat de langdurige en zware WOD-inzet is gestoeld op oude anonieme informatie Is door het OM in strijd met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel gehandeld waardoor sprake is van een vormverzuim ex. art. 359a Sv en is er sprake van schending van beginselen van behoorlijke procesorde.
Het enkel op basis van zeer oude anonieme CIE/TCI informatie waarin wordt gesproken over ene [verdachte] is veel te weinig basis om zulke ingrijpende dwangmiddelen als de inzet van een WOD-traject toe te passen in een vermissingszaak waarin anderhalf decennium is uitgegaan van een vrijwillige verdwijning. Er was ten tijde van het aannemen van de verdenking en inzet van dwangmiddelen contra cliënt nog niet eens vastgesteld dat er sprake is van een strafbaar feit en het OM zet dit WOD-traject direct als paardenmiddel in bij een vermissingszaak. Het is niet voor niets dat de politie decennialang niks met deze zaak heeft gedaan. De politie ging er zelf ook vanuit dat [slachtoffer] vrijwillig verdwenen is.
Als we kijken naar de tijdlijn dan is in 2015 dit onderzoek opgepakt door het OM.
Het is niet zo dat out of the blue in 2016 de TCI-informatie binnenkomt over deze zaak. De verdediging is er, zoals reeds eerder vermeld in deze pleitnota, namelijk achter gekomen dat mevrouw [betrokkene 2] deze informant is. Getuige [betrokkene 2] heeft namelijk bij de r-c verklaard dat zij in 2016 thuis is bezocht door de politie en dat zij toen met hen heeft gesproken over deze zaak. De verdediging is aan het begin van deze pleitnota al uitgebreid ingegaan op haar dubbelrol in dit dossier.
Er heeft voordat de verdenking is aangenomen contra cliënt geen aanvullend onderzoek plaatsgevonden. Cliënt is voorafgaand aan de inzet ex. art. 126j Sv nimmer als getuige of verdachte gehoord.
De verstrekte CIE-informatie uit 2002 en 2003 is zeer oud en onvoldoende redengevend voor een verdenking.
Het dwangmiddel van stelselmatige informatie-inwinning dat ex art. 126j Sv is ingezet is veel te zwaar gezien de te magere onderbouwing van de verdenking.
Dit behelst dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex. art. 359a Sv.
Het vormverzuim is begaan door opsporingsambtenaren in het voorbereidend onderzoek. Cliënt heeft hier ernstig en onherstelbaar nadeel van ondervonden want er zijn naar aanleiding van de onrechtmatige inzet ex. art. 126j Sv vrijheidsbenemende dwangmiddelen zoals voorlopige hechtenis op hem toegepast welke zeer ingrijpend zijn voor het privéleven van cliënt en zijn verklaringsvrijheid ex. art. 29 Sv en art. 6 EVRM zijn geschonden. Hierdoor heeft er een inbreuk ex. art. 6 EVRM plaatsgevonden waardoor het recht op een eerlijk proces is geschonden. Het belang van het naleven van het voorschrift van de verklaringsvrijheid en het recht op een eerlijk proces zijn essentieel voor het behoud van een rechtsstaat. De verdediging verzoekt u de door het vormverzuim vergaarde informatie welke is verkregen door de WOD-inzet ex. art. 126j Sv uit te sluiten van het bewijs aangezien deze informatie kan worden aangemerkt als fruits from the poisonous tree en rechtstreeks is verkregen door het vormverzuim. Het uitsluiten van de resultaten van het WOD-traject van het gebruik voor het bewijs is noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen.
Art. 126j Sv vormt onvoldoende wettelijke grondslag voor de inzet van de Mr. Big-methode
De verdediging stelt zich op het standpunt dat artikel 126j Sv onvoldoende wettelijke grondslag biedt voor de inzet van de mr. Big-methode zoals deze in casu is uitgevoerd en dat er daardoor sprake is van een schending van artikel 8 EVRM.
De wettelijke grondslag voor de inzet van de Mr. Big-methode wordt gezocht in artikel 126j Sv, de bevoegdheid tot stelselmatige informatie-inwinning. Kenmerkend voor deze methode is de aanwezigheid van de opsporingsambtenaar in de omgeving van de verdachte zonder dat kenbaar is dat hij als opsporingsambtenaar optreedt. Het gaat verder dan stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv, omdat in dat geval de handel en wandel van de verdachte enkel passief in de gaten wordt gehouden. Bij stelselmatige informatie-inwinning daarentegen interfereert de opsporingsambtenaar actief in het leven van de verdachte.
In de zaak van [verdachte] hebben de undercoveragenten echter onderzoekend en actief misleidend en sociaal sturend gehandeld en voor dergelijk handelen vormt artikel 126j Sv onvoldoende wettelijke grondslag. De undercoveragent wéét ook wat hij wil gaan horen van [verdachte] en daar stuurt hij alles o paan. Het vluchtscenario van undercover [verbalisant 3] is daarvan een lichtend voorbeeld. De methode zoals deze in casu is toegepast is indringend te noemen, meer nog: wanneer men in het leven van [verdachte] is binnengedrongen, gaat men over tot sturen.
Stelselmatige informatieinwinning valt onder de brede noemer van het werken onder dekmantel (de zogeheten WOD-trajecten).
De verdediging stelt zich op het standpunt dat artikel 126j Sv als wettelijke grondslag voor vergaande befriendingoperaties zoals de Mr. Big-methode te mager is. Niet alleen omdat de wijze waarop de bevoegdheid wordt uitgeoefend behoorlijk ver afstaat van hetgeen de wetgever destijds bij stelselmatige inwinning van informatie voor ogen had, maar ook — en daarmee samenhangend — omdat de wettelijke voorwaarden voor de inzet van deze bevoegdheid wel erg licht zijn in verhouding tot de ingrijpendheid van de methoden zoals die tegenwoordig onder de vlag van stelselmatige informatie-inwinning worden ingezet.
Wat er in de zaak gebeurt valt onder iets dat (nog niet geheel) door de Hoge Raad is bestreken. Er is sprake van ‘befriending’ met het oogmerk om zwaar sturend in te dringen in het denken van het object van interesse. En daarbij wordt het object onder druk gezet. Door bijvoorbeeld de uitspraken van [verbalisant 1] zoals: ‘ik zit in een wereldje waar ze links en rechts sneuvelen … etc.’
Even voor de goede orde: het is dus zelfs gevaarlijk om naast UC-[verbalisant 1] te zitten. Tja, en deze man is dan je nieuwe ‘vriend’.
Er is niet zo zeer spraken van ‘het plaatsen voor een dilemma’ zoals de A-G uit het besproken arrest en de Rechtbank menen, maar er is sprake van het (in een streng bewaakt narratief) sturen naar een punt. En dit wel zó, zoals het bij een klokje werkt. Het object kan nooit terug … en hij wordt steeds voortgeduwd. Dat is de techniek. Ga je vrijwillig tegen een man die deelneemt aan een wereldje waar ‘ze links en rechts sneuvelen’ zeggen dat je tegen hem gelogen hebt? Nee.
Kortom de methode draait op het principe iemand eerst te brengen tot opscheppen over zichzelf (omdat hij geld ambieert) en hem daarin steeds verder te duwen.
Huidige wettelijke grondslag
Wanneer we kijken naar stelselmatige informatie-inwinning als grondslag voor het type langdurig optreden zoals dat bij de Mr. Big-methode aan de orde is, dan moeten we constateren dat de wetgever bij de introductie van deze bevoegdheid iets anders voor ogen had dan wat er nu zoal onder wordt geschaard.126 Stelselmatige informatieinwinning ziet van oorsprong op de situatie waarin een undercoveragent op heimelijke wijze informatie over de verdachte probeert te vergaren door zich in diens omgeving te begeven, aldaar zijn oor te luisteren te leggen en in contact te treden met de verdachte en/ of personen uit diens omgeving. Hierbij kan volgens de wetsgeschiedenis bijvoorbeeld worden gedacht aan het lid worden van de sportclub van de verdachte of het rondhangen in de uitgaansgelegenheid waar de verdachte zich graag begeeft. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden hoeft de informant daarbij niet passief te blijven.127 De vraag is vervolgens hoe actief de informant dan mag zijn. A-G Bleichrodt geeft aan dat
‘de geschiedenis van totstandkoming van art. 126j Sv erop wijst dat de wetgever wel heeft gedacht aan het interfereren in maatschappelijke verbanden waarin de verdachte zich beweegt, maar niet aan het creëren en fingeren van maatschappelijke omstandigheden opdat de verdachte zich daarin kan bewegen’.
Het verkeren in de omgeving van de verdachte en daar een praatje met of over hem aanknopen, is iets wezenlijk anders dan diens gehele leven op zijn kop zetten door hem in dienst te nemen en naar verre oorden mee te nemen. Het optuigen van een (gefingeerde) criminele organisatie rondom een verdachte past volgens Bleichrodt dan ook beter bij infiltratie (art. 126h Sv), omdat in de wetsgeschiedenis van die bepaling wel melding wordt gemaakt van de mogelijkheid van het oprichten van bedrijven door de politie (met een ander doel dan in de Mr. Big-zaken, namelijk het aanbieden van goederen of diensten aan de criminele organisatie waarin wordt geïnfiltreerd, zogenoemde ‘frontstores’).
Een volgende vraag is bij wie befriendingoperaties nu eigenlijk mogen worden ingezet. Zoals uit het voorgaande blijkt, was in de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever de bevoegdheid tot stelselmatige informatieinwinning zoals neergelegd in artikel 126j Sv meer gericht op het verkrijgen van informatie over de verdachte dan op het verkrijgen van informatie uit de verdachte. In die bewoordingen is de methode ook in de wet neergelegd.
Het aanknopen van een praatje op de sportclub van de verdachte is opnieuw van geheel andere aard dan een befriending-operatie waarbij opsporingsambtenaren geregeld thuis over de vloer komen en gezamenlijk met de betrokken persoon op vakantie gaan.131 Het verkeren in de omgeving van de verdachte is dus iets wezenlijk anders dan het oprichten van een fictieve (criminele) organisatie en de verdachte daarin betrekken om daarmee zodanige nabijheid te creëren of vertrouwen te kweken dat de verdachte informatie gaat delen.
De logische vervolgvraag van dit alles is of en in hoeverre de wettelijke voorwaarden van artikel 126j Sv passen bij de ingrijpendheid van methoden als Mr. Big. Ook dat lijkt niet het geval. Al eerder is geconstateerd dat de wettelijke onderscheidingen tussen infiltratie en stelselmatige informatie-inwinning zoals de wet die kent, niet langer goed passen bij de uitvoeringspraktijk zoals deze zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld.
De IRT-affaire heeft ons geleerd dat heimelijke opsporing integriteitsrisico's met zich brengt, waarover niet te licht moet worden gedacht. In ieder geval rechtvaardigen zij een deugdelijk stelsel van toezicht, gericht op het bewerkstelligen van maximale transparantie en controleerbaarheid. Het huidige wettelijke kader van stelselmatige informatie-inwinning is daar te weinig op toegesneden, althans voor zover het gaat om vergaande befriendingoperaties, hetgeen het temeer noodzakelijk maakt deze wettelijke grondslag kritisch te bekijken.
Inbreuk op verklaringsvrijheid door WOD-inzet
3B) Het eerste bezwaar tegen de Mr. Big-methode; doorbreking zwijgrecht
Het eerste bezwaar van de verdediging tegen de Mr. Big-methode is gelegen in de gevolgen die de inzet hiervan voor het zwijgrecht van de verdachte heeft. Meer specifiek de doorbreking van het zwijgrecht. Het doel van de methode is immers gelegen in het verkrijgen van een verklaring van de verdachte, zij het dat dit onder valse voorwendselen geschiedt. In de Canadese literatuur wordt in dit verband ook wel van een non-custodial interrogation procedure gesproken.133 Net als bij de inzet van een politie-informant in het huis van bewaring wordt getracht om de verdachte door middel van misleiding informatie te ontlokken over het strafbare feit en zijn betrokkenheid daarbij. Het verschil met de detentie-informant is dat de verdachte in het geval van de Mr. Big-methode op vrije voeten verkeert en zich niet reeds op voorhand in een positie van dwang bevindt. Op grond van artikel 29 Sv hebben verdachten het recht om te zwijgen en moeten verhoorders zich onthouden ‘van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd’.134 Op grond van het tweede lid van artikel 29 Sv dienen opsporingsambtenaren de verdachte er voorts op te wijzen dat hij niet verplicht is te antwoorden. Met dit samenspel van voorschriften beoogt artikel 29 Sv te waarborgen dat de verdachte zelf kan kiezen of hij verklaart en zo ja, wat hij dan verklaart.135 Deze waarborgen gelden echter alleen wanneer sprake is van een verhoor of van een zodanige situatie dat deze als verhoor kwalificeert. Hiervan is volgens de Hoge Raad sprake wanneer door een opsporingsambtenaar aan een verdachte vragen worden gesteld die betrekking hebben op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt.136 De bescherming van het zwijgrecht kan zich aldus ook tot buiten de formele verhoorsetting uitstrekken.
[verdachte] is meerdere malen verhoord door undercover [verbalisant 1]; schending van recht op een eerlijk proces ex. art. 6 EVRM
Artikel 6 EVRM is van toepassing op alle gesprekken niet zijnde een verhoor naar Nederlandse definitie, en dat betekent dat de opsporingsambtenaar nog steeds geen ongeoorloofde druk mag toepassen. Dus ook niet buiten een verhoorsituatie.
Nu is het de vraag of undercover [verbalisant 1] [verdachte] heeft onderworpen aan een verhoorsituatie.
De verdediging beantwoord deze vraag met een volmondig ja.
In de onderstaande passages zal de verdediging toelichten waarom er sprake is van een verhoorsituatie.
Het stellen van verdiepingsvragen
Undercover [verbalisant 1] heeft het volgende verklaard: ‘[verdachte] vertelde dat hij dit begreep en vertelde over de moord waarop ik regelmatig verdiepingsvragen stelde.’
Het stellen van verdiepingsvragen is kenmerkend voor een verhoor van de politie. Uit de processen-verbaal van de vermeende ‘bekentenis gesprekken’ blijkt ook dat undercover [verbalisant 1] regelmatig doorvraagt nadat [verdachte] hem antwoord geeft op zijn eerder gestelde vragen. [verdachte] heeft op zitting in eerste aanleg ook meerdere malen verteld dat hij zich onder druk gezet voelde door de vragen die undercover [verbalisant 1] aan hem stelde over zijn vermeende betrokkenheid bij het om het leven brengen van [slachtoffer].
Confrontatie met dossiergegevens (jurisprudentie Rechtbank Zeeland-West- Brabant)
Het is Uw Hof ongetwijfeld niet ontgaan dat de rechtbank Zeeland-West Brabant recent een uitspraak heeft gedaan waarbij zij het toetsingskader van de Hoge Raad naar aanleiding van de uitspraken van de Hoge Raad in de Posbankzaak en de zaak Heidy Goedhart heeft gehanteerd.
De rechtbank Zeeland-West Brabant stelt het volgende over de vraag of in die zaak sprake is geweest van een verhoorsituatie:
‘Van een verhoorsituatie, en de daarmee gepaard gaande druk, is op geen enkele wijze gebleken. Er is bijvoorbeeld niet gebleken van langdurige of indringende ondervragingen, het ontlokken van verklaringen of confrontatie met dossiergegevens.’
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [verdachte] in de onderhavige zaak is geconfronteerd met dossiergegevens. [verdachte] is op 24 januari 2019 door undercover [verbalisant 1] nadrukkelijk geconfronteerd met dossiergegevens in de vorm van CIE/TCI-informatie.140 [verdachte] heeft afgelopen donderdag op zitting ook verklaard dat het voelde alsof hij door undercover [verbalisant 1] op de grill werd gelegd tijdens de ondervragingen over het broodje Aap verhaal. De grens van het toelaatbare is daarbij overschreden. Aan [verdachte] werd immers medegedeeld dat zijn naam voorkomt in het politiesysteem en daar in verband wordt gebracht met [slachtoffer]. Ook liet undercover [verbalisant 1], om de druk op [verdachte] verder op te voeren, weten dat [verdachte] hierdoor een mogelijk risico voor de criminele organisatie vormde. Vervolgens is [verdachte] toen ook nog eens meegedeeld dat de hem beloofde zakenreis naar Portugal in verband met dit mogelijke risico niét doorging. Hierdoor is er op ongeoorloofde wijze drug op [verdachte] uitgeoefend waardoor hij feitelijk in een verhoorsituatie is geplaatst waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken.
Cliënt werd dus wel degelijk verhoord door undercover [verbalisant 1]. Undercover [verbalisant 1] confronteerde hem met dossiergegevens en stelde vervolgens verdiepingsvragen en draaide de duimschroeven aan. De druk werd gestaag opgevoerd door undercover [verbalisant 1]. [verdachte] zat tijdens dat verhoor van 24 januari 2019 in een gesloten ruimte, te weten de auto van undercover [verbalisant 1], terwijl hij door de wondroos aan zijn been immobiel was. Hij kon zich hierdoor niet gemakkelijk aan de situatie onttrekken.
Undercover [verbalisant 1] is altijd de instigator als er met [verdachte] werd gesproken over [slachtoffer]
Zowel op 27 september 2018, op 16 oktober 2018 als op 24 januari 2019 is undercover [verbalisant 1] altijd de instigatorl42 als het gaat om het gesprek brengen op [slachtoffer]. Dat undercover [verbalisant 1] wil praten over [slachtoffer] is niet gek want die opdracht krijgt hij ook van zijn begeleiders, voorafgaand aan die drie contactmomenten.
27 september 2018:
[undercoveragent [verbalisant 1]]: Zooo … Ik heb van de week wel uitgebreid met [verbalisant 3] gesproken. Wat… die vertelde een verhaal ofzo …? Ik moet toch effe aan jou vragen zo … eeeh… een verhaal over… hij vertelt dus over Kreta ofzo en dat je daar hebt ondergedoken gezeten, op de één of andere manier… (…)
[undercoveragent [verbalisant 1]]: Ja en wat… hij vertelde iets met TBS. … n.t.v … in eerste instantie ga ik dan een beetje in de hoijzers … met TBS, dat zou ik dan het liefste willen weten, in plaats van [verbalisant 3] natuurlijk.
16 oktober 2018:
[undercoveragent [verbalisant 1]]: Ik heb wat vragen ff voor eeehh, zaken natuurlijk. Over die knakker die koud gemaakt is. Ik heb alles op een rijtje gezet en wat nagevraagd. Ik wil toch wat meer dingen weten om zeker te weten dat ik geen ehh risico's loop en jij ook niet. In principe natuurlijk he, moeten we geen eehhh. Als jou wat overkomt, moetje mij niet mee willen sleuren. Ik probeerde schade helemaal te beperken dus dan moet ik het wel. (…)
24 januari 2019:
[undercoveragent [verbalisant 1]]: Nou de plannen die ik had voor vanmiddag gaan niet door maar dat komt misschien een andere keer nog wel. Maar ik heb vanochtend effe wat opgehaald bij iemand. Dat was die waar ik het over had he via mijn contact bij de kit. [[verdachte]]: Ja.
[undercoveragent [verbalisant 1]]: Ik zal je zo wel effe wat laten lezen. (…)
Alle drie de gesprekken over [slachtoffer] hebben niet op initiatief van [verdachte] plaatsgevonden maar het gesprek is gestart door undercover [verbalisant 1] door hem actief met CIE-informatie te confronteren en hem dat direct voor te houden of het gesprek simpelweg naar [slachtoffer] te sturen. Daarnaast is de vraagstelling indringend en sturend.
WOD-traject niet transparant en onvolledig t.a.v. voorhouden CIE-informatie aan [verdachte]
Undercover [verbalisant 1] heeft [verdachte] meerdere CIE-stukken voorgehouden maar deze zijn niet gevoegd aan het dossier.
De politie verbaliseert hierover het volgende: Op donderdag 24 januari 2019 vond er tussen 13.20 uur en 14.20 uur een ontmoeting plaats tussen de verdachte [verdachte] en een politioneel informant. Tijdens deze ontmoeting heeft de politioneel informant aan de verdachte [verdachte] delen van de CIE en TCI-informatie laten lezen, die in deze zaak in 2002 en 2006 werd verstrekt.
De verdediging verzoekt u dit gebrek aan transparantie en achterhouden van CIE/TCI informatie te betrekken bij de beoordeling van de transparantie van het WOD-traject. Door de ontbrekende CIE/TCI informatie kan Uw Hof uw controle functie namelijk niet uitoefenen en er wordt voor cliënt mogelijk ontlastende CIE/TCI aan uw zicht onttrokken.
De Mercedes tapes; verhoren in een (racende) Mercedes ML AMG
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de drie ‘bekentenis’ verklaringen,'145 welke zijn opgenomen in de al dan niet rijdende Mercedes ML AMG van undercover [verbalisant 1], dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat die verklaringen onder druk zijn afgelegd en daarmee in strijd zijn met het bepaalde in artikel 29 lid 1 Sv en artikel 6 EVRM. Daarbij ontbraken de procedurele waarborgen zoals het mededelen van de cautie, consultatiebijstand en de nodige medische verzorging aangezien cliënt te kampen had met een ontsteking aan zijn been vanwege wondroos.
De verdediging noemt de 3 OVC-gesprekken gemakshalve de Mercedes tapes, omdat al de drie ‘bekentenis’ gesprekken in de al dan niet rijdende Mercedes van undercover [verbalisant 1] zijn opgenomen. De door de politie gehanteerde WOD-methode is ontoelaatbaar in het licht van de verklaringsvrijheid die cliënt in het Nederlandse strafproces toekomt. Cliënt heeft in eerste aanleg tijdens de inhoudelijke behandeling ook op zitting verklaard dat undercover [verbalisant 1] hem ondervroeg over het vermeende ombrengen van [slachtoffer] en dat undercover [verbalisant 1] met zeer hoge snelheid reed (220 kilometer per uur). Ook in de zaak van [betrokkene 5] (Kaatsheuvel moord) zou de undercoveragent genaamd [verbalisant 6] met zeer hoge snelheid in dure auto's reed.147 Kennelijk willen de undercoveragenten daarmee het beeld schetsen dat zij een snelle crimineel zijn die lak heeft aan de verkeersregels.
Essentiële verschillen tussen deze zaak en Posbank- en Heidy Goedhart zaak
De vermeende ‘bekentenis gesprekken’ van [verdachte] verschillen op een aantal essentiële punten met die van de Posbankmoord en de zaak Heidy Goedhart waarin ook de mr. Big-methode is gehanteerd.
De verschillen met die zaken zijn namelijk dat [verdachte];
- 1)
in een al dan niet rijdende auto werd verhoord terwijl hij zich daar niet makkelijk aan kon onttrekken;
- 2)
onder invloed was van drank en drugs en;
- 3)
te kampen had met een ontsteking aan zijn been als gevolg van wondroos en daarbij een vermeende ‘bekentenis’ had afgelegd terwijl de verdachten in die andere zaken zich niet in een ruimte bevonden waar zij zich niet aan konden onttrekken en;
- 4)
Hij in een grote financiële afhankelijkheidspositie was gebracht ten opzichte van undercover [verbalisant 1] doordat zijn uitkering en de uitkering van zijn partner waren stopgezet en hij van undercover [verbalisant 1] geen wietklussen mocht doen;
- 5)
Hij in een afhankelijkheidspositie was gebracht ten opzichte van undercover [verbalisant 1] doordat [verdachte] schulden had openstaan bij undercover [verbalisant 1];
- 6)
Het feit dat [verdachte] geld wilde verdienen omdat hij daarmee naar zijn dochter in Azië kon gaan.
- 7)
Het tonen van dossierstukken welke niet zijn opgenomen in het dossier.
Al de bovenstaande omstandigheden speelden geen rol in de Posbankzaak en de zaak Heidy Goedhart waarin ook de mr. Big methode is toegepast.
Verzoek
De verdediging verzoekt u bovenstaande omstandigheden te betrekken bij de vraag of er sprake is van een schending van de verklaringsvrijheid en de gevolgen voor het toelaten van de verklaringen als bewijs.
Mr. Big arresten van de Hoge Raad toegepast op de zaak 13BEAUFORT
De centrale vraag in de recente mr. Big arresten is of de gehanteerde methode toelaatbaar is in het licht van de verklaringsvrijheid die verdachten in het Nederlandse strafproces toekomt.
De Hoge Raad benadrukt dat moet worden voorkomen dat een verdachte:
‘feitelijk komt te verkeren in een verhoorsituatie waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken, dat aldus verklaringen worden verkregen die in strijd met de in art. 29, eerste lid, Sv tot uitdrukking gebrachte en in art. 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd’
De arresten van de Hoge Raad geven op het eerste gezicht niet direct uitsluitsel over de toelaatbaarheid van de Mr. Big-methode als zodanig in het licht van de verklaringsvrijheid, maar de Hoge Raad formuleert wel een kader waarbinnen moet worden vastgesteld of in het voorliggende geval de verklaring al dan niet kan worden geacht in vrijheid te zijn afgelegd. De Hoge Raad stelt in dit verband de volgende aspecten centraal:
a) het verloop van het opsporingstraject;
Het 16 maanden durende WOD-traject is dus begonnen met sociaal contact tussen [verdachte] en [betrokkene 1] en undercover [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en vervolgens is dat overgegaan in het doen van (crimineel getinte) klussen waarbij undercover [verbalisant 1] [verdachte] heeft afgezonderd van [betrokkene 1]. Hierbij werd de illusie gewekt dat [verdachte] van doen had met een criminele organisatie waarbij het toepassen van geweld niet werd geschuwd.
b) de eventueel reeds door de verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot de feiten waarvan hij wordt verdacht;
De verdediging kan zich goed voorstellen dat u zich binnenskamers hardop heeft afgevraagd waarom [verdachte], na zijn aanhouding, niet met de politie heeft gesproken.
Over de reden hiervoor kan de verdediging Uw Hof daarover het volgende meedelen: dit deed hij niet omdat hij schuldig zou zijn aan het om het leven brengen van [slachtoffer], maar op het uitdrukkelijk advies van de verdediging. Omdat rechters tot op dat moment in Mr. Big zaken een bewijsconstructie hebben gehanteerd waarbij zij zochten naar enige bevestiging van de verklaring van een verdachte om hem daar dan vervolgens mede op te veroordelen.
[verdachte] is een kwetsbare verdachte
Cliënt is zeer kwetsbaar en niet opgewassen tegen het verbale geweld van de politie. Hij is dermate kwetsbaar door zijn decennialange harddrugsverslaving dat hij in ruil voor wat geld zelfs een moord kan bekennen die hij helemaal niet heeft gepleegd. Er is een zodanige inbreuk gemaakt op de verklaringsvrijheid van cliënt dat in strijd is gehandeld met art. 29 Sv en art. 6 EVRM. Juist vanwege de kwetsbaarheid van [verdachte] hadden zijn rechten extra dienen te worden gewaarborgd en niet met voeten mogen worden getreden.
Het OM verweet cliënt dat hij pas tijdens de inhoudelijke behandeling met een verklaring kwam. Dat klopt niet, cliënt heeft al op de eerste pro-forma zitting d,d, 26 juni 2019 een verklaring afgelegd, maar ook op de daarna volgende zittingen en bij de r-c heeft cliënt uitgebreide verklaringen afgelegd. Of hij die verklaringen voorleest of dat hij ze ter plekke uit het blote hoofd oplepelt maakt geen enkel verschil. [verdachte] heeft van het begin af aan tegen de rechtbank en Uw Hof gezegd dat hij de heer [slachtoffer] niet om het leven heeft gebracht en dat hij undercover [verbalisant 1] een broodje aap verhaal heeft verteld. Hij wilde niet met de politie praten omdat zij hem, voor zijn arrestatie, anderhalf jaar lang ongelofelijk in de zeik hebben genomen. Ze zijn het leven van [verdachte] binnengedrongen en hebben het laatste beetje levensvreugde dat hij nog had kapotgemaakt. Vervolgens is zijn vriendin ook nog eens gegijzeld om haar onder druk te zetten en werd zij door de r-c door de mangel gehaald waardoor [verdachte] ook zijn vertrouwen in de r-c verloor. Toen de recherche [verdachte] verhoorde op het politiebureau had men het over de gezondheid van zijn vader en probeerde men hem psychisch te ontregelen.1151 [verdachte] had er door dit alles geen enkele fiducie meer in dat het OM en de politie hem met open vizier zouden benaderen.
[verdachte] heeft van het begin af aan tegen Uw Hof gezegd hoe het zit, zonder scrupules, zonder terughoudendheid. Hij heeft verteld dat hij niets te maken heeft met de verdwijning van [slachtoffer].
[Verdachte] is een door de drugs gebroken Brabander die er enkel alles voor over had om weer bij zijn dochter te kunnen zijn die hij zo dierbaar mist. [verdachte] is getekend door het leven. Als kind is hij seksueel misbruikt, internaat in internaat uit. Om de pijn van het misbruik te kunnen vergeten en zijn gevoelens te onderdrukken heeft hij gegrepen naar de crackpijp. En de crackpijp liet hem nooit meer los. Misschien is het voor u moeilijk om u in hem te verplaatsen. In een man die al decennialang bezig is met maar 1 gedachte, hoe kom ik aan mijn volgende fix? Mijn volgende shot. Een man die maar van 60 euro in de week moest rondkomen. Die woonde op een gammele woonboot met een kapotte kachel. Voor u is dat misschien een ver van uw bed show, maar dat was [verdachte] zijn leven. [verdachte] zei het vorige week ook heel treffend: ‘Voor 300 euro ga ik zelfs een half uur op mijn hoofd staan.’
Een normaal mens verzint niet zomaar een moord, maar [verdachte] is geen normaal mens. Hij is een verschoppeling, misschien zelfs een loser die altijd door alles en iedereen wordt misbruikt. Door zijn familie, door mensen waarvan hij dacht dat het zijn vrienden waren, door undercover [verbalisant 1].
De zwakkeren in onze maatschappij moeten worden beschermd, niet worden uitgebuit, uitgekotst en opgesloten in het cachot.
Wat de verdediging betreft is het heel duidelijk. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben hun oogkleppen opgedaan en nooit meer afgedaan. Daarbij was hun blik enkel gericht op [verdachte] en [betrokkene 4] en men is ondanks alle stopsignalen met het justitiële paard van Troje door blijven galopperen. Gesteld dat er sprake is van een moord op [slachtoffer], dan zijn [verdachte] en [betrokkene 4] zeker niet de daders.
c) de mate van (psychische) druk op de verdachte tijdens het traject;
- —
[verdachte] voelde psychische druk omdat hij indruk moest maken op undercover [verbalisant 1] en zijn criminele organisatie om in aanmerking te komen voor de baan in Portugal. Hij moest voor zijn gevoel op undercover [verbalisant 1] en zijn kompanen overkomen als een bikkelharde crimineel zodat hij bij [verbalisant 1] ‘in de punten zou stijgen’ en zo in aanmerking zou komen voor de baan op een boot in Portugal waarmee hij vals geld zou vervoeren en zo ‘bakken met geld’ zou gaan verdienen;
- —
[verdachte] voelde emotionele druk omdat undercover [verbalisant 1] schermde met toezeggingen over investeringen in restaurants in Cambodja waar [verdachte] op papier dan de eigenaar van zou worden. Het emotionele aspect zit hem daarin dat [verdachte] graag in Cambodja wilde wonen om zo zijn dochter [dochter] op regelmatige basis te kunnen zien omdat zij in Thailand woont en [verdachte] Thailand niet in mocht.
- —
[verdachte] voelde financiële/psychische druk omdat hij schulden had bij undercover [verbalisant 1] van in totaal € 850,-- [verdachte] stond dus bij hem in het krijt.
- —
[verdachte] voelde psychische druk omdat hij in een ondergeschikte arbeidsverhouding was tot undercover [verbalisant 1]. Undercover [verbalisant 1] bezorgde hem immers klussen, geld en sterke drank en [verdachte] zag hem als zijn baas;
- —
[verdachte] voelde financiële afhankelijkheid ten opzichte van undercover [verbalisant 1] omdat hij het geld van undercover [verbalisant 1] nodig had dat hij kreeg voor de klussen voor het betalen van de huur van de woonboot, boodschappen en drugs. De uitkering van [betrokkene 1] was ook ingetrokken dus de financiële situatie was zeer penibel;
- —
[verdachte] voelde druk omdat hij undercover [verbalisant 1] zag als de kip met de gouden eieren, [verbalisant 1] spiegelde hem immers gouden bergen voor en fêteerde [verdachte] en [betrokkene 1] met bijvoorbeeld een luxe etentje in het [hotel 1] hotel voor € 700. [verdachte] werd door undercover [verbalisant 1] betaald voor het verrichte werk en undercover [verbalisant 1] beloofde hem meer en lucratiever werk als hij volledig werd geaccepteerd in de organisatie.152
- —
[verdachte] werd onder druk gezet doordat undercover [verbalisant 1] hem confronteerde met CIE-informatie uit politiedossier.
- —
Ook voelde [verdachte] psychische druk omdat de gefingeerde criminele organisatie van undercover [verbalisant 1] niet terugdeinsde voor bedreiging en geweld. Hiervoor zij verwezen naar bijvoorbeeld de incassoklus bij het [hotel 3] Hotel te [i-plaats].
- —
Daarnaast gebruikte [verdachte] op de dagen dat hij werd verhoord dagelijks harddrugs en drank waardoor hij dus onder invloed was van verdovende middelen tijdens de verhoren van undercover [verbalisant 1]; Uit de telefoongesprekken en sms'jes van [verdachte] welke recent aan het dossier zijn gevoegd blijkt dat [verdachte] dagelijks harddrugs gebruikte. In een normale verhoorsituatie zal de politie iemand enkel iemand verhoren indien deze persoon nuchter is.
Cliënt verklaarde tijdens de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg: ‘Als [verbalisant 1] mij ophaalde ging ik snel stiekem een crackpijp roken en een drankje drinken, dat kwam daardoor… .ja ik had voor dat gesprek met [verbalisant 1], die eerste shredder story, crack gerookt, een pijpie teveel.’ Ook verklaart cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 dat hij op 9 mei 2018 speed heeft aangeboden aan [verbalisant 1]: ‘Ik zit zo in elkaar, ik drink nooit een biertje alleen’.
- —
Last but not least voelde [verdachte] fysieke druk tijdens de 3 verhoorgesprekken waarbij hij zich niet kon onttrekken aan de verhoorsituatie waarin undercover [verbalisant 1] hem positioneerde. Undercover [verbalisant 1] plaatste [verdachte] namelijk in een gesloten ruimte, te weten zijn al dan niet op hoge snelheid rijdende Mercedes jeep, waarin hij tijdens het rijden [verdachte] ging verhoren. [verbalisant 1] was de bestuurder van de auto en [verdachte] kon moeilijk uit een rijdende auto springen tijdens de verhoren van [verbalisant 1]. Cliënt werd daardoor in zijn fysieke vrijheid beperkt. 153 Als [verbalisant 1] [verdachte] verhoorde tijdens het stilstaan met de auto dan zorgde [verbalisant 1] ervoor dat ze op een afgelegen plek stonden. [verdachte] had te kampen met wondroos aan zijn been en kon amper lopen dus hij kon moeilijk uit de auto stappen en weggaan van de verhoorsituatie.154 — Daarnaast had [verdachte] angst voor undercover [verbalisant 1], zo verklaarde [verdachte] vorige week op zitting dat undercover [verbalisant 1] undercover [verbalisant 3] in zijn bijzijn de huid vol schold en hem terecht wees. [verdachte] was hierdoor geïntimideerd.
De verdediging stelt zich dus op het standpunt dat undercover [verbalisant 1], door [verdachte] te verhoren in een rijdende dan wel een stilstaande auto op een afgelegen plek, feitelijk in een verhoorsituatie heeft geplaatst waarbij hij hem ook nog eens zelfverklaarde ‘verdiepingsvragen’ stelde en hem confronteerde met officiële politiestukken. [verdachte] kon zich hier niet aan onttrekken.
Het Openbaar Ministerie kan zich gezien al het bovenstaande niet met droge ogen beweren dat er geen sprake is van een verhoorsituatie. Sterker nog, in feite was [verdachte] in principe nog slechter af dan in een reguliere verhoorsituatie.
Hij was op dat moment fysiek hulpbehoevend, wondroos is namelijk enorm pijnlijk. In een normale verhoorsituatie kun je een beroep doen op medische zorg, kun je vragen om een time out, zeker wanneer je pijn ervaart. Bovendien word je op de cautie gewezen en kun je een beroep doen op een advocaat. In geen enkele standaard verhoorprocedure zou iemand terwijl hij onder invloed van harddrugs is en te kampen heeft met een heftige ontsteking zoals wondroos worden verhoord. -[verdachte]-was-dus-zwaar-hulpbehoevend’.
Conclusie
Nu er sprake is van een schending van de verklaringsvrijheid ex. art 6 EVRM en artikel 29 Sv verzoekt de verdediging u over te gaan tot bewijsuitsluiting van de resultaten welke zijn verkregen door middel van het undercovertraject.
Geconcludeerd kan worden dat alle waarborgen die een verdachte toekomen in deze zaak opzij gezet zijn. De verdediging verzoekt Uw Hof derhalve de resultaten van het WOD-traject (Mercedes tapes/woonboottapes) uit te sluiten van het bewijs.
Gezien hetgeen zojuist is besproken is er in feite sprake een verhoorsituatie in de (rijdende) Mercedes van undercover [verbalisant 1] gecreëerd terwijl de formele waarborgen van een echt verhoor er niet zijn. De verklaringen die hierdoor zijn verkregen zijn niet in vrijheid afgelegd.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een ongeoorloofde (psychische) druk op cliënt is uitgeoefend om bij de politie een bekentenis af te leggen.
Hiermee is in strijd gehandeld met het pressieverbod van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 6 EVRM gewaarborgde verklaringsvrijheid, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. De verdediging verzoekt u bij de beoordeling van een mogelijke inbreuk op de verklaringsvrijheid tevens het aspect van de al dan niet bijzondere kwetsbaarheid van [verdachte] te betrekken.156 Nu de ongeoorloofde druk heeft geleid tot verklaringen van verdachte, is cliënt getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen en is slechts één sanctie passend, te weten bewijsuitsluiting van de verklaringen welke cliënt tegenover undercover [verbalisant 1] heeft afgelegd op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019. De gesprekken die op die dagen volgden op de woonboot tussen cliënt en [betrokkene 1] zijn een rechtstreeks gevolg van dit vormverzuim en dienen derhalve ook te worden uitgesloten van het bewijs omdat deze kunnen worden aangemerkt als zogeheten ‘fruits from the poisonous tree.’ Immers, als het pressieverbod niet was overtreden door undercover [verbalisant 1] dan had cliënt vervolgens ook niet achteraf de betwiste gesprekken gevoerd met zijn partner [betrokkene 1] op de woonboot.
Mocht uw Hof van mening zijn dat er geen sprake is van een verhoorsituatie ex. art. 29 Sv dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaringsvrijheid nog immer is geschonden en dat er daardoor inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces ex. art. 6 EVRM. Gezien de bovenstaande punten heeft undercover [verbalisant 1] ongeoorloofde druk toegepast en artikel 6 EVRM is ook van toepassing op alle gesprekken niet zijnde een verhoor naar de Nederlandse definitie.
d) de mate en de wijze van de binnen dat traject toegepaste misleiding;
De misleiding die is toegepast op cliënt was groot. De politie heeft immers een gefingeerde criminele organisatie opgezet waaraan cliënt deelnam vanaf 21 september 2018.157 Cliënt verkeerde in de veronderstelling dat hij te maken had met een machtige en gewelddadige criminele organisatie welke de beschikking had over corrupte contacten bij de politie en welke zich bezighield met incasso's, vals geld transacties en handel in bitcoins en witwassen.
De verdediging verwijst hiervoor naar de expliciete opdracht van de begeleiders in het WOD dossier:
- —
Wek de illusie dat A-4156 tevens tot de (criminele) organisatie van jou behoort.158
e) de bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) de door de verdachte afgelegde verklaring.
De opsporingsambtenaren hebben zich bemoeid met de inhoud van wezenlijke onderdelen van de door cliënt afgelegde verklaring. Zo kwam [verdachte] op 21 september 2018 pas met het TBS-verhaal op de proppen, nadat undercover [verbalisant 3] hem eerst had medegedeeld dat hij bereid was om voor undercover [verbalisant 1] te doden.
Bemoeienis undercover [verbalisant 3] met TBS-verhaal [verdachte]
[verbalisant 3] (A-4156) kreeg de opdracht van zijn begeleiders om informatie in te winnen bij [verdachte] over het levensdelict waarvan [verdachte] verdacht werd.
[verbalisant 3] vertelde aan [verdachte] een verhaal over zijn vlucht voor criminelen en vervolgens het onderduiken. [verbalisant 1] en [verdachte] hadden [verbalisant 3] kort daarvoor ook geholpen met het vluchten en onderduiken. Het gesprek dat [verdachte] en [verbalisant 3] in de auto hebben gevoerd over het vermeende TBS krijgen’ kwam tot stand nadat [verbalisant 3] vertelde tegen [verdachte] over zijn eigen vluchten en onderduiken.
‘Proces-verbaal van [verbalisant 3] (A-4156): Naar aanleiding van mijn verhaal dat ik eerder tegen A-4083 vertelde, hoorde ik dat [verdachte] tegen mij het volgende vertelde: ‘Ik heb ook weleens moeten vluchten. Ik ben toen 5 jaar naar Kreta gegaan en daarna naar Thailand. In Thailand heb ik toen nog 2 jaar vastgezeten voor een paar gram wiet.’
[verdachte] wilde zich toen ook laten gelden met een stoer verhaal over een vlucht. Dat [verdachte] en [verbalisant 3] (A-4156) zo lang alleen in die auto zaten en dat [verdachte] zomaar uit het niets op de proppen kwam met een vluchtverhaal is natuurlijk onzin.
Hoe het gesprek zich heeft ontsponnen kan niet worden nagegaan. Hoewel de politie [verbalisant 3] expliciet van de politie de opdracht kreeg om bij [verdachte] informatie in te winnen over het feit waarvan hij verdacht werd heeft de politie er niet voor gekozen om het gesprek in de auto van undercover [verbalisant 1] op te nemen. [verbalisant 3] kan zich hier amper wat van herinneren als hij hierover wordt ondervraagd bij de r-c en hij heeft in het p-v enkel opgeschreven wat [verdachte] vertelde. Zijn eigen aandeel heeft hij vrijwel geheel weggelaten in het p-v over dat gesprek. Ook heeft hij het p-v over dat gesprek pas de volgende dag opgemaakt. Daarbij komt ook nog dat undercover [verbalisant 3] In eerste instantie het voorval is gaan bespreken met zijn begeleiders en zijn collega undercover [verbalisant 1] (A-4083) waardoor zijn herinneringen aan het gesprek gecontamineerd kunnen zijn. Voorts is het vreemd dat undercover [verbalisant 3] in het initiële WOD p-v heeft verklaard dat [verdachte], naar aanleiding van het verhaal dat undercover [verbalisant 3] eerder aan undercover [verbalisant 1] vertelde, ook met een verhaal op de proppen kwam dat hij ook weleens had moeten vluchten.
Wat belangrijk is om op te merken is dat undercover [verbalisant 3] (A-4156) zelf in zijn proces-verbaal van 22 september 2018 verbaliseert dat [verdachte] hem vertelde dat hij ook een keer moest vluchten. Het gebruik van het woord ‘ook’ impliceert dat [verbalisant 3] als eerste begon met het vertellen aan [verdachte] over een vluchtverhaal.
[verbalisant 3] heeft [verdachte] daardoor gemanipuleerd om ook te vertellen over een vluchtverhaal. [verdachte] had immers het idee dat [verbalisant 3] zijn concurrent was en wilde door [verbalisant 3] het verhaal over een vlucht te vertellen bereiken dat [verbalisant 3] dit verhaal zou doorvertellen aan [verbalisant 1] waardoor [verdachte] ‘in de punten zou stijgen’. [verdachte] voelde zich op dat moment nog geen volwaardig lid van de criminele organisatie van undercover [verbalisant 1] en hij had het idee dat hij zich nog moest bewijzen.
Een ander duidelijk voorbeeld waarbij [verdachte] zich wilde profileren tegenover undercover [verbalisant 3] was toen [verdachte] de leiding nam tijdens het afpersen van een undercoveragent bij het [hotel 3] hotel te Utrecht.
Undercover [verbalisant 3] (A-4156) bij de r-c: ‘We spraken de man aan en vertelden dat we in opdracht van [verbalisant 1] kwamen en vroegen om alles van waarde af te doen. Dat deed de collega vervolgens ook. [verdachte] probeerde de regie over te nemen. Hoe? [verdachte] nam mijn collega mee terug naar binnen, het hotel in, en dat was van tevoren niet zo afgesproken. Dat had [verbalisant 1] niet verzocht. Dat was dus eigen initiatief van [verdachte]. [verdachte] liep terug, samen met de collega, naar [verbalisant 1] die nog in het hotel was.’
Enige reconstructie van dat gesprek is mogelijk door een gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot op 27 september 2018:
[verdachte]: Ja, maar ik zat laatst met die jongen in die auto…en die zegt van ja euhm…ja godverdomme die kut kerel…onderduiken en…ik zeg ja ik ken het gevoel…Ow, je eh eh…ja ik ben ook wel eens op een plek…nfv… ver., nfv (noot verbalisant: ik vermoed het woord verborgen te horen) …oh…enne., toen vroeg ie hoezo dat dan…ik zeg ja een beetje uit de hand gelopen euh wat hoe doet er niet toe, moes wel effe uit het beeld…dus ja er was iets voorgevallen enne dat ging niet door de beugel, dus [verbalisant 1] vroeg ook net effe aan mij, hij zegt [verdachte] eeuh niet om het een of ander, maar effe euh weet dat je eerlijk bent en …mij bedriegen…nfv…ooh dat verhaal, nee joh .
nfv164
[betrokkene 1]: Ja [verdachte]: Dat hebben we zo lang en zo lang [betrokkene 1]: Oke ([betrokkene 1] lacht) [verdachte]:
Enne…zo lang denk je dat daar nog iets…Nee, we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder.ooh, nou eeuh…
[betrokkene 1]: ooh oke (lacht) '
[verdachte]: Stijg je wel wat in punten zegt ie eeuh…
[betrokkene 1]: Stijg je wel (lacht hierbij)
Uit dit gespreksfragment blijkt dus dat [verbalisant 3] [verdachte] vertelde over dat [verbalisant 3] moest onderduiken. [verdachte] heeft tijdens de inhoudelijke behandeling op 9 december 2020 verteld dat undercover [verbalisant 3] in dat desbetreffende gesprek in de auto eerst tegen [verdachte] zei dat hij voor [verbalisant 1] zou doden. [verbalisant 3] vertelde [verdachte] dus dat hij bereid was om de tegenstanders van undercover [verbalisant 1] uit de weg te ruimen.
Pas daarna vertelt [verdachte] ook een verhaal aan [verbalisant 3] dat hij iets heeft gedaan waarvoor hij TBS kan krijgen. Het is natuurlijk volstrekte onzin dat [verdachte] ‘uit zichzelf’ tegen [verbalisant 3], een man die hij toen pas voor het eerst in zijn leven zag, vertelt over iets waar hij TBS voor kon krijgen. Aan die uitlating ging natuurlijk iets vooraf. Ook de overige undercovers riepen vermomd bij de rechter-commissaris allen in koor dat [verdachte] alles ‘uit zichzelf’ heeft verteld. Het leek wel een soort vooraf gecoördineerd mantra.
Voorts blijkt uit dat woonbootgesprek dat wanneer [verdachte] [verbalisant 1] het verhaal vertelt over de shredder dat [verbalisant 1] tegen [verdachte] heeft gezegd dat hij ‘wel wat in de punten stijgt’.
[verdachte] en [verbalisant 3] alleen in de auto, geen toeval
Het is natuurlijk geen toeval dat undercover [verbalisant 1] op die dag [verdachte] alleen liet zitten in de auto met [verbalisant 3]. Dat was een vooropgezet plan. [verbalisant 3] was nieuw voor [verdachte] en de undercoveragenten wisten kennelijk dat [verdachte] zich zou willen profileren op het moment dat [verbalisant 3] zou beginnen met hem te vertellen over zijn vluchtverhaal.
Bemoeienis undercover [verbalisant 1] met inhoud verklaringen [verdachte]
Wat ook opvalt aan de gesprekken in de auto tussen undercover [verbalisant 1] en [verdachte] is dat 90% van de tijd undercover [verbalisant 1] aan het woord is en [verdachte] allerlei dingen in de mond legt.
Als u de verklaringen van [verdachte] tegenover undercover [verbalisant 1] nauwkeurig bestudeerd kan het u niet zijn ontgaan dat undercover [verbalisant 1] grote delen van de zogenaamde ‘bekennende verklaring’ volledig voorgekauwd heeft voor [verdachte]. [verdachte] hoefde het alleen nog maar door te slikken. In de voetballerij zou men zeggen dat undercover [verbalisant 1] constant voorzetten geeft voor een leeg doel waarbij [verdachte] enkel de bal enkel nog met zijn hoofd in het doel dient te knikken. Want dat is wat [verdachte] doet. [verbalisant 1] geeft een voorzet en [verdachte] knikt in.
Enkele voorbeelden:
[verbalisant 1]: Oh! Heb je em met een mes aan mootjes gesneden?
[verdachte]: Ja, maar eerst eeh…
‘[verbalisant 1]: Ja. Oké. En waarom. Er werd natuurlijk door anderen door ehh de eigenaar van de 20 kilo verwacht dat je hem af zou maken.
[verdachte]: Ja 166
[verbalisant 1]: Vandaar dat je hem opgegraven hebt. Als het onder de grond ligt, laat je het liggen. Een bobcat? Heb je die gehuurd?
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Alles ver weg? Heb je een foto van die gozer gemaakt he? Heb je die verstuurd met een ehh?
[verdachte]: Nee, die heb ik toen afgegeven.
[verbalisant 1]1 Die heb je afgegeven? Je hebt een ding gemaakt met een camera?
[verdachte]: Die had je toen niet. Met een polaroid.
[verbalisant 1]: Met een polaroid? Zo'n zelfontwikkelaar.
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: En die heb je afgegeven aan die eigenaren van die 20?
[verdachte]: Ja
[verbalisant 1]: Ja, dat weet ik. Het valt allemaal niet mee natuurlijk. Kut gesprek. Het kan niet altijd over leuke dingen gaan. Ik zit even te denken, ik ga wat stappen vooruit. Die shredder, waar heb je die neergezet?
[verdachte]: Die is terug.
[verbalisant 1]: Ja maar voor het vershredderen. Waar heb je dat gedaan. Waar heb je hem uitgesmeerd?
[verdachte]: Op een boerenland
Een ander voorbeeld:
[verbalisant 1]: ‘Ik vroeg aan [verdachte] of hij die hakselaar toen bij iemand in de tuin had gezet of ergens anders in een weiland ofzo. [verdachte] zei hierop: ‘zoals hier’. Wij reden op dit moment in een landelijke omgeving tussen de weilanden.’
Dit is een duidelijk voorbeeld van hoe undercover [verbalisant 1] de inhoud van de verklaringen van [verdachte] beïnvloed. Undercover [verbalisant 1] laat [verdachte] zeggen dat hij foto's van [slachtoffer] zou hebben gemaakt en dat hij de shredder na gebruik in een weiland heeft gezet. En [verdachte] maakt daar handig gebruik van en beaamt hetgeen undercover [verbalisant 1] hem voorlegt.
Zo komt het verhaal over de polaroid foto's van het lichaam direct uit de koker van undercover [verbalisant 1]. Ook de locatie van de shredder, te weten een weiland, komt direct uit de koker van undercover [verbalisant 1] Doordat hij vraagt aan [verdachte] of de shredder in een tuin of in een weiland stond. Waarna [verdachte] kiest voor een weiland.
Daarbij komt ook nog eens dat de politie cliënt dus dossiergegevens heeft getoond waardoor er ook bemoeienis en contaminatie heeft plaatsgevonden met de inhoud van de door cliënt gedane verklaringen.
We kunnen ook overduidelijk lezen hoe undercover [verbalisant 1] zich bemoeit met de inhoud van de verklaring van [verdachte]. Zo suggereert undercover [verbalisant 1] dat [verdachte] na het ombrengen van [slachtoffer] foto's van hem zou hebben gemaakt. Hier springt [verdachte] op in door dat te bevestigen terwijl het natuurlijk hoogst ongebruikelijk is om foto's van iemand te maken kort nadat je die persoon hebt omgebracht.
3C) Mr. Big en undercover [verbalisant 1]; een psychologisch spel
()
Undercover [verbalisant 1] moest zich tegenover [verdachte] presenteren als de kip met de gouden eieren die [verdachte] absoluut niet kwijt zou willen raken.
Hij presenteerde zich als een crimineel die zich bezighield met de handen in vals geld, bitcoins en witwassen. Voor een schilderij van de vriendin van cliënt werd moeiteloos €2.500,- cash neergeteld door undercover [verbalisant 1]. Een bedrag van € 2.500,- is voor iemand zonder geld een fortuin. Iemand die je zo gemakkelijk zoveel geld doet toekomen ga je willen pleasen. Dat zien we ook in de whatsappgesprekken terug tussen undercover [verbalisant 1] en cliënt. [verdachte] haalt speciale Swinckels biertjes als [verbalisant 1] langs komt. [verdachte] ging koken voor de moeder van undercover [verbalisant 1]. Hij zag [verbalisant 1] als het pad naar een restaurant in Cambodja. Als het pad naar hereniging met zijn dochter in Thailand.
Door de mr. Big methode scheppen het OM en de politie een situatie waarin je een moord kunt bekennen zonder gevolgen. Waarin bekennen zelfs kan leiden tot een mooier leven. Er werd een situatie gecreëerd waarin ontkennen juist het gedroomde leven van cliënt in de war zou schoppen. De undercoveragenten zoeken de grenzen op. Aud en [betrokkene 1] konden de huur niet meer betalen, omdat de uitkering van [betrokkene 1] werd stopgezet. Precies in die periode doemden opeens undercover [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op. [verdachte] werd afhankelijk gemaakt. Hem werd 2 ton beloofd en een mooi leven. De methode lijdt tot wanpraktijken binnen het strafrechtelijk systeem en werkt valse bekentenissen in de hand. Als overheid moet je terughoudend zijn mét het toepassen van list en bedrog.
3D) Undercover [verbalisant 1] en de platte pet
Undercover [verbalisant 1] deed voorkomen alsof hij kon beschikken over corrupte agenten die informatie zouden kunnen laten verdwijnen.
[verdachte] kon dus volledig risicoloos verklaren over zijn vermeende betrokkenheid bij een moord. Dit is de laatste stap in de Mr. Big operatie en deze is er om een verdachte ertoe te bewegen een bekentenis af te leggen. De argumenten daarvoor zijn dat mr. Big (undercover [verbalisant 1]) absolute loyaliteit en transparantie eist van zijn medewerkers. Zo wordt binnen de Mr. Big-methode vaker aan de verdachte duidelijk gemaakt dat men uit corrupte politiekringen informatie heeft gekregen over diens misstap.173Daarom moet hij precies vertellen wat er is gebeurd zodat de organisatie beschermende en preventieve maatregelen kan nemen zoals manipulatie van de politie. Zo toont undercover [verbalisant 1] aan [verdachte] politie informatie welke volgens hem daarna vernietigd gaat worden.
Enkele voorbeelden waaruit blijkt dat undercover [verbalisant 1] de indruk gaf aan [verdachte] dat hij informatie uit politiesystemen kon laten verdwijnen:
Undercover [verbalisant 1] op p. 71 van het WOD dossier: Op de terugweg vertelde ik dat A-4130 financieel goed was onderlegd, hij verstand had van diamanten en bitcoins en dat ik voor A-4130 wat zou checken bij een contact van mij die bij de politie werkt. Ik vertelde [verdachte] dat als hij een echt probleem zou hebben ik het mogelijk voor hem kon laten checken.
Undercover [verbalisant 1] op p. 190: ‘Nou de plannen die ik had voor vanmiddag gaan niet door maar dat komt misschien een andere keer nog wel. Maar ik heb vanochtend effe wat opgehaald bij iemand. Dat was die waar ik het over had he via mijn contact bij de kit.’
(Opmerking raadsman: De kit is een pseudoniem voor de politie).
Undercover [verbalisant 1] op p. 191:‘Want een ding dat verhaal en dat …hm…kijk dat verhaal…, dit is hem. Kijk ik heb er een foto van gemaakt en hierna gaat hij gewoon vernietigd worden.’
(Opmerking raadsman: De CIE-info wordt vernietigd)
Undercover [verbalisant 1] op p. 192: ‘Kijk als wij alles weg kunnen poetsen. Alles weg kunnen poetsen. Als wij kunnen…hee prima kijk dat gaat nooit meer gevonden worden of het ligt er wel ergens wij zorgen dat het nooit meer gevonden wordt.
Ergo als [verdachte] zou ontkennen: info blijft staan, je wordt geframed door de politie voor iets dat je niet hebt gedaan en je kan fluiten naar Portugal waar de gouden bergen lonken. Als [verdachte] bekent dan laat [verbalisant 1] zijn contact bij de politie de informatie uit het systeem halen.
Als [verdachte] wordt voorgespiegeld dat undercover [verbalisant 3] bereid was om te moorden voor undercover [verbalisant 1] en dat undercover [verbalisant 1] corrupte contacten heeft bij de politie die informatie uit systemen kunnen laten verdwijnen en dat je er dan dus zelf vanaf bent dan neem je die drempel volledig weg om te spreken over vermeende betrokkenheid bij een moord. In zoverre heeft dat voor [verdachte] natuurlijk een rol gespeeld naast het feit dat hem door undercover [verbalisant 1] een baan in Portugal was voorgespiegeld en dat hij op dat moment in financiële moeilijkheden zat. Dus vertellen over een moord heeft geen consequenties maar louter voordelen waardoor je, in [verdachte] zijn situatie, bijna gek zou zijn om niet te bekennen omdat je jezelf dan in de vingers snijdt.
Het idee dat er alleen maar druk kan worden uitgeoefend op mensen als er een politieagent is die tegenover jou zit en met zijn vuist op tafel slaat is psychologisch lariekoek. Als je onder zodanige druk wordt geplaatst, met allemaal politieagenten om je heen die zich zo diep in jouw persoonlijk leven hebben geïnfiltreerd en je dan geen enkel recht meer hebt, want je krijgt de cautie niet, je wordt niet op je zwijgrecht gewezen en je hebt geen advocaat die je bijstaat en je adviseert over welke handelingen je moet verrichten. Dat zijn allemaal omstandigheden die een wezenlijke rol spelen binnen de mr. Big methode.
f) de duur en intensiteit van dat traject;
Het traject heeft 16 maanden geduurd en was erg intensief met talloze fysieke en telefonische contacten tussen [verdachte], [betrokkene 1] en de undercoveragenten. Hierbij is [verdachte] dus betrokken bij vermeende (criminele)klussen zoals incasso's, vals geld handel en het behulpzaam zijn bij het witwassen van geld via bitcoinhandel. Zoals reeds is betoogd is er door de inzet van deze verregaande WOD-methode door het OM niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit. De mr. Big methode is ingezet in een vermissingszaak. Voorts is ook niet voldaan aan subsidiariteit. [verdachte] had ook door de politie kunnen worden uitgenodigd voor een verhoor als verdachte en getuige en dan had voorafgaand aan het verhoor en na het verhoor bijvoorbeeld zijn telefoon kunnen worden afgetapt.
g) de strekking en frequentie van de contacten met de verdachte zelf;
Het WOD-traject heeft zich vooral gefocust op cliënt. Undercover [verbalisant 1] had regelmatig en intensief contact met cliënt. Het contact begon sociaal en later is cliënt (criminele) klussen gaan uitvoeren en kwam hij in een ondergeschikte houden ten opzichte van undercover [verbalisant 1] terecht. [verdachte] trad toe tot zijn criminele organisatie en moest klusjes voor hem doen. Hierbij moest hij wedijveren en concurreren met undercover [verbalisant 3] (A-4156). Het einddoel dat [verdachte] in ogen had was de functie op de boot in Portugal waarmee hij vals geld kon vervoeren om zo rijk te worden en te kunnen verhuizen naar Cambodja om daar samen met zijn dochter te kunnen zijn.
h) de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties als de verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken.
Er zijn diverse financiële toezeggingen gedaan aan cliënt welke zien op grote geldbedragen voor een restaurant in Cambodja en later is hem toegezegd dat hij ‘bakken met geld’ kon gaan verdienen in Portugal door vanaf Lissabon met een boot vals geld te gaan vervoeren. Ten tijde van de vermeende ‘bekentenis gesprekken’ werd [verdachte] de baan op de boot met vals geld voorgehouden en undercover [verbalisant 1] hield hem de positieve en negatieve consequenties voor indien hij opheldering gaf over het vermeende om het leven brengen van [slachtoffer]. De mate van opheldering geven koppelde undercover [verbalisant 1] aan de vraag of [verdachte] wel of niet mee mocht gaan naar Portugal. [verbalisant 1] gaf aan dat hij en [verdachte] samen ‘goed in de business konden gaan’174 maar hij wilde geen ‘roedel wouten’ achter zich aan hebben als zij de grens over zouden gaan.
Financiële toezegging: Bakken geld verdienen op de vals geld boot
Er is [verdachte] door undercover [verbalisant 1] dus toegezegd dat hij een functie op een boot zou krijgen waarbij hij vals geld kon gaan vervoeren om zo veel geld te verdienen.
Dit wordt ondersteunt door de verklaring van begeleider B2785 die bij de r-c heeft verklaard over wat er aan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1]:
U houdt voor dat [verbalisant 1] aan [verdachte] vroeg om het paspoort voor een trip naar Portugal. [verdachte] en [verbalisant 1] zouden samen naar Portugal gaan, maar dat is niet doorgegaan. U vraagt mij of de trip een illusie was of dat het echt door zou gaan. Illusie, we denken meestal een paar stappen vooruit. Dit haakje is door [verdachte] zelf gegeven, omdat hij affiniteit met boten had. Dat is waar gemeenschappelijke interesses elkaar vinden. Wat voor trip het zou zijn? [verdachte] zou mogelijk een functie als kok op een boot kunnen krijgen. U houdt mij voor dat de illusie bij [verdachte] gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot. Dat kan, daar durf ik niet volmondig ja of nee op te zeggen.’
Dat die baan op die boot in Portugal [verdachte] concreet is aangeboden blijkt ook uit het feit dat undercover [verbalisant 1] [verdachte] vroeg om hem een foto van zijn paspoort te sturen.
Conclusie t.a.v. de verklaringsvrijheid
De verklaringsvrijheid van cliënt in het gehele WOD-traject aangetast doordat hij is misleid. Door misleiding worden verdachten in een WOD-traject aangezet tot verklaringen die zij, als de voor een verhoor geldende rechtswaarborgen in acht zouden zijn genomen, hoe dan ook niet zouden hebben afgelegd.
[verdachte] is een kwetsbare verdachte, iemand met financiële problemen en een harddrugsverslaving en iemand die opkijkt tegen mensen van een zeker statuur. In het WOD-traject is hierop ingespeeld. Hem is het grote geld in het vooruitzicht gesteld en hij zou uiteindelijk binnen de criminele organisatie in Portugal een functie als vals geld koerier op de boot kunnen overnemen waarmee hij veel geld zou verdienen. Hierdoor kan een behoefte gevoeld zijn om zich stoer voor te doen en zich groter te maken dan hij in werkelijkheid is. Hierdoor is ook de verklaringsvrijheid aangetast, immers rechtswaarborgen zijn hem onthouden, terwijl deze bij een regulier verhoor wel gelden.
Bij de beoordeling of sprake is van verklaringsvrijheid is evident dat het om een afwegingskader gaat waarin uiteindelijk alle factoren tezamen moeten worden bezien.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat alle factoren in deze zaak tezamen maken dat de verklaringsvrijheid van cliënt is geschonden, dat hij in een verhoorsituatie is geplaatst en dat er daarmee sprake is van een schending ex. art. 6 EVRM.
Het toetsingskader van de Hoge Raad staat primair in de sleutel van de verklaringsvrijheid van de verdachte. De Hoge Raad stelt dat voorkomen moet worden dat de verdachte terechtkomt in een verhoorsituatie waarbij ‘de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken’ en op die manier ‘verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid zijn afgelegd.’
Indien die verklaringsvrijheid zou zijn aangetast, past volgens de Hoge Raad slechts uitsluiting van de afgelegde verklaring voor het bewijs.
De Hoge Raad hecht voorts veel belang aan de transparantie van de inzet, omdat zonder transparantie niet valt te beoordelen of de verklaring al dan niet in strijd met de verklaringsvrijheid is afgelegd.
Wod-methode in strijd met het pressieverbod
()
3E) Arresten Hoge Raad zijn de genadeklap voor de huidige mr. Big methode
Prof.mr. J.H. Crijns is hoogleraar straf- en strafprocesrecht aan de Universiteit Leiden. Mr.dr. M.J. Dubelaar is universitair hoofddocent straf- en strafprocesrecht aan de Radboud Universiteit. Zij zijn van mening dat de arresten in de Posbankzaak en de Kaatsheuvel-zaak in feite de genadeklap vormen voor de Mr. Big methode.181 De verdediging schaart zich achter dit standpunt. Weliswaar casseert de Hoge Raad in beide gevallen op een motiveringsgebrek, maar de vraag is of dit na verwijzing te repareren valt. In de Posbankzaak overweegt de Hoge Raad zelfs expliciet dat het samenstel van omstandigheden in die zaak ‘bezwaarlijk een andere gevolgtrekking toelaat dan dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie is komen te verkeren waarbij de opsporingsambtenaren bemoeienis hebben gehad met de inhoud van wezenlijke onderdelen van de door de verdachte afgelegde verklaring’.182 Daarbij wijst de Hoge Raad in het bijzonder op de gedane betalingen, de in het vooruitzicht gestelde beloning en de door de politie gegenereerde media-aandacht voor de zaak die voor de undercoveragenten een aanknopingspunt vormde om de verdachte met de zaak te confronteren en hem daarbij — kort gezegd — de voordelen van bekennen en de nadelen van ontkennen voor te houden. Deze methode is er volledig op gericht om de verdachte door middel van druk en misleiding tot een bekentenis te brengen.183 Gezien het feit dat de Hoge Raad in de Posbank-zaak met zoveel woorden stelt dat de verdachte in een verhoorsituatie is komen te verkeren, kan nauwelijks anders worden geconcludeerd dan dat het politieoptreden in deze zaak naar het oordeel van de Hoge Raad buitengewoon ver is gegaan.
Indien de rechter oordeelt dat binnen het opsporingstraject verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop in de regel slechts bewijsuitsluiting. Indien de rechter voor het bewijs wel gebruikmaakt van die verklaringen, moet hij motiveren waarom dit toelaatbaar is en dient hij voorts ervan blijk te geven — o.g.v. concrete omstandigheden van het geval — zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaringen te hebben onderzocht. De rechter toetst dan ook voor het overige de rechtmatigheid van de wijze van opsporing jegens verdachte, o.m. m.b.t. de vraag of het optreden door opsporingsambtenaren in overeenstemming is met eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3F) Niet voldaan aan proportionaliteit en subsidiariteit
()
Er is derhalve niet voldaan aan de proportionaliteit.
Er is bij de WOD-inzet ook niet voldaan aan de subsidiariteit
()
3G) Onvoldoende verslaglegging WOD-traject
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verslaglegging door de undercoveragenten in deze zaak onduidelijk en onvoldoende is geweest om daadwerkelijk het traject te kunnen controleren. Daarnaast is er sprake geweest van drankgebruik door de undercover-agenten en is er onduidelijkheid is over de datum van ondertekening van de door deze opsporingsambtenaren opgemaakte processenverbaal.190 De inhoud van de telefoongesprekken tussen cliënt en undercover [verbalisant 1] welke gedurende het undercovertraject hebben plaatsgevonden zijn geheel buiten het dossier gehouden waardoor er geen compleet beeld is van de communicatie tussen cliënt en undercover [verbalisant 1].
Daartoe verwijst de verdediging naar de wijze van verslaglegging en verantwoording van het WOD-traject door de betreffende verbalisanten, een wijze van verslaglegging die in de optiek van de verdediging een adequate en controleerbare rechterlijke toetsing blokkeert. Nu het merendeel van de gesprekken tussen [verdachte] en de politioneel informanten niet auditief en/of audiovisueel is opgenomen, is bovendien sprake van een vormverzuim.
Niet opgenomen gesprekken en zeer gebrekkige verslaglegging
Ten behoeve van de beoordeling van de ingezette opsporingsbevoegdheid wijst de verdediging op het toetsingskader van de Hoge Raad.191 In dat verband stelt de verdediging zich op het standpunt dat uit de opgemaakte processen-verbaal en de getuigenverhoren van de opsporingsambtenaren volgt dat de verslaglegging op drastische wijze is tekortgeschoten. Er wordt, bezijdens de 3 korte OVC-tapes in de Mercedes van [verbalisant 1], systematisch enkel een zakelijke samenvatting gemaakt van hetgeen er is besproken, er is geen gebruik gemaakt van de vraag-antwoord methode en ook belangrijke informatie is niet opgenomen over bijvoorbeeld concrete toezeggingen die zien op investeringen in restaurants in Cambodja en de baan voor [verdachte] in Portugal op de boot met vals geld. Bij het opmaken van de processen-verbaal is niet gebleken van het gebruik maken van aantekeningen, wordt geput uit het geheugen, worden deze niet ten spoedigste opgemaakt en is er alcohol gebruikt tijdens sommige inzetten dat van invloed is op de waarde van hetgeen is geverbaliseerd. Daarnaast wijst de verdediging op de onvolledigheid van de processen-verbaal, in die zin dat enkel hetgeen de infiltranten relevant hebben geacht, is opgenomen in de processen-verbaal. Er is dus sprake van een gebrekkige verslaglegging in de vorm van schetsmatig opgebouwde processen-verbaal.
Een gebrekkige verslaglegging heeft nog een tweede effect: op geen enkele manier kan nog worden gecontroleerd welke kennis de politiemensen inmiddels hebben overgedragen aan de verdachte.
()
Teneinde uw Hof in staat te stellen een en ander te kunnen beoordelen, is van groot belang dat u inzicht verkrijgt in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en interactie met cliënt die daarbij heeft plaatsgevonden.
Hoge Raad: toereikend inzicht m.b.t. de gehele WOD-periode
Mede met het oog daarop is een voldoende nauwkeurige verslaglegging aangewezen, door naleving van de wettelijke eisen m.b.t. inhoud van bevel waarop optreden van opsporingsambtenaren berust als ook in art. 152 Sv bedoelde verbaliseringsverplichting van een opsporingsambtenaar tot het opmaken van p-v en in art. 126aa Sv en art. 149a Sv omschreven verplichtingen tot voeging van processtukken. Deze verslaglegging dient volgens de Hoge Raad inzicht te geven in het verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over de gehele periode waarin deze is ingezet, en in het bijzonder een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met verdachte te omvatten. Naast verslaglegging d.m.v. verbalisering ligt in de rede dat, voor zover dat bij de uitvoering van het opsporingstraject mogelijk is, die communicatie auditief of audiovisueel wordt geregistreerd.
De opnameapparatuur was al maanden geplaatst op de woonboot waar [verdachte] en [betrokkene 1] verbleven. De opnameapparatuur werd op 10 juli 2018 in de woning geplaats maar de opnameapparatuur werd pas 2,5 maand later op dinsdag 25 september ingeschakeld. Waarom is de apparatuur al die maanden niet aangezet terwijl de mogelijkheden er daartoe waren? Is dat geweest om ons beeld zo troebel mogelijk te houden? Is dat gedaan om te voorkomen dat uw Hof kennis zou nemen van harde financiële toezeggingen die undercover [verbalisant 1] heeft gedaan op de woonboot? Doordat de verhoren van cliënt tijdens de WOD actie amper zijn opgenomen kunnen we niet nagaan of en zo ja op welke schaal er manipulatie en contaminatie heeft plaatsgevonden. Vooral in de gevallen waarin de politie gewaagde WOD acties inzet zoals de mr. Big methode moet de methode voldoende controleerbaar en inzichtelijk zijn. Voldoende inzichtelijk is niet achteraf een p-v opmaken. Controleerbaar zijn is ook niet alleen de verhoren opnemen waarin cliënt belastend zou hebben verklaard. De weg daarnaartoe waarbij de politie, zoals ze het zelf noemen, de illusie wekt van een criminele organisatie, dient inzichtelijk te zijn. De inzet van deze methodiek heeft bovendien geleid tot uitlatingen die onbetrouwbaar zijn. Daarnaast ontbreekt afdoende verslaglegging waardoor controle onvoldoende mogelijk is.
Het komt zelfs voor dat de begin- en eindtijd waarop undercover [verbalisant 1] met [verdachte] zoekt geheel is weggelaten uit een proces-verbaal. Dit is bijvoorbeeld het geval op 6 juni 2018:
Op woensdag 6 juni 2018, omstreeks uur kwam ik A-4083 aan bij de woonboot van [betrokkene 1] en [verdachte]. Hier werd ik ontvangen door [betrokkene 1] en [verdachte] die beiden aanwe^g waren. Wij hadden gesprekken van sociale aard die gingen over de nieuwe knie van [verdachte], de operatie die hij achter de rug had, de aanrijdng die ik zojuist had gehad, dat [verdachte] een motorfiets wilde kopen, dat hfj geen rijbewijs heeft, over onderhoud van de woonboot, over het schilderij, over de enkele groente-en weed plantjes die [verdachte] en [betrokkene 1] aan boord hebben, over het weer, over het motorbootje van [betrokkene 1] en over haar sollicitatie.
Verder vertelde [verdachte] dat hij misschien de auto, een Ford Ka, van zijn vader overnam omdat zijn vader bijna niet meer rijdt Nadat Ik Informeerde naar zijn woning in [g-plaats] vertelde [verdachte] dat hij die had onder verhuurd en het hem geen geld kostte om de woning aan te houden op deze manier. Ik, A-4083, vertelde [verdachte] dat ik nog terug kwam op het feit dat hij eerder tegen mensen uit zijn omgeving had verteld dat hij iemand kon die met boten voer naar Engeland waarbij hij toen had gezegd dat hfj mijn naam niet had genoemd. Nadat ik vroeg wie die mensen waren zei [verdachte] dat ik die niet ken maar dat Nj mijn naam niet heeft genoemd maar dat het een ‘hashboer’ uit Breda is. Ik vertelde [verdachte] nogmaals niet meer met anderen over mij te spreken.
Ik, A-4083, nodigde [verdachte] en [betrokkene 1] uit voor een etentje volgende week samen met [verbalisant 2]. [betrokkene 1] stelde voor om afhankelijk van de knie van [verdachte] en het weer te bbqen aan boord. Wij spraken af dat we het wei zouden den hoe het liep volgende week.
Op woensdag 6 juni 2018, omstreeks uur ben ik, A-4083, weggegaan en het contact met [verdachte] en [betrokkene 1] verbroken.
De duur van het contact tussen undercover [verbalisant 1] en [verdachte] op 6 juni 2019 is dus niet vast te stellen. Dit is echt een kwalijke gang van zaken.
Doordat de verslaglegging van het WOD-traject en de communicatie met [verdachte] onvoldoende nauwkeurig is weergegeven worden de procespartijen onvoldoende inzicht verschaft in het verloop van de gehele periode van het WOD-traject.
Het OM heeft zich hier eigenlijk bediend van de Rutte-doctrine. Laat zo weinig mogelijk sporen achter zodat ze je achteraf niet kunnen betrappen op fouten.
In het arrest van de zaak [betrokkene 5] heeft het Hof Den Haag er een groot punt van gemaakt dat de luxe wereld die om [betrokkene 5] werd gesponnen onvoldoende nauwkeurig werd beschreven. Die wereld was volgens het Hof een belangrijk onderdeel van de misleiding.
In deze strafzaak is het nog slechter gesteld met het vastleggen van de wereld welke rondom [verdachte] werd gespannen. Justitie en politie hebben namelijk getracht om niet alleen de luxe wereld rondom [verdachte] te verdoezelen maar ook dat zij [verdachte] een lucratieve criminele baan hebben aangeboden in Portugal.
Tijdsduur fysiek contact tussen [verdachte] en undercover agenten
Vrijdag 27 Oktober 2017: 14:00 tot 14:30 uur
Maandag 29 Januari 2018: 19:10 tot 20:45 uur
Dinsdag 6 Februari 2018: 19:00 tot 21:00 uur
Vrijdag 2 Maart 2018: 17:10 tot 24:00 uur
Dinsdag 20 Maart 2018: 14:00 tot 16:30 uur
Dinsdag 27 Maart 2018:14:05 tot 15:45 uur
Donderdag 12 April 2018: 10:45 tot 18:30 uur
Woensdag 9 mei 2018: 15:25 tot 20:45 uur
Woensdag 6 juni 2018: Geen tijd omschreven door undercover [verbalisant 1]
Donderdag 14 juni 2018: 18:50 tot 23:50 uur
Vrijdag 13 juli 2018: 14:15 tot 16:45 uur
Vrijdag 21 september 2018: 11:30 tot 15:10 uur
Donderdag 27 september 2018:13:15 tot 16:35 uur
Woensdag 10 oktober 2018:15:36 tot 20:10 uur
Dinsdag 16 oktober 2018: 15:55 tot 18:15 uur
Donderdag 1 november 2018: 13:00 tot 15:45 uur
Donderdag 6 december 2018: 12:45 tot 14:36 uur
Woensdag 19 december 2018: 12:20 tot 14:10 uur
Vrijdag 11 januari 2019:14:00 tot 16:40 uur
Donderdag 24 januari 2019: 13:08 tot 14:05 uur
*De bovenstaande tijden zijn gebaseerd op de door de undercover agenten in het WOD dossier aangegeven aankomst en vertrektijden bij [verdachte].
Totale tijd fysiek contact: 3597 minuten of 59,95 uur (100%)
Opname fysiek contact: 291,5 minuten of 4,85 uur (8,%)
*Op 27 september 2018 heeft [verbalisant 1] 80 minuten reistijd gehad naar woonboot [verdachte] en [betrokkene 1]. Derhalve van deze tijd afgetrokken.
*Op Dinsdag 16 oktober 2018 zijn er de eerste 25,50 minuten geen stemmen te horen op de opname omdat [verbalisant 1] op dat moment alleen in de auto aanwezig is.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het daadwerkelijke percentage aan opgenomen gesprekken lager zal zijn. Het daadwerkelijke percentage kan echter niet worden berekend omdat A-4084 (undercover agent [verbalisant 1]) heeft nagelaten om in het WOD-dossier te verbaliseren wat zijn aankomst en vertrektijden zijn geweest.
D.D. 6 juni 2018 te weten 1 van de dagen waarop hij [verdachte] heeft ontmoet.
Conclusie: Minder dan 8% WOD-traject opgenomen
Er is meer dan 60 uur aan fysiek contact geweest tussen undercover [verbalisant 1] en [verdachte]. Daarvan is minder dan 5 uur opgenomen. Er is hierdoor minder dan 8% auditief opgenomen van de interactie tussen undercover [verbalisant 1] en [verdachte]. Er is dus minder dan één tiende van de gesprekken tussen [verdachte] en [verbalisant 1] opgenomen. Dat is echt veel te weinig. Het Openbaar Ministerie kan onmogelijk volhouden dat met die 8%, welke pas is opgenomen aan het einde van het traject, voldoende inzicht wordt getoond in het hele traject.
Spiegelpaleis: ‘Wat moet dat moet’
Een goed voorbeeld van het belang van OVC-opnames is dat duidelijk waarneembaar is dat [verdachte] hetzelfde gaat praten als undercover [verbalisant 1].
[verdachte] kopieert zelfs zinnen van [verbalisant 1] als hij praat over de vermeende moord op [slachtoffer]:
Op 27 september 2018, de eerste keer dat [verdachte] en undercover [verbalisant 1] over een vermeende moord spreken, zegt undercover [verbalisant 1] het volgende terwijl [verdachte] vertelt over die vermeende moord:
[verbalisant 1] wat moet, dat moet. Zo 197
Op 16 oktober 2018 praten ze voor de tweede keer over de vermeende moord en dan kopieert [verdachte] exact dezelfde woorden:
A: Die keet en alles is afgebroken. Waar dat in is gebeurd.
[verbalisant 1]: Ja. Je hebt hem buiten kapot geschoten toch? Was dat binnen in zo'n?
A: In zo'n portocabin (fon).
[verbalisant 1]: Zo'n portocabin, oke. Nou, het is in ieder geval opgeruimd.
A: Ja wat moet dat moet. Als je moet kiezen jij of ik
Daarom is een deugdelijke verslaglegging zo belangrijk. We moeten kunnen nagaan in welke mate [verdachte] is beïnvloed.
6 voorbeelden die niet in het WOD-dossier zijn weergegeven:
- 1)
In het WOD-dossier is helemaal niets terug te vinden over dat undercover [verbalisant 1] [verdachte] heeft voorgespiegeld dat hij zich bezighield met het smokkelen van vals en niet vals-geld. Pas in 2020 heeft undercover [verbalisant 1], na bevraging ,het volgende bij de rechtercommissaris toegegeven:
‘Ik heb [verdachte] later verteld over het daarnaast smokkelen van grote hoeveelheden geld, vals en niet-vals geld.’
Zoiets essentieels heeft hij dus nimmer beschreven in het WOD-dossier. Dit is een overduidelijk voorbeeld van onnauwkeurige verslaglegging.
- 2)
Undercover [verbalisant 1] reed, net als [betrokkene 4] in de periode 2002/2003, in een Mercedes ML.
Pas in 2020 heeft undercover [verbalisant 1], na bevraging ,het volgende bij de rechtercommissaris toegegeven:
‘U toont mij nu via de camera een foto van een auto. U zegt dat het een Mercedes ML AMG is en vraagt mij of dit mijn auto was, waarin ik [verdachte] vervoerde. Ik reed inderdaad in een auto van dit merk en type,’
[verbalisant 1] reed dus zelfs in een Mercedes AMG. Dat is een zeer dure en luxe auto en is bedoeld om indruk te maken op [verdachte].
- 3)
Undercover [verbalisant 1] droeg een duur Audemars Piquet horloge.
Pas in 2020 heeft undercover [verbalisant 1], na bevraging, het volgende bij de rechtercommissaris toegegeven:
‘U vraagt mij of het klopt dat ik [verdachte] een foto heb gestuurd, waarin ik deed alsof ik op een Caribisch strand lag en waarop ik een horloge liet zien. Dat klopt, dat was het horloge dat we hadden laten afnemen van een collega bij die ïncasso-opdracht. U toont een foto via de camera van een horloge en vraagt of het zo'n horloge was. Het lijkt er wel op. Volgens mij was het horloge een Audemars Piguet. Of het een zwart bandje had? Dat kan ik mij niet meer goed herinneren. Het ging in ieder geval om een duur horloge. Ik had er een tekst bijgedaan in de trant van staat mij ook wel’ of zoiets. Het was een foto van mijn pols en er was een groene achtergrond met wat palmbomen. De suggestie was in ieder geval dat ik op een warme locatie zat, met palmbomen. Dit horloge was bij de incasso-opdracht door mijn collega en [verdachte] afgenomen. Die foto is ook naar het begeleidingsteam verstuurd.’
Het begeleidingsteam heeft er blijkbaar voor gekozen om deze foto met het peperdure horloge en de palmbomen niet aan het WOD-dossier toe te voegen.
Dit terwijl [verdachte] daar, blijkens de OVC woonbootgesprekken, erg van onder de indruk was. Zo zegt hij tegen [betrokkene 1]:
[verdachte]: nfv vragen… .petje., .rond loopt euh met zo'n dikke klokke enne…kijk als je nou zo'n auto hebt,
dan krijg je zo'n dikke klok verantwoorden maar dan val je niet op.
- 4)
Undercover [verbalisant 1] liet [verdachte] letten op een pakket vol geld
Pas in 2020 heeft undercover [verbalisant 1], na bevraging ,het volgende bij de rechter-commissaris toegegeven:
Waarom [verdachte] dat pakketje moest bewaken? Zodat het niet uit de auto gepikt zou worden, ik zou het zo weer ophalen. Wat er dan in het pakketje zou zitten? Ik weet niet of ik hem dat heb uitgelegd. Ik denk op de terugweg, na afloop, dat ik hem misschien heb uitgelegd dat er geld in gezeten zou hebben. Ik kan me niet herinneren dat ik heb gezegd hoeveel geld het was.
- 5)
Dat undercover [verbalisant 1] zou investeren in het restaurant in Cambodja heeft hij niet beschreven in het WOD-dossier
- 6)
Dat undercover [verbalisant 1] [verdachte] een baan heeft beloofd op een boot die vals geld en regulier geld zou gaan vervoeren van Portugal naar Engeland.
- 7)
Undercover [verbalisant 3] schreef in strijd met de waarheid op dat [verdachte] volgens instructies de incasso-opdracht uitvoerde:
Op 11 januari 2019 verbaliseert undercover [verbalisant 3] (A-4156):
‘[verdachte] en ik gingen op verzoek van A-4083 ergens anders wachten tótdat A-4180 aanwezig was.
Tijdens het wachten heb ik met [verdachte] een sociaal gesprek gevoerd over diens vrienden, de feestdagen, de rechtszaak van gisteren en over vuurwerk.
Nadat [verdachte] en ik de geveinsde klus samen hadden uitgevoerd zoals eerder besproken met A-4083, hebben wij ons weer bij A-4083 gevoegd. Hierna ben ik vertrokken in onbekende richting en hebben A-4083 en [verdachte] hun weg vervolgd.’
Op 11 mei 2020 verklaart undercover [verbalisant 3] (A-4156) echter bij de r-c: ‘We spraken de man aan en vertelden dat we in opdracht van [verbalisant 1] kwamen en vroegen om alles van waarde af te doen. Dat deed de collega vervolgens ook. [verdachte] probeerde de regie over te nemen. Hoe? [verdachte] nam mijn collega mee terug naar binnen, het hotel in, en dat was van tevoren niet zo afgesproken. Dat had [verbalisant 1] niet verzocht. Dat was dus eigen initiatief van [verdachte]. [verdachte] liep terug, samen met de collega, naar [verbalisant 1] die nog in het hotel was.’
Dus undercover [verbalisant 3] liet een heel belangrijk aspect weg uit zijn verslag, te weten dat [verdachte] de leiding overnam. Dat [verdachte] zich wilde profileren tegenover [verbalisant 3] en undercover [verbalisant 1]. Dit is weer een schoolvoorbeeld van het belang van een juiste verslaglegging en het belang van auditieve en audiovisuele registratie.
Dit zijn slechts 7 voorbeelden van de luxe en criminele wereld welke om [verdachte] werd gesponnen waarvan niks is terug te vinden in het WOD-dossier terwijl dit bij uitstek voorbeelden zijn waardoor [verdachte] kan zijn beïnvloed door undercover [verbalisant 1].
Als de politie over een periode van bijna anderhalf jaar een verdachte van moord 50 keer uitnodigt op het politiebureau om hem te horen over een moord en daarvan slechts de 3 verhoren opneemt en verbaliseert waarin hij bekend dan is dat natuurlijk ook zwaar onvoldoende. We willen dan natuurlijk ook weten wat er in die 47 andere verhoren is besproken en of de verdachte in die verhoren wellicht is beïnvloed door de politie. Dat een politieman een leren jasje aantrekt, een boef speelt en vervolgens [verdachte] vele malen verhoord buiten het politiebureau maakt dat natuurlijk niet anders.
Voorbeeld van verslag door A-4083 ([verbalisant 1]) WOD-dossier d.d. 6 december 2018:
De gesprekken gingen verder over familie, boten, Portugal, kunst van [betrokkene 1], psygoloog bezoek van [betrokkene 1], apk van de auto van [verdachte], Cambodja, kerst, Huawei telefoons, RGP telefoons, kinderen en dat hij krap bij kas zat. [verdachte] liet op de televisie oud regio nieuws zien over een drugsbende uit Mariaheide die waren gepakt. Met [verdachte] geluncht aan boord waarbij hij zijn gehaktballen serveerde. Ik heb aan [verdachte] de fles whiskey gegeven en op zijn verzoek 300 euro omdat hij krap bij kas zat als voorschot op de eerstvolgende klus.206
Deze wijze van verslaglegging toont veel te weinig inzicht in wat er is besproken. Wa is er precies besproken over Portugal? Over Cambodja? Zijn daar weet toezeggingen gedaan? Het is allemaal niet na te gaan.
De Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (2014A009) stelt het volgende: ‘De officier van justitie zal het strafdossier op een dusdanige wijze moeten samenstellen dat de rechtbank en de verdediging in staat zijn om het totale verloop van het onderzoek naar behoren te kunnen controleren… Daarnaast zal de rechtbank de rechtmatigheid van de bewijsverkrijging moeten kunnen beoordelen en of de beginselen van behoorlijke procesorde in acht zijn genomen bij de uitvoering van de opsporingshandelingen. Ook zal de rechtbank zich een oordeel moeten kunnen vormen omtrent de kwaliteit van het bewijs. Verder moet informatie die essentieel is geweest voor de start en de richting van het onderzoek (met het oog op de verantwoording van dat onderzoek) voldoende duidelijk in de processtukken zijn gerelateerd (…) De officier van justitie mag bij het samenstellen van het strafdossier rekening houden met bijzondere belangen, zoals de bescherming van de veiligheid van mensen en de afscherming van methodieken en middelen. Deze belangen kunnen een minder gedetailleerde verantwoording rechtvaardigen. Dit mag er echter niet toe leiden dat de rechtbank aan de hand van het samengestelde strafdossier niet meer kan beoordelen of de opsporing overeenkomstig de relevante rechtsregels heeft plaatsgevonden. ’
Informatie die essentieel is geweest voor de richting van het onderzoek, zoals de besprekingen over het investeren in een restaurant in Cambodja en de baan op de boot met vals geld in Portugal, zijn slechts in summiere en algemene bewoordingen opgenomen in processen-verbaal. Hierdoor is de dynamiek van de interactie en in samenhang daarmee de gewekte verwachtingen met betrekking tot deze onderwerpen niet te abstraheren. Er zijn, een enkele uitzondering daargelaten, geen auditieve of audiovisuele registraties gemaakt van de communicatie over deze onderwerpen. Dit terwijl de investering in het restaurant in Cambodja en de zakenreis naar Portugal, als de twee grote beloftes, cruciaal waren voor het aangaan en de ontwikkeling van de relatie tussen undercoveragenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] enerzijds en [verdachte] en [betrokkene 1] anderzijds en hun toekomst. De gesprekken met betrekking tot de onderwerpen Cambodja en Portugal zijn niet opgenomen terwijl het technisch gesproken een fluitje van een cent moet zijn geweest om ook de gesprekken waarin deze onderwerpen aan bod zouden komen, met OVC-apparatuur op te nemen. Daarnaast zijn essentiele gesprekken zoals het gesprek tussen [verdachte] en [verbalisant 3] over het vluchtverhaal niet opgenomen.
De processen-verbaal en de gemankeerde207 getuigenverhoren bij de rechtercommissaris maken dat de verdediging en uw Hof onvoldoende in staat zijn om voldoende gedetailleerd te kunnen onderzoeken en beoordelen of [verdachte] door misleiding van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Hetgeen ertoe dient te leiden dat de bezware elementen uit het WOD-traject van het bewijs moeten worden uitgesloten nu de rechtmatigheid van een aantal cruciale onderdelen van dit traject onvoldoende te beoordelen zijn en er sprake is van een vormverzuim ex. art. 359a Sv dat is begaan in het voorbereidend onderzoek door opsporingsambtenaren. Nu de bezwarende elementen uit het WOD-traject rechtstreeks verkregen zijn als gevolg van dit vormverzuim, te weten de keuze om het overgrote deel van het WOD-traject niet met OVC-apparatuur op te nemen, acht de verdediging bewijsuitsluiting de juiste sanctie en verzoekt de verdediging uw Hof derhalve daartoe over te gaan.
Onvolledig inzicht verschaffen is een keuze want; géén precedent scheppen
Uit een rapport over onder andere het team WOD blijkt het volgende over de sturing op het team WOD:
4.3. Culminatie van knelpunten binnen het team WOD
‘Uit het onderzoek blijkt dat de sturing op het team WOD ingewikkeld is ingericht. Dit komt niet alleen omdat de sturing zowel extern, vanuit het OM, als intern vanuit de politie plaatsvindt. Dat is bij executieve politietaken de gewone gang van zaken. Wat het hier bijzonder maakt, is dat niet alleen de sturing vanuit het OM (met zaaksofficieren en landelijke WOD-officieren,) gedifferentieerd is, maar ook de sturing binnen de politie beginnend bij de teamchef, via de teamleider tot aan de begeleider gelaagd is ingericht. Daarnaast is sprake van een tactische leidinggevende vanuit de politie die de resultaatafnemer is van de inzet van team WOD. Hoe onderlinge verhoudingen zouden moeten zijn, is in theorie beschreven. Het onderzoek laat echter zien dat zich bij de uitvoering problemen voordoen.’
Het Openbaar Ministerie oefent dus ook invloed uit op de te volgen werkwijze binnen het team WOD.
Waarom hebben het OM en de politie in zo'n dure en veelomvattende zaak als de zaak van [verdachte] slechts van enkele gesprekken audio-opnames en in zijn geheel geen video-opnames? Het was voor hen een koud kunstje geweest om dat te doen.
In de podcast mr. Big wordt deze vraag beantwoord door een undercoveragent die hier het volgende over zegt als hem/haar de vraag wordt voorgehouden waarom er in de zaak van [betrokkene 5] (Kaatsheuvel moord) helemaal geen audio- en/of video- opnames zijn gemaakt:
I: ‘Ik vind ook dat ze daar, nogmaals ik spreek op persoonlijke titel, dat ze daar echt wat hebben laten liggen. Kijk wat er onder ligt, en dan moet ik even oppassen wat ik zeg, wat er onder ligt is de overtuiging dat je precedenten schept. Dus dat er gezegd wordt: Als jij nu opnameapparatuur gebruikt dan gaan we dat vanaf nu in elke zaak moeten gebruiken. Dat is het gevoel dat er al heel lang bij WOD onderligt.’
V: Omdat er dan advocaten zullen zeggen in de rechtszaal ‘hey dat gebeurde toen’
I: Ja, ‘in die zaak is dat gedaan, dus had het hier ook moeten gebeuren, dus gaat deze zaak van tafel.’ Dat is de onderliggende angst, dus doen we het maar allemaal niet.
V: Ik begrijp juist dat het altijd gaat om de veiligheid van de WOD'ers en om niet teveel prijs te geven over de methodes die gebruikt worden.
I: Ja, maar dat is het beetje het nare van een club die zich bijzonder voelt en die sneaky en heimelijk werkt en dat je dat heel lang kan zeggen omdat je je dan geen beeld kan vormen, maar veiligheid? ja ik vind het een, ik ga het even netjes zeggen, ik vind het een argument dat niet altijd opgaat omdat er namelijk heel veel zaken zijn waar geen enkel risico is, namelijk ja bij de eerste contacten kan er gevaar zijn he want dan ga ik aftasten wie ik tegenover me heb ehm, ja als ik op Hells Angels werk of ik noem maar wat een wapenleverancier waarvan ik weet nou die beschikt vaak over vuurwapens of die checken mij maar ik denk dat in 90% van de gevallen weet je zeker dat er helemaal geen gevaar is en ook dat je, nou ik wil geen voer geven voor advocaten, maar in deze zaak ([betrokkene 5]) weetje 100% zeker dat hij geen wapens bij zich heeft want je hebt hem al een paar dagen onder controle en hij is bij jouw organisatie. Dus dat hij nog zou gaan checken op opnameapparatuur, dat is puur het veiligheidsaspect, dat is hier niet van belang. Dat gaat niet op.
Het argument dat de WOD/mr. Big methode geheim moet worden gehouden is passé. De werkwijze van die methode ligt allang op straat.
Het OM en de politie hebben er in deze strafzaak bewust voor gekozen om de OVC apparatuur in de boot .maanden lang uit te zetten210, juist op het moment dat er daar werd gesproken over honderdduizenden euro's investeren in het restaurant in Cambodja.
Ze hebben ervoor gekozen om geen opname apparatuur te plaatsen in de woontoren van [verbalisant 1] in [c-plaats], terwijl [verdachte] en [betrokkene 1] daar kwamen.
De A-G had het vorige week over die woning van [verbalisant 1] in [c-plaats], maar die woontoren is een woning op één van de meest exclusieve plekken in Nederland.
Echt een triple A-locatie. Voor [verdachte] was dat het Manhattan van Nederland met een privé lift etc.
Ze hebben ervoor gekozen om al de undercovers geen opname zendertje te laten dragen. Ze hebben ervoor gekozen om pas op het allerlaatste moment afluisterapparatuur in de Mercedes van [verbalisant 1] aan te zetten.
Zij hebben er daarmee bewust voor gekozen om uw Hof in de duisternis te laten.
Nu komt de vraag op waarom ze daar bewust voor hebben gekozen?
Het antwoord is simpel: Omdat ze geen precedent willen scheppen waardoor rechters en advocaten kunnen verwijzen naar zaken waar wel alles is opgenomen. Dat is de echte reden. Dat veelgebruikte argument over dat opnemen van gesprekken niet mogelijk is vanwege veiligheidsrisico's voor de undercoveragent is gewoon een schijnargument voor de buitenwereld.
De politie had [verdachte] onder controle
Ze wisten dat [verdachte] geen apparatuur had om afluisterapparatuur te ontdekken Ze wisten dat [verdachte] geen vuurwapen had. Ze zijn ook in zijn huis geweest om ovc apparatuur te plaatsen. Ze wisten heel goed dat [verdachte] een ongevaarlijke verslaafde man was met een broze gezondheid.
[verdachte] zat niet bij een criminele organisatie, hij had geen wapens, geen gevaarlijke vrienden, hij kon niets.
Geachte voorzitter, edelgrootachtbaar college,
Als iemand een keuze maakt, en dat is een verkeerde keuze, dan horen daar ook gevolgen aan te worden verbonden.
De Hoge Raad heeft al gezegd dat er inzage moet zijn in het gehele proces.
In de op dit moment spelende Leeuwardense Vidar zaak waarin een burgerinfiltrant is ingezet om te infiltreren bij de Hells Angels zijn wel al de gesprekken opgenomen. Zowel de undercoveragenten, de criminele burgerinfiltrant en hun auto's waren uitgerust met werkende opnameapparatuur. Het is dus wel degelijk mogelijk om alles op te nemen. Het OM en de politie moeten er alleen toe worden aangezet om dat te doen.
()
Drankgebruik door undercover [verbalisant 1] tijdens WOD-traject; onbetrouwbare verslaglegging
Ik, A-4083, heb die dag 4 flesjes bier en 2 whiskey gedronken.
Als undercover [verbalisant 1] (A-4083) een normale burger was geweest en hij was na afloop van het bezoek aan [verdachte] in een verkeersfuik gereden dan hadden zijn collega's van de politie hem direct uit zijn auto gesleurd en gearresteerd omdat hij stomdronken achter het stuur zit. Hoe kunnen we p-v's van iemand die zo veel drinkt voor waar aannemen? Er is sprake geweest van drankmisbruik aan de zijde van undercover [verbalisant 1] waardoor de betrouwbaarheid van zijn p-v's in het geding is gekomen. Vanwege het feit dat het WOD-team ervoor heeft gekozen om grote delen van het undercovertraject niet op te nemen kunnen we qua verslaglegging enkel afgaan op wat de undercoveragenten uit hun geheugen kunnen putten. Op het moment dat een undercoveragent maar liefst 4 flessen bier en 2 whisky is dergelijk overmatig alcoholgebruik natuurlijk van invloed op de waarneming en het geheugen van een undercoveragent. Als undercover [verbalisant 1] (A-4083) een normale burger was geweest en hij was na afloop van het bezoek aan [verdachte] in een verkeersfuik gereden dan hadden zijn collega's van de politie hem direct uit zijn auto gesleurd en gearresteerd omdat hij stomdronken achter het stuur zit. Hoe kunnen we p-v's van iemand die zo veel drinkt voor waar aannemen?
Hoe betrouwbaar zijn die verklaringen van undercover [verbalisant 1]? [verdachte] zei dat hij zelfs samen met hem een joint rookte. Undercover [verbalisant 1] dronk zoveel dat [betrokkene 1] bezorgd was en vroeg of hij nog wel in staat was om naar huis te rijden. Welke professionele undercoveragent drinkt er 4 bier en 2 whiskey tijdens een undercoveroperatie? Hoe weet je dan nog wat er allemaal precies gezegd is? Een wietrokende en whisky drinkende undercoveragent zonder opnameapparatuur. Dat is waar we het hier mee moeten doen.
De verdediging stelt zich derhalve op het standpunt dat ook vanwege alcohol en drugsmisbruik de processen-verbaal van undercover [verbalisant 1] niet betrouwbaar zijn.
Achtergehouden powerpoint presentatie van het restaurant in Cambodja
Ook hebben het OM en de politie getracht om de PowerPoint presentatie welke [verdachte] en [betrokkene 1] hadden gemaakt van het restaurant in Cambodja aan Uw zicht te onttrekken. De undercoveragenten knipperden niet met hun ogen toen de verdediging hen deze presentatie voorhield. Ze hadden die immers al eerder gezien en deze was hen ook toegestuurd door [verdachte] en [betrokkene 1]. Op de presentatie stonden diverse grote geldbedragen weergegeven zoals het totale kostenplaatje van € 200.000,-
De undercovers murmelden wat over een technisch mankement en dat zij en hun begeleiders daarom deze presentatie niet hebben gevoegd, maar de verdediging trapt niet in dat smoesje. De enige reden waarom de undercovers deze stukken achter hebben gehouden is omdat ze wisten dat daarmee zwart op wit staat dat ze [verdachte] en [betrokkene 1] toezeggingen tot een grootte van € 200.000,- hebben gedaan.
Inhoud en frequentie telefoongesprekken tussen [verdachte] en undercovers geheel niet geverbaliseerd
()
Verzoek
Gezien het bovenstaande is er sprake van een onvoldoende nauwkeurige verslaglegging. Volgens de Hoge Raad dient de verslaglegging van het WOD-traject inzicht te geven in het verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over de gehele periode waarin deze is ingezet en in het bijzonder een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met de verdachte te omvatten. Dit is een waterdichte strikte eis van de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt voorts dat naast verslaglegging door middel van verbalisering in de rede ligt dat voor zover dat bij de uitvoering van het opsporingstraject mogelijk is, die communicatie auditief of audiovisueel wordt geregistreerd.
Het enkel opnemen van drie gesprekken tussen undercover [verbalisant 1] en [verdachte] terwijl er een 16 maanden lang undercover traject heeft gelopen komt in de verste verte niet in de buurt bij deze vereisten van de Hoge Raad.
De verdediging verzoekt u derhalve de resultaten van het WOD-traject uit te sluiten van het bewijs wegens een vormverzuim ex. art. 359a Sv.
Vormverzuim ex. art. 359a Sv wegens onvolledige/gebrekkige verslaglegging undercovers
Gebrekkige verslaglegging WOD-traject
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1]. Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1].218 Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785.
Undercover [verbalisant 1] initieerde klussen zonder voorafgaande opdracht.
()
Ook heeft de verdediging geconstateerd dat undercover [verbalisant 1] op 30 oktober 2018 in het p-v verklaart dat hij de opdracht op 30 oktober 2018 van zijn begeleidingsteam krijgt om met [verdachte] tot een afspraak te komen voor donderdag 1 november 2018. Echter ontbreekt de opdracht ook hier voor het initiëren van de klus van het begeleidingsteam in het WOD-dossier.
()
Conclusie
De hierboven geschetste handelswijze levert een evidente schending op van de beginselen van een goede procesorde en artikel 6 EVRM. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat door opsporingsambtenaren is begaan in het voorbereidend v. onderzoek contra cliënt.
()
De zaak Heidy Goedhart, inzet mr. Big en [betrokkene 5] onherroepelijk vrijgesproken
Op 16 februari 2022 heeft het gerechtshof Den Haag [betrokkene 5] vrijgesproken van de moord op zijn vriendin in Kaatsheuvel.
In deze zaak wordt [betrokkene 5] verdacht van de moord op zijn vriendin in 2010 te Kaatsheuvel, Hij heeft in 2014 de moord bekend tegenover undercoveragenten. Daarbij maakte de politie gebruik van de zogenaamde mr. Big methode. Het hof 's‑Hertogenbosch heeft in 2018 de moord bewezen verklaard en de verdachte tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Het hof 's‑ Hertogenbosch heeft de bekentenis voor het bewijs gebruikt. De Hoge Raad heeft deze beslissing in 2019 vernietigd. Volgens de Hoge Raad had het hof onvoldoende aandacht besteed aan de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte was geschonden. Dat aspect is van belang, omdat undercoveragenten bij de mr. Big methode (psychische) druk op een verdachte leggen om een bekentenis af te leggen. Het gerechtshof Den Haag heeft de zaak opnieuw behandeld en gaat in zijn uitspraak nader in op de verklaringsvrijheid en de mr. Big methode.
Het Haagse hof heeft op 16 februari jl. geoordeeld dat de undercoveragenten onvoldoende nauwkeurig hebben beschreven welke mondelinge communicatie met de verdachte heeft plaatsgevonden. Een en ander heeft tot gevolg dat het voor het hof niet goed mogelijk is om op basis van de door hen opgemaakte processen-verbaal te beoordelen in hoeverre (psychische) druk op de verdachte is uitgeoefend en in welke mate de verdachte is misleid. Daarmee kan evenmin worden beoordeeld of de verklaringsvrijheid van de verdachte bij het afleggen van zijn bekentenis is aangetast.
Dat oordeel is precies in de lijn met wat de rechtbank Amsterdam in deze zaak in eerste aanleg heeft geoordeeld.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van de bevindingen van rechtspsycholoog Rassin. Hij heeft in opdracht van het hof onderzoek gedaan naar het risico op het afleggen van een valse bekentenis in deze zaak. Hij is nader ingegaan op de positie waarin de verdachte zich tijdens het undercovertraject bevond. De verdachte was een goede baan in het vooruitzicht gesteld. Ook zouden de undercoveragenten een ander kunnen laten opdraaien voor de moord als de verdachte bekende. Rassin heeft geconcludeerd dat de positie waarin de verdachte verkeerde een substantieel risico vormt op het afleggen van een valse bekentenis. Het hof acht het op grond van de bevindingen van Rassin aannemelijk dat de verdachte zijn verklaring niet in vrijheid heeft kunnen afleggen. Op grond van dit alles concludeert het hof dat de bekennende verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het Openbaar Ministerie heeft in die zaak ‘na uitvoerig beraad’ besloten om niet langer cassatie in te stellen.
Het arrest van het Hof Den Haag inzake de mr. Big methode is met dit besluit onherroepelijk.
Niet of nauwelijks geverbaliseerd over de klussen en de luxe wereld Het Hof Den Haag stelt in het arrest het volgende:
‘Voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van de druk op de verdachte is naar het oordeel van het hof daarnaast inzicht vereist in de wijze waarop het vertrouwen van de verdachte voordien is gewonnen en behouden. Met andere woorden: in welke mate en op welke wijze is hij vanaf het begin van het WOD-traject misleid? In deze zaak speelt de ‘wereld’ waarin de verdachte met de undercoveragenten werkte een belangrijke rol. Maar daarover is weinig geverbaliseerd. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de processen-verbaal dat de verdachte ten behoeve van VIPS ‘klussen’ met de undercoveragenten heeft gedaan, maar niet de omstandigheden waaronder dit gebeurde, zoals bijvoorbeeld de rijkdom en luxe waarmee de verdachte werd omringd. Deze ‘klussen’ zelf zijn niet of nauwelijks geverbaliseerd.’
De verdediging hield u deze passage voor omdat dit precies overeenkomt met de wijze van verslaglegging in de zaak van [verdachte]. Er zijn slechts 3 gesprekken tussen [verdachte] en undercover [verbalisant 1] opgenomen en er is zeer weinig geverbaliseerd over de klussen die [verdachte] met de undercoveragenten heeft gedaan. Evenmin over de omstandigheden waarin hij deze heeft gedaan. Daarover is niet of nauwelijks geverbaliseerd.
Volgens het Hof Den Haag was het creëren van de luxe-omgeving rondom [betrokkene 5] bedoeld om de organisatie aantrekkelijker te maken. De gecreëerde luxewereld was naar het oordeel van het hof aldus een belangrijk onderdeel van de toegepaste misleiding van de verdachte. Dat had voldoende nauwkeurig geverbaliseerd moeten worden en dat is niet gebeurd. Aldus het Hof Den Haag.
()
De Canadese zaak Hart
In de bakermat van de Mr. Big-methode, Canada, werd de Mr. Big-bekentenis eigenlijk altijd zonder enig probleem tot het bewijs toegelaten 232 Dat gold tot 2014 toen het Supreme Court of Canada (Hierna SCC) besliste in de zaak [naam 1].
De twee dochters van [naam 2] waren verdronken. Hij legde tegen de politie tegenstrijdige verklaringen af die ertoe leidden dat men hem ervan ging verdenken dat hij zijn dochters had verdronken. Nelson Hart was arm en sociaal geïsoleerd. Na een Mr. Big-operatie bekende Hart tot driemaal toe tegen de undercoverpolitiemensen dat hij zijn dochters had verdronken. Illustratief voor het sociale isolement van [naam 2] is dat hij, toen hij werd aangehouden, als eerste zijn beste vriend belde, te weten een van de undercoverpolitiemensen.
Het SCC besprak in deze zaak drie potentiële nadelen van Mr. Big. Ten eerste kan het leiden tot een valse bekentenis. Ten tweede levert het zogenaamd bad character evidence op omdat men aan de jury noodzakelijkerwijs laat zien dat de verdachte bereid is om mee te werken in een criminele organisatie. Ten derde geeft de methode ruim baan aan wangedrag van de politie. Het SCC koos daarom voor de volgende benadering. Een in een Mr. Big-operatie verkregen bekentenis is niet toelaatbaar voor het bewijs, behalve als de Crown (de aanklager) kan bewijzen dat bewijswaarde van de bekentenis sterker is dan de prejudiciële, de nadelige, effecten ervan.
Terugkoppeling naar de zaak [slachtoffer]
()
Minimaliseren gevolgen van uitspraken verdachte
Men tracht bij de verdachte de ernst van het misdrijf te minimaliseren met als doel de verdacht te verleiden te gaan bekennen. Dat gebeurt bij de Mr. Big- methode doordat de WOD'er zelf vertelt dat hij bijvoorbeeld ook hij een ernstig misdrijf met dodelijke afloop beging en dat Mr. Big dat vóór hem afhandelde of dat Mr. Big dergelijke verhalen over zichzelf vertelt aan de verdachte.
In de zaak van [verdachte] deed undercover [verbalisant 1] dat als volgt:
[verbalisant 1]: Zo van…we hadden het net over eerlijkheid gehad …nou ja…n.t.v…Ik denk, dat we alle twee wel een boek hebben dat dicht moet blijven…
Dus undercover [verbalisant 1] zegt dat hij ook iets dergelijks op zijn conto heeft.
Door deze uitspraak van undercover [verbalisant 1] kreeg [verdachte] het idee dat hij niet onder moest doen voor de vermeende daden van undercover [verbalisant 1].
De boodschap is dat het plegen van zo'n misdrijf normaler is dan de verdachte denkt. dan is het voor de verdachte minder erg om ook toe te geven dat hij zo'n misdrijf pleegde.
Tegelijkertijd worden ook de gevolgen van bekennen geminimaliseerd. de organisatie zal bijvoorbeeld de verdachte helpen als hij bekent bij een komend proces, bij voorkeur door het proces te voorkomen.
Undercover [verbalisant 1] deed dat als volgt bij [verdachte]:
[verbalisant 1]: Oh! Heb je em met een mes aan mootjes gesneden?
A: Ja, maar eerst eeh…
[verbalisant 1]: Oh… Maar zelfs daar krijg je toch geen TBS voor hoor.251
Ook liet undercover [verbalisant 1] onomwonden aan [verdachte] weten dat zijn criminele organisatie informatie uit politiesystemen kon laten verdwijnen:
Undercover [verbalisant 1] tegen [verdachte]: ‘Want een ding dat verhaal en dat …hm…kijk dat verhaal…, dit is hem. Kijk ik heb er een foto van gemaakt en hierna gaat hij mil worden.’
(Opmerking raadsman: De CIE-info wordt vernietigd)
()
Ondertussen heeft in de ogen van de verdachte het afleggen van de bekentenis niet de consequenties die het in een politieverhoor heeft. Een bekentenis is in die zin geminimaliseerd, omdat aan het bekennen tegenover Mr. Big geen vervolging en gevangenisstraf lijkt verbonden. Het is niet meer dan het vertellen van wapenfeiten van criminele broeders onder elkaar.255 De bekentenis komt mede tot stand door een combinatie van de volgende elementen: positieve versterking van de sociale omstandigheden, de vriendschap met de agenten en de loyaliteit tegenover hen256, de autoriteit van Mr. Big en de expertise van de organisatie en angst. Die angst is eveneens een belangrijk element. De verdachte is bij de organisatie omdat die hem grote voordelen kan brengen, maar het verlaten van de organisatie veroorzaakt ook angst. Dat is niet alleen angst om weer armlastig en sociaal geïsoleerd te raken. Dat is ook angst omdat men dan alleen komt te staan tegenover de politie die de verdachte kennelijk op de hielen zit.
()
Verzoek
De verdediging verzoekt u om zeer grote terughoudendheid te betrachten bij de waardering van de betrouwbaarheid van de verklaringen welke cliënt tegenover undercover [verbalisant 1] heeft afgelegd over het vermeende om het leven brengen van [slachtoffer].
Het tweede bezwaar tegen de Mr. Big-methode; (on)betrouwbaarheid uitingen
Het tweede bezwaar ziet op de (on)betrouwbaarheid van de door [verdachte] gedane uitlatingen. Het risico op valse bekentenissen bij de inzet van de Mr. Big-methode is beduidend groter dan in een reguliere verhoorsetting. Er wordt bewust toegewerkt naar een situatie waarin de verdachte veel te winnen heeft bij het afleggen van een bekennende verklaring en te verliezen als hij ontkent.263 Zo heeft undercover [verbalisant 1] [verdachte] er in hun gesprek van 24 januari 2019 op gewezen dat zijn eerdere verklaringen over het verspreiden van een lijk over een bollenveld in Noordwijk niet overeenkomt met de informatie van de politie dat [verbalisant 1] naar België is gebracht. [verbalisant 1] heeft het in dat gesprek over vertrouwen en [verdachte] heeft er dus alle belang bij om te volharden in zijn valse bekentenis. In die omstandigheden heeft [verdachte] ervoor gekozen om in strijd meet de waarheid een ‘bekennende verklaring’ af te leggen die hem toegang biedt tot een wereld in Portugal waarin gouden bergen lonken. Dit risico wordt alleen maar verder vergroot door het feit dat de mr. Big-methode met name lijkt te worden ingezet in geval van verdachten die — al dan niet als gevolg van de jegens hen bestaande verdenkingen — financieel, maatschappelijk en sociaal gezien toch al in een weinig benijdenswaardige positie verkeren.
()
Gulle [verbalisant 1] en zijn uitgaven
()
Drukmiddelen op een rijtje:
- 1)
Undercover [verbalisant 1] vertelde [verdachte] dat hij geen klussen mocht doen voor andere mensen.
- 2)
[verbalisant 1] hield hem een grote worst voor met investeringen in Cambodja en baan in Portugal.
- 3)
[verdachte] was verslaafd en had geld van [verbalisant 1] nodig voor drugs.
- 4)
Druk om bij zijn organisatie te mogen horen en daardoor ging ik mij groter voordoen dan ik was.
- 5)
Drukmiddel schuld en schuldsanering
- 6)
Drukmiddel [dochter], emotionele druk want hij wilde zijn dochter graag zien.
- 7)
Drukmiddel geen zicht op een reguliere baan
- 8)
Drukmiddel werkloos
- 9)
Drukmiddel zwakke fysieke gesteldheid als gevolg van wondroos en harddrugsverslaving.
- 10)
Drukmiddel van letterlijk een doos vol geld op zijn schoot zetten.
- 11)
Drukmiddel undercover [verbalisant 1] was een zware crimineel met een criminele organisatie die bereid waren om gewelddadig te worden als [verbalisant 1] de opdracht gaf (afpersing etc.)
- 12)
Drukmiddel was hoe [verbalisant 1] [verbalisant 3] intimideerde en hem in bijzijn van [verdachte] intimideerde
- 13)
Financieel afhankelijk van schilderijen verkoop
- 14)
Huur en eten moesten worden betaald
- 15)
Drukmiddel verhoorsituatie in de auto
- 16)
Drukmiddel confronteren met dossierstukken
Undercover [verbalisant 1] heeft cliënt gedurende een lange tijd gefêteerd middels dure etentjes, het geven van geschenken, leningen en cashgeld voor klusjes. Daarnaast heeft hij cliënt lekker gemaakt met allerlei beloftes en toezeggingen over financiële beloningen. Het doen van harde financiële toezeggingen is iets wat de Hoge Raad nu juist absoluut niet wil.
Tussen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verdachte] en [betrokkene 1] bestond volgens de politie zowel een vriendschappelijke als een zakelijke relatie.
()
Aan één enkel etentje bij het [hotel 1] werd al 570 euro door undercover [verbalisant 1] uitgegeven. In totaal is er cash € 4.000,- betaald door de undercovers voor de schilderijen.
Mail A-G d.d. 2 juni 2022 getiteld Beaufort: ontbrekende uitgaven in WOD- traject
De A-G heeft onlangs nog een aanvulling gegeven op het geld dat door de undercovers is uitgegeven aan [verdachte] en [betrokkene 1].
()
Een korte scan van het WOD-dossier laat al blijken dat ook dat overzicht niet correct is en opnieuw geen juiste weergave geeft van de werkelijk gedane uitgaven:
[09-10-18 16:03:39] [verbalisant 1]: Hoi [verdachte]. Was druk … kon nie appen. Wij nemen eten mee en bier, [verbalisant 2] zorgt vr haar gezond voer270 271
De kosten voor het eten en bier dat zij hebben gebracht naar [verdachte] en [betrokkene 1] staat niet in het overzicht.
Ook de volgende gift d.d. 6 juni 2018 is niet meegenomen in het overzicht van de A- G:
Ik, A-4083, merk nog op dat ik voor [betrokkene 1] een bloemetje en voor [verdachte] 6 flesjes bier had meegenomen aJs kadootje.lk, A-4083, heb die dag alleen aJcohoivrij bier gedronken. Verder had [verdachte] nog een foto van het schilderij via de Whatsapp gestuurd toen ik nog bij hen was en mij later via de Whatsapp bedankt voor het bier en een komisch filmpje gestuurd.
Nergens in het overzicht staan de 6 flessen bier genoemd. Dit wekt bevreemding, nog daargelaten dat het vreemd is om een verslaafde zoveel bier te geven. Ook dit zijn weer voorbeelden van onvoldoende inzage in het WOD-traject.
Laat staan al de andere kosten/eten/drinken/giften waar niets over is geverbaliseerd.
Daarnaast wordt er in dat overzicht niets gemeld over de gedane belofte van de deposit van € 5.000,- voor het restaurant in Cambodja, de € 200.000,- voor het totale kostenplaatje, de grote bedragen die [verdachte] zou kunnen gaan verdienen met het vervoer van geld/vals geld vanaf Portugal.
()
Undercover [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris
In zijn verhoren bij de rechter-commissaris deed undercover [verbalisant 1] alsof cliënt zelf hen benaderde met de vraag of hij criminele klussen had. Hoezo zou cliënt een legitieme zakenman benaderen voor illegale klussen?
[verbalisant 1] had het de hele tijd over het ‘downsizen’ van verwachtingen. Dan zijn die verwachtingen kennelijk dus wel eerst gecreëerd door [verbalisant 1] anders hoef je ook niks te downsizen.
[verbalisant 1] deed voorkomen alsof de incassoklus een alledaagse gebeurtenis was. Maar als het volledig legitiem was waarom stuurde [verbalisant 1] dan 2 man ([verdachte] & [verbalisant 3]) op het ‘slachtoffer’ af bij het [hotel 3]? Waarom ging hij er niet gelijk zelf op af? Nee, meneer bleef zelf als grote baas op afstand achter en stuurde loopjongen [verdachte] er op af.
[verdachte] zijn handen trilden tijdens die incasso, omdat hij zo bang was en zich gedwongen voelde om deel te nemen aan de incassoklus.
Het was heel duidelijk. Undercover [verbalisant 1] speelde de schone schijn en deed alsof [verdachte] out of the blue zichzelf aanbood, u legaal noemde hij zichzelf. De verdediging zegt daarvan: dat is 100% onzin en verwijst u naar deze uitspraak van undercover [verbalisant 1]:
[verbalisant 1]: ‘Ik zit ook in een wereldje waar ze links en rechts sneuvelen en wat dan ook en dan denk ik: Ja oke. Het is horen zien en zwijgen en als je het erover heb dan moet je elkaar kunnen vertrouwen natuurlijk.’
[verdachte] wist dus dat undercover [verbalisant 1] deelnam aan een criminele wereld waarin mensen links en rechts sneuvelen.
Dit doet niet aan als een uitspraak van de gemiddelde manager van een Ikea vestiging. Het is ook geen gangbare uitspraak voor een voorzitter van de plaatselijke jeu de boules vereniging.
Gedurende de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg kon de verdediging zich soms niet aan de indruk onttrekken dat als het ware de bal bij [verdachte] werd gelegd om aan te tonen en te bewijzen dat de undercovers buiten de lijntjes waren gaan kleuren met hun financiële toezeggingen. Bij de verdediging wierp de gedachte zich op dat dit nu precies waarom dit type undercoveroperaties moeten worden opgenomen. Want het is volstrekt onredelijk en oneerlijk om als het ware op [verdachte] de bewijslast te laten rusten van hetgeen er exact is toegezegd door de undercoveragenten. De undercovers hadden de gesprekken moeten opnemen zodat echte controle mogelijk was en geen pseudo controle achteraf bij de r-c met zich weinig herinnerende, ontkennende en draaiende undercovers. Dat is geen inzicht verschaffen in het WOD- traject. Wat de undercovers daar hebben getracht is om met ingestudeerde quotes als dat [verdachte] hen ‘cadeautjes’ gaf zoals het TBS verhaal en dat [verbalisant 1] 99% legaal was en 1% illegaal zichzelf af te dekken en de deur volledig achter zich dicht te trekken pen dicht te spijkeren.
()
De criminele organisatie van undercoverboss [verbalisant 1]
Undercover [verbalisant 1] speelde in de gefingeerde criminele organisatie de baas.
Er werden een aantal klussen in scene gezet om [verdachte] te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige Criminele organisatie van doen had. Zo moest [verdachte] bijvoorbeeld met een loopjongen van undercover [verbalisant 1] genaamd [verbalisant 3] een incasso-klus doen bij het [hotel 3] hotel. De grote mr. Big baas [verbalisant 1] bleef in het hotel en zijn loopjongens [verdachte] en [verbalisant 3] moesten hun handen vuil maken door het slachtoffer buiten op de parkeerplaats te bedreigen en af te persen en hem zijn dure Audemars Piquet horloge, zijn gouden halsketting en geld afhandig te maken.
[verdachte] was op dat moment al onderdeel van de criminele organisatie waarvan undercover [verbalisant 1] als mr. Big aan de top stond. Ook reed [verdachte] mee met undercover [verbalisant 1] naar een safehouse waar loopjongen [verbalisant 3] moest worden ondergebracht omdat er heibel was met een andere criminele groep. Voorts kreeg [verdachte] van undercover [verbalisant 1] de opdracht om een man een USB-stick met informatie over het wegsluizen van geld te overhandigen.275 Deze activiteiten maakten het voor [verdachte] duidelijk dat hij in een gewelddadige organisatie terecht was gekomen.
Undercover [verbalisant 1] had bij de r-c een mooie ingestudeerde oneliner over dat hij zich bij [verdachte] had voorgedaan als iemand die voor 99% een baan had in de offshore maar af en toe wat geld vervoerde om bij te klussen.
In dat dwaalspoor trapt de verdediging uiteraard niet.
()
Zo belt [verdachte] op 26 maart 2019 met zijn vader dat hij ‘goed nieuws heeft omdat de investeerder de volgende dag naar hem toekomt in verband met de vooruitbetaling.
Ook zegt [verdachte] letterlijk in een telefoongesprek van 26 maart 2018 tegen zijn zus Marie dat ‘hij’, daarbij doelend op politioneel informant [verbalisant 1], ‘morgen komt met de deposit.’ Kennelijk is er dus een toezegging aan [verdachte] gedaan door [verbalisant 1] dat hij de deposit zou betalen aan [verdachte].
Uit een whatsappgesprek tussen [verdachte] en undercover [verbalisant 1] blijkt ook dat undercover [verbalisant 1] harde toezeggingen doet over de 5.000,- euro deposit:
[26-03-18 14:32:34] [verdachte]: Thanks voor je antwoord., maar ff to tje point .ik moet morgen oké geven ivm deposit .anders gaat de inboedel eruit… Ik hoor graag van je ., De rest is allemaal bespreekbaar
[26-03-18 14:59:14] [verbalisant 1]: Deposit geen probleem, onderpand schilderij ofzo maar tijdsdruk voor rest moeten we bespreken. Gr P
()
Hoe staat het met de zelfstandige betrouwbaarheid van de verklaringen van cliënt?
Mocht Uw Hof van mening zijn dat er geen sprake is van een schending van de verklaringsvrijheid en dat de resultaten van het WOD-traject wel degelijk kunnen worden gebruikt dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaringen van cliënt welke hij ten overstaan van undercover [verbalisant 1] heeft af gelegd onbetrouwbaar zijn en om die reden uit te sluiten van het bewijs.
De verklaringsvrijheid — en het daarmee rechtstreeks verbonden zwijgrecht — dient verschillende belangen.297 Een belangrijke daarvan is de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. De eerdergenoemde aspecten voor de beoordeling van de vraag in hoeverre de verklaringen in vrijheid zijn afgelegd — psychische druk, misleiding, de bemoeienis met de inhoud van de verklaringen, et cetera — kunnen immers ook alle (desastreuze) consequenties hebben voor de betrouwbaarheid in de zin van waarheidsgetrouwheid van de af te leggen verklaringen.298 Het zwijgrecht is er om de verdachte te beschermen maar ook om de overheid te beschermen om niet bepaalde dubieuze verhoor strategieën in te zetten.
De informatie die cliënt heeft gegeven aan undercover [verbalisant 1] die expliciet ziet op de wijze van ombrengen van [slachtoffer] is op geen enkele wijze objectief toetsbaar.
()
Conclusie AG Bleichrodt inzake mr. Big
De A-G vindt dat de methode zeer kritisch moet worden bezien. Hij doelt daarmee op de rechtmatigheid van de methode, de verklaringsvrijheid van de betrokkenen en vervolgens de beoordeling van de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. De toepassing van de Mr Big-methode of een variant daarop vergroot de kans op valse bekentenissen. Eigenlijk wordt door de overheid een kunstgreep ingezet om de verdachte te misleiden en een bekentenis te verkrijgen. Dit gebeurt zonder de waarborgen die een verdachte heeft bij een regulier politieverhoor, zoals het zwijgrecht en het recht op bijstand door een advocaat. De methode is in de praktijk tot stand gekomen zonder dat de wetgever aan een dergelijke constructie lijkt te hebben gedacht. Gelet hierop moet de rechter zeer behoedzaam zijn bij het toelaten tot het bewijs van verklaringen die in een dergelijke constructie zijn afgelegd. Als de rechter dat doet, zo vindt de AG, moet hij dit nader motiveren, zowel ten aanzien van de toelaatbaarheid van de methode als ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring. Daarbij ligt de lat hoog aldus AG Bleichrodt in zijn conclusie in de Posbankzaak:
107.
Het lijkt moeilijk voor betwisting vatbaar dat toepassing van de ‘Mr. Big’- methode of daarop geïnspireerde undercoveroperaties de kans op valse bekentenissen vergroot. Ook bestaat het risico dat strafvorderlijke waarborgen, in het bijzonder samenhangend met de verklaringsvrijheid, geweld worden aangedaan. Daaraan doet niet af dat de verdachte tijdens het traject zich niet in detentie bevindt en voor hem niet kenbaar is dat hij met opsporingsambtenaren praat. Graag sluit ik mij in dit opzicht aan bij mijn voormalig ambtgenoot Machielse, die opmerkt dat de effecten van strategieën om een verdachte ertoe te brengen te verklaren in een ‘Mr. Big’-scenario nog veel sterker zijn dan in een normaal politieverhoor.127 Het gaat in dezen als het ware om het van overheidswege inzetten van een kunstgreep ter misleiding van de verdachte teneinde te bevorderen dat hij een bekentenis aflegt, zonder de waarborgen die de verdachte toekomen bij een regulier politieverhoor, zoals het zwijgrecht en het recht op consultatiebijstand. Daarbij kan zich de situatie voordoen waarin ‘the authorities use subterfuge to elicit information that they were unable to obtain during questioning’, als bedoeld door het EHRM. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich nog niet eerder heeft beroepen op zijn zwijgrecht kan daaraan naar mijn mening niet afdoen in een situatie waarin de autoriteiten door het afzien van een regulier verhoor de verdachte de mogelijkheid ontnemen zich op zijn zwijgrecht te beroepen. In het kader van een ‘Mr. Big’-traject dan wel daaraan verwante undercoveroperatie worden doorgaans vragen gesteld door (niet als zodanig kenbare) politieambtenaren aan de verdachte betreffende de betrokkenheid van de verdachte bij het feit waarvan hij wordt verdacht. Daarbij is denkbaar dat een situatie ontstaat die wordt gezien als ‘the functional equivalent of interrogation’.
108.
Gelet op het voorafgaande, is een grote mate van behoedzaamheid op zijn plaats bij het tot het bewijs toelaten van verklaringen die in een methode als de onderhavige zijn afgelegd. Ik meen dat in dit verband het aanvaarden van een bijzondere motiveringsplicht in de rede ligt. Indien de feitenrechter gebruikmaakt van een verklaring die in een dergelijk traject is afgelegd, zal hij dat in deze benadering nader moeten motiveren, zowel ten aanzien van de toelaatbaarheid van de methode als ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring. Ten aanzien van het laatste kan worden aangesloten bij de bijzondere motiveringsplichten die in de wet en de rechtspraak zijn aanvaard in gevallen waarin door de aard van het bewijsmiddel extra behoedzaamheid is geboden.
109.
Voor de toetsing van de rechtmatigheid is HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9195 relevant, welk arrest mede is gebaseerd op de rechtspraak van het EHRM. Daarbij gaat het om de toetsing aan de beginselen van proportionaliteit en de subsidiariteit en om de verklaringsvrijheid. Ten aanzien van de proportionaliteit geldt dat de bijzondere ernst van het misdrijf waarvan de verdachte wordt verdacht de toepassing van de methode moet rechtvaardigen. Ook de mate waarin met de methode inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zal daarbij van belang zijn, omdat een proportionaliteitstoetsing juist impliceert dat zowel nagestreefde als geschonden belangen in aanmerking worden genomen. De eis van subsidiariteit houdt in dat andere wijzen van opsporing redelijkerwijze niet voorhanden zijn. Ten slotte dient de verklaringsvrijheid te worden gerespecteerd. Bij de toetsing zijn de aard en intensiteit van de door de informant(en) ondernomen activiteiten jegens de verdachte, de mate van druk die daarvan jegens de verdachte kan zijn uitgegaan en de mate waarin de handelingen en gedragingen van de informant tot de desbetreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid van belang. Problematisch zijn in elk geval verklaringen die onder invloed van dreigementen tot stand zijn gekomen of waarbij misbruik is gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de verdachte zich bevindt. Een complicerende factor is ook dat het — in strijd met de waarheid — voorspiegelen van gunstige perspectieven in geval de verdachte een bekentenis aflegt in het licht van de verklaringsvrijheid problematisch is, terwijl de ‘Mr. Big’-methode hierop juist goeddeels berust. De feitenrechter zou naar mijn mening de hiervoor genoemde aspecten in de motivering van het gebruik van in op de ‘Mr. Big’- methode geïnspireerde trajecten afgelegde verklaringen voor het bewijs moeten betrekken. Daarbij zal de lat hoog moeten worden gelegd.
110.
In dit verband is het voor de toetsing in cassatie onontbeerlijk dat de feitenrechter met voldoende mate van precisie feiten vaststelt die die toetsing mogelijk maken. Daartoe is eveneens van belang dat ten tijde van de opsporingsmethode adequate verslaglegging plaatsvindt.
5) Het fenomeen valse bekentenis
In Nederland zijn er meerdere gerechtelijke dwalingen geweest waarbij rechters mensen hebben veroordeeld op basis van een valse bekentenis:
- —
De Rotterdamse carnavalsmoord (vrijspraak in 1990);
- —
de Puttense moordzaak (vrijspraken in 2002);
- —
de Schiedammerparkmoord (vernietiging van de veroordeling in 2006);
- —
Ina Post (vrijspraak in 2010);
- —
de Hilversumse showbizzmoord/Martien Hunnik (vrijspraak in 2016)
Het betreft telkens veroordelingen waarin de bewijsvoering voor een zeer belangrijk deel tot vrijwel uitsluitend berustte op een of meer bekentenissen. Dat betreft dus vijf van de zes als zodanig door rechtspraak erkende gerechtelijke dwalingen. Daarbij moet worden aangetekend dat in de Puttense moordzaak maar liefst vier personen een onware verklaring hebben afgelegd over dit delict, waarbij twee van hen ter terechtzitting als getuigen ten overstaan van de rechtbank en het publiek buitengewoon beeldend en tot in detail hebben verklaard over het misdrijf dat zij staand achter een raam zouden hebben waargenomen. In geen van deze vijf zaken was er serieus forensisch-technisch bewijsmateriaal ten laste van de veroordeelde.306 In drie van die vijf zaken werd niet eerder tot herziening besloten dan nadat een andere verdachte in beeld was gekomen tegen wie méér aanwijzingen bestonden voor schuld aan het delict dan tegen de veroordeelde.307 In alle drie van de vijf zaken waarin de bekentenis binnen de bewijsvoering vrijwel op zichzelf stond werd door het OM en/of de rechter ter ondersteuning van de bekentenis gewezen op de aanwezigheid van daderkennis in de verklaringen van de veroordeelde.
Kennelijk lopen er dus mensen rond op deze aarde die in staat zijn om een moord te bekennen die zij niet hebben gepleegd. Onze lieve heer heeft vreemde kostgangers. Daarbij moet ook nog worden aangetekend dat in al de bovenstaande zaken de verdachten hebben bekend in een verhoorkamer van de politie en niet terwijl zij in een over de snelweg scheurende Mercedes zaten met undercover patser [verbalisant 1] die zich voordeed als een crimineel.
Valse bekentenissen in het buitenland
Ook in het buitenland heb je legio voorbeelden van gerechtelijke dwalingen waarbij mensen ten onrechte een valse bekentenis hebben afgelegd.
Birmingham Six
Central park five
5A) De persoon [verdachte] een fantast eerste klas
De verdediging verzoekt u de drie vermeende bekentenis gesprekken309 niet te bezigen voor het bewijs aangezien deze onbetrouwbaar zijn vanwege het hoge fantasiegehalte van de verklaringen.
Een afketsende kogel
()
[verbalisant 1]: Ja, dat ken ik wel. Dat is vlakbij mij. Heb jij hem door zijn kop geschoten?
A: Mm. En de eerste was een ketser. Die ketste af op zijn leren jas. Munitie nat. [verbalisant 1]: Jezus, hoe kan dat nou?
Wat [verdachte] daar vertelt tegen undercover [verbalisant 1] over een afketsende kogel is natuurlijk heel erg gek. In de echte wereld ketsen kogels niet af van mensen. De enige plek waarin je dat ziet is in tekenfilms over Superman. Het lijkt wel alsof [verdachte] zich daar zo groot mogelijk wou voordoen door te praten over een soort onverslaanbare Superman die hij heeft neergehaald.
De verdediging heeft de tapes van die eerste twee vermeende ‘bekentenis’ gesprekken van 27 september en 16 oktober 2018 beluisterd en [verdachte] vertelt het vrij achteloos aan undercover [verbalisant 1] alsof het een soort walk in the park is en niet alsof hij op dat moment de biecht van zijn leven doet. Dat hij het zo gemakkelijk vertelt is undercover [verbalisant 1] een leugentje voor eigen bestwil te verkopen om zo in het gevlei te komen in de hoop dat undercover [verbalisant 1] weer een stapeltje vijftigjes voor hem tevoorschijn tovert.
Alles wat [verdachte] heeft gezegd over hoe hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht kan niet worden geverifieerd. Er is immers geen lichaam. Dus er kan niet gecontroleerd worden of [verdachte] daarover de waarheid heeft gesproken. Niets van dat afketsende kogel en shredder en begraaf verhaal kunnen we controleren.
[journalist] in stukken gezaagd op 2 oktober 2018
Kort vóór het gesprek dat [verdachte] op 16 oktober 2018 in de Mercedes heeft met [verbalisant 1], komt [verbalisant 1] bij hem op de woonboot. Uit een, pas in hoger beroep uitgewerkte passage van de OVC op de woonboot, blijkt dat [verdachte] en [verbalisant 1] het dan al, kennelijk in een lacherige sfeer, hebben over het in stukken gezaagde lichaam van journalist [journalist]. De moord op deze journalist vond plaats op 2 oktober 2018 in Turkije en was destijds wereldnieuws. Undercover [verbalisant 1] beschrijft niets over dit gesprek in zijn verslagen terwijl het wel degelijk relevant is dat [verdachte] en undercover [verbalisant 1] het op 16 oktober 2018 al eerder hadden over in stukjes gezaagde mensen. Het gaat om de vraag of er sprake kan zijn geweest van beïnvloeding van de verklaringen van cliënt en dit toont maar weer eens het belang aan van een nauwkeurige verslaglegging en het belang dat niet een kleine selectie van gesprekken maar al de gesprekken tussen de undercovers en [verdachte] hadden moeten worden opgenomen en uitgewerkt. Alleen al door bepaalde uitlatingen of reacties van undercover [verbalisant 1] wanneer zij het hebben over de in stukjes gesneden journalist kan [verdachte] beïnvloed hebben.
Wat opvalt aan de vermeende bekentenissen is dat [verdachte] nimmer zegt dat hij opgelucht is of dat er een last van zijn schouders valt of iets in die trant. Hij moet ook niet huilen en verklaart vrij gemakkelijk. Dit zijn duidelijk signalen dat er geen sprake is van een ‘ware bekentenis’. Ook wordt er in de vermeende bekentenis van 27 september en 16 oktober 2018 achteloos gesproken over het in een shredder gooien van een lichaam en vervolgens kort daarop overgeschakeld op de vraag welke rode diesel nou eigenlijk goedkoper is.
Neem dit in combinatie met het indianenverhaal van de verklaringen van [verdachte] over een natte kogel die van het leren jasje van [slachtoffer] afketste en ieder weldenkend mens heeft door dat hier sprake is van klinkklare onzin.313 Kogels ketsen alleen van stripfiguren als Lucky Luke of Superman af. Hier was geen sprake van een biecht. Dit was doorgesnoven dronkemanspraat van een aan harddrugs verslaafde man die op dat moment diep in de goot lag.
Buitenom die verklaringen van cliënt over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] is er helemaal niets waaruit blijkt dat [slachtoffer] de laatste minuten van zijn leven zou hebben doorgebracht met [verdachte]. Helemaal niets.
Het is vreemd dat undercover [verbalisant 1] [verdachte] op dat moment geen halt toeriep toen hij begon over een afketsende kogel en hem toen niet heeft verteld dat hij moest stoppen hem knollen voor citroenen te verkopen. Kogels ketsen niet af van een jas. Zogenaamde natte kogels ook niet. Dat is een feit van algemene bekendheid. Het is echt een ongelofelijk onzinnig junkieverhaal dat [verdachte] daar aan het ophangen was. Bij het lezen van dit verhaal van [verdachte] over de natte kogel die van de jas van [slachtoffer] afketste moest ik denken aan het script van een hele slechte tragikomedie met in casu als figurant dikke Cees de clown bij de Heineken loods.
[verdachte] heeft undercover [verbalisant 1] een onzinverhaal verkocht dat is gelardeerd met het Schipholverhaal waarvan de verdediging uitgaat dat het wel degelijk is gebeurd dat mevrouw [betrokkene 6] 50 kilo cocaïne Nederland heeft binnengesmokkeld.
[verbalisant 1] met kogelwonden of half in het verband
Ook het verhaal van [verdachte] dat hij [slachtoffer] ‘op het matje had geroepen’ en dat toen bleek dat [verbalisant 1] allemaal schotwonden had en half in het verband zat is je reinste kul. Niemand van de getuigen die [verbalisant 1] eind december 2001 en begin januari 2002 hebben gezien hebben ook maar iets verklaard over dat [slachtoffer] schotwonden had of half in het verband zat. [verdachte] of Fred waren überhaupt niet in de positie om [slachtoffer] op het matje te roepen. [betrokkene 4] was slechts een chauffeurtje van [verbalisant 1] en [verdachte] was de voetveeg van [betrokkene 4]. Dit was overduidelijk grootspraak waarbij [verdachte] was geïnspireerd door het verhaal dat [betrokkene 4] hem had verteld over die keer dat [betrokkene 4] en [slachtoffer] in België werden beschoten.
In het kader van de betrouwbaarheid stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaringen afgelegd tijdens de verhoren in de Mercedes objectief gezien niet kunnen kloppen.
24 januari 2019 confrontatie met dossiergegevens
Het enige moment waarop [verdachte] het Spaans benauwd kreeg was toen hij op 24 januari 2019 door undercover [verbalisant 1] werd ontmaskerd met zijn eigen leugens en hij officiële politiepapieren voor zijn neus kreeg gedrukt waarop zijn naam werd genoemd in combinatie met het verdwijnen van [slachtoffer]. Toen pas begon het zware ademhalen en beleefde hij naar eigen zeggen de 10 spannendste minuten in zijn leven. Lichaam van 90 kilo in 1 keer door een shredder duwen
Daarnaast is het technisch onmogelijk om een lichaam van 90 kilo uit het beton te halen en dat lichaam in 1 keer met beton en al door een shredder te halen. De shredder zou door het beton direct vastlopen en zelfs als het zou lukken zou de smurrie er dan van alle kanten uit vliegen. Ook dit soort verhalen zie je alleen in B- films. Zoals Fargo.
1 natte afketskogel, daarna 3 kogels en nabewerken met een hard voorwerp
Bovendien is het volkomen idioot en onlogisch dat je eerst iemand met maar liefst 4 schoten neerhaalt en die persoon vervolgens nog eens met een balk nabewerkt. Het is totaal onlogisch en [verdachte] vertelt dit alleen maar om op dat moment groot over te komen: ‘in punten te stijgen’.
Op klaarlichte dag lijkresten ‘uitsmeren’ over een bollenveld
Dat [verdachte] op klaarlichte dag vanuit de achteruit rijdende net nieuwe Mercedes van [betrokkene 4] hobbeldebobbel over een bollenveld in [e-plaats] mensenrestjes uitstrooit is volslagen idioot en volstrekt ongeloofwaardig.
[betrokkene 4] de Mercedes liefhebber
Daarnaast is het ondenkbaar dat een Mercedes liefhebber als [betrokkene 4], zijn net nieuwe Mercedes ML auto zou gebruiken om een berg smurrie te vervoeren naar een bollenveld. Dan stinkt die auto namelijk een jaar lang een uur in de wind.
Een bad vol met mensen resten
Als het verhaal van [verdachte] zou kloppen dat hij als een soort Hannibal Lecter met de menselijke resten van het lichaam [slachtoffer] op zijn lichaam, vanaf het bollenveld in [e-plaats], buiten zou hebben rondgelopen en uiteindelijk naar [h-plaats] is gereden en met al die lijkresten over zich heen daar over straat en vervolgens in bad was gaan liggen op de [b-straat] dan had de politie daar ongetwijfeld DNA sporen van in de woning aan de [b-straat] aangetroffen.
Er is daar echter geen druppel bloed van [slachtoffer] aangetroffen.
Dat broodje aap verhaal heeft namelijk nooit plaatsgevonden.
In de Nomads zaak waarbij de Hells Angels in hun clubhuis 3 mensen hadden vermoord werden zelfs na een zeer grondige schoonmaak en verbouwing van de ruimte nog bloedsporen gevonden van de slachtoffers.
Dat verhaal van [verdachte] over dat hij in opdracht van de junglecommando's van [betrokkene 3] [slachtoffer] van zijn coke heeft beroofd is natuurlijk volstrekte lariekoek.317 Om een gehaaide van Gogh rover als [slachtoffer] een loer te draaien schakelen Surinaamse cocaïne bazen echt geen labiele Brabantse cokescharminkel van 49 kilo in. Daarvoor hebben ze professionele huurmoordenaars en rippers tot hun beschikking die nergens voor terugdeinzen. Die je zelfs op klaarlichte dag wildwest achtervolgen op de snelweg en je klemrijden. Grootspraak is een gewoonte bij criminelen. Opscheppen doen ze aan de lopende band. [verdachte] is ook niet vies van fantasie verhalen.
Uit onderzoek naar de mr. Big-methode en valse bekentenissen blijkt dat onschuldige verdachten in het nadeel zijn omdat zij menen dat voor hen een bekentenis minder definitief is. Een schuldige verdachte weet dat hij de pineut is als hij bekent. Een onschuldige verdachte heeft in de regel de overtuiging dat in een later stadium de waarheid toch wel zal worden vastgesteld.318 Dat zorgt ervoor dat onschuldige verdachten — de NRC sukkels — onder omstandigheden nogal eens gemakkelijker bekennen dan schuldige verdachten. Methodes die zorgen voor meer bekentenissen bereiken bij onschuldige verdachten een relatief grotere toename in bekentenissen dan bij schuldigen.319 Uit onderzoek van The Innocence Project blijkt dat in 28% van de vernietigde onherroepelijke veroordelingen er sprake was van een valse bekentenis. Dat is dus in bijna 1 op de 3 zaken.
Wat het inzetten van de mr. Big methode nog gevaarlijker maakt bij kwetsbare beïnvloedbare mensen zoals [verdachte] is dat hij ook nog eens het type persoon is die de schuld op zich neemt voor wat andere mensen hebben gedaan.
De informatie die [verdachte] geeft over de Heineken loods, de caravan van de clown en Schiphol is informatie waarover [verdachte] ook zou beschikken als hij onschuldig is. De informatie die [verdachte] gaf aan undercover [verbalisant 1] bevat enkel elementen die niet discrimineren tussen een verdachte die het misdrijf pleegde en een verdachte die dat niet deed.
Het OM heeft als het ware geprobeerd om de verklaringen van cliënt te verifiëren door aan te tonen dat hij de waarheid sprak over dat bijvoorbeeld [slachtoffer] Van Gogh schilderijen heeft gestolen. Maar dat zogenaamde verificatie p- v is niet relevant voor de tenlastelegging. Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van het vermeende om het leven brengen van [slachtoffer] en de wijze waarop dat zou zijn gebeurd niks aangebracht. Enkel en alleen de verklaringen van getuige [betrokkene 10] die zelf heeft aangegeven dat hij allerlei informatie uit de media heeft gehaald.
Geachte voorzitter, edelgrootachtbaar college,
Als ik u in een laveloze bui vertel dat ik hier om de hoek voor de [C] iemand 15 jaar geleden een gebroken neus heb geslagen en u loopt daarnaartoe en ziet inderdaad dat de [C] daar gevestigd is, dan wil dat natuurlijk nog niet zeggen dat die mishandeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Dat is geen daderkennis. Daderkennis in een zaak als deze is wanneer iemand informatie geeft die niemand anders kan weten. Dat [verdachte] op de proppen komt met een loods waar hij in het verleden weleens is geweest met [betrokkene 4] maakt niet dat hij dus daderkennis heeft gegeven.
Er is in de verklaringen van [verdachte] absoluut geen sprake van unieke, zeer specifieke daderkennis.
Bruikbare daderkennis had kunnen zijn waar de delen van het vermeende moordwapen zijn gebleven waarover [verdachte] in zijn vermeende bekentenis sprak. Of welk bollenveld het precies was waar de resten van het lichaam van [verbalisant 1] dan zogenaamd zijn uitgespreid. Nadat [verdachte] eind februari 2019 is opgepakt heeft de politie een GPS-baken onder de auto van Fred [betrokkene 4] geplakt. Justitie en politie hadden kennelijk de ijdele hoop dat [betrokkene 4] als een speer naar de plaats van het lijk zou rijden om het te verplaatsen. Als hij daadwerkelijk met [verdachte] het lichaam van [verbalisant 1] had begraven of als hij het lichaam zelf had begraven of op een bollenveld had uitgespreid dan was het zeker mogelijk dat hij er daadwerkelijk naartoe zou rijden. Dat heeft hij echter niet gedaan. Simpelweg omdat hij blijkbaar niets met de verdwijning van [slachtoffer] van doen heeft. Gelukkig zag het Hof dat direct in waarna hij al gauw weer op vrije voeten kwam.
5B) Getuigen die verklaren over de fantasieverhalen van [verdachteΨ
De mensen die [verdachte] kennen en lang met hem zijn opgetrokken geven een beeld van de persoon [verdachte] en zijn onbedwingbare neiging om te liegen.
Zo heeft [verdachte] bijvoorbeeld vertelt aan getuige [betrokkene 19] verhalen dat hij een hoerentent had in Thailand waarbij mannetjes in een aquarium zwommen.
Ook claimde [verdachte] tegenover undercover [verbalisant 1] de uitvinder te zijn van een riem waarin je geld kon verstoppen.
[verdachte] heeft zijn schoonzus wijsgemaakt dat hij een kind heeft in Amerika. Daar hoort of ziet ze natuurlijk nooit iets van.
Getuige [betrokkene 18] heeft verklaard over dat [verdachte] een dochter in Engeland zou hebben. Hij gaf aan dat [verdachte] een verleden heeft en veel heeft gemaakt. [betrokkene 18] wist niet altijd wat hij moest geloven van [verdachte].
[betrokkene 20] heeft telefonisch aan [betrokkene 4] verteld dat [verdachte] ‘altijd gekke verhalen had’.
[betrokkene 4] zegt aan de telefoon dat [verdachte] ‘natuurlijk wel een slappe oude hoer was’.
[betrokkene 21] zegt aan de telefoon het volgende tegen [betrokkene 4] op 2 maart 2019, dus 3 dagen na de aanhouding van [verdachte]: ‘Maar ik persoonlijk denk dus dat er een infiltrant van de politie is die een dusdanige vriendschap heeft gesloten met [verdachte] en dat hij gewoon dingen heeft gezegd, of uit bluf of uit stoerigheid,
Voorts bespreken [betrokkene 4] en [betrokkene 21] het volgende in dat telefonische gesprek van 3 maart 2019 naar aanleiding van de 2 undercover agenten die na de aanhouding van [verdachte] zich op kwamen dringen bij Fred [betrokkene 4]:
[betrokkene 4]: Ja, dat is wat die mannen ook vroegen die hier waren, hoe lang heb je [verdachte] niet gezien? Nou ik zeg een jaar of 5, 6 zeker niet. Ik hoef ook helemaal niets met die lui, want hij liegt en bedriegt en loopt lui verhalen te vertellen, enne.
[betrokkene 21]: Dat heb je als je dope gebruikt, dan zit je ook te liegen en te bedriegen en te jatten.
[betrokkene 4]: Ja. Weetje, daar heb ik gewoon geen zin in. We hebben hem opgevangen op alle mogelijke manieren, maar hij steelt ook nog eens in je huis dus ja, laat mij met rust met die gek.
Tegenover undercoveragent [verbalisant 3] en zijn collega heeft [betrokkene 4] het volgende verklaard: ‘Nogmaals herhaalde [betrokkene 4] dat [verdachte] teveel gebruikte en teveel lult. [verdachte] zou tegen iedereen van alles vertellen om zich groot voor te doen.’
Ook getuige [betrokkene 10] vertelt over de fantasieverhalen van [verdachte]:
A: Dat weet ik niet. Ik vermoed omdat [verdachte] in paniek z'n bek weer opentrok en begon te lullen. Dat had, die lult al 20 jaar. Die vertelde in Kreta al wild-west verhalen. Hij had altijd wel een wild-west verhaal. Het verbaast me niets, dat ie…dat ie dit allemaal verteld heeft tegen die bevriende…
Getuige [betrokkene 17] heeft ook zeer recent nog verklaard dat [verdachte] een leugenaar was.
Zelfs undercover [verbalisant 1] (A-4083) gelooft het verhaal van [verdachte] niet
Gesprek tussen [verdachte] en [verbalisant 1] in de auto op 24 januari 2019:
[verbalisant 1]: Want ik moet ook niet meer hebben. Het gaat wel over jouw en die knakker van je. Die maat van je. Alleen het enige dingetje dat vond ik toen een fantastisch verhaal was van die shredder. Dat vond ik een mooi verhaal en zo maar dan wordt hier ergens anders over gesproken. En ook je heb eerder gezegd van in de fik steken en later natuurlijk niet in de fik steken. Ik had mijn bedenkingen er natuurlijk al bij he.
[verbalisant 1]: Want volgens mij ben jij hé harstikke professioneel. Wat ik tot nu toe gezien heb ben jij ehhhh jij bent geen dom ventje ofzo. Je bent geen groentje. Je hebt je sporen best wel verdiend. En dan denk ik van ja maar waarom zou juist hij weetjeniet, met zoiets, met zoveel risico weetje door de shredderaar en nog iets over een weiland uitspreiden ja dat is. .dat ken niet in Nederland dat gaat opvallen en noem maar op en daar zie ik jouw niet voor aan. Ik denk dat jij best wel slimmer bent dan dat. En je zult je redenen hebben en best gehad hebben alleen als er nu nog een vuiltje over is…
Undercover [verbalisant 1] vroeg aan [verdachte] of hij de shredder bij iemand in de tuin had gezet of ergens anders in een weiland ofzo. [verdachte] antwoordde daarop dat hij de shredder had neergezet in een weiland. Natuurlijk volkomen ongeloofwaardig maar [verbalisant 1] gaf de voorzet en [verdachte] kopt de bal in:
Ik vroeg aan [verdachte] of hij die hakselaar toen bij iemand in de tuin had gezet of ergens anders in een weiland ofzo. [verdachte] zei hierop: ‘zoals hier’. Wij reden op dit moment in een landelijke omgeving tussen de weilanden.
Dat is hoe [verdachte] is. Hij verzint dingen terwijl hij om zich heen kijkt. En hij kan het echt niet helpen. Als [verdachte] en undercover [verbalisant 1] op dat moment langs de zee liepen en undercover [verbalisant 1] vroeg waar hij het lichaam [verbalisant 1] gelaten had dan had hij gezegd dat hij het lichaam in de zee had gedumpt.
Undercover [verbalisant 1] zal dat ook niet voor niets hebben opgeschreven over dat ze op dat moment langs een bollenveld reden. Ik denk dat hij daarmee wou aangeven dat hij zelf ook twijfelde aan het waarheidsgehalte van de verklaring van [verdachte].
Hij vraagt het [verdachte] ook op de man af wanneer hij zegt [verdachte] ik vind het een mooi verhaal maar is het allemaal niet iets te fantastisch?
Shredder in de fik of netjes terug naar de Bo-rent?
Daar heeft undercover [verbalisant 1] inderdaad een goed punt. Over die shredder heeft [verdachte] inderdaad wisselend verklaard. De ene keer zegt hij dat hij de shredder in de fik heeft gestoken en het andere moment zegt hij dat hij deze heeft schoongemaakt en teruggebracht naar de Bo-Rent.339 Die inconsistenties vallen het OM en het undercoverteam ook op en zij laten undercover [verbalisant 1] gedurende het traject [verdachte] dan ook ondervragen op die inconsistenties.
[verdachte] vertelt dus het ene moment dat hij de shredder heeft verbrand en het andere moment dat hij deze heeft teruggebracht naar de bo-rent. Hij verdrinkt in de verzinsels.
Vervolg van verhoor 24 januari 2019 [verdachte] door undercover [verbalisant 1] waarbij [verbalisant 1] praat terwijl hij naar de CIE-informatie wijst:
[verbalisant 1]: Was nou bijna alles waar want, het laatste stukje want eigenlijk vindt ik dit een aannemelijk want… Ja dit aannemelijk en de laatste keer dat ik dat van die shredder gezien heb dat was volgens mij in een een of andere horrorfilm. En ik vond het van jouw fantastisch. Ik vond het wel een mooi verhaal hoor daar niet van hoor maar nu heb ik dit gelezen en denk ik dan eigenlijk was het te fantastisch. En voor jouw. … voor jouw, jij bent geen amateur. Jij gaat niet met een lijk uit een auto en dan onderdelen eruit hobbelen. Dat doe jij helemaal niet.
[verbalisant 1]: Ik wil gewoon zekerheid want als het verhaal er precies in had gestaan van ook van die shredder of helemaal niets had ik het ook kwijt geweest alleen nu komt er iets boven drijven van jaa… eigenlijk…eigenlijk ben je harstikke eerlijk want ik vertrouw je 100 procent alleen dat laatste stukje denk ik wat een gelul. En als je het nou verteld vindt ik het ook niet erg he van eh…340
[verbalisant 1]: want aan de ene kant vond ik het een prachtig verhaal van die shredder. Ik heb wel zitten genieten Ik bedoel ik zou het zelf niet kunnen maare dat wel. Maar als je zegt eh eigenlijk was het een stukje fantasie ofzo en ik wilde goed voor de dag komen ermee…341
[verbalisant 1]: En dan denk ik het is wel iemand die er tegenaan zit en waarom zou dat laatste stukje anders zijn want eigenlijk is het wel heel spectaculair he als hij is wel door de shredder maarja dat komt… en dit is de eerste keer dat ik dat hoor en ik heb het een paar keer op film gezien. Dus in principe dacht ik… ik vindt het wel een mooi verhaal.342
De undercoveragent [verbalisant 1] heeft het met zijn decennia aan ervaring bij de politie inderdaad bij het juiste eind, het verhaal van [verdachte] was te fantastisch.
Net als [verdachte] heeft undercover [verbalisant 1] blijkbaar ook de film [film] gezien met daarin de shredder scene. De film schatjes gaf [verdachte] dus de inspiratie voor het begraven van een persoon onder het beton.
[verdachte] is zijn hele leven lang al een non-valeur geweest, undercover [verbalisant 1] gaf hem het gevoel dat hij iemand was:
[verbalisant 1] tegen [verdachte]: en ik had jouw natuurlijk zo ingeschat he want je bent een beetje van dezelfde leeftijd. Want die jonge apen allemaal. Hehe eindelijk eens een keer een normale vent die ook nog eens van de hoed en de rand weet. Zie je kunt gewoon lekker aanpakken.
Ook zegt undercover [verbalisant 1] tegen [verdachte]:
[verbalisant 1]: Want sowieso vindt ik dat het lekker klikt allemaal. Je hebt aan een half woord genoeg, maar dan moet ik je voor 200 procent kunnen vertrouwen.
[verdachte] gaat daar helemaal in mee, hij wil dat blok beton zijn waar undercover [verbalisant 1] ten alle tijden op kan rekenen:
Ook zegt [verdachte] tegen undercover [verbalisant 1]: ‘ik sta achter je ik sta boven je ik sta voor je.’346 [verdachte] vertelde op de zitting van 9 december jl dat hij er ook echt in was gaan geloven dat hij [verbalisant 1] zijn soldaat was.
Zag undercover [verbalisant 1] in [verdachte] een geweldsman?
Zowel In eerste aanleg als in hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie zich op het standpunt gesteld dat undercover [verbalisant 1] [verdachte] nooit het idee heeft gegeven dat [verdachte] zijn mannetje moest staan. Volgens het OM was de criminele organisatie van undercover [verbalisant 1] eigenlijk helemaal niet bezig met geweld.
De realiteit is anders.
Ik citeer een deel van een gesprek van [verdachte] en [verbalisant 1] wanneer [verdachte] met [verbalisant 1] op donderdag 27 september 2018 praat over een vermeende moord:
[verbalisant 1]: Wat moet, dat moet. Zo!
[verdachte]:… .als het er op aan komt, dan eehh…
[verbalisant 1]: Ja. Nou, dan sta jij wel je mannetje wel, ja. Dat geloof ik wel, ja.
[verdachte]:… .n.t.v……Ik schrik niet zo gauw.
[verbalisant 1]: Nee, dat weet ik. ,.
De waarheid vergeet je niet. Leugens wel. [verdachte] kon zich tegenover undercover [verbalisant 1] niet bij het verhaal houden omdat het was verzonnen. Daarom was de shredder de ene keer in de fik gestoken349 en de andere keer schoongemaakt en teruggebracht naar de Bo-rent.
Cliënt heeft een verklaring afgelegd die naar het land der fabelen kan worden verwezen. Het is een valse bekentenis die ook maar elke vorm van realiteit ontbeert. Als je alleen al kijkt naar de onzinnigheid van de tenlastelegging. Waarom zou je in hemelsnaam iemand eerst door zijn hoofd schieten om vervolgens diegene op zijn hoofd te slaan met een houten balk? Die schoten zijn natuurlijk allang afdoende. En wat betreft die shredder die zou zijn vervoerd naar De [d-plaats]. Hoe is die shredder daar volgens de politie dan naartoe gebracht? En waarom op klaarlichte dag op een bollenveld door de shredder halen? [verdachte] heeft verklaard dat hij urenlang in bad heeft gelegen om de resten van het lichaam van [slachtoffer] van zich af te wassen. Dat het badwater helemaal bruin werd. Zo'n verhaal is volkomen onzinnig. Wie gaat er nou urenlang in een bad liggen met menselijke resten? Dan ga je toch douchen om het zo snel mogelijk van je af te krijgen? De enige verklaring voor dit kulverhaal is dat het nonsens is dat cliënt heeft verteld om zoveel mogelijk indruk te maken op undercover [verbalisant 1].
[verdachte] vertelde ook aan undercover [verbalisant 1] dat een deel van de drugs die uit Zuid- Amerika kwam voor [verdachte] bestemd was.351 Dat is natuurlijk totale nonsens. [verdachte] is nooit iemand geweest die in staat was om partijen drugs uit Zuid-Amerika te bestellen.
[verdachte] had helemaal niks om indruk mee te maken op undercover [verbalisant 1]. Geen dikke klok. Geen dure Mercedes. Geen mooie kleding. Geen mooie speedboot. Het enige wat hij kon bedenken is een stoer verhaal. Een stoer verleden. Over een moord. Dat maakt natuurlijk wel indruk. Zeggen dat je iemand 20 jaar terug een draai om zijn oren gaf maakt natuurlijk geen indruk.
Even een paar dolfijntjes spotten
Wiens brood men eet diens woord men spreekt, in casu kreeg cliënt van undercover patser [verbalisant 1] geen brood maar wel geld, luxe dinertjes in bijvoorbeeld het peperdure [hotel 1] hotel en werd hem een goedbetaalde functie voor het vervoer op een boot en een restaurant in Cambodja van 2 ton in het vooruitzicht gesteld. Undercover [verbalisant 1] had het idee opgeworpen om daarmee zijn zwarte geld wit te wassen. [verdachte] heeft op de zitting van 9 december jl. verklaard dat [verbalisant 1] hiertoe het initiatief nam: ‘Het was logisch dat de undercovers begonnen over witwassen want zei hadden het geld en ik niet.’
Daarnaast was undercover [verbalisant 1] zogenaamd vaak voor zijn zelfverklaarde ‘business’ in Portugal in de weer met boten. Voor [verdachte] lag een mooie taak in het verschiet waarbij hij op een boot vanaf Lissabon naar Engeland mocht varen.
[verbalisant 1] maakte [verdachte] al helemaal lekker. Hij stuurde [verdachte] prachtige filmpjes via whatsapp waarbij hij een grote zeiljacht filmde met dolfijnen die langs de boot door een prachtige helderblauwe oceaan zwommen. Het filmpje werd voorzien van commentaar door undercover [verbalisant 1] himself:
‘Even een paar dolfijntjes spotten’
‘And that in the middle of the ocean … almost’.352
Almost… Als [verdachte] zijn ogen dicht deed zag hij dat natuurlijk al helemaal voor zich. Zo'n prachtleven als dat van undercover [verbalisant 1] wilde hij ook wel. Lekker varen ‘in the middle of the ocean’ terwijl je daar bakken met geld mee verdient. Kennelijk werden kosten noch moeite gespaard om [verdachte] te laten geloven in die fata morgana.353
[verdachte] mocht delen in de spanning en weelde van de criminele organisatie en mocht deelnemen aan activiteiten zoals een incassoklus met bedreiging en afpersing. Op die manier kon hij zich bewijzen bij zijn baas undercover [verbalisant 1]. In werkelijkheid is [verdachte] nooit een bikkelharde crimineel geweest. Hoogstens was hij een criminele schlemiel. Hij is helemaal niet in staat tot het uitvoeren en plannen van een koelbloedige moord. Het OM en de politie hebben, in de visie van de verdediging, misbruik gemaakt van de psychische en financiële kwetsbaarheid van cliënt. Hiervoor wordt gewaarschuwd in de conclusie van A-G Machielse in de zaak tegen [betrokkene 5] Hij is inmiddels vrijgesproken in de zaak Heidy Goedhart. Ook bij hem werd de Mr. Big Methode toegepast. A-G Machielse heeft uitdrukkelijk gewaarschuwd voor de gevaren van toepassing van de Mr. Big methode bij bijzonder kwetsbare mensen zoals drugsverslaafden.354
Marjolijn Smit, toenmalig hoofd van de Dienst Specialistische Operaties (DSO), heeft het volgende gezegd in een dubbel interview over WOD-werk met Toine van der Ven, Landelijk WOD-officier van het Openbaar Ministerie:
‘Wat je ook echt niet moet doen is dat je je target afhankelijk maakt van een inkomen van een baan die je aanbied.’355
[verdachte] en zijn partner [betrokkene 1] leefden echt van het geld van undercover [verbalisant 1].
Bij dit soort kwetsbare mensen kan en mag je als OM niet de Mr. Big methode toepassen en je moet ze al helemaal niet afhankelijk maken van het geld van de undercoveragent. Deze methode wekt valse verklaringen in de hand. Je moet als OM niet het risico willen nemen dat je een onschuldig persoon gaat vervolgen voor een moord die hij niet heeft gepleegd.
Door de inzet van de Mr. Big methode hebben justitie en politie niet alleen valse verklaringen verkregen waardoor cliënt onschuldig vast zit, maar ze hebben door deze dubieuze opsporingsmethoden ook de benadeelde partij valse hoop gegeven door te doen voorkomen alsof ze deze zaak hebben opgelost.
Marjolijn Smit is overigens, niet lang na haar interview met De Volkskrant, gedwongen vertrokken bij de DSO vanwege het zeer kritische rapport van de commissie Oebele Brouwer.356 De aanleiding van dat rapport was een tragische zaak. In april 2021 pleegde een ervaren undercoveragent (A-4265) in een ander misdaadonderzoek zelfmoord. Hij had een relatie aangeknoopt met de vrouw van het target. Het onderzoek van de commissie Oebele Brouwer heeft blootgelegd dat er niet alleen veel mis is gegaan in deze specifieke zaak maar dat er überhaupt veel problemen zijn bij de afdeling WOD. Volgens de onderzoekers legt de zelfdoding van deze undercoveragent bloot dat de professionaliteit van het team WOD ernstig te wensen overlaat. Er is onvoldoende oog voor ethische grenzen en belangrijke besluiten worden op een te laag niveau genomen. Het is niet alleen bij dit kritische rapport gebleven. Eind januari 2022 verscheen er nog een rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie. De conclusie was ongeveer hetzelfde. WOD'ers vinden dat er een giftige en manipulatieve cultuur heerst op hun afdeling en problemen durven ze vaak niet aan te kaarten.
Als er binnen het WOD zoveel wantoestanden spelen, hoe kunnen wij er dan vanuit gaan dat er in WOD-oriderzoeken met verdachten zoals [verdachte] wel zorgvuldig wordt gehandeld? Zijn er in deze strafzaak dingen door het WOD-team gedaan die het daglicht niet kunnen verdragen? Door een gebrek aan nauwkeurige verslaglegging is dat niet na te gaan.
5C) [verdachte] is een kwetsbare verdachte en was ernstig verslaafd
Het OM heeft vorige week donderdag tijdens de ondervraging van [verdachte], en vandaag tijdens het requisitoir, betoogd dat [verdachte] en [betrokkene 1] kortgezegd voldoende geld hadden en dat [verdachte] zijn drugsgebruik was ‘opgedroogd1. Die stelling dat zijn drugsgebruik was ‘opgedroogd’ vind geen steun in het dossier.
[verdachte] was voor zijn arrestatie een levende drugscocktail. Hij leefde een van drugs en drank doordrenkt leven. Voor sommige mensen vormen drugs slechts vertier. Voor mensen als [verdachte] zijn drugs een noodzakelijk goed. Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gesteld dat [verdachte] niet -of veel minder- zou gebruiken.357 De politie heeft in hoger beroep nader onderzoek gedaan en concludeert dat [verdachte], sinds hij rond april/mei 2018 op de woonboot te [b-plaats] is gaan wonen, en derhalve gedurende de WOD-operatie, nog wekelijks verdovende middelen gebruikte.358
()
Dat zijn de harde feiten. Het OM maakt gebruik van woordspelingen en verwijst naar uit de context getrokken zinnetjes maar dit zijn harde feiten. [verdachte] gebruikte, gedurende het undercovertraject, nog wekelijks harddrugs. Als verslaafde probeer je je altijd beter voor te doen en dan speel je mooi weer tegenover je partner, tegen de reclassering en hulpverleners. Maar die door de politie uitgewerkte gesprekken tussen [verdachte] en drugsdealers liegen niet, de dokter die [verdachte] belt, met de mededeling dat de operatie niet doorgaat omdat hij teveel drugs gebruikt, liegt niet. Dat zijn de harde feiten. En daar dient iedere procespartij naar te kijken.
Het OM kan wel verwijzen naar uit de context getrokken zinnen waarin [betrokkene 1] zegt dat het beter ging met [verdachte] ten aanzien van zijn drugsgebruik maar zij is geen arts en al helemaal geen deskundige op dat gebied.
Het OM wil [verdachte] koste wat kost wegslepen uit de hoek van de kwetsbare verdachte maar dat is nu eenmaal wie hij is. Daarnaast deed [verdachte] zich dus beter voor tegenover [betrokkene 1]. Hij hield zijn drugsgebruik voor haar verborgen. Dat heeft hij vorige week donderdag ook op zitting verklaard. Hij had een verborgen plekje buiten de woonboot waarbij hij onder een container de bolletjes crack verborgd. Daar rookte hij stiekem en uit het zicht van [betrokkene 1] de crack cocaine. Ook liet [verdachte] de dealers de drugs bij de woonboot verstoppen onder het zadel van zijn brommertje of buiten onder een blikje zodat [betrokkene 1] er niets van zou merken. Ook is er een gesprek tussen [verdachte] en een dealer op 20 januari 2019, 11:54:02, waarin [verdachte] belt met een dealer over de levering van drugs en daarbij zegt [verdachte] expliciet dat [betrokkene 1] het niet mag weten. En dat de dealer de drugs in de brievenbus moet doen.
Ten aanzien van het geld wil ik u erop wijzen dat er geen enkel vermogen is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woonboot. Dat er geen enkel p-v in het dossier zit over bankrekeningen met geld van [verdachte] en [betrokkene 1]. En ik wijs u erop dat undercover [verbalisant 2] op de dag van de aanhouding van [verdachte] [betrokkene 1] 50 euro gaf, omdat [betrokkene 1] nog maar 40 euro had op 26 februari 2019.360 Ook wil ik u wijzen op de volgende gesprekken van [verdachte] met zijn bewindvoering:
De telefoongesprekken welke hij met zijn bewindvoering voerde spreken boekdelen
()
[verdachte] zegt niet voor niets tegen [betrokkene 1] dat zij ‘droog brood vreten’.
Leven in armoede is enorm zwaar, als je geen armoede in je leven hebt meegemaakt is het ook lastig om je daar iets bij voor te stellen. Er zit in Nederland een heel groot verschil tussen de haves en de have nots in Nederland. Het lijkt er ook op dat er een hele grote kloof is qua inlevingsmorgen waarbij mensen die wel genoeg geld hebben en een mooi huis niet lijken te willen begrijpen dat mensen die dat allemaal niet hebben in staat zijn om van alles te zeggen om daar ook voor in aanmerking te komen.
GGZ-intakeverslag:
Middelengebruik In de voorgeschiedenis363: alle soft- en harddrugs. Cocaïne spuitend, rokend (vanaf zijn 18e jaar 2 gram per dag) en snuivend (van af zijn 13e jaar) tot wel 15 gram per dag. Functie: rustig worden, gevoel van euforie en vergroting van seksuele gevoelens. In deze periode dronk cl van alles, wijn, port (2 flessen per dag) bier, whisky. China White, XTC, amfetamine, christal meth, aria (jabu jabu) miau miau, DMT, paddo's (psylocebine) datora (duivelszaad) etc. Fluidige gebruik: Flarddrugs (amfetamine af en toe) en softdrugs (wiet) 6–8 per dag. Alcohol (10 flessen bier per dag) Nicotine: sigaretten, 1 pak shag per 2 dagen.
Getuige [betrokkene 18] heeft [verdachte] tussen 2015 en 2018 begeleid. Hij vertelde dat [verdachte] verslaafd was en crack rookte en veel bier dronk. Volgens [betrokkene 18] kon [verdachte] al die crack die hij rookte nooit betalen. Naast het roken van crack was [verdachte] volgens [betrokkene 18] ook afhankelijk van bier.
Getuige [betrokkene 19] heeft verklaard dat [verdachte] bier dronk en cocaïne, speed, pillen en joints gebruikte.365 Verder gaf zij aan dat zij met [verdachte] heeft samengewoond maar dat zij bij hem is weggegaan omdat het huis regelmatig helemaal vol zat met allerlei gebruikers.366
Daarnaast is er het p-v waarin undercover [verbalisant 1] beschrijft dat [verdachte] hem een envelop met coke aanbood.367 Ook is er een pv waarin undercover [verbalisant 1] en [verbalisant 2] beschrijen dat [verdachte] door het ziekenhuis werd gebeld met de mededeling dat ze hem niet konden opereren omdat hij teveel drugs had gebruikt.368
Het leven van [verdachte] bestond, tot voor zijn detentie uit hoofde van deze strafzaak, dus uit een soort Sodom en Gomorra.
5D) De geleide herinnering
Hoe kwam [verdachte] op het verhaal over een moord op [slachtoffer]?
Undercover [verbalisant 1] heeft zich gespiegeld aan [slachtoffer]. Om zo cliënt te brengen naar een geleide herinnering. [verdachte] is als het ware gegroomed naar die belastende verklaring door undercover [verbalisant 1] en zijn kornuiten. De politie heeft met de inzet van de mr. Big methode een situatie gecreëerd waarbij het voor cliënt sociaal wenselijk werd om te praten over een zwaar delict/een niet gepleegde moord.
Cliënt was een makkelijke prooi voor het undercoverteam. Of het ultieme ‘target’ zoals de undercovers hem noemen. Het adagium ‘met boeven vang je boeven’ gaat niet altijd op. Soms kan je met boeven ook een volkomen onschuldige burger vangen. Dat kan al helemaal het geval zijn als de boef in werkelijkheid geen boef is maar eigenlijk een doorgewinterde undercoveragent met ruim 25 jaar ervaring bij de politie.
()
Al het bovenstaande is de klassieke Mr. Big Methode en moest [verdachte] psychologisch leiden/triggeren tot het vertellen over [slachtoffer]. Undercoveragent [verbalisant 1] had diverse overeenkomsten met [slachtoffer].
[verdachte] is iemand met een zeer laag zelfbeeld. Dit als gevolg van seksueel misbruik in zijn jeugd. Die pijn heeft hij sindsdien proberen te verdoven met harddrugs en drank. Door dat lage zelfbeeld is hij zeer ontvankelijk voor mensen die hem wel enig gevoel van eigenwaarde kunnen geven. Dan maakt undercover [verbalisant 1] entrée in zijn leven. [verbalisant 1] gaf [verdachte] een gevoel dat hij er wel toedeed, dat hij werd gewaardeerd en dat hij iemand was. Door [verbalisant 1] had hij af en toe wat geld in zijn zak. Door [verbalisant 1] was hij nu iemand.
Er zijn geen waarborgen bij de Mr. Big methode waardoor dit soort kwetsbare personen worden beschermd.
Cliënt kampt al meer dan 30 jaar lang met een hardnekkige harddrugsverslaving en moest van 60 euro in de week zien rond te komen. Tot zijn arrestatie werd hij hiervoor intensief begeleid door hulpverleningsinstanties.
()
8) De woonboottapes; De derde helft op de kunstboot; bewijsuitsluiting
()
493 keer is iets niet te verstaan
De verdediging heeft de keren geteld dat delen van de gesprekken tussen [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot volgens de politie niet te verstaan waren. De politie heeft maar liefst 493 (!) keer genoteerd dat een deel van een gesprek niet te verstaan was.
De verdediging verzoekt Uw Hof derhalve primair om de OVC-gesprekken, welke zijn opgenomen op de woonboot aan de [dorp], uit te sluiten van het bewijs, omdat de geluidsfragmenten slechts flarden zijn uit gesprekken waarbij veel woorden niet verstaanbaar zijn en waardoor de context ontbreekt om uitlatingen op hun waarde te kunnen beoordelen.
De processen-verbaal van hetgeen er tussen [verdachte] en undercover [verbalisant 1] in de Mercedes is besproken en tussen [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot bevat vele discrepanties zodat van een eenduidig uit de processen-verbaal te halen bekentenis geen sprake is.
Subsidiair verzoekt de verdediging Uw Hof om de OVC-gesprekken van de woonboot niet te bezigen voor het bewijs omdat deze onvoldoende redengevend zijn voor de bewezenverklaring van hetgeen cliënt ten laste wordt gelegd.
De verdediging zal nu de uitlatingen van [verdachte] en zijn vriendin [betrokkene 1] bespreken welke volgens de politie te horen zijn op de OVC-opnames:
()
Dat [verdachte] op een gegeven moment het woord ‘cold case’ gebruikt bevreemdt niet, want undercover [verbalisant 1] heeft het ook regelmatig over ‘een oude zaak’. Undercover [verbalisant 1] plant een zaadje en als [verdachte] daar vervolgens een plantje van maakt roept het OM hoogst triomfantelijk en quasi verbaasd uit dat die plant uit het niets uit de grond komt. Het is helemaal niet raar als [verdachte] het heeft over een coldcase nadat [verbalisant 1] hem zelf verteld over een oude zaak en dat hij daar nog last van kan krijgen. Doordat er maar drie gesprekken zijn opgenomen kan de verdediging niet nagaan hoe vaak en vanaf wanneer undercover [verbalisant 1] het over een ‘oude zaak’ heeft gehad met [verdachte] maar de verdediging heeft in ieder geval gelezen dat undercover [verbalisant 1] deze woorden zelf in de mond neemt en zegt tegen [verdachte] op 24 januari 2019:
OVC gesprek: 24 januari 2019 in gesprek met [verdachte]:
‘[verbalisant 1]: Ja maar misschien wachten ze wel tot het goede moment. Ik weet het ook niet hoor. Dat weet ik niet. Kijk van dat contact weet ik ook niks. Ik weet alleen dat ze die oude zaken nog wel eens oprakelen.
[verdachte]: Ja dat heb ik gezien ja…
[verbalisant 1]: en iedere dag verzinnen ze weer een nieuw iets om oude zaken op te lossen.593’
[verbalisant 1] op p. 190: I: nou de plannen die ik had voor vanmiddag gaan niet door maar dat komt misschien een andere keer nog wel. Maar ik heb vanochtend effe wat opgehaald bij iemand. Dat was die waar ik het over had he via mijn contact bij de kit.
[verbalisant 1] op p. 191:
Nee he, maar ik ben harstikke blij met je he want wij hadden het over vertrouwen. Vertrouwen, eerlijkheid en zeker nu je meegaat naar Portugal. En ik denk dat daar gewoon goed in de business gaan. Alleen het verhaal klopt op driekwart enne want er loopt nog geen onderzoek maar er is wel…Mensen hebben wel erover gesproken.
[verbalisant 1]: ‘Dat bedoel ik. Ik hou er rekening mee dat. Ik weet niet of er al wat gebeurd of zo. We hebben geen zin om een hele roedel wouten mee te trekken bij elk stapje dat wij doen iemand in je kielzoog hebben.’
Undercover [verbalisant 1] op p. 191: He wat hier staat he…of er ergens nog een lijk verstopt is of wat dan ook dan dan komt het een keer boven water he. Want wat die Belgen gaan doen dat weet ik niet en of de wouten hier verder mee gaan dat weet ik ook niet maar je kent wel aannemen natuurlijk dat als er een keer tijd is of wat dan ook dat ze nog een keer aan de deur komen. Of bij die andere, dat maatje van je die [betrokkene 4].
Undercover [verbalisant 1] op p. 192: Want dit komt wel…Dit gaat nog een keer terugkomen hoor. Weet je dat zou kunnen. Als het ergens anders ligt of wat dan ook.
Undercover [verbalisant 1] op p. 193: Op zijn minst naar die andere mensen toe. En dan denk ik het zou toch niet zijn als ik ergens ben ofzo en dan jij eh krijgt een staart van de wouten mee weetjewel want dan ga ik er ook aan. Dat is niet zo moeilijk he want dat weet jij zelf he.
[verbalisant 1]: Ja weet wel die gasten van Justitie die heb langen armen he en een lange adem.594
Dat [verdachte] naar aanleiding van undercover [verbalisant 1] zijn input iets reproduceert op de woonboot wil natuurlijk niet zeggen dat het daarmee waar is. Het zijn flarden van zinnen waarbij de context mist en er kan dus contaminatie zijn opgetreden doordat undercover [verbalisant 1] [verdachte] dingen vertelt die niet zijn opgenomen. Dat [verdachte] na dit gesprek met undercover [verbalisant 1] naar [betrokkene 1] gaat en het dan heeft over ‘een of andere coldcase’ is niet vreemd. Feitelijk herhaalt hij gewoon wat [verbalisant 1] hem net heeft ingeprent. Namelijk dat [verdachte] kan worden opgepakt voor een of andere oude zaak. Dat de politie hem mogelijk op de hielen zit, dat de politie hem gaat framen voor een oude moordzaak waar hij niks mee te maken heeft.
De vermeende belastende uitspraken van [verdachte] zijn stuk voor stuk herleidbaar naar wat undercover [verbalisant 1] hem daarover heeft verteld. Niets komt uit cliënt zelf. [verdachte] kwam niet met een ‘spontane bekentenis’. De politie heeft hem bijna anderhalf jaar lang bespeeld en als het ware gegroomed zodat hij zou spreken over een vermeende moord.
Verzoek
De verdediging verzoekt Uw Hof derhalve de OVC-uitwerkingen van de woonboot niet te bezigen voor het bewijs, omdat het gaat om het reproduceren van gesprekken die [verdachte] met [verbalisant 1] heeft gevoerd en het daarnaast enkel flarden van zinnen betreffen waardoor de gehele context waarin uitlatingen zijn gedaan niet te duiden valt.
()
Tot slot
De overheid moet de meest kwetsbare mensen in onze maatschappij beschermen. Een man als [verdachte] die als kind seksueel is misbruikt, die zijn hele leven al zwaar verslaafd is en armlastig is kan onder die categorie worden geschaard. Zulke mensen moet de overheid juist beschermen en niet hem zijn rechten ontzeggen en hem met slinkse methoden bespelen om hem iets te laten zeggen dat de overheid wil horen dat hij zegt om zo te kunnen scoren met een zaak.
Waarom was volgens het OM en de politie het inzetten van de mr. Big methode veel kansrijker op [verdachte] dan op [betrokkene 4]?601 Het antwoord is simpel, [verdachte] was berooid en verslaafd en daarom een makkelijke prooi voor justitie om te bespelen. [verdachte] was hun target welke hoe dan ook geraakt moest worden. Er kan worden vastgesteld dat bij [verdachte] geen sprake was van een legale werkkring en daarmee samenhangende bestaansmiddelen. Er bestond nauwelijks perspectief op een reguliere baan. Er was sprake van schulden en schuldsanering. [verdachte] gebruikte verdovende middelen en hij had de wens om met [betrokkene 1] naar Cambodja te vertrekken en daar een restaurant te starten om zijn dochter vaker te kunnen zien. De undercovers [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zouden in een aantal van deze noden kunnen voorzien.
Geachte voorzitter, edelachtbaar college, de verdediging wil u verzoeken om uiterste voorzichtigheid te betrachten. Om niet te lichtzinnig over het feit heen te stappen dat [slachtoffer] niet is gevonden. Natuurlijk is er geen enkele rechter die iemand wil veroordelen voor de moord op een persoon waarvan later blijkt dat die persoon nog leeft. Dat [verbalisant 1] niet meer is gezien door zijn familie wil niet zeggen dat hij dood is. Zelfs als hij dood is wil dat niet zeggen dat cliënt of [betrokkene 4] daar verantwoordelijk voor zijn. Misschien was iemand anders daar verantwoordelijk voor. Misschien heeft [verbalisant 1] vanwege depressiviteit zelfmoord gepleegd. Of misschien leeft hij nog en houdt hij zich ergens op de wereld schuil. We weten het niet.
18 jaar na dato zijn herinneringen vervaagd, maar 1 ding weet cliënt zeker, hij heeft [slachtoffer] niet vermoord en al helemaal niet door een shredder geduwd en op klaarlichte dag over een bollenveld verspreid.
Geachte voorzitter, edelachtbaar college. De rode draad door [verdachte] zijn leven is mensen pleasen. Als kind moest hij dat doen, omdat hij het kind in het gezin was dat altijd de klappen kreeg. Vernederingen vielen hem stelselmatig ten deel. De vernederingen gingen zelfs over in seksueel misbruik. Toen Uw Hof [verdachte] vorige week vroeg iets over zijn jeugd te vertellen kon hij geen woord uitbrengen. Dat is omdat zijn jeugd niet te vatten is in woorden. [verdachte] is na de dood van zijn moeder verwaarloosd, mishandeld en misbruikt. Om aan de trauma's van zijn jeugd te kunnen ontsnappen is [verdachte] al op jonge leeftijd aan de drugs geraakt. Hij vindt het verschrikkelijk dat zijn grootspraak een eigen leven is gaan leiden en dat zoveel mensen daar nu zoveel verdriet van ondervinden. Het verhaal had maar 1 doel, geluk vinden in een uitzichtloze situatie. [verdachte] had geen uitkering, geen werk, geen stabiele huisvesting en hij stond onder bewind.
[verdachte] is een verschoppeling. Er is nooit echt door zijn familie naar hem omgekeken. Hij is in zijn jeugd zelfs seksueel misbruikt door familieleden. Ook nu is zijn familie er niet voor hem. En die zogenaamde vrienden van hem heb ik in al die jaren ook nog nooit gezien. Feitelijk heeft hij alleen [betrokkene 1] die echt om hem geeft maar meer is het niet.
Toen hij het broodje aap aan undercover [verbalisant 1] presenteerde kwam het geen moment in hem op dat het verhaal op een heel andere wijze gebruikt zou gaan worden.
Natuurlijk is het zo dat als [slachtoffer] niet meer leeft en is omgebracht de dader in de kraag gevat dient te worden en niet onbestraft dient te blijven. Maar [verdachte] is niet de dader, [verdachte] is onschuldig en geenszins in staat zo'n gruwelijke daad te plegen. Ik sta vaak oog in oog met het kwaad. En ik spreek vaak slechte mensen. Maar [verdachte] hoort daar niet bij. U kunt veel van [verdachte] zeggen. [verdachte] is een verslaafde en [verdachte] is een opschepper maar [verdachte] is geen moordenaar.
Geachte voorzitter, edelgrootachtbaar college,
Het overgrote deel van de verklaringen die het Openbaar Ministerie aandracht voor het bewijs zijn af gelegd door mensen die verslaafd zijn of waren aan drugs. Mensen die zich prostitueren om aan drugs te komen of mensen die actief waren in de drugshandel. Er is zoals de politie het zelf formuleert ‘getrokken aan en gesleurd’ met deze mensen om er maar wat uit te kunnen krijgen. Daarbij is de waarheidsvinding echt uit het oog verloren. Mensen mochten ongestoord hun vermoedens uiten en napraten wat zij in de media hebben gelezen.
We moeten niet vergeten dat [verdachte] in de veronderstelling was dat hij een broodje Aap opdiste aan een crimineel, een crimineel genaamd [verbalisant 1], en niet een zogenaamde ‘bekentenis’ aan agent A-4083. [verdachte] kon tegenover de crimineel [verbalisant 1] moeilijk gaan opscheppen over zijn kookkunsten, het enige waarover je kan opscheppen tegen een crimineel waarbij ze links en rechts van hem sneuvelen is over een zwaar delict.
[verdachte] is niet een heel expressief persoon. Geen vlotte prater. Hij schreeuwt het niet uit van frustratie. Zo is hij niet. Hij lijdt in stilte. Maar neemt u maar van mij aan dat dit hele proces veel met hem doet.
[verdachte] is als kind misbruikt door zijn familie, misbruikt door de Surinamers die hem een moord in de schoenen proberen te schuiven en tenslotte misbruikt door de politie met de inzet van de mr. Big methode. Hij gebruikt zijn hele leven al drugs om de pijn uit zijn jeugd te misbruiken. We moeten voorzichtig omgaan met zulke mensen. En ze niet gebruiken om mee te scoren.
Er kan een hoop over [verdachte] gezegd worden, hij was een verslaafde, hij was een fantast. Maar [verdachte] is geen moordenaar.’
6.5
Met betrekking tot het ‘Mr. Big-verweer’ heeft het hof onder meer als volgt overwogen en beslist:
‘5. Inleiding
Algemene overwegingen
Op 25 januari 2002 ontving de politie een melding dat [slachtoffer] sinds 3 januari 2002 spoorloos verdwenen was. [betrokkene 12] — de toenmalige partner van [slachtoffer] — heeft hem in de avond van 2 januari 2002 voor het laatst gezien. [slachtoffer] zou rond 22:30 uur nog een telefoongesprek hebben gevoerd, maar sindsdien is niets meer van hem vernomen.
In de maand januari 2002 ontving de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) regiopolitie Brabant Zuidoost, via een informant de navolgende informatie:
‘[slachtoffer], een Surinaamse man, geboren te [land] op [geboortedatum] 1963, is kort na een poging om hem te rippen, ontvoerd naar België. Dit voorval vond plaats op 31 december 2001. De ripdeal vond plaats op de weg van Schiphol naar Amsterdam. [verbalisant 1] was in het bezit van 50 kg cocaïne. De taxi waarin [slachtoffer] zat werd door twee andere auto's, van het merk Audi geramd. Door [slachtoffer] werd een smoes opgehangen tegen de politie dat hij ruzie had met zijn vrouw. In het bijzijn en met hulp van de ter plaatse gekomen politie is de bagage, waaronder de cocaïne, overgeladen in een auto van een vriend van [slachtoffer]. Op 21 januari 2002 is door een onbekende medegedeeld dat hij was vermoord en in België is gedumpt.’
‘De groep rondom ‘De lange man’ zijn verantwoordelijk voor een groot aantal ripdeals in Nederland. Zij zijn o.a. verantwoordelijk voor een gepleegde ripdeal op 31 december 2001 waarbij een Surinaamse man; [verbalisant 1] het slachtoffer werd en een ripdeal waarbij de vriendin van [betrokkene 3],. genaamd [betrokkene 6], het slachtoffer is geworden. Beide ripdeals zijn gepleegd tussen de luchthaven Schiphol en Amsterdam.’
De verstrekte informatie werd door de toenmalig plaatsvervangend chef van de Criminele Inlichtingen Eenheid als betrouwbaar aangemerkt.
Naar aanleiding hiervan zijn in januari 2002 en in 2011 onder de namen Pergamon en 13Borkum politieonderzoeken gestart, die geen concreet resultaat hebben opgeleverd.
In november 2015 is onder de naam 13Beaufort voor de derde maal een politieonderzoek gestart in verband met de vermissing van [slachtoffer]. De verdachte en medeverdachte [betrokkene 4] (hof: [betrokkene 4] is op [overlijdensdatum] 2021 overleden) zijn in de loop van het onderzoek 13Beaufort naar voren gekomen als personen die mogelijk samen met [slachtoffer] actief waren in het criminele milieu ten tijde van zijn verdwijning. In 2017 zijn de verdachte en medeverdachte [betrokkene 4] als verdachten aangemerkt. Er zijn onder meer verschillende getuigen gehoord en in 2017 is een zogenoemd WOD (Werken Onder Dekmantelj-traject gestart op de verdachte en (korte tijd later) op zijn partner [betrokkene 1].
De resultaten van het WOD-traject, in samenhang met ander onderzoek uit 13Beaufort, zijn aanleiding geweest om de verdachte en medeverdachte [betrokkene 4] in 2019 aan te houden in verband met de verdenking van de doodslag/moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens stoffelijk overschot. Het onderzoek 13Beaufort heeft niet geleid tot het aantreffen van [slachtoffer] of zijn stoffelijk overschot.
Drugstransport 31 december 2001
Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] zich op maandagochtend 3 1 december 2001 op de luchthaven Schiphol bevond om drugskoerierster A. [betrokkene 6] op te halen. [betrokkene 6] was die dag ingevlogen vanuit Suriname met een partij cocaïne. [slachtoffer] werd hierbij, om een eventuele ripdeal te verijdelen, op zijn verzoek onder meer vergezeld door de verdachte, de medeverdachte [betrokkene 4] en de getuige [getuige 6]. De afspraak was dat [getuige 6] [slachtoffer] en de koerierster naar een auto zou brengen. Medeverdachte [betrokkene 4] zou het tweetal vervolgens wegbrengen naar de [b-straat] te [h-plaats], terwijl de verdachte in een andere auto achter hen aan zou rijden om bij een eventuele ripdeal tussenbeide te kunnen komen.1 2 De verdachte heeft deze gang van zaken en zijn rol ter terechtzitting in hoger beroep (opnieuw) bevestigd.3
Voorts is vast komen te staan dat [slachtoffer] en de koerierster in verband met de aanwezigheid van meerdere rippers op Schiphol, tegen de afspraken in, samen met [getuige 6] in een taxibusje zijn gevlucht richting Eindhoven. Onderweg probeerden de rippers hen tevergeefs klem te rijden op de snelweg, waarna de taxichauffeur de politie belde en parkeerde bij een tankstation te Breukelen.4 * Daar arriveerde ook medeverdachte [betrokkene 4], gewaarschuwd door [slachtoffer], om de koerierster, inclusief de partij cocaïne, naar de [b-straat] te brengen. De verdachte was daar inmiddels ook al naar onderweg en enige tijd later die dag vertrok ook [slachtoffer] naar de [b-straat] in [h-plaats].
()
9. Het WOD-traject
()
9.3. Overwegingen van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject
9.3.1. Inleiding
In de onderhavige zaak is een traject van stelselmatige informatie-inwinning (WOD-traject) toegepast. Het hof dient te oordelen of dit WOD-traject rechtmatig is geweest en of de gedurende dit traject door de verdachte afgelegde verklaringen kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Kort samengevat is het WOD-traject als volgt verlopen. Op 27 oktober 2017 vindt de eerste ontmoeting plaats tussen enerzijds de undercover agent ‘[verbalisant 2]’ (A-4084) en anderzijds [betrokkene 1] en de Verdachte. Dit is op een kunstbeurs in Eindhoven, waar [betrokkene 1] een stand heeft en schilderijen verkoopt. ‘[verbalisant 2]’ spreekt [betrokkene 1] aan over haar kunst en raakt verder met haar in gesprek. Ook de verdachte komt erbij. ‘[verbalisant 2]’ zegt [betrokkene 1] toe dat ze contact met haar zal opnemen over een schilderij. Op 29 januari 2018 (na telefonisch een afspraak te hebben gemaakt) gaan ‘[verbalisant 2]’ en undercover agent ‘[verbalisant 1]’ (A- 4083), die zich voordoen als een stel, haar de woonboot van [betrokkene 1] en treffen daar ook de verdachte. ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ kopen een schilderij van [betrokkene 1] en hebben sociale gesprekken met de verdachte en [betrokkene 1]. Vervolgens zijn ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ deel gaan uitmaken van het leven van de verdachte en [betrokkene 1]. ‘[verbalisant 1]’ heeft zich voorgedaan als een succesvol persoon in de maritieme wereld, die veel (legaal) aan het werk was, ook in het buitenland. Daarnaast heeft hij de verdachte verteld over het smokkelen van grote hoeveelheden vals en niet-vals geld (verklaring van A-4083 — ‘[verbalisant 1]’ — bij de rechter-conimissaris op 28 februari 2020). De verdachte is ook klussen gaan uitvoeren voor ‘[verbalisant 1]’. Na verloop van tijd heeft de verdachte tegenover ‘[verbalisant 1]’ verklaringen afgelegd over zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten, laatstelijk op 24 januari 2019.
9.3.2. Wettelijk kader en wetsgeschiedenis
Art. 126j, eerste lid, Sv luidt thans als volgt:
‘In geval van verdenking van een misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen, b, c en d, en 142, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte.’
Over de bevoegdheid tot het stelselmatig in winnen van informatie is in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 34–35) het volgende te lezen:
‘In artikel 126j wordt voorgesteld te regelen dat de officier van justitie bevoegd is te bevelen dat een opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek stelselmatig informatie inwint over de verdachte, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat een opsporingsambtenaar onder een andere idèntiteit, dus undercover, stelselmatig informatie over een verdachte inwint, teneinde informatie of bewijsmateriaal te verzamelen. Een opsporingsambtenaar kan dit doen door stelselmatig in de omgeving van de verdachte te verkeren en aan activiteiten en gesprekken deel te nemen, waaraan ook' de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte deelnemen. (…) Bij deze vorm van opsporing kan dus, evenals bij infiltratie, niet alleen de privacy van de betrokken burgers in het geding zijn, maar kan tevens sprake zijn van misleiding: de burger weet niet dat de persoon met wie hij van doen heeft, een vertegenwoordiger van de overheid is. (…) Deze bevoegdheid is alleen toegestaan ter opsporing van misdrijven.
De bevoegdheid tot het undercover stelselmatig inwinnen van informatie omtrent een verdachte onderscheidt zich van de politiële infiltrant doordat niet wordt deelgenomen of meegewerkt aan een groep van personen of een georganiseerd verband waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd. De opsporingsambtenaar zal dan ook niet deelnemen aan het plegen of beramen van misdrijven. Aan de bevoegdheid zijn daarom minder risico's verbonden dan aan de infiltratie. Daarom is zij aan minder strenge voorwaarden gebonden. Het onderscheid met de stelselmatige observatie is daarin gelegen dat de opsporingsambtenaar uitdrukkelijk tot opdracht heeft om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van de verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren. Gelet op de stelselmatigheid waarmee dit kan gebeuren, kan deze bevoegdheid een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.’
In dit verband is verder van belang hetgeen in genoemde memorie van toelichting is opgemerkt met betrekking tot de in de art. 126h en 126p Sv geregelde politiële infiltratie, welke samenhang vertoont met de in art. 126j Sv gegeven bevoegdheid (Kamerstukken 11 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 30):
‘Een bijzonder aspect bij de bevoegdheid tot infiltratie is, evenals bij de hierna te bespreken bevoegdheid tot het stelselmatig undercover invvinnen van informatie, dat het zich kan voordoen, en deels zélfs onvermijdelijk zal zijn, dat de opsporingsambtenaar in gesprek komt met een verdachte. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat een dergelijk gesprek belangrijk verschilt van een verhoor. De verdachte wordt namelijk niet ‘als verdachte’ gehoord (artikel 29 Wetboek van Strafvordering). Op hem wordt niet de druk gelegd, die kenmerkend is voor de verhoorsituatie. Die druk is, doordat de opsporingsambtenaar niet als zodanig herkenbaar is, afwezig. Het feit dat de opsporingsambtenaar undercover optreedt brengt met zich mee dat hij niet zijn bevoegdheden jegens burgers kan uitoefenen, die hem normaal gesproken toekomen. Hij mag dus ook geen verhoor afnemen. De cautie, die de verdachte erop attendeert dat hij niet aan de op hem uitgeoefende druk hoeft toe te geven, is hier dan ook niet aan de orde. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt in zijn uitspraken over de verklaringsvrijheid van de verdachte eveneens de op de verdachte uitgeoefende druk centraal (vgl. recentelijk Case of Saunders v. the United Kingdom, 17 december 1996, nr. 43/1994/490/572). Die nu zal, zoals gezegd, bij toepassing van deze bevoegdheid gewoonlijk afwezig zijn. Het probleem in de situatie als geschetst is niet de vrijheid van de verdachte ten opzichte van de opsporingsambtenaar om niet te verklaren, maar de schending van het vertrouwen van de verdachte door de opsporingsambtenaar. De verdachte zal niet verwachten dat de informatie die hij prijs geeft, wordt gebruikt voor opsporingsdoeleinden.' De opsporingsambtenaar misleidt de verdachte.’
9.3.3. De Hoge Raad en de ‘Mr. Big’-methode
Op 17 december 2019 heeft de Hoge Raad een tweetal arresten gewezen met betrekking tot de op artikel 126j, eerste lid, Sv gebaseerde, zogenaamde ‘Mr. Big’-methode (ECLI:NL:HR:2019:1982 en 1983). Kenmerkend voor deze methode is dat door opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt tegenover 'de grote baas omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. De Hoge Raad heeft overwogen (zie ECLI:NL:HR:2019:1983):
‘(…)’
De Hoge Raad heeft in deze jurisprudentie geoordeeld dat art. 126j, eerste lid, Sv een voldoende wettelijke basis biedt voor een vorm van stelselmatig inwinnen van informatie in een ‘Mr. Big’-traject of een traject dat hier elementen van vertoont. Verder heeft de Hoge Raad een toetsingskader uiteengezet om te beoordelen of een dergelijk traject rechtmatig is verlopen en of de door een verdachte gegeven informatie niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid is verkregen.
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak geen sprake van een methode die zonder meer kwalificeert als ‘Mr. Big’, maar vertoont het traject wel kenmerken daarvan.
Ook bij een operatie als de onderhavige bestaat het gevaar dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terecht komt, waarbij de waarborgen van een formeel politieverhoor ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Het hof zal de vraag naar de toelaatbaarheid van de inzet van het WOD-traject en de vraag of inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte dan ook beoordelen langs de lijn van het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader.
9.3.4. Het verloop van het WOD-traject
• Bevelen als bedoeld in art. 126j Sv en de uitvoering van het traject
Op 23 augustus 2017 is door de politie een bevel stelselmatige informatie-inwinning aangevraagd bij de officier van justitie, welke aanvraag als volgt is gemotiveerd:
‘Sinds januari 2002 wordt voornoemde [slachtoffer] onder verdachte omstandigheden vermist. In die periode werd door een vrouw, genaamd [betrokkene 12], aangifte gedaan van zijn vermissing.
[betrokkene 12] had een relatie met [slachtoffer], die de vader was van haar zoon. Volgens [betrokkene 12] was [slachtoffer] op woensdag 2 januari 2002 omstreeks 19.15 uur vertrokken, waarbij hij aangaf zo weer terug te zijn. Sinds die tijd ontbrak echter elk spoor van hem en kregen zowel [betrokkene 12], als de familieleden van [slachtoffer] op geen enkele wijze meer contact met hem. Dit was volgens [betrokkene 12] zeer ongebruikelijk. In de loop van de jaren is er bij de politie informatie binnen gekomen, waaruit valt op te maken dat Dillenburg vermoedelijk door misdrijf om het leven is gebracht en dat zijn lichaam vermoedelijk is begraven in de kelderruimte van een woning aan de [d-straat 01] te [j-plaats] in België. Onder verwijzing van het opgemaakte proces-verbaal van verdenking met nummer 2015262194KRU1A70, kan in deze zaak als verdachte terzake artikel 287 / artikel 289 Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt:
Naam [hof: verdachte]
Als tweede verdachte kan worden aangemerkt:
Naam: [betrokkene 4] (…)
Rechtshulpverzoeken België:
Er zijn inmiddels 3 rechtshulpverzoeken naar de autoriteiten te België verstuurd. (…) De verwachting is dat de Belgische autoriteiten zullen instemmen met het uitvoeren van een doorzoeking.
Motivatie aanvraag stelselmatige informatie inwinning
Gezien het lange tijdsverloop sinds de verdwijning van [slachtoffer], acht het onderzoeksteam het zeer onwaarschijnlijk dat de verdachten spontaan over deze gebeurtenis zullen gaan communiceren of op welke andere wijze dan ook handelingen zullen verrichten, betrekking hebbend op de verdwijning van [slachtoffer]. Het onderzoek te [j-plaats] in België zou echter bij de verdachten dusdanig veel ‘reuring’ kunnen veroorzaken, dat zij hierover wel met elkaar of met anderen zullen gaan spreken of handelingen zullen gaan verrichten. Deze reuring zou eventueel met opzet bij de verdachten kunnen worden bewerkstelligd door het uitdelen van een gerichte trigger‘. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan uitgebreide media-aandacht voorde doorzoeking. De strategie van het onderzoeksteam bestaat er uit om tijdens en na dit reuring-moment uitgebreide controle over de verdachten te bewerkstelligen, door middel van de inzet van diverse bijzondere opsporingsbevoegdheden, zoals telefoontaps, direct afluisteren en observatie. Gezien de zwaarte van de verdenking en het eerder genoemde tijdsverloop is het echter voorstelbaar dat de verdachten ook na het reuring-moment nog terughoudend zullen zijn in hun gedrag, waardoor de inzet van deze bevoegdheden mogelijk niet het beoogde resultaat zal opleveren. Het is hierdoor van belang dat een opsporingsambtenaar zich, voor, tijdens en na het reuring-moment, in de vertrouwenskring van de verdachte beweegt, in het kader van het traject ‘stelselmatige informatie inwinning’, teneinde mogelijk in een meer vertrouwelijke setting informatie over de verdachte in te winnen en bewijs te verzamelen.’
Op 24 augustus 2017 is ten aanzien van de verdachte door de officier van justitie een bevel stelselmatige informatie-inwinning afgegeven in verband met de verdenking dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag op [slachtoffer]. Daarin is bepaald dat de wijze waarop uitvoering aan het bevel wordt gegeven als volgt is: ‘zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte, teneinde bewijs te verzamelen in het onderzoek naar de ontvoering/moord/doodslag van de vermiste [slachtoffer].’ Het bevel is af gegeven voor een periode van maximaal 3 maanden, ingaande vanaf de datum van de eerste daadwerkelijke inzet van de opsporingsambtenaar.
De officier van justitie heeft op van 25 oktober 2017 de volgende uitbreiding van het bevel stelselmatige informatie-inwinning afgegeven: ‘Dat opsporingsambtenaren door stelselmatig in de omgeving van de verdachte te verkeren en/of aan activiteiten en gesprekken deelnemen waaraan ook de verdachte of [betrokkene 1] als genoemd of andere personen in zijn directe omgeving deelnemen’.
Het bevel is vervolgens vanaf de eerste inzet (die op 27 oktober 2017 was) telkens tijdig verlengd, laatstelijk op 7 februari 2019.
• Verantwoording
In het op 18 mei 2019 opgemaakte proces-verbaal van relaas van het team WOD (nummer 20171027-B, ongenummerde pagina's in WOD-dossier) staat het volgende opgenomen:
‘Wij, begeleiders B-2784, B-2785 en B-2844, als zodanig ingeschreven bij het Team Operationeel Support, werkzaam bij het team Werken Onder Dekmantel, afdeling Afgeschermde Operaties, Dienst Landelijke Operationele Samenwerking van de Landelijke Eenheid, verklaren hierbij het volgende;
Voorbesprekingen:
Op vrijdag 12 mei 2017 is er een 1e overleg geweest tussen de politie teamleiders van onderzoek 13- Beaufort, [teamleider 1] en [teamleider 2], de Officier van Justitie Mr. [officier van justitie] en begeleiders van het team Werken onder Dekmantel.
Doelstelling:
Tijdens dit overleg is de doelstelling van 13-Beaufort als volgt geformuleerd:
- •
‘Informatie verzamelen omtrent de mogelijke betrokkenheid van [verdachte] en [betrokkene 4] bij de vermissing c.q. mogelijk onnatuurlijke dood van [slachtoffer].
Afgifte bevelen:
Naar aanleiding van de voorbespreking ten behoeve van de inzet, is door het onderzoeksteam een procesverbaal, waarin de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid, welke het inzetten van de Unit Werken Onder Dekmantel rechtvaardigde, opgemaakt en aangevraagd. Daarop is door de Officier van Justitie Mr. [officier van justitie] van het Parket te Amsterdam onder parketnummer 13/65Ó242-17 het bevel stelselmatige inwinning van informatie (art. 126j Sv) afgegeven contra de verdachte:
Naam [verdachte]
(…)
Ingezette ambtenaren:
De in dit onderzoek betrokken politionele informatie inwinners zijn opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 onder b van hef Wetboek van Strafvordering, opgeleid tot politieel infiltrant en als zodanig ingeschreven bij het Team Operationeel Support, werkzaam bij het team Werken Onder Dekmantel, afdeling Afgeschermde Operaties, Dienst Landelijke Operationele Samenwerking van de Landelijke Eenheid.
Begeleiding:
Gedurende de uitvoering van het eerder genoemde bevel werden de ingezette opsporingsambtenaren begeleid door begeleiders van het team Werken Onder Dekmantel, allen opgeleid tot begeleider en als zodanig ingeschreven bij genoemd Team Operationeel Support.
Periodiek overleg:
In de periode van onderzoek is er regelmatig overleg geweest tussen begeleiders van het team Werken Onder Dekmantel, de Officier van Justitie mr. [officier van justitie] en het onderzoeksteam. Tijdens dit overleg zijn continue afspraken gemaakt over de voortgang van het traject stelselmatige informatie inwinping.
(…)
WhatsApp contact:
Gedurende het onderzoek is door A-4083 en A-4084 via WhatsApp contact onderhouden met [verdachte] en [betrokkene 1]. Van de inhoud van deze Whatsapp-gesprekken is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Een chronologische weergave van deze gesprekken is als bijlage bij dit dossier gevoegd.
Chronologische weergaven van inzetten:
- •
Op vrijdag 27 oktober 2017 heeft de politiële informatie inwinner A-4084, contact gehad met [betrokkene 1], de vriendin van [verdachte] en met [verdachte] zelf. Hierbij zijn telefoonnummers uitgewisseld tussen A-4084 en [betrokkene 1];
- •
In de periode van medio december 2017 tot 12 januari 2018 zijn [verdachte] en [betrokkene 1] op vakantie geweest naar Cambodja.
- •
Op 22 januari 2018 is er telefonisch contact geweest tussen A-4084 en [betrokkene 1];
- •
Op 29 januari 2018 is er een bezoek gebracht door A-4084 en A-4083 aan [betrokkene 1] en [verdachte];
- •
Op 6 februari 2018 is er een bezoek gebracht door A-4084 en A-4083 aan [betrokkene 1] en [verdachte], hierbij is een schilderij gekocht en zijn telefoonnummers uitgewisseld tussen A-4083 en [verdachte];
- •
Op 23 februari 2018 is er app en telefonisch contact geweest tussen A-4083 en [verdachte], hierbij is een afspraak gemaakt over het aanstaande bezoek door [verdachte] en [betrokkene 1] aan de woning van A-4083;
- •
Op 2 maart 2018 zijn [verdachte] en [betrokkene 1] op bezoek geweest in de woning van A-4083 en A-4084;
- •
Op 20 maart 2018 is A-4083 op bezoek geweest in de woning van [verdachte] en [betrokkene 1];
- •
Op 27 maart 2018 zijn A-4083 en A-4084 op bezoek geweest in de woning van [verdachte] en [betrokkene 1];
- •
Op 12 april 2018 is A-4083 samen met [verdachte] op stap geweest en heeft later contact gehad met A-4130.
- •
Op 9 mei 2018 is A-4083 op bezoek geweest bij [verdachte] en [betrokkene 1] en aansluitend uit eten geweest.
- •
Op 6 juni 2018 is A-4083 op bezoek geweest bij [verdachte] en [betrokkene 1].
- •
Op 14 juni 2018 zijn A-4083 en A-4084 gezamenlijk met [verdachte] en [betrokkene 1] uit eten geweest in [h-plaats].
- •
Op 13 juli 2018 heeft A-4083 de twee schilderijen gekocht en gesproken over een eventuele samenwerking tussen A-4083 en [verdachte].
- •
Op 8 augustus 2018 is A-4083 op bezoek geweest bij [verdachte] en [betrokkene 1].
- •
Op 21 september 2018 is A-4083 samen met [verdachte] op stap geweest en heeft [verdachte] contact gehad met A-4156.
- •
Op 27 september 2018 heeft [verdachte] aan A-4083 verklaard over zijn betrokkenheid bij de moord c.q. verdwijning van [slachtoffer].
- •
Op 10 oktober 2018 zijn A-4083 en A-4084 bij [verdachte] en [betrokkene 1] op bezoek geweest.
- •
Op 16 oktober 2018 heeft [verdachte] aan A-4083 nogmaals verklaard over de moord op [slachtoffer].
- •
Op 1 november 2018 is A-4083 samen met [verdachte] op stap geweest en heeft [verdachte] hierbij contact gehad met A-4165.
- •
Op 6 december 2018 is A-4083 op bezoek geweest bij [verdachte].
- •
Op 19 december 2018 zijn A-4083 en A-4084 met [verdachte] en [betrokkene 1] uit eten geweest.
- •
Op 11 januari 2019 is A-4083 met [verdachte] op stap geweest en heeft [verdachte] hierbij contact gehad met A-4156 en A-4180.
- •
Op 24 januari 2019 heeft A-4083 [verdachte] geconfronteerd met het feit dat zijn naam in een politie-onderzoek voorkwam.
- •
Op 26 februari 2019 hebben A-4156 en A-4196 [betrokkene 4] bezocht en hem bevraagd over het genoemde feit.
- •
Op 26 februari 2019 is A-4084 bij [betrokkene 1] op bezoek geweest.
De laatste inzet heeft plaats gevonden op dinsdag 26 februari 2019. Het laatste Whatsapp-verkeer tussen A-4084 en [betrokkene 1] vond plaats op zondag 3 maart 2019.
Volledigheidshalve verwijzen wij, verbalisanten, naar het bij iedere inzet door de politionele informatie inwinners en de begeleiders afzonderlijk opgemaakte proces-verbaal. Voorafgaand aan en na iedere inzet heeft een briefing c.q. debriefing plaatsgevonden.
Opnemen vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel:
De gesprekken tussen A-4083 en [verdachte] d.d. 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 zijn onder het bevel opnemen vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel (art. 1261 Sv.) opgenomen. Voor de letterlijke weergave van deze gesprekken verwijzen wij, verbalisanten, naar de door het onderzoeksteam uitgewerkte geluidsopnames. Een kopie van de audio-opnames zal, na stembewerking, bij dit dossier gevoegd worden.
Opmaak dossier:
In verband met de afscherming en veiligheid kan het voorkomen dat de ondertekening van een procesverbaal op een later moment heeft plaatsgevonden dan het proces-verbaal is gesloten. Dit blijkt in voorkomend geval uit een latere datum onder de handtekening.’
• Handelen en de bevindingen van de opsporingsambtenaren
Hieronder wordt een groot aantal van de ontmoetingen die plaats hebben gevonden beschreven en wordt WhatsApp-verkeer tussen de undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ en de verdachte weergegeven. Deze ontmoetingen staan beschreven in het ongenummerde WOD-dossier en het WhatsApp verkeer is opgenomen in bijlage 2 van het WOD-dossier. Een en ander geeft inzicht in het begin van het traject, het tot stand komen van het contact, de toegepaste misleiding, de onderlinge communicatie, de sfeer en dynamiek tijdens onderling contact en tijdens de ontmoetingen, alsmede het handelen en de uitlatingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze handelingen en uitlatingen hebben plaatsgevonden. Daarbij geldt dat de verdachte (uiteindelijk) tijdens drie ontmoetingen heeft gesproken over zijn betrokkenheid bij de dood en het wegmaken van het lijk van [slachtoffer], namelijk op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en op 24 januari 2019. Deze drie gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt in processen-verbaal. De gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 neemt het hof in hun geheel op.
Het traject
De contacten hebben plaatsgevonden in de periode van 27 oktober 2017 tot en met 26 februari 2019, een periode van ongeveer 16 maanden. Uit het WOD-dossier blijkt dat de undercoveragenten voor iedere ontmoeting met verdachte en/of [betrokkene 1] een concrete opdracht ontvingen van hun begeleiders, B-2784 en B-2785. Van ieder contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via WhatsApp), hebben de undercoveragenten een proces-verbaal opgesteld, waarin een beschrijving is opgenomen van wat met verdachte en/of [betrokkene 1] besproken en ondernomen is. Dat er sprake zou zijn geweest van meer ontmoetingen en contactmomenten dan gerelateerd, is weliswaar gesteld door de verdediging maar is op geen enkele wijze gebleken.
Uit de processen-verbaal van de undercoveragenten en de verhoren bij de rechter-commissaris leidt het hof af dat het WOD-traject in grote lijnen als volgt is verlopen:
- —
Op 27 oktober 2017 wordt door ‘[verbalisant 2]’ het eerste contact gelegd met de verdachte op de Dutch Design Beurs te Eindhoven. Daaraan voorafgaand had ‘[verbalisant 2]’ met [betrokkene 1] gesproken. [betrokkene 1] stond op de Dutch Design Beurs met een stand en ‘[verbalisant 2]’ deed zich voor als geïnteresseerde. Er werd gesproken over de vakantieplannen van ‘[verbalisant 2]’ naar Vietnam of Cambodja en of [betrokkene 1] in verband hiermee ook schilderijen op verzoek maakte. [betrokkene 1] gaf aan dat dit geen probleem was en gaf ‘[verbalisant 2]’ haar visitekaartje. Verder is er nog gesproken over dat de verdachte en [betrokkene 1] mogelijk ook op vakantie gingen naar Cambodja.
- —
Op 22 januari 2018 heeft ‘[verbalisant 2]’ gebeld met [betrokkene 1] en maakte zij een afspraak om op maandag 29 januari 2018 bij [betrokkene 1] op de woonboot in [b-plaats] langs te komen om haar kunstwerken te bekijken.
- —
Op 29 januari 2018 waren ‘[verbalisant 2]’ en ‘[verbalisant 1]’ te gast op de woonboot van [betrokkene 1], waar ook verdachte verbleef. Daar werden de kunstwerken van [betrokkene 1] bekeken en werd een schilderij aangekocht voor € 1.500,00. Verder werd er onder meer gesproken over de in Thailand woonachtige dochter van verdachte die hij al 11 jaar niet had gezien en dat de verdachte voor softdrugs 2 jaar had vastgezeten in Thailand. [betrokkene 1] vertelde dat ze samen met de verdachte in Cambodja geweest was en dat ze daar een restaurant hadden gezien dat ze graag wilden overnemen. De prijs die ze daarvoor moesten betalen was 6 125.000,00. Ook vertelde [betrokkene 1] dat ze de dochter van de verdachte in Cambodja hadden getroffen en dat dat heel goed was gegaan.
- —
Op 6 februari 2018 brachten ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ een bezoekje op de woonboot, om het aangekochte schilderij op te halen. Bij een hapje en een drankje hadden de verdachte en ‘[verbalisant 1]’ gesprekken van sociale aard die gingen over onder meer Portugal, [g-plaats] waar de verdachte, woonde, restaurants en de kachel die intussen was gerepareerd. [betrokkene 1] gaf aan op de vraag van ‘[verbalisant 2]’ hoe zij en verdachte het restaurant in Cambodja wilden financieren, dat zij nog geen idee hadden op welke wijze. De verdachte gaf ‘[verbalisant 1]’ zijn telefoonnummer en hij en [betrokkene 1] werden uitgenodigd om bij ‘[verbalisant 1]’ op bezoek te komen in zijn appartement en uit eten te gaan bij de Thai in [c-plaats].
- —
In de periode van 9 februari 2018 tot en met 1 maart 2018 hebben er diverse WhatsApp contacten plaatsgevonden tussen de verdachte en ‘[verbalisant 1]’ over het gekochte schilderij.
- —
Op 2 maart 2018 bezochten [betrokkene 1] en de verdachte ‘[verbalisant 1]’ op ‘zijn’ woonadres in [c-plaats]. ‘[verbalisant 2]’ die elders woonde was daarbij ook aanwezig. Er is over verschillende sociale onderwerpen gesproken en over het feit dat de verdachte geen operatie aan zijn knie kon krijgen omdat de anesthesist geen verdoving durfde te geven wegens het drugsgebruik van de verdachte. Verder is er gesproken over het restaurant in Cambodja dat € 125.000,00 zou kosten. De verdachte en [betrokkene 1] vertelden zo snel mogelijk naar Cambodja te willen verhuizen om voor de dochter van de verdachte en haar zusje te zorgen. [betrokkene 1] vertelde dat als ze hef geld voor het restaurant niet op korte termijn bij elkaar konden krijgen ze toch naar Cambodja zouden gaan om daar een klein appartement te huren en een heel klein horeca hokje, zodat [verdachte] kroketten kon maken en verkopen aan de hotels in de buurt. ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ spraken over het mogelijk investeren in het restaurant in Cambodja, maar daar wel eerst goed over na te willen denken. De verdachte zei dat hij bereid was € 5.000,00 bij elkaar te sprokkelen om de eigenaar van het restaurant te betalen zodat hij het in de tussentijd niet aan een ander zou verkopen. Hij vertelde dat hij het geld nog niet had liggen en nog niet wist hoe hij eraan ging komen maar dat dat hem wel ging lukken. Hij wilde het risico nemen om de € 5.000,00 kwijt te zijn in het geval ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ toch niet wilden investeren. De verdachte wilde dezelfde week nog afspreken om aan ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ de foto's en de filmpjes van het restaurant te laten zien en hun plannen te vertellen over de toekomst van het restaurant.
- —
In de periode van 3 maart 2018 tot en met 15 maart 2018 is er WhatsApp contact geweest tussen de verdachte en ‘[verbalisant 1]’ over nieuwe schilderijen en het restaurant in Cambodja. Er werd afgesproken elkaar te zien op 20 maart 2018. Onder meer zijn de volgende berichten uitgewisseld:
‘[03-03-18 16:27:50] [verdachte]: Super gezellig gisteren avond. … heb geen óog dicht gedaan., .we zouden graag. vd week de foto’s film plan en cijfers laten zien indien mogelijk Groetjes [betrokkene 1] &[verdachte]
[03-03-18 16:35:42] [verbalisant 1]: Zeker weten, wij vonden t ook gezellig ben ermee bezig en wil alles graag es zien. Effe alles op een rijtje zetten en dan ga je van de week zeker horen. Zal alvast op internet kijken. Gr [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [03-03-1816:47:32] [verdachte]: Ik ga het morgen alle ins en outs op papier zetten [03-03-18 16:54:57] [verbalisant 1]: Ok [verdachte]… ik moet t wel., laten bezinken en goed bekijken allemaal. Nog niet te blij worden hè want anders valt t extra tegen hè gr [verbalisant 1]
[03-03-18 17:02:011 [verdachte]: Begrijp ik volkomen Maar ben gemotiveerd
[03-03-18 17:02:36] [verbalisant 1]: Top man
[08-03-18 15:45:06] [verdachte]: Dag [verbalisant 1] & [verbalisant 2]…kosten plaatje cijfers omzet alles op n rijtje ! [betrokkene 1] heeft het concept (versie bijna klaar op de computer .inclusief de statistieken., mocht je aankomende week tijd hebben komen we het graag presenteren, .met n paar swinkels biertjes… De eigenaar zou indien er intresse is graag 20 maart n kleine deposit willen ontvangen ter bevestiging. Groet banders gaat hij zn inboedel verkopen ., en dat zou echt jammer zijn groetjes [betrokkene 1] & [verdachte]…
[08-03-18 16:36:39] [verdachte]: Banders = anders
[08-03-18 16:39:16] [verdachte]: Siem reap staat wereldwijd als 2 de snelst groeiende toeristen stad Booming
[08-03-18 16:39:32] [verbalisant 1]: Hol luitjes, Mooi dat jullie het plan klaar hebben en zijn er benieuwd naar.Ben zelf mijn mogelijkheden aan t bekijken en wordt tijd om bij elkaar te komen voordat de zaak leeg is
[08-03-18 16:39:59] [verbalisant 1]: Wordt wel na t weekend. Ben pr dagen druk met klus
[08-03-18 16:40:46] [verbalisant 1]: Kijk das goed nieuws
[08-03-18 16:41:14] [verbalisant 1]: Had ik niet verwacht v Cambodja
[08-03-18 16:41:44] [verbalisant 1]: En t schilderen…lukt t een beetje.
[08-03-18 16:43:29] [verdachte]: Geen probleem wij hebben het weekend geïnteresseerde mensen over voor [betrokkene 1] werk Als jullie tijd hebben komen we als n speer naar jullie toe met alle info foto's en video's’
- —
Op 20 maart 201 8 zijn de verdachte en [betrokkene 1] thuis bezocht door ‘[verbalisant 1]’. ‘[verbalisant 1]’ had met de verdachte en [betrokkene 1] gesprekken van sociale aard die gingen over schilderijen, over Cambodja, over de knie operatie van de verdachte in mei of juni, over zeilboten overbrengen en over de dochter van de verdachte. ‘[verbalisant 1]’ zegt tegen de verdachte dat ze elkaar eigenlijk niet kennen en dat het goed zou zijn als ze eens enkele dagen samen op pad zouden gaan. De verdachte gaf aan dit een goed plan te vinden. Verder is er nog gesproken over het restaurant in Cambodja. De verdachte en [betrokkene 1] toonden een presentatie waarin onder meer het financiële plaatje met betrekking tot de overname van het restaurant in Cambodja was opgenomen. Hieruit bleek dat zij 200.000 dollar nodig hadden om de overname van het restaurant te verwezenlijken. Een bedrag van € 5.000,00 zou zo snel mogelijk betaald moeten worden aan de huidige huurder van het restaurant als zekerheidstelling zodat hij de inboedel van het restaurant niet aan een ander zou verkopen. ‘[verbalisant 1]’ gaf met betrekking tot de presentatie en het geldbedrag dat nodig zou zijn aan dat hij het moest laten bezinken, dat hij het met een ander moest overleggen en dat hij ze geen valse hoop wilde geven. Over het bedrag van € 5.000,00 heeft ‘[verbalisant 1]’ gezegd dat ze zich niet door de huidige huurder moeten laten pushen en dat hij volgende week weet of hij dit bedrag aan hen kan lenen. Via WhatsApp werd de presentatie door [betrokkene 1] ook met ‘[verbalisant 1]’ gedeeld.
- —
Op 26 maart 2018 heeft de verdachte via WhatsApp contact opgenomen met ‘[verbalisant 1]’. Hij vroeg naar het gevoel van ‘[verbalisant 1]’ met betrekking tot de plannen voor de aankoop van het restaurant in Cambodja. Via WhatsApp werd afgesproken elkaar te zien op 27 maart 2018. Onder meer zijn de volgende WhatsApp-berichten uitgewisseld:
‘[26-03-18 11:44:35] [verdachte]: Goedemorgen., hoe is je gevoel erover Gr [betrokkene 1] & [verdachte] [26-03-18 14:29:38] [verbalisant 1]: Hoi [verdachte] en [betrokkene 1], mijn/ons gevoel, is positief hoor maar er zijn wat strubbelingen problemen ivm de tijdsdruk overname restaurant. Maar niet over de tel doen, zoek je vandeweek op. Laat t weten. Gr [verbalisant 1]
[26-03-18 14:32:34] [verdachte]: Thanks voor je antwoord., maar ff to tje point .ik moet morgen oké geven ivm deposit .anders gaat de inboedel eruit… Ik hoor graag van je … De rest is allemaal bespreekbaar
[26-03-18 14:59:14] [verbalisant 1]: Deposit geen probleem, onderpand schilderij ofzo maar tijdsdruk voor rest moeten we bespreken. Gr [verbalisant 1]
[26-03-18 16:41:30] [verdachte]: Geen probleem moeten we morgen jou kant opkomen. Ivm deposit dan ben je erbij Pffffffffff wtf spannend… ik has het de laatste dagen niet meer: maar ben zeer content met je antwoord… Ik ga met jou toestemming nu de eigenaar bellen dat de deposit eraan komt… Ik hoor graag van je Gr [verdachte] [26-03-18 16:52:58] [verdachte]: Wij komen er Hoe dan ook uit… zegt mijn gevoel leder zn vak ., maar ook iedereen op de juiste plek !!! maakt een goed team sterk.
[26-03-18 17:30:40] [verbalisant 1]: Je kan hem bellen maar laatje niet onder druk zetten. Hij heeft geen andere gegadigden vr zijn zaak! Er zijn complicaties die ik mondeling ga toelichten. Morgen middag komen wij effe langs hiervoor. Maak je niet te blij en zorg datje bij die Fransman meer tijd krijgt. Nog effe geduld morgen zijn jullie wijzer’
- —
Op 27 maart 2018 ontvingen de verdachte en [betrokkene 1] ‘[verbalisant 1] en ‘[verbalisant 2]’ op de woonboot.
‘Zij bespraken met de verdachte en [betrokkene 1] hun plannen met betrekking tot de overname van het restaurant in Cambodja. Hierbij waren zij kritisch over de overnamekosten van de inventaris, de borg die betaald zou moeten worden, de € 5.000,00 die de huidige huurder alvast wilde hebben om de inventaris vast te houden, over de druk die de huidige huurder erop had gezet en over het totale financiële plaatje van het restaurant.
‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ vertelden aan [verdachte] en [betrokkene 1] dat zij ze nu niet konden helpen met de financiering maar dat als ze een ander zouden vinden ze dat zeker moesten doen.
Gedurende het gesprek met alle positieve kritiek gaven [betrokkene 1] en [verdachte] aan er nu op een andere manier tegen aan te kijken. [betrokkene 1] en [verdachte] beseften nu dat zij zich niet door de huurder onder druk moeten laten zetten, zij beter in contact kunnen gaan met de eigenaar en geen inventaris moeten overnemen omdat dit veel te duur is. Verder kregen [verdachte] en [betrokkene 1] het besef dat ze misschien in de toekomst voor wat kleiners en goedkopers moesten gaan in Cambodja zodat zij zich niet in de financiële problemen storten.
[betrokkene 1] en [verdachte] gaven aan op zoek te gaan naar de eigenaar om zo rechtstreeks afspraken te maken over eventuele huur en met de huidige huurder te gaan mailen omtrent het niet overnemen van de inventaris. [verdachte] en [betrokkene 1] vertelden dat ene Christoff daar hun contact is die mogelijk de eigenaar van het restaurant kan achterhalen maar dat die wel commissie wil.
‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ bespraken met [verdachte] en [betrokkene 1] waar zij nu van leefden waarbij bleek dat [betrokkene 1] samen met haar ex nog een koophuis heeft waar haar ex in wil blijven wonen, dat zij een ziektewetuitkering heeft en dat [verdachte] een uitkering van de gemeente ontvangt.
Tijdens hun verblijf op de boot werd [verdachte] gebeld door het ziekenhuis. Na dit gesprek vertelde [verdachte] dat hij eind mei geopereerd kan worden aan zijn knie maar dat het ziekenhuis had gezegd dat hij moest stoppen met gebruik van drugs.’
- —
Op 30 maart 2018 heeft de verdachte via WhatsApp contact opgenomen met ‘[verbalisant 1]’. Hij gaf aan dat het restaurant in Cambodja reeds verkocht was en vroeg of ‘[verbalisant 1]’ nog altijd geïnteresseerd was om te investeren in een ander project in dat land. De volgende WhatsApp- berichten zijn uitgewisseld:
‘[30-03-18 19:56:29] [verbalisant 1]: Het is balen dat ik voorlopig niet over me $ kan beschikken. Daar hebben we t over gehad. Blijven enthousiast tuurlijk. We zullen zien in de toekomst de stress en de druk is er in ieder geval, af… das beter voor de gezondheid vr misch een mooier resultaat (…)
[03-04-18 15:36:32] [verdachte]: Hey n goede paas gehad samen. Gr [betrokkene 1] & [verdachte]
[03-04-18 15:41:00] [verbalisant 1]: Hoi [verdachte]. Zeker was lekker, jammer dat t zo koud was. Weer lekker druk bezig deze week, april, gaat alles het water weer in dus vr mij mag t zomer worden.
[03-04-18 15:50:14] [verbalisant 1]: En jullie? Toch wel. goeie dagen gehad hè? Geen Kanell (hof: het restaurant in Cambodja) stress meer maar weer vooruit kijken hè dat doen wij ook.
[03-04-18 16:30:07] [verdachte]: Mocht je ooit n handje nodig hebben laat t me maar weten
[03-04-18 16:42:42] [verbalisant 1]: Komt goed [verdachte]. Bedankt verwacht wel binnenkort enkele leuke tripjes
[11-04-18 13:17:30] [verbalisant 1]: Hoi [verdachte]. Hoe ist met jullie? Gr [verbalisant 1] [11-04-18 13:21:34] [verdachte]: Goed … teminste… net weer n injectie in mn knie gehad., .kan ik weer wat klussen hoop ik., eind mei operatie gelukkig [betrokkene 1] is bezig met jou schilderijen.
En bij jullie storm overleeft afgelopen nacht
[11-04-18 13:25:07] [verdachte]: We hebben nog wel. wat intresante locatie s gevonden. [11-04-18 13:25:51] [verdachte]: Kanell komen ze niet van af… karma [11-04-18 13:36:12] [verbalisant 1]: Idd je moet aan een nieuwe knie., zo snel. mogelijk. Hier viel. t wek mee met het noodweer. Is zo vaak een beetje wind en regen hier…maakt geen indruk (…)
[11-04-18 14:09:13] [verbalisant 1]: Moet morgen spullen wegbrengen nr Drente, heb je tijd en zin om mee te gaan vrde gezelligheid
[11-04-18 14:27:07] [verdachte]: Ben even druk in gespr [11-04-18 15:38:44] [verdachte]: Ja top gezellig
[11-04-18 17:07:25] [verbalisant 1]: Nice. Denk tegen II uur bij je té zijn. Tot morgen’
- —
De verdachte en ‘[verbalisant 1]’ ontmoetten elkaar op 12 april 2018 op de woonboot en gingen vervolgens samen op pad naar Drenthe, waarbij zij gesprekken hadden van een sociaal karakter die onder meer gingen over Cambodja, het restaurant daar en dat de verdachte en [betrokkene 1] zich belazerd voelden omdat er nu voor de overname ‘ 10.000’ betaald moest worden. De verdachte zei nooit een rijbewijs te hebben gehaald. Hij vertelde over wiethokken én dat hij alleen voor anderen het transport deed en niet knipte of hokken bouwde. Gearriveerd in Hoogeveen werd de verdachte voorgesteld aan undercoveragent A-4130 in wiens garagebox spullen werden gelegd. Op de terugreis gaf‘[verbalisant 1]’ aan dat A-4130 verstand had van diamanten en bitcoins. [verbalisant 1] gaf voorts aan dat hij een contact had die bij de politie werkt en dat, als er een probleem zou zijn, hij dit kon laten checken.
- —
In de periode van 12 april 201.8 tot en met 28 april 2018 hebben er diverse WhatsApp gesprekken van sociale aard plaatsgevonden tussen de verdachte en ‘[verbalisant 1]’. Onder meer zijn de volgende WhatsApp-berichten uitgewisseld:
‘[21 -04-18 21:13:20] [verdachte]: Aankomende 2 wkn volop werk
[21-04-1821: 14:24] [verdachte]: Behalve koningsdag (…)
[21-04-18 21:17:52] [verdachte]: En snel maar weer n swinkels drinken
[21-04-18 21:18:01] [verdachte]: Samen
[21-04-18 21:18:47] [verbalisant 1]: Goed man. Pas op vrje knie. Niet te hard zwoegen hè. Binnenkort ook wat klusjes vr je te doen. Gaat goed komen. Geniet v je weekend.
(…)
[28-04-18 19:42:46] [verbalisant 1]: (…) Ik deze week weg vr me werk, beetje werken in t zonnetje in Portugal. De week erna weer eens afspreken, gr [verbalisant 1] [29-04-18 09:22:42] [verdachte]: Okidoki’
- —
Op 9 mei 2018 bezoekt ‘[verbalisant 1]’ de verdachte en [betrokkene 1] op de woonboot en heeft hij met hen in een restaurant gegeten. Gedurende dit samenzijn werden er gesprekken van sociale aard gevoerd die onder meer gingen over de kroketterie die de verdachte in Cambodja wilde beginnen, over de knieoperatie die de verdachte moest ondergaan en over het schilderij dat [betrokkene 1] aan het maken was. Verder vertelde de verdachte dat hij de laatste weken € 1.700,00 had verdiend met transport en daarbij 2300 kilometer had gereden.
- —
In de periode van 14 mei 2018 tot en met 13 juni 2018 heeft ‘[verbalisant 1]’ diverse telefonische contacten met de verdachte gehad. Er zijn berichten over en weer gestuurd over de knieoperatie die verdachte had ondergaan en naar aanleiding van deze operatie heeft ‘[verbalisant 1]’ op 6 juni 2018 een bloemetje en flesjes bier bij verdachte in [b-plaats] langsgebracht. Tijdens een telefoongesprek van 9 juni 2018 nodigde ‘[verbalisant 1]’ de verdachte en [betrokkene 1] uit voor een diner met hem en ‘[verbalisant 2]’ bij het [hotel 1] hotel in [h-plaats].
- —
‘[verbalisant 1]’, ‘[verbalisant 2]’, de verdachte en [betrokkene 1] ontmoetten elkaar op 14 juni 2018 bij de [horecagelegenheid] in [h-plaats] en gingen vervolgens samen naar het [hotel 1]. Er werd onder meer gesproken over de toekomst in Nederland of in Cambodja. Op verzoek van de verdachte, die veel pijn aan zijn been had, werd het diner rond 23:50 uur beëindigd. De kosten van deze horecabezoeken zijn door ‘[verbalisant 1]’ voldaan.
- —
In de periode van 15 juni 2018 tot en met 13 juli 2018 hebben er diverse WhatsApp contacten plaatsgevonden tussen de verdachte en ‘[verbalisant 1]’. Er zijn onder meer berichten uitgewisseld over de beëindiging van Baukjes uitkering omdat ze nog een huis bezit met haar ex en over de verdachte die te kampen had met wondroos aan zijn onderbeen en daar veel last van had. Via WhatsApp laat de verdachte op 13 juli 2018 aan ‘[verbalisant 1]’ weten dat hij al een stuk is opgeknapt.
- —
Op 13 juli 2018 ging ‘[verbalisant 1]’ naar de woonboot om twee schilderijen te kopen van [betrokkene 1] voor een bedrag van € 2:500,00. Ze hadden gesprekken van sociale aard die onder meer gingen over de wondroos van de verdachte, over Portugal en over varen. ‘[verbalisant 1]’ gaf aan dat de verdachte in de toekomst wel voor hem kon werken en dat hij wel vertrouwen in hem had. Hij vertelde de verdachte dat hij dan wel open en eerlijk moest zijn en dat hij niet geconfronteerd wilde worden met problemen als ze bijvoorbeeld de grens over gingen of gingen vliegen. ‘[verbalisant 1]’ gaf aan dat hij altijd onder de radar was gebleven en dit graag zo wilde houden. De verdachte vertelde dat hij dit begreep en dat hij alleen een bekeuring van € 150,00 in België had openstaan. Verder vertelde ‘[verbalisant 1]’ de verdachte dat als hij voor hem ging werken hij niet zou kunnen rijden omdat hij geen rijbewijs heeft en dat hij dan zou moeten stoppen met klussen in de wiet business en alleen voor ‘[verbalisant 1]’ zou moeten werken.
- —
In de periode van 13 juli 2018 tot en met 11 september 2018 heeft via WhatsApp en telefonisch contact plaatsgevonden tussen de verdachte en ‘[verbalisant 1]’ over sociale onderwerpen. Op 20 juli 2018 geeft de verdachte aan dat hij de aankomende week nog veel fysiotherapie heeft, de fysiotherapeut komt nog een keer aan huis en dan moet hij twee maal per week naar de praktijk. Op 26 juli 2018 appt de verdachte dat hij met [betrokkene 1] op het strand zit, nog even en dan is hij topfit. Op 2 augustus 2018 appt de verdachte ‘[verbalisant 1]’ dat hij die dag heeft geklust en in het weekend met zijn been omhoog moet, omdat hij nog steeds wondroos heeft. Hij moet weer een kuur maar de ‘implementatie’ is perfect en hij zit vrij goed qua fysio. Het gaat ook over bijvoorbeeld de vakantie van ‘[verbalisant 1]’. ‘[verbalisant 1]’ heeft in dat verband op 17 augustus 2018 enkele filmpjes naar de verdachte gestuurd, gemaakt vanaf een zeilboot op zee: Op 8 augustus 2018 is tussen de verdachte, [betrokkene 1] en ‘[verbalisant 1]’ een ontmoeting op de woonboot geweest. Er werd onder meer gesproken over de knie van de verdachte en het herstel daarvan, over Portugal, over de bosbranden daar en over Cambodja en het maken van kroketten. Op 1 september 2018 appt de verdachte naar ‘[verbalisant 1]’ dat de knie de goede kant opgaat.
- —
Op 11 september 2018 heeft‘[verbalisant 1]’ de verdachte gebeld of hij hem volgende week kon helpen met een klus. De verdachte vertelde dat hij dit wilde maar niet op dinsdag kon. Op 18 september 2018 heeft ‘[verbalisant 1]’ geappt met de verdachte. Hij vroeg of de verdachte die vrijdag (21 september 2018) een klusje kon doen. Ze spraken af op de woonboot.
- —
De verdachte en 1 [verbalisant 1]' ontmoetten elkaar op 21 september 2018 op het woonadres van de verdachte en gingen vervolgens in de auto van ‘[verbalisant 1]’ op pad voor een klus. ‘[verbalisant 1]’ vertelde de verdachte dat hij hem nodig had bij een afspraak met anderen waarbij de verdachte zou observeren en er daarna op teken van ‘[verbalisant 1]’ bij kon gaan zitten.
‘ [verbalisant 1]’ werd in de auto gebeld door undercoveragent A-4156, die zich. later naar de verdachte toe voorstelde als ‘[verbalisant 3]’. [verbalisant 1] gaf de verdachte aan dat de klus niet doorging omdat hij ‘[verbalisant 3]’ moest ophalen bij NS-station Breukelen. ‘[verbalisant 3]’ was op de vlucht, omdat er iets fout was gelopen bij een klus die hij in opdracht van ‘[verbalisant 1]’ had gedaan. De verdachte vertelde ‘[verbalisant 1]’ dat hij hem bij een treinstation kon afzetten als hij dat beter vond. ‘[verbalisant 1]’ vertelde dat hij de keus aan de verdachte liet; hij kon mee omdat hij nu lid was van de club van ‘[verbalisant 1]’ en hij vroeg of laat toch ‘[verbalisant 3]’ zou ontmoeten, maar als hij het te link vond zou ‘[verbalisant 1]’ hem afzetten bij een station en zouden ze even goede vrienden zijn. De verdachte vertelde hierop dat hij mee wilde gaan. ‘[verbalisant 3]’ werd vervolgens opgehaald bij het station in Breukelen. Daar had ‘[verbalisant 1]’ buiten de auto eerst een kort gesprek met ‘[verbalisant 3]’ waarop zij in de auto van ‘[verbalisant 1]’ stapten waarin de verdachte zat te wachten. Nadat ‘[verbalisant 1]’ wegreed hadden ‘[verbalisant 3]’ en hijeen gesprek over hetgeen dat was misgelopen bij ‘[verbalisant 3]’ en over vertrouwen. ‘[verbalisant 1]’ vertelde ‘[verbalisant 3]’ dat hij hem zou onderbrengen in een woning te Hoofddorp. In Hoofddorp heeft. ‘[verbalisant 1]’ de verdachte en ‘[verbalisant 3]’ gedurende ongeveer 20 minuten in de auto alleen gelaten. Hierna is ‘[verbalisant 3]’ vertrokken en is ‘[verbalisant 1]’ met de verdachte richting de woonboot gereden. Onderweg heeft ‘[verbalisant 1]’ de verdachte een telefoon gegeven voor zakelijk onderling contact. Voorts heeft ‘[verbalisant 1]’ de verdachte € 300,00 betaald en hem verteld dat hij zou proberen om volgende week de klus met hem te doen die vandaag was gecanceld.
De undercover agent ‘[verbalisant 3]’ heeft het volgende proces-verbaal opgemaakt over de gebeurtenissen op 21 september 2018:
‘Op vrijdag 21 september 2018, omstreeks 13.30 uur, kwamen wij aan in Hoofddorp. A 4083 verliet de auto waarna ik alleen met [verdachte] achterbleef.
(…)
Naar aanleiding van mijn verhaal dat ik eerder tegen A-4083 vertelde, hoorde ik dat [verdachte] tegen mij het volgende vertelde: "Ik heb ook weleens moeten vluchten. Ik ben toen 5 jaar naar Kreta gegaan en daarna naar Thailand.
(…)
Ik vroeg aan [verdachte] waarom hij naar Kreta was gevlucht. Ik zag dat [verdachte] zijn hoofd richting mij omdraaide, Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: ‘Dat kan ik niet vertellen, ik kan daarvoor TBS krijgen en ze kunnen mij jaren vastzetten’. Terwijl [verdachte] tegen mij vertelde dat ze hem jaren konden vastzetten, zag ik dat [verdachte] op datzelfde moment de onderkant van zijn beide polsen op elkaar deed.
(…)
- —
Op 26 september 2018 heeft ‘[verbalisant 1]’ omstreeks 14:22 uur telefonisch contact opgenomen met de verdachte en is er een afspraak gemaakt voor een klus op donderdagmiddag 27 september 2018.
- —
Op 27 september 2018 zijn de verdachte en ‘[verbalisant 1]’ in de auto van laatstgenoemde gestapt en zijn zij naar [a-plaats] gereden. Tijdens deze rit vindt het volgende gesprek plaats:
‘[verbalisant 1] (hof: ‘[verbalisant 1]’): Zooo …Ik heb van de week wel uitgebreid met [verbalisant 3] gesproken. Wat…die vertelde een verhaal of zo…? Ik moet toch effe aan jou vragen zo…eeeh…een verhaal over …hij vertelt dus over Kreta of zo en datje daar hebt ondergedoken gezeten., op de één of andere manier…
[verdachte] (hof: dé verdachte): …n.t.v…een tijdje…
[verbalisant 1]: He?
[verdachte]: Een tijdje.
[verbalisant 1]: Ja en wat…hij vertelde iets met TBS. n.t.v … .in eerste instantie ga ik dan een beetje in de hoijzers…met TBS, dat zou ik dan het liefste willen weten, in plaats van [verbalisant 3] natuurlijk.
[verdachte]. Ik eeeh…ik moest gewoon effe weg.
[verbalisant 1]: He? Je moest effe weg?
[verdachte]: Ik moest effe weg…uit Amsterdam.
[verbalisant 1]: Oké…oké.
[verdachte]. Eeeh. er was iets eeh iets geript. aan de overkant., best wel hevig… n.t.v.
[verbalisant 1]: Je bedoelt Engeland? Aan de overkant?
[verdachte]: Zuid-Amerika
[verbalisant 1]: Oke…oké… Zuid-Amerika, oké.
[verdachte]: Toen dat aankwam…ja, toen was er een dubbele portie…
[verbalisant 1]: Dubbele portie?
[verbalisant 1]: Meer als datje had…eeh…?
[verdachte]: Nee, dubbel zoveel.
[verbalisant 1]: D'r zat van anderen ook nog een partij erbij?
[verdachte]: Ja, die had ie erbij geript.
[verbalisant 1]: Oh.
[verdachte]: Hij ripte soms…ja…
[verbalisant 1]: Ja… . oké
[verdachte]: Nou…n.t.v. hebben we foutje(?)…n.t.v…
[verbalisant 1]: Ja
[verdachte]: Dus eeh…n.t.v.
[verbalisant 1]: He? Oh…kan je beter effe weg zijn…
[verdachte]: n.t.v. nee, voor de rest niet…
[verbalisant 1]: Wat hebben Wat voor actie is dat geweest?
[verdachte]:…schieten… auto…
[verbalisant 1]: Oh?
[verdachte]: En in de schredder.
[verbalisant 1]: Oh? Maar wel degene die eehh…? Die eeeh. die er voor gezorgd, dat eeh…? [verdachte]: Jaja.
[verbalisant 1]: Oh! Heb je em met een mes aan mootjes gesneden?
[verdachte]: Ja, maar eerst eeh…
[verbalisant 1]: Oh … Maar zélfs daar krijg je toch geen TBS voor hoor.
[verdachte]: Weet ik niet.
[verbalisant 1]: Nee dat weetje inderdaad nooit.
[verdachte]: …n.t.v……n.t.v……bus…maar ja… maar ja dan schredder…
[verbalisant 1]: Maar je zegt afgeknald en begraven en daarna opgegraven?
[verdachte]: …
[verbalisant 1]: Shredder? (lacht) ja maar, dan wordt er niets meer van teruggevonden, als het goed is. Dus dat komt nooit meer terug voor jou. En die andere partij? Er was sprake van die andere partij?
[verdachte]: Ja dat hebben we netjes op tijd teruggegeven …(?) n.t.v …
[verbalisant 1]: Op tijd teruggeven…een foto erbij van eeeh…in een eeh hoe heet het., dooie staat?
[verdachte]: Ja …n.t.v…… n.t.v…toch eeh…einde fotootje maken enne…Effe snel actie ondernemen en
[verbalisant 1]: Wat moet, dat moet. Zo!
[verdachte]: … .als het er op aan komt, dan eehh…
[verbalisant 1]: Ja. Nou, dan sta jij wel je mannetje wel, ja. Dat geloof ik wel, ja.
[verdachte]: … .n.tv……Ik schrik niet zo gauw.
[verbalisant 1]: Nee,-dat weet ik. …Heb je em zelf …eehh…afgepompt?
[verdachte]:…………
[verbalisant 1]: Dat is al lang…is dat lang geleden?
[verdachte]: …al 25 jaar
[verbalisant 1]: 20–25 jaar? Nou, dan komt er ook niets meer van terug, natuurlijk.
[verdachte]:…
[verbalisant 1]: Nee. Dat had je gewoon tegen mij kunnen vertellen he? Want [verbalisant 3]…Hij kon niet
echt…tegenover… [verbalisant 3] zit alweer .opgraven…goeie gozer, bezig zijn die…
[verdachte]: Oh nee…
[verbalisant 1]: … TBS-verhaal, die moet wat geflikt hebben en zo. Ja, Ik zeg …
[verdachte]: … n.t.v……te veel vertellen …
[verbalisant 1]: Ja.
[verdachte]: …n.t.v.
[verbalisant 1]: Nee dat klopt, dat klopt, maar waar hebben we het over he? Moet ik gaan nadenken van…krijg ik daar geen last van? Kunnen wij samen wel gaan vliegen…eeeh… . als het nodig is?
[verdachte]: Oh ja.
[verbalisant 1]: Ja je kan gewoon eeeh…
[verdachte]:…… n.v.t. weet ik Zéker, ik moet er vanaf,…
[verbalisant 1]: Ja
[verdachte]: …n.t.v…
[verbalisant 1]: Ja oké.
[verdachte]. Maar…
[verbalisant 1]: Het is ook het betaal en het is klaar…(?)…n.t.v…keuring…(?)
[verdachte]: Nee, maar voor de rest is er niets.
[verbalisant 1]: Mooi! Nou…hee…wel in één keer eeeh… .Wel steunen…eerst in de plantjes
en nou eeeh…Heb je er
nog wakker van gelegen? Toen?
[verdachte]: Jaaaa, best wel last van gehad.
[verbalisant 1]: Ja [verdachte]: Ja
[verbalisant 1]: Ja… last van ‘zou het ,.:eëeh… uitkomen’ of last van ‘shit’?
[verdachte]: Ja, als je de beelden terugziet, dan eeeh…
[verbalisant 1]: Ja .ja.ja
[verdachte]: of je krijgt van iemand weer een filmpie of……n.t.v…
[verbalisant 1]: Ja
[verdachte]: …n.t.v…
[verbalisant 1]: Jahaa. dat moet zeker daar, Zuidamerikanen, zijn…n.t.v……die vinden dat vaak ook heel normaal he?
In principe blij ft. … allebei zien te voorkomen, al die ellende, maar ja, je weet met Zuidamerikanen en rippen, of je zaken niet nakomen…
[verdachte]: Ja,… Ik denk dat die mannen ook tevreden zijn.
[verbalisant 1]: Ja. Daar heb je niks meer mee, he?
[verdachte]: Nee. Gewoon netjes.
[verbalisant 1]: Ja.
[verdachte]: …die band, die blijft he, we hebben het met z'n tweeën gedaan [verbalisant 1]: Ja [verdachte]: …n.t.v…
[verbalisant 1]: Ja. En die andere gasten die dat plan weten, die klapt ook niet uit de school? [verdachte]: Nee.
[verbalisant 1]: Dat weet ie zeker?
[verdachte]: Ja [verbalisant 1]:…n.t.v.
[verdachte]: …Jaja
[verbalisant 1]: En die …eehh… schredder? Dan moetje een flinke schreddder hebben?
[verdachte]: …n.t.v…de Bo-Rent…gehuurd…
[verbalisant 1]: Ohh… n.t.v… …ja, waar je ook plantjes mee schreddert?
[verdachte]: Zo'n eeh…n.t.v…dat was zo'n drie minuten (?) Ben nog wel een uur of acht bezig geweest om em overal schoon te maken.
[verbalisant 1]. Ja… wat dachtje dan?
[verdachte]: Naspuiten met eeh…n.t.v.
(…)’
- —
‘[verbalisant 1]’ vertelde tijdens deze rit op 27 september 2018 aan de verdachte dat ze op weg waren naar het [hotel 3] hotel in [a-plaats] waar hij een ontmoeting had én waar hij de verdachte nodig had om een oogje in het zeil te houden. Bij het hotel vertelde ‘[verbalisant 1]’ de verdachte om in de auto te blijven wachten, te letten op een auto met Engelse kentekenplaten, en een pakketje in de auto te bewaken tot het moment waarop ‘[verbalisant 1]’ het op zou komen halen en hij het hotel binnenging. Ongeveer 20 minuten later was ‘[verbalisant 1]’ terug bij de auto, waarop hij met het pakketje vertrok en het hotel binnenging. Ongeveer 5 minuten later vertrok ‘[verbalisant 1]’ met de verdachte richting de woonboot. ‘[verbalisant 1]’ heeft de verdachte voor deze klus een bedrag van € 300,00 betaald.
- —
In de periode van I oktober 2018 tot en met 13 oktober 2018 hebben er diverse WhatsApp gesprekken van sociale aard plaatsgevonden tussen de verdachte en ‘[verbalisant 1]’, onder meer over de barbecue op de woonboot van [betrokkene 1] die ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ met de verdachte en [betrokkene 1] op 10 oktober 2018 hebben gehad. Onder meer zijn de volgende WhatsApp-berichten uitgewisseld:
‘[08-10-18 14:59:17] [verbalisant 1]: Bom dia amigo. Weekend weer overleefd ?
T wordt mooi weer deze week dus wij zaten te denken om weer es iets gezellig met zn 4en te doen. BBQ tje ofzo bij jullie aant water…wij zorgen voor t vlees biertje enzo en jullie vr de BBQ. Woensdag eind middag kunnen wij… laat t mr weten gr [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
[08-10-18 15:05:14] [verdachte]: Gezellig ik ben nu in gorinchem kijk zo ff op agenda maar volgens mij hebben we niks wel. Super gezellig
[08-10-18 15:05:49] [verdachte]: Over n uurtje ben ik thuis. Dan app ik je [08-10-18 15:10:24] [verbalisant 1]: (hof: twee duimpjes)
[08-10-18 15:12:59] [verdachte]: [verdachte] rijdt Mono we hebben woensdag nog niks staan! Gezellig!
[08-10-18 15:21:08] [verbalisant 1]: Top! Leuk. Tot woensdag, ben aant rijden mr ga ook op mono keep in touch.
(…)
[10-10-18 20:14:27] [verbalisant 1]: Thnx mate
[10-10-18 20:18:16] [verdachte]: Jullie bedankt t was wederom reuze gezellig. rij voorzichtig en hopelijk tot snel thanks en nog n fijne avond samen [10-10-18 20:20:15] [verbalisant 1]: T was top, gezellig thnx en jullie ook fijne avond keep in touch’
- —
Op 16 oktober 2018 ging ‘ [verbalisant 1]’ langs op de woonboot. Daar at hij met de verdachte en [betrokkene 1]. Vervolgens vroeg hij aan de verdachte of hij even meeging met hem voor een bespreking en zei dat ze zo weer terug zouden zijn. De verdachte ging mee waarop ze met de auto van ‘[verbalisant 1]’ vertrokken en ‘[verbalisant 1]’ ongeveer 600 meter verder parkeerde. Vervolgens vond het volgende gesprek plaats:
‘[verbalisant 1]: Ik heb wat vragen ff voor eeehh, zaken natuurlijk. Over die knakker die koud gemaakt is. Ik heb alles op een rijtje gezet en wat nagevraagd. Ik wil toch wat meer dingen weten om zeker te weten dat ik geen ehh risico's loop en jij ook niet. In principe natuurlijk he, moeten we geen eehhh. Als jou wat overkomt, moetje mij niet mee willen sleuren. Ik probeerde schade helemaal te beperken dus dan moet ik het wel.
[verdachte]: Als er wat met mij gebeurt en er wordt voor mij gezorgd.
[verbalisant 1]: Jawel, dat begrijp ik, dat snap ik ook wel.
[verdachte]: Al wordt er niet voor me gezorgd dan hou ik nog mijn bek dicht.
[verbalisant 1]: Ja dat weet ik.
[verdachte]: En als ik er dan uitkom dan ja
[verbalisant 1]: Ja, ik doe het liever…voorkomen is veel beter dan genezen natuurlijk. Wat jij hebt geflikt dat zou ik
misschien niet eens durven heel respect hoor, dat wel. Maar dat zit niet in mij ofzo maar ik wil wel voorkomen dat ik er gelazer mee krijg. Dus dan moeten we wel even kijken welke risico's zijn er en wat kan er nog een keer terug komen maar daar heb je zelf ook weleens over nagedacht ook? Ik denk datje daar maandenlang over nagedacht hebt?
[verdachte]: Daar ben ik echt heel goed mee bezig geweest, [verbalisant 1]. Dat hebben we heel goed gedaan. En desnoods rijd ik met je naar mijn ouwe partner [verbalisant 1]: Wie weten ervan?
[verdachte]: Eén
[verbalisant 1]: Je was totaal met z'n tweeën dus? Je was totaal met z'n drieën, alleen de derde die is er niet meer?…Hoe heette die gozer [verdachte]: [verbalisant 1]. Hij heet ook [verbalisant 1]: Dat meen je. Ik ben toch niet achterlijk zeker? Te kutten…Oke, oke.
[verdachte]: Zijn achternaam weet ik niet meer. Zij vrouw werkte toen voor Justitie. Hij kwam uit Amsterdam. Hij had een woning in, hoe heette die straat, in de [b-straat]? Die vrouw heeft toen nog wel wat navraag voor mij gedaan. Hij was teruggekomen naar Nederland met die vlucht en toen is ie verdwenen.
[verbalisant 1]: Het was met een ripdeal?
[verdachte]: Het was met die ripdeal [verbalisant 1]: Hoe is dat gedaan?
[verdachte]: Wij zouden een vrouwtje ophalen van Schiphol. Die had 20 kilo in de koffer, alles betaald. Hij zou meegaan. Hij kwam mee. We halen hun op. We staan in die aankomsthal. En we zien daar 15 negertjes om ons heen bewegen zo. Dat is niet goed. Toen kwam hij eruit enne…hij zou de auto pakken. Wat doet hij.
Hij pakt de taxi en naait er uit met dat vrouwtje. Op ene gegeven moment krijgen we telefoon dat die taxichauffeur onderweg van de weg afgereden. Op gegeven moment, tussen Schiphol en Amsterdam. Het eerste tankstation. Toen is er politie gekomen. Ondertussen was mijn maatje al bij het tankstation. Ja, wat is er aan de hand hier. Het vrouwtje zegt, ja mijn ex-vriend. Ik heb een nieuwe vriend dit en dat, zus en zo. Die wouten hebben zelfs nog die koffers nog uit die taxi gepakt en mijn maat in de auto geduwd. En toen zij we weggegaan.
[verbalisant 1]: Oh, die hebben nog geholpen ook.
[verdachte]: Dus op een gegeven moment. Die koffers warén in ons bezit. We maken die koffers open en zien dat er het dubbele in zit. .
[verbalisant 1]: Dubbele partij dus geen 20 kilo maar 40 kilo. oh.
[verdachte]: Toen hebben we hem op het matje geroepen en toen bleek dat hij allemaal schotwonden had.
[verbalisant 1]: Schotwonden?
[verdachte]: Schotwonden of half in het verband zat.
[verbalisant 1]: Die maat van je?
[verdachte]: Nee, Die de rip gedaan had, die Surinamer.
[verbalisant 1]: Oh onverstaanbaar
[verdachte]: En dat er vergeldingsacties op zouden komen. Nou en toen eh heeft die maat van mij dan geregeld…(onverstaanbaar) alsjeblieft en hij eh.
[verbalisant 1]: Kwam hij uit Suriname of was hij Surinamer?
[verdachte]: Hij was Surinamer. Hij heeft vroeger die van Gogh roof gedaan.
[verbalisant 1]: Wie?
[verdachte]: van Gogh roof.
[verbalisant 1]: Van Rokhoven? .
[verdachte]: Van Gogh.
[verbalisant 1]: Oh van Gogh. Heeft hij dat gedaan?
[verdachte]: Die hebben met z'n tweeën daar in de lucht geschoten ehh in de luchtkoker gezeten. Ze hebben die schilderijen gepakt. Hebben ze in de Amstel hebben ze die op de parkeerplaats gezet. Bij station Amstel. Omdat ze een lekke band hadden. Wij deden gestolen auto's… .Wij zetten al die auto's daar neer. Maar er werd veel gecontroleerd door de politie. Dus die zien een busje staan met een platte band en die kijken er achterin en zo zijn die van Gogh's gevonden. Daar heeft hij ook voor vastgezeten.
[verbalisant 1]. Oh oke.
[verdachte]: Dus nou weet je het hele verhaal.
[verbalisant 1]: Ja. Oké. En waarom. Er werd natuurlijk door anderen door ehh de eigenaar van de 20 kilo verwacht dat ie hem af zou maken.
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Mmm hoe is dat gegaan dan? Weetje, rook hij geen onraad?
[verdachte]: Wat?
[verbalisant 1]: Dacht niet van…
[verdachte]: Nee nee nee
[verdachte]: Een terrein in halfweg. Toevallig schuin tegenover waar Heineken heeft gezeten, in Halfweg, industrieterreintje. Enne daar heb ik hem door zijn kop geknald.
[verbalisant 1]: Ja, vlakbij Haarlem bedoel je daapzo \
[verdachte]: Ja, tussen Haarlem en Amsterdam.
[verbalisant 1]: Ja, dat ken ik wel. Dat is vlakbij mij. Heb jij hem door zijn kop geschoten?
[verdachte]: Mm. En de eerste was een ketser. Die ketste af op zijn leren jas. Munitie nat. [verbalisant 1]: Jezus, hoe kan dat nou?
[verdachte]: Dus hij Wat doe je nou, wat doe je nou? Ik schiet je door je kanker kop. 3 keer… (onverstaanbaar)
[verbalisant 1]: Na 3 keer is het wel gelukt ofzo?
[verdachte]: Ja. Enne ja was voor mij ook de eerste keer. Mijn maatje die liep naar buiten. Het is gebeurd. Maar het was nog niet gebeurd want er kwam nog lucht uit en er kwam nog meer uit dus ik ben naar buiten gegaan en toen heb ik flink uitgepakt. Zijn hersenen aangeslagen totdat ik niks meer hoorde.
[verbalisant 1]: Je dacht dat hij nog leefde? Jij hij leefde nog waarschijnlijk.
[verdachte]: Ja, poep en pies, alles laat los he?
[verbalisant 1]: Je hoefde niet verder je magazijn?
[verdachte]: Nee, er kwam niks meer.
[verbalisant 1]: Dat was alles.
[verdachte]: Was nat ' .
[verbalisant 1]: Je had er 4 inzitfen. De eerste deed niks maar de andere 3 waren wel raak, oh. Te licht kaliber geweest waarschijnlijk, kan ook nog. Wat is belangrijk.toen?
[verdachte]: Toen hebben we eerst met een bobcatje hem ehh begraven, beton opgegooid. Toen dachten we dat iemand het wist. Hebben we hem eruit gehaald en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[verbalisant 1]: Vandaar datje hem opgegraven hebt. Als het onder de grond ligt, laatje het liggen. Een bobcat? Heb je die gehuurd?
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: In de buurt daarzo?
[verdachte]: Nee ergens anders.
[verbalisant 1]: Oh toch wel. Ver weg gehuurd? Ohhh.
[verdachte]: Nee, die kwam zijn broer af.
[verbalisant 1]: De bobcat van zijn broer af?
[verdachte]: Van mijn maatje zijn broer. Die deed in… . Hoe heeft die plaats nou. Hij heeft zelfmoord gepleegd. Hij maakt grasvelden voor Ajax en sociale grasvelden voor ehhh…
[verbalisant 1]: Niet de broer van de Surinamer maar van ander maatje? Ohh oké oké Maar die wist niet waarvoor?? Die weet nergens van?
[verdachte]: Nee nee.
[verbalisant 1]: En beton erover gegooid? Dat was ook nog wat werk toch?
[verdachte]: We hebben losse…(onverstaanbaar)
[verbalisant 1]; Van die zakken leeg gestort en nat gemaakt? Of eh?
[verdachte]: En ik had er ook zuur over gegooid. Allemaal niet geholpen. Uiteindelijk opgetakeld.
[verbalisant 1]: Gewoon zuur van de supermarkt of ehh?
[verdachte]: Nee, we hadden van alles gehaald.
[verbalisant 1]: Oh
[verdachte]: Zoutzuur van alles.
[verbalisant 1]: Ook zoutzuur, ja.
[verdachte]: Ehh toen dachten we dat iemand het wist en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[verbalisant 1]: Ja, opgegraven?
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Hoe lang lag hij er al?
[verdachte]: Eh ik denk een maandje of twee
[verbalisant 1]: Een maandje of twee? God. Hoe zag dat eruit?
[verdachte]: Ja, Niet.
[verbalisant 1]: Niet?
[verdachte]: Jaja.
[verbalisant 1]: Stinken waarschijnlijk?
[verdachte]: Snap je…
[verbalisant 1]: Gatverdamme Ja het komt bij mij boven bijna.
[verdachte]: Mijn vader heeft altijd gejaagd.
[verbalisant 1]: Oh wacht ff, ja.
[verdachte]: Van jongs af aan doe ik al konijnen uitbenen.
[verbalisant 1]: [verdachte]h, je bent wel wat gewend natuurlijk. 1 [verdachte]: Dus ik weet hoe het is.
[verbalisant 1]: Maar nou heb je natuurlijk met een dooie vent natuurlijk. En die je ook nog heb gekend natuurlijk.
[verdachte]: Jaja. Toen stonden we wel te lachen en te giebelen en te grappen [verbalisant 1]: Jaja. Ging hij er wel in een stuk uit of ehh?
[verdachte]: Hij kwam er in één stuk uit.
[verbalisant 1]: Oh oké, potverdomme. Wat hebben jullie met het wapen gedaan trouwens? [verdachte]: Ehhh, ja helemaal uit elkaar gehaald en daar een stuk en daar een stuk in de plomp [verbalisant 1]: Gewoon in de plomp gegooid? Oké, In groot water of komt het ooit nog naar boven toe?
[verdachte]: Het komt niet meer naar boven.
[verbalisant 1]: Nee?
[verdachte]: Nooit meer.
[verbalisant 1]: Bij halfweg of zo
[verdachte]: Nee, daar zijn we ook nog echt helemaal voor omgereden. Zijn telefoon op de trein naar Zwitserland. [verbalisant 1]: Telefoon op de trein naar Zwitserland? Oh dat is wel handig ja.
[verdachte]: Hebben we iemand voor naar [verbalisant 1]arijs laten rijden met die telefoon.
[verbalisant 1]: Oh, je hebt wel je eigen goed voorbereid, dat merk ik nu welja. Haha.
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Met die telefoon naar [verbalisant 1]arijs, daar op de trein.
[verdachte]: Die telefoon is in de trein gelegd, naar Zwitserland. Die gozer is er uit gegaan. Die weet voor de rest ook niks. Die gozer zit op Kreta.
[verbalisant 1]: Oh.
[verdachte]: Die weet voor de rest niks.
[verbalisant 1]: Die weet voor de rest ook niet waarvoor het is ofzo?
[verdachte]: Helemaal niks.
[verbalisant 1]: Oh
[verdachte]: Gewoon gezegd van, je hebt zo veel geld. De telefoon, je rijdt nu naar [verbalisant 1]arijs.
[verbalisant 1]: Daar moet hij op de trein ergens…
[verdachte]: Je legt de telefoon in de trein.
[verbalisant 1]: Nog ooit wat terug gehoord van die telefoon? Niks?
[verdachte]: Niks. En zijn vrouwtje heeft bij Justitie gewerkt en daarna heb ik nog een gesprekje gehad met haar. [verbalisant 1]: Zij vermoedt niks dat jullie daar zelf ehh [verdachte]: Helemaal niet. [verdachte]nders hadden we allang…
[verbalisant 1]: Zat ze te klagen ofzo? Of denkt ze dat hij gewoon weg is.
[verdachte]: Ja, denkt dat hij gewoon weg is.
[verbalisant 1]: Ja, dat hij gewoon kwijt is…oh. God, maar ze werkt nou niet meer bij Justitie he? Dat valt natuurlijk ehh… Je weet het niet.
[verdachte]: Hoe lang is dat geleden.
[verbalisant 1]: Ja, hoe lang is het geleden?
[verdachte]: Ehhh, 27. 22 jaar geleden.
[verbalisant 1]: 22 jaar geleden, oh oké. Ja, misschien is het wel bejaard enne…was het ze vrouw of gewoon een
vrouwtje?
[verdachte]: Had ie een kind mee, was niet getrouwd [verbalisant 1]: Oh, hij had er een kind bij. Jaja [verdachte]: Ja, dat is het hele verhaal.
[verbalisant 1]: Godverdomme. He en de shredder? Hoe was dat? Misschien een rare vraag ofzo hoor. Maar eeeh…
[verdachte]: 4 minuten enne.
[verbalisant 1]: Ja, gaat dat zo snel?
[verdachte]: RrrrrrrrrrrrnTrrt
[verbalisant 1]: Iemand gaat in stukken. Gaat er toch niet heel in?
[verdachte]: Hij is er zo helemaal in gegaan. Met plastic en al.
[verbalisant 1]: Met plastic en al, gewoon er doorheen?
[verdachte]: Alles.
[verbalisant 1]: En dat gaat ook door bot heen?
[verdachte]: Alles gaat kapot.
[verbalisant 1]; Alles gaat weg?
[verdachte]: Als je zo'n boomstam in gooit.
[verbalisant 1]: Ja, ja?
[verdachte]: Kan je er ook iemand van 90 kilo doorheen gooien.
[verbalisant 1]: Ja,ja
[verbalisant 1]: Heb je nooit geen klachten gehad van Bo-rent bij de shredder?
[verdachte]: Nee. We hebben hem helemaal schoon gemaakt. Helemaal. Ik denk., .daar zijn we een uurtje of 6 mee bezig geweest.
[verbalisant 1]: Met schoonmaken? Heb je hem teruggebracht? ,
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Heb je hem teruggebracht? Ohhh? Ik dacht eerst datje hem in de fik gestoken had.
[verbalisant 1]: Je hebt hem gewoon teruggebracht? Ohhh…
[verdachte]: Die shredder hebben we teruggebracht.
[verbalisant 1]: Potver. Die zal zo lang geleden niet meer bestaan die shredder?
[verdachte]: Is 22 jaar geleden.
[verbalisant 1]: Ja maar Bo-rent is niet zo ehh. Nu is het een groot bedrijf maar 20 jaar geleden nog niet he.
[verdachte]: Daar verwacht ik niks meer van.
[verbalisant 1]: Nee he? Bo-rent uit de buurt uitgezocht?
[verdachte]: Nee alles uit de buurt.
[verbalisant 1]: Alles ver weg? Heb je een foto van die gozer gemaakt he? Heb je die verstuurd met een ehh?
[verdachte]: Nee, die heb ik toen afgegeven.
[verbalisant 1]: Die heb je afgegeven? Je hebt een ding gemaakt met een camera?
[verdachte]: Die had je toen niet. Met een polaroid.
[verbalisant 1]: Met een polaroid? Zo'n zelfontwikkelaar.
[verdachte]. Ja.
[verbalisant 1]: En die heb je afgegeven aan die eigenaren van die 20?
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Waren dat Colombianen of Antillianen?
[verdachte]: Eeh Surinamers.
[verbalisant 1]: Surinamers ook? Ohhh wacht ff, vandaar. Daar komt hij natuurlijk vandaan. Die waren daar tevreden mee. Dat was voor hun voldoende? Hadden ze die 20 ook weer terug?
[verdachte]: Die 20 hadden ze terug.
[verbalisant 1]: Hoe had hij dat nou eigenlijk? Had hij die 20?
[verdachte]: Die had hij daar geript.
[verbalisant 1]: Ja.
[verdachte]: In Suriname
[verbalisant 1]: Die had hij in Suriname gewoon…:… met diezelfde vlucht kwam hij terug ook [verdachte]: Met dat vrouwtje
[verbalisant 1]: Met de vrouwtje was niet de koerier?…20 kilo, portemonnee een beetje spekken, (slecht te verstaan)
[verdachte]: Toen kwamen wij er pas achter van… …
[verbalisant 1]: Ja,ja.
[verdachte]: Waarom al die gozertjes op het vliegveld stonden. Dat hij ineens die taxi pakte terwijl het de afspraak was he we staan met twee auto's, je stapt bij hun in en ik rij erachteraan om te kijken of alles in orde is. Dat was de deal. Maar hij Stapt in een keer in de taxi.
[verbalisant 1]: Ik speel advocaat van de duivel. Ik ga een beetje op je zitten schieten.
[verdachte]: Ik speel open kaart met je.
[verbalisant 1]: Ja, dat weet ik. Het valt allemaal niet mee natuurlijk. Kut gesprek. Het kan niet altijd over leuke dingen gaan. Ik zit even te denken, ik ga wat stappen vooruit. Die shredder, waar heb je die neergezet?
[verdachte]: Die is terug.
[verbalisant 1]: Ja maar voor het vershredderen. Waar heb je dat gedaan. Waar heb je hem uitgesmeerd?
[verdachte]: Op een boerenland
[verbalisant 1]: Gewoon een boerenland ergens? Ben je nog wèleens terug geweest?
[verdachte]: Tussen de bloembollen.
[verbalisant 1]: De bloembollen? In Zeeland?
[verdachte]: Nee.
[verbalisant 1]: Daar staan de meeste bloembollen.
[verdachte]: Nee, [e-plaats].
[verbalisant 1]: [e-plaats]? Viel dat niet op?
[verdachte]: Nee.
[verbalisant 1]: Niet?
[verdachte]: Nee.
[verbalisant 1]: Is het daar zo stil dan ofzo?
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Ohh. 's nachts?
[verdachte]: Ja
[verbalisant 1]: Dat maakt natuurlijk herrie 's nachts. Hoe lang heb je daarover gedaan met opbouwen, afbouwen. Ik weet niet hoe lang dat duurt.
[verdachte]: Oh nee, dat shredderen hebben we overdag gedaan.
[verbalisant 1]: Dat heb je gewoon overdag gedaan?
[verdachte]: Ja, gewoon daar …Ik begin er bijna om te lachen…bij de Halfweg, hoe,heet dat, godverdomme.
Halfweg, je gaat het kanaal over, dan heb je een stuk Amsterdamse Bos, dan kom je bij een industrieterreintje, hoe heet dat ook alweer. Ik kan het zo opzoeken voor je, ik rijd er blind naartoe. Tegenover die nishut (fon) waar Heinekén ontvoerd heeft gezeten.
[verbalisant 1]: Dat terreintje dat toen bestond ja.
[verdachte]: Daar zat hij eerst in de grond.
[verbalisant 1]: Daar zat hij eerst in de grond. Op hetzelfde terrein??
[verdachte]: Ja, nee, aan de overkant.
[verbalisant 1]: Aan de overkant van die ehh [verdachte]: Daar staat nu een hele grote autozaak.
[verbalisant 1]: Dat is allemaal opgedoekt he. En daar heb je hem uitgesmeerd? Maar dat is niet [e-plaats] toch? [verdachte]: Nee, daar hebben we hem opgegraven en in [e-plaats] hebben we hem…
[verbalisant 1]: Godverdomme [verdachte]: Toevallig ook een ML
[verbalisant 1]: Ja echt waar? Ja. Oh ja, dan zou het misschien vve dezelfde geweest zijn. Hahaha, dan hadden ze het al geroken,
[verdachte]: Nee, toen hadden ze nog niet,zo'n sjieke ML
[verbalisant 1]: Je weet het nooit he. [verdachte]ls iemand daar gaat zoeken. Gaan ze niks meer vinden? [verdachte]: Nee.
[verbalisant 1]: Ben je nog weleens terug geweest daar?
[verdachte]: Ja
[verbalisant 1]: En nog steeds bloembollen daar?
[verdachte]: Ja, nog steeds. Wel een raar gevoel als je daar komt.
[verbalisant 1]: Ja, natuurlijk, dat weet ik wel. Je kan wel zo lachen maar dat klopt dat is gewoon hoe je je eigen voelt. Ondanks dat het lang geleden is maar jij hebt het nog prima op de netvlies staan. Zeker als het niet dagelijks je werk is.
[verdachte]: Ja, ik heb het wel op mijn netvlies.
[verbalisant 1]: Ik moet er aan denken, toen met die Arabieren, die ambassade die dat nieuw was. Er zijn meer mensen die… Het is wel de manier natuurlijk, echt weg maken. Met botzagen. Achteraf had je natuurlijk helemaal beter kunnen dumpen die shredder ofzo maar ja als dat Bo-rent komt van waar is dat ding gebleven. Had je hem zelf gehuurd?
[verdachte]: Nee, op een maatjes naam.
[verbalisant 1]: De maat die erbij geweest is?
[verdachte]: Nee, iemand anders. Die de telefoon ehh [verbalisant 1]: Oh, van de telefoon?
[verdachte]: Die op Kreta woont.
[verbalisant 1]: En die bolle? Waar je het over had? Die oude maat zeg maar die erbij was?
[verdachte]: Op een gegeven moment… .heb ik je verteld. Hij ging naar Spanje. Hij heeft me in de steek gelaten.
Zou hij voor me uit rijden en toen heeft hij me in de steek gelaten. Ik heb gezegd van nee nou is het…gëen
wrok, geen niks maar nu ben ik even klaar met je.
[verbalisant 1]: Nee, dat snap ik.
[verdachte]: Wat we gedaan hebben is …
[verbalisant 1]: Klaar? Dat is gebeurd denk ik?
[verdachte]: Geen wrang of geen wrok.
[verbalisant 1]: Nee.
[verdachte]: We gaan niet met stront gooien.
[verbalisant 1]: Nee dat is ook wel zo ja.
[verdachte]: Ik heb er nu ook ff genoeg van.
[verbalisant 1]: Ja, en een andere oplossing? Dat volgens mij echt niet mogelijk natuurlijk? Dat had je zelf natuurlijk de Sjaak geweest met die Surinamers of niet? Surinamers uit Amsterdam of allemaal uit Suriname?
[verdachte]: Uit Tilburg volgens mij. Van hoe heet ie? Die vocht tegen [betrokkene 15].
[verbalisant 1]: [betrokkene 3]. Vroeger. De jungle commando.
[verdachte]: Daar kwam het vandaan.
[verbalisant 1]: Daar kwam het vandaan. Uit die groep. Burgeroorlog daar, jungle commando. 10 man in een legerpakje onder een boom. Het was wel iets meer als dat [verdachte]: Dat is eigenlijk het hele verhaal.
[verbalisant 1]: [betrokkene 1] weet van niks he?
[verdachte]: Nee.
[verbalisant 1]: Je hebt er ook niks aan volgens mij. Je zal wel een beetje ziek geweest zijn dan?
[verdachte]: Ik ben goed ziek geweest ja.
[verbalisant 1]: Dan met het begraven, opgraven en nog een keer shredderen. Want shredderen kan ik me weinig bij voorstellen. Je zat er helemaal onder? Dat spettert natuurlijk alle kanten op.
[verdachte]: Helemaal onder. Ik ben in bad gegaan. Echt jongen, het bad helemaal bruin.
[verbalisant 1]: Ja
[verdachte]: Ja, daar ben ik echt ff zwaar van onder de indruk geweest.
[verbalisant 1]: Ja, vooral als je iemand kapot schiet. Waar je aan 3 kogels niet genoeg hebt en je moet nog iemand… en waar heb je hem mee geslagen? Met een pijp of eh?
[verdachte]: Nee, met een houten balk.
[verbalisant 1]: Godver.
[verdachte]: Op een gegeven moment kvvam mijn maatje weer naar binnen. Hij zei…[verdachte], [verdachte]…
[verbalisant 1]: Heb je hem op zijn kop staan slaan ofzo?
[verdachte]: Op zijn kop. Zijn halve kop helemaal kapot geslagen.
[verbalisant 1]: Helemaal kapot.
[verbalisant 1]: Ja bah, godverdomme. Nou mooi…Niet mooi maareh.
[verdachte]: Die keet en alles is afgebroken. Waar dat in is gebeurd.
[verbalisant 1]: Ja. Je hebt hem buiten kapot geschoten toch? Was dat binnen in zo'n?
[verdachte]: In zo'n portocabin (fon).
[verbalisant 1]: Zo'n portocabin, oke. Nou, het is in ieder geval opgeruimd.
[verdachte]: Ja wat moet dat moet. Als je moet kiezen jij of ik.
[verbalisant 1]: Als dat het is dan is de keuze gauw gemaakt.
[verdachte]. Liever had ik dat niet gedaan, maar goed. Het is op mijn pad gekomen.
[verbalisant 1]; Nee, daarom en ik weet het nou. Ik vind het harstikke fijn datje het vertelt.want ik heb natuurlijk zelf ook damage control.
[verdachte]; Ja, tuurlijk, duidelijk. Dat kan je allemaal controleren.
[verbalisant 1]: Ik heb ook de andere mensen met wie ik werk. Die hoeven dat niet te weten. Maar wel voor safe gehouden want ja, datje lang onder de radar zit willen we graag zo houden. Niks uitsluiten gewoon. Ik kijk ook die televisie programma's. Dat is misschien allemaal over de top allemaal maar er zit ook een kern van waarheid in hoor.
[verdachte]: Zijn niet gek hoor.
[verbalisant 1]: Nee, dat bedoel ik. Je weet maar nooit hoe een koe een haas vangt en zeker als het ooit nog wordt onderzocht natuurlijk. Die bolle weet natuurlijk waar het gebeurd is. Is die ook bij het shredderen geweest. Ging die ook over zijn nek?
[verdachte]: Nou eigenlijk niet echt over zijn nek eigenlijk. We zaten flink onder de…
[verbalisant 1]: Ja? Jullie zaten aan de snuif? Beetje coke snuiven, ja dan ehh. Dat is nog wel een zwaar gewicht ook omdat …(onverstaanbaar) doodgewicht [verdachte]: Ja, dat krijg je niet zo maar in je auto getild.
[verbalisant 1]: Moest je met z'n tweeën hard voor werken denk ik. Anders kunnen we nog wel eens een keer…Niet nu hoor maar, heeft allemaal niet zo'n haast, een keer langsrijden waar je het nou vershredderd hebt. Ik ben wel benieuwd hoe dat emit ziet. Is boer [betrokkene 16] nog bezig. Staan er tulpén, nou prima zo.
[verdachte]: Er staan tulpen, dat weet ik zeker.
[verbalisant 1]: Oh, we kunnen er wel een keer langsrijden, als we een klusje hebben, pakken we dat er even bij. Als het op de route ligt,
[verdachte]: Ken je [C] (fon)
[verbalisant 1]: [C](fon)? Nee
[verdachte]: Dat is een caravan op zo'n park. Watje net noemde.
[verbalisant 1]: Oh ja dat was dat bij eh [verdachte]: [e-plaats] [verbalisant 1]: Ja, ja, Dat was een park in [e-plaats]
[verdachte]: Een caravanpark, een bungalowpark. Hij woont zelf op een bungalowpark, een huisje gekocht. En daar een kilometer vandaan op het bollenveld hebben we hem eruit gegooid.
[verbalisant 1]: Je hebt dat ding gewoon neergezet en shredderen maar?
[verdachte]: Nee, geshredderd.
[verbalisant 1]: Ja, geshredderd. Maar dat spuit er toch uit?
[verdachte]: We hebben hem niet op het veld geshredderd. We hebben hem in Amsterdam geshredderd [verbalisant 1]: Oh, je hebt hem in Amsterdam geshredderd. Oh wacht ff.
[verdachte]: Toen is ie achterin het plastic helemaal [verbalisant 1]: En je hebt al die meuk heb je in het plastic. [verdachte]: In het plastic en daar zijn we mee in die ml achteruit over het veld gereden.
[verbalisant 1]: Over zo'n bollenveld heen en toen uitgestrooid ofzo? Dat is ook wel drappig zo. De volgende dag mocht het vergeven zijn van de meeuwen ofzo?
[verdachte]: Niks van gezien [verbalisant 1]: Nee joh
[verdachte]: Niks het plastic hebben we verbrand. Kleding, schoenen alles.
[verbalisant 1]: Ja verstandig. Maar dan gaan we weleens een keer kijken joh. Dus je hebt hem buiten geshredderd in een zak. Ik zie het nu in beelden he.
[verdachte]: Zo'n grote plastic…zo'n zeil.
[verbalisant 1]: Eronder he. Goh. Een dekzeil?
[verdachte]: Ja, een dekzeil
[verbalisant 1]: Ja, dat moet inderdaad een smerige boel geweest zijn. Als je ziet hoe ver zo'n boompje al geshredderd wordt. Zo'n meter of 4 zeker wel. Het zit overal tussen. [verdachte]: Overal zat het tussen. We hebben de raarste middelen gebruikt om het schoon te maken. Van gekkigheid wisten we niet meer wat we erop moesten doen. Toen hebben we hem teruggebracht.
[verbalisant 1]: Maar die gozer die dat ding voor jullie heeft gehuurd bij Bo-rent weet niks waarvoor hij gebruikt is?
[verdachte]: Nee niks.
[verbalisant 1]: Oké. Heb je daar nog weleens contact mee?
[verdachte]: Met die gozer? Af en toe. Hij zit nog op Kreta.
[verbalisant 1]: Hij woont natuurlijk op Kreta.
[verdachte]: Ja, hoe is het bolle. Ja goed.
[verbalisant 1]: Zit ie daar met zijn gezin? Er zitten nog al wat Nederlanders op Kreta [verdachte]: Nee, alleen. Ik maak me daar ook niet druk om
[verbalisant 1]: We gaan nog weleens langs dat bollenveldje. En Bo-rent. Dat ding is al lang al… 20 jaar [verdachte]: Je kunt het checken. Ja, [verbalisant 1] zijn achternaam,, godverdomme ik weet het niet meer.
[verbalisant 1]: Ja, dat komt wel. Als ik dat wil…
[verdachte]: Zijn maatje is toen naar Sint Maarten gegaan en die is daar toen gepakt want die liet alle dure Audi's e.d. weghalen. Het halve parlement reed in gestolen auto's rond. Allemaal dikke Audi's en eh.
[verbalisant 1]: Dat is typisch de Antillen ja. Maar zijn. …hebben ook nooit wat vermoed ofzo? Of nooit gezegd of? Of zijn vrienden? Die moeten ook denken van nou ehhh die [verdachte] die erbij geweest is?
[verdachte]: Nee, daar stond ik helemaal buiten.
[verbalisant 1]: Alleen die Surinamers uit Tilburg die weten er natuurlijk wel van? Je foto. De eigenaren van die 20 kilo. [verdachte]: Daar stond ik buiten. Dat heeft die bolle allemaal geregeld.
[verbalisant 1]: Die bolle heeft dat gedaan. Oh dus die weten ook niet van jou? Die Surinamers? De eigenaren van de 20 kilo
[verdachte]: Nee, die weten niet van mij,
[verbalisant 1]: Die hebben er geen namen bij of gezichten?
[verdachte]: Nee, nee, nee. Toen het allemaal achter de rug was toen was ik ook nog stom. Ben ik eerst naar Kreta gegaan en naar Spanje gegaan. Vond ik allemaal niks. Toen ben ik naar Bonaire gegaan en toen dacht ik, ik zie hem overal lopen.
[verbalisant 1]: Ja ja ja. Het lijkt allemaal op elkaar. Je weet zelf zeker dat hij er niet meer is.
[verdachte]: Dat was wel ff raar.
[verbalisant 1]: Best traumatisch. Dat doe je niet iedere dag. Ja, jij hebt het misschien vaker gedaan met een haas of konijn maar dat is niet hetzelfde als een mens. Oké. Maar op die plek waar hij eerst begraven is en opgegraven daar heb je toen die shredder ehhh…
[verdachte]: Heb ik die shredder neergezet. Beton allemaal afgevoerd.
[verbalisant 1]: Je had het er nog druk mee. Maar toen heb je wel een beetje in piepzak gezeten?
[verdachte]: Toentertijd zat er eentje in mijn motor, eentje onder mijn kussen, als ik in bad lag. Lag er nog eentje op mijn badrand. Ben echt wel een tijdje…
[verbalisant 1]: Overal pistolen. Maar je hebt nooit visite gehad van iemand. Ook niet van de kit dus dan ebt het ook. weg natuurlijk he.
[verdachte]: En inderdaad, weet dat de politie blij waren dat hij uit beeld was.
[verbalisant 1]: Dat hoorde je van zijn meisje natuurlijk. Dat hij uit beeld was. Maar die weten natuurlijk ook niet dat hij koud gemaakt is. Dan is hij gewoon weg.
[verdachte]: We hadden nog wat papieren. Van een jacht wat in Miami lag. We hebben alles verbrand. Krijg maar de tering.
[verbalisant 1]: En die vrouw van hem die toen bij Justitie werkte heb je geen contact meer mee?
[verdachte]: Nee, al jaren niet meer. Die heeft geen facebook ofzo niks.
[verbalisant 1]: Was dat een Surinaamse ook?
[verdachte]: Nee was Nederlandse [verbalisant 1]: Oh, goh. Goed.
[verdachte]: Zij werkte bij het OM.
[verbalisant 1]: Ja toen. Ja dat is 22 jaar geleden. Hoe oud was ze toen? Weetje dat nog ongeveer?
[verdachte]: Ehhmm toen was ze……jaar of mijn leeftijd nou. Tegen de 50. Nou 45.
[verbalisant 1]: Dan is ze wel gepensioneerd tuurlijk he nu. Die werkt daar niet meer. Nou mooi
[verdachte]: Hij was toen. Die ouwe was toen dezelfde leeftijd, jaar of 45. Voor de 50
[verbalisant 1]: Wat een verhaal hoor joh. Ik heb een hoop rare dingen gedaan. Maar dat nog niet gedaan in ieder geval maar je weet het nooit he. Het leven is nog niet over he.
[verdachte]: Het is gebeurd. Ik lig er niet wakker van.
[verbalisant 1]: Hoe heeft die bolle?
[verdachte]: [betrokkene 4].
[verbalisant 1]: [betrokkene 4]. Is dat een Hollander of niet?
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: [betrokkene 4]?
[verdachte]: [betrokkene 4].
[verbalisant 1]: [betrokkene 4].
[verdachte]: Er is maar één familie [betrokkene 4] in Amsterdam en die hadden vroeger een fietsenwinkel aan het [park], achter het…aan de zijkant van godverdomme hoe heet het nou…
[verbalisant 1]: Ik weet het ook niet hoor.
[verdachte]: Hoe heet die dure straat ook alweer?
[verbalisant 1]: [e-straat].
[verdachte]: De [e-straat] en dan heb je [park] en dan de zijkant daarvan had hij een fietsenwinkel die ouwe
[verbalisant 1]: Zijn vader weer dan?
[verdachte]: Zijn vader en zijn broer had een, moet ik zo even op de kaart kijken, een graszoden bedrijf maar die heeft ze eigen in zijn kop geschoten. Zijn broer vond allemaal vrouwenkleding en schoenen in zijn maat. [verbalisant 1]: Zat in een ander lichaam zeg maar die zal wel niet lekker in zijn vel gezeten hebben anders schiet je jezelf niet door je kop heen he. Nbu.
[verdachte]: De rest is allemaal netjes opgeruimd.
(…).’
- —
‘[verbalisant 1]’ heeft in zijn proces-verbaal over de ontmoeting op 16 oktober 2018 genoteerd dat de verdachte tevens vertelde dat hij deze week weer ging rijden omdat hij geld moest verdienen om de huur te betalen. De rit zou gaan richting Spa en hij zou hiermee € 1.000,00 verdienen. Hij zou een verlengde werkbus gebruiken en in de spits meerijden om niet op te vallen. Een ander zou met een auto vooruit rijden om te kijken of er geen controle was of zo.
In de woordelijke uitwerking van het gesprek blijkt hierover nog het volgende:
‘[verdachte]: Voor de rest heb ik geen geheimen.
[verbalisant 1]: Nee dat weet ik. Maar van de week moetje rijden. Doe je wel voorzichtig he?
[verdachte]: Ja we moeten de huur betalen enne.
[verbalisant 1]: Levert het wel wat op zo'n rit?
[verdachte]: Een rug.
[verbalisant 1]: He?
[verdachte]: Een rug.
[verbalisant 1]: Oh. Daar wil ik ook wel voor rijden hoor bij wijze van spreken. Ga je dan nog. beetje met het normale verkeer mee. Geen rare dingen doen.
[verdachte]: Je vertrekt als alle werkmensen vertrekken. Ik heb gewoon mijn broodtrommeltje met brood [verbalisant 1]: Zo'n werkbus ofzo. Kangootje? Zo'n dingetje?
[verdachte]: Verhoogde en verlengde Mercedes.
[verbalisant 1]: oké, ja. Jij kan het je helemaal niet permitteren. Je kan niet te hard rijden wantje hebt geen rijbewijs he. [verdachte]: Nee als ik werk …
[verbalisant 1]: Ja dat geloof ik ook wel hoor. Je bent geen [verbalisant 3] (fon) die overal domme dingen doet he?
[verdachte]: Nee, nee, nee. Ik spiegel…
[verdachte]: Sowieso rijdt hij voor me en heb ik nog mijn telefoon.
[verbalisant 1]: mmm.
[verdachte]: Dus als er iets is of ehh
[verbalisant 1]: Oh je laat wel iemand voor je rijden? Ja km of 10 ervoor laten rijden is altijd goed toch.
[verdachte]: Ja 10–20.
[verbalisant 1]: Nou zie je ze zelden meer hoor van die politie fuiken maar je weet maar nooit natuurlijk. Vooral nu met dat Spa he. Stond op het nieuws.’
- —
Tussen 17 oktober 2018 en 29 november 2018 zijn er onder meer de volgende WhatsApp- berichten uitgewisseld:
‘[17-10-18 21:15:32] [verdachte]: Lekker gegeten maatje ., was ff n. Moeilijk gesprek .
Snap je … (relatie frustratie) Maar goed ik vertrouw op je
[17-10-18 21:29:00] [verbalisant 1]: Zeker lekker gegeten! Snap helemaal dat t niet makkelijk is…t gesprek., mr goed even tegen t licht te houden nu. Maak je niet druk he. Wij zijn ok.hou je taai en tot binnenkort
[17-10-18 21:32:50] [verdachte]: Thanks. Maatje
[17-10-18 21:33:22] [verdachte]: Thanks voor het begrip
[17-10-18 21:35:16] [verbalisant 1]: Tuurlijk vanzelfsprekend [17-10-1821:36:42] [verdachte]: Top
[17-10-18 21:39:41 ] [verdachte]: Kut maar goed hoe was t. Bij je ma san. Wist al datje lekker. Gegeten. Had
[17-10-18 21:41:45] [verdachte]: Fijne aaf en. Spreek je snel Dan maak ik beef& guinnes stew (…)
[30-10-18 15:10:15] [verbalisant 1]: Donderdag effè knaken verdienen? Als je kan pik ik je op. Weet nog nie hoe laat…mr probeer rond middag. Gr
[30-10-18 15:28:18] [verdachte]: Das goed nieuws maatje
[30-10-18 15:31:56] [verbalisant 1]: Zeker, .momenteel rustig in de business mr je ziet ik denk aan je’
(…)
‘[20-11-18 08:17:51] [verdachte]: Morguh maatje, alles goed? Groetjes A & B [20-11-18 09:36:49] [verbalisant 1]: Bom dia vrienden. Ik zit nu vreen paar dagen in Portugal vrde business. En afgelopen week had de griep me te pakken : ’ ben nog nie de ouwe maar wat moet dat moet he…
[20-11-18 09:41:58] [verbalisant 1]: En jullie. nog nieuws daar, gaat t goed met jullie? Niet teveel stressen he met al dat gedoe rond t huis van B
[20-11-18 09:43:21] [verdachte]: Beterschap. Kerel en hoopje snel. weer eens te zien.
[20-11-18 09:56:22] [verbalisant 1]: Thnx makker wordt idd weer tijd. Als t hier lukt hebben we missch vol.g week weer wat te doen
[20-11-18 10:13:14] [verdachte]: Kijk dat zijn berichten
(…)
[29-11-18 19:00:56] [verbalisant 1]: Net aangelegd Roompot. Wat een bagger weer vandaagf eerst een uur onder de douche en dan
[29-11-18 19:02:02] [verbalisant 1]: Is nog druk deze week maar wat int vat zit… .hou je taai makker [29-11-18 19:03:57] [verdachte]: vertrouw op je mocht je in de buurt zijn voor n bakkie. Graag’
- —
Op 6 december 2018 bezocht ‘[verbalisant 1]’ de verdachte op de woonboot, [betrokkene 1] was niet aanwezig. De gesprekken die ‘[verbalisant 1]’ met de verdachte had waren van sociale aard en gingen over dat de verdachte was gestopt met het koerieren van wiet naar aanleiding van een tip van een vriend van hem die vroeger bij de politie had gewerkt en dat de mensen voor wie hij koerierde amateuristisch te werk gingen. ‘[verbalisant 1]’ heeft aan de verdachte een fles whisky gegeven en op zijn verzoek € 300,00, omdat hij krap bij kas zat als voorschot op de eerstvolgende klus.
- —
In de periode van 10 december 2018 tot en met 10 januari 2019 heeft Whatsapp contact plaatsgevonden tussen ‘[verbalisant 1]’ en de verdachte over sociale onderwerpen; onder meer wordt gesproken over dat ‘[verbalisant 1]’ ziek is geweest, voor zijn moeder zorgt en het druk heeft met werk. Verder zijn er door de verdachte meerdere moppen naar ‘[verbalisant 1]’ gestuurd,.zijn er nieuwjaarswensen uitgewisseld en is er gesproken over de rechtszaak met betrekking tot de woning van [betrokkene 1] en haar ex-partner. Onder meer zijn de volgende WhatsApp-berichten uitgewisseld:
‘[18-12-18 14:32:42] [verbalisant 1]: Hoi luitjes. Hoe ist daar San en ik willen morgen rond de middag langskomen, gaan we gezellig lunchen bij jullie in de buurt. Kunnen we onder t genot van een hapje en een borrel bijkletsen en de kerst inluiden. [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
[18-12-18 14:34:58] [verbalisant 1]: Laat t maar weten wij gaan paar dagen nr t zuiden en komen langs jullie
dus leek een leuk plan
[18-12-18 14:35:08] [verdachte]: Toppie
[18-12-18 14:37:091 [verdachte]: Gezellig
[18-12-18 14:39:18] [verbalisant 1]: Gezellig. Wij hebben er ook zin in…tot morgen [18-12-18 14:47:45] [verdachte]: [verbalisant 1] zou je mij Mischien n beetje vooruit kunnen helpen. Aub. Dat maak ik a.s.a.p. Goed met je 100%
[18-12-18 14:57:15] [verbalisant 1]: Komt goed. hebben we t morgen over, wel. kut om zeker deze mnd op zwart zaad te zitten…
[18-12-18 14:58:04] [verbalisant 1]: Dus 2018 moet topjaar worden .
[18 -12-18 14:59:30] [verdachte]: 2019 of werkje met terugwerkende kracht
[18-12-18 14:59:47] [verbalisant 1]: 2019 dus [18-12-18 14:59:50] [verdachte]: thanks. Kap
[19-12-18 10:55 :20] [verbalisant 1]: Mogge maat. Lunchen in Heusden? Kunnen jullie daar rond 12.15 zijn, zien we elkaar daar. Eetcafé [horecagelegenheid 2], [f-straat 01] Tot zo [19-12-18 11:28:04] [verdachte]: Okidoki’
- —
Op woensdagmiddag 19 december 2018 hebben ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ met de verdachte en [betrokkene 1] gegeten in het eetcafé [horecagelegenheid 2]-te Heusden, waarbij over verschillende (sociale) onderwerpen is gesproken. ‘[verbalisant 1]’ heeft de verdachte een bedrag van € 450,00 overhandigd en hem daarbij verteld dat het een lening was die de verdachte door klussen voor hem te doen zou gaan terugbetalen.
- —
Op 9 en 10 januari 2019 zijn de volgende WhatsApp-berichten uitgewisseld:
‘[09-01-19 11:15:47] [verbalisant 1]: Mogge makker. Effe vraagje. Heb misschien vrijdag klusje. Als t doorgaat kan ik dan een beroep op jou doen ? Denk ergens in de middag
[09-01-19 11:16:25] [verdachte]: A.s vrijdag ?
[09-01-19 11:16:39] [verbalisant 1]: Yep
[09-01-19 11:16:51] [verdachte]: Tuurlijk
[09-01-19 11:17:48] [verdachte]: Geen probleem
[09-01-19 11:17:52] [verbalisant 1]: Tof. (…)
[10-01-19 16:48:52] [verbalisant 1]: Morgen gaat door, laat ochtends weten hoe laat enzo
[10-01-19 16:49:05] [verdachte]: Toppie [10-01-19 16:49:24] [verdachte]: Thanks maatje’
- —
Op 11 januari 2019 heeft ‘[verbalisant 1]’ de verdachte thuis opgehaald in verband met een klus. Zij reden naar Utrecht, alwaar zij ‘[verbalisant 3]’ ontmoetten. Er moest een incasso-opdracht bij een man worden uitgevoerd die schulden had bij ‘[verbalisant 1]’. De verdachte ging met ‘[verbalisant 3]’ mee voorde uitvoering van die opdracht. De betreffende man, undercoveragent A-4180, werd gedwongen zijn waardevolle spullen af te geven. ‘[verbalisant 1]’ heeft de verdachte vervolgens voor deze klus een bedrag van € 200,00 betaald.
- —
In de periode daarna zijn de volgende WhatsApp-berichten uitgewisseld:
‘[20-01-19 22:44:48] [verbalisant 1]: Ola amigo. Ben nog effe bezig hier mr kun je fotootje van je paspoort sturen vr boeken trip. Weet nog nie precies wanneer mr kan wel zijn dat t al binnen een week is.
[20-01-19 22:45:49] [verbalisant 1]: Effe een pr dagen wordt t dan. Stay safe J
[20-01-19 22:53:15] [verdachte]: Ik kan je de gegevens sturen want via t internet liever niet of ik kom je n copy brengen.
[21-01-19 00:08:27] [verbalisant 1]: Wright. !naam en geb datum is genoeg. Blijven binne EU , paspoort moet wel geldig zijn
[21-01-19 00:39:25] [verbalisant 1]: Verbinding is hier kut. Mr nu in de WiFi. Realiseer me net dat t 5 uur later is bij jullie…
[21-01-19 00:41:23] [verdachte]: [verdachte] 13/01/70
paspoort nr [001] geldig tot 14 aug 2027
(…)
[23-01-19 13:50:55] [verbalisant 1]: Ik kom mrgen begin middag effe langs, ok?
[23-01-19 13:51:14] [verdachte]: Ok
[23-01-19 13:52:05] [verbalisant 1]: Ok maatje. Voorzichtig morgen ,
[23-01-19 13:52:18] [verdachte]: Ok
[23-01-19 14:11 ;20] [verbalisant 1]: Binnenkort pr dagen weg met zn 2… morgen effe weg om wat te regelen ivm met ons tripje’
- —
Op 24 januari 2019 is ‘[verbalisant 1]’ naar de woonboot van [verdachte] en [betrokkene 1] gegaan. Zij hadden daar een sociaal gesprek. Ongeveer 20 minuten later vertrokken ‘[verbalisant 1]’ en de verdachte met de auto van ‘[verbalisant 1]’, die hij verderop parkeerde. ‘[verbalisant 1]’ confronteerde de verdachte met het feit dat hij informatie had waaruit bleek dat het lichaam niet was vershredderd maar naar België was gebracht. De verdachte bleef erbij dat het lichaam wel vershredderd was. ‘[verbalisant 1]’ heeft tegen de verdachte gezegd dat hij hem niet mee kon nemen naar Portugal wegens de risico's.
9.3.5. De verklaringen van de verdachte naar aanleiding van het Wod-traject
De verdachte heeft eerst ter terechtzitting van de rechtbank van 8 december 2020 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij een vriendschappelijke relatie met ‘[verbalisant 1]’ had opgebouwd. Zijn beeld van ‘[verbalisant 1]’ was dat deze goed in de slappe was zat. De bedragen voor de schilderijen trok hij zo uit zijn zak. ‘[verbalisant 1]’ was bootjesmakelaar en kwam over als iemand die handelde in louche zaken. Concreet had hij daar nooit iets over gezegd, maar de verdachte leidde dat af uit de manier waarop hij praatte en zich voordeed. De verdachte had het idee dat ‘[verbalisant 1]’ iets voor hem kon betekenen in die zin dat hij het restaurant in Cambodja kon financieren. De verdachte was ook onder de indruk van ‘[verbalisant 1]‘. Hij kreeg namelijk het idee dat ‘[verbalisant 1]’ de baas was van een internationale organisatie waarbinnen veel geld werd verdiend en dat hij, als onderdeel van deze organisatie, dan ook veel geld zou gaan verdienen. ‘[verbalisant 1]’ bleek ook in de bitcoinhandel te zitten en in het valse geld. Het bleek ook dat hij vervoer deed tussen Portugal en Engeland en dat hij vaak in Portugal verbleef. De verdachte zou met ‘[verbalisant 1]’ naar Portugal gaan, ‘[verbalisant 1]’ had om een kopie van zijn paspoort gevraagd. In Portugal zou de verdachte bakken met geld kunnen gaan verdienen. Hij zag ‘[verbalisant 1]’ niet als compagnon maar als baas, als iemand bij wie hij geld kon verdienen om zijn eten te betalen, zijn huur en zijn alcohol- en drugsgebruik. Verder had hij het idee gekregen dat ‘[verbalisant 1]’ en de mensén die voor hem werkten, geweld niet schuwden. Om die reden heeft de verdachte zich naar eigen zeggen stoerder en gevaarlijker voorgedaan dan hij eigenlijk is. Toen ‘[verbalisant 3]’ een verhaal vertelde over vluchten, heeft de verdachte daarop gereageerd door hem te overtreffen. De verdachte heeft uitgelegd dat hij dit deed met het doel om te stijgen binnen de organisatie van ‘[verbalisant 1]’. Er kwamen steeds meer details in zijn verhaal, omdat ‘[verbalisant 1]’ hem onder druk zette. Hij bleef in het geheim werken voor wietboeren, terwijl dit van ‘[verbalisant 1]’ niet mocht. Dat had hij aan ‘[verbalisant 1]’ verteld en toen gaf hij de verdachte op zijn flikker. De verdachte had het geld van de klusjes nodig voor eten en drugs. Hij zou met ‘[verbalisant 1]’ naar Portugal gaan om zijn organisatie te ontmoeten, maar dat werd uitgesteld. In de tussentijd pakte hij deze klusjes van ‘[verbalisant 1]’ aan en wachtte op de grote klapper. Het verhaal dat de verdachte aan ‘[verbalisant 1]’ vertelde, heeft hij verzonnen.
Ter terechtzitting van het hof op 16 juni 2022 heeft de verdachte in grote lijnen, hetzelfde verklaard. Hij heeft verklaard dat hij in de betreffende periode (nog) veel drugs gebruikte, leed aan wondroos, financiële problemen had en dat hij financieel afhankelijk was van ‘[verbalisant 1]’. Hij heeft hem een ‘broodje aap’-verhaal verteld om indruk te maken.
9.3.6. Deelconclusies van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject
Verdenking, proportionaliteit en subsidiariteit
Vaststaat dat de politie in de onderzoeken Pergamon (2003) en 13Borkum (2011) tevergeefs heeft geprobeerd om de zaak rond de verdwijning en mogelijke dood van [slachtoffer] op te lossen. Uit de (zij het beperkte aantal uit die onderzoeken voortkomende) aan het onderhavige dossier toegevoegde stukken blijkt het volgende. Meerdere getuigen zijn gehoord en ook is op andere wijze onderzoek verricht, zoals het opvragen van informatie uit landen waar [slachtoffer] met enige regelmaat verbleef en onderzoek naar correspondentie en andere documenten uit de periode dat [slachtoffer] is verdwenen. Gedurende de onderzoeken waren er reeds sterke aanwijzingen dat sprake zou zijn van een ripdeal en dat [slachtoffer] van het leven zou zijn beroofd. Uit deze onderzoeken zijn echter onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gekomen om de zaak op te kunnen lossen.
In 2017 is in het kader van het onderzoek 13Beaufort besloten om het WOD-traject in te zetten.
Het hof wijst voorts op de hiervoor aangehaalde aanvraag bevel stelselmatige informatie-inwinning van de politie van 23 augustus 2017, waarin de verdenking jegens de verdachte wordt genoemd en waarin wordt toegelicht waarom er op dat moment redelijkerwijs geen andere, minder vergaande opsporingsmiddelen beschikbaar waren.
Gelet hierop en op het feit dat het een onderzoek naar een levensdelict betrof, is het hof van oordeel dat ten tijde van de start van het WOD-traject aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit was voldaan en dat dit traject, gezien het verloop en de ontwikkeling van het onderzoek, aan deze vereisten bleef voldoen.
Bevelen en de uitvoering van het traject
Aan het optreden van de opsporingsambtenaren hebben steeds bevelen als bedoeld in artikel I26j, eerste lid, Sv ten grondslag gelegen, waarin de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven is omschreven als ‘zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte, teneinde bewijs te verzamelen in het onderzoek naar de ontvoering/moord/doodslag van de vermiste [slachtoffer]’, uitgebreid met: ‘dat opsporingsambtenaren door stelselmatig in de omgeving van de verdachte te verkeren en/of aan activiteiten en gesprekken deelnemen waaraan ook de verdachte of [betrokkene 1] als genoemd of andere personen in zijn directe omgeving deelnemen’. Er is veelvuldig overleg geweest tussen de betrokken officieren van justitie en het onderzoeksteam. Ter zake van iedere inzet, ook van bijvoorbeeld het versturen van een WhatsApp-bericht van sociale aard, zijn in processen-verbaal de opdrachten van de begeleiders en de bevindingen van de opsporingsambtenaren vastgelegd. Een uitdraai van de gewisselde WhatsApp-berichten bevindt zich in het dossier. De betaalde bedragen voor de schilderijen van [betrokkene 1] en de ‘klussen’ van de verdachte zijn vastgelegd.
Verslaglegging
Het hof gaat uit van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal. Voor wat betreft het gebruik van alcohol door ‘[verbalisant 1]’ geldt dat hij in de processen-verbaal heeft opgenomen hoeveel alcoholische consumpties hij heeft genuttigd en dat het om een beperkt gebruik van alcohol gaat. De verdachte heeft de juistheid van de weergave in de processen-verbaal in essentie ook niet betwist. Het hof heeft voldoende inzicht kunnen krijgen in het besprokene over Cambodja en Portugal, waarover hierna meer. Over de latere ondertekening van de processen-verbaal heeft de politie verantwoording afgelegd en deze latere ondertekening doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de processen- verbaal. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het in de rede ligt dat in een traject als het onderhavige, voor zover dat mogelijk is, de communicatie mét de verdachte auditief dan wel audiovisueel wordt opgenomen. Waarom dit in de onderhavige zaak grotendeels niet het geval is geweest is het hof niet geheel duidelijk geworden. Evenwel is het opnemen geen verplichting en heeft het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht gekregen in de uitvoering van het traject. Daarbij komt dat de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019, waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk, wel auditief zijn opgenomen.
Feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren
Hiervoor is een groot aantal ontmoetingen dat heeft plaatsgevonden kort beschreven, is voorts een groot aantal WhatsApp-berichten opgenómen en zijn de opgenomen gesprekken waarbij de verdachte over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] heeft verklaard integraal weergegeven. De overige bevindingen in het dossier betreffende het traject leveren geen ander beeld op dan het beeld dat uit hetgeen hiervoor is geschetst naar voren komt. Naar het oordeel van het hof zijn de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan de bevelen uitvoering hebben gegeven, gebleven binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie.
Mate van (psychische) druk/kwetsbare verdachte
Uit de hiervoor opgenomen informatie uit het WOD-traject blijkt dat de verdachte geen geïsoleerd bestaan leidde. Hij had (en heeft) een liefdesrelatie met [betrokkene 1] en was kennelijk veel in haar bijzijn. Uit de processen-verbaal van ‘[verbalisant 1]’ en uit de WhatsApp-contaeten volgt het beeld dat de verdachte een sociale man is. ‘[verbalisant 1]’ heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020 verklaard dat hij het goed kon vinden met de verdachte, de verdachte is een fijne man om mee om te gaan. De verdachte was gelukkig met [betrokkene 1] en maakte een stabiele indruk op ‘[verbalisant 1]’.
‘[verbalisant 1]’ heeft de verdachte regelmatig wiet zien blowen, maar heeft hem geen harddrugs zien gebruiken. Eerst kon de verdachte niet geopereerd worden aan zijn knie omdat de anesthesist vond dat hij zijn drugsgebruik moest minderen, maar in mei/juni 2018 heeft de operatie alsnog plaatsgevonden en had de verdachte zijn gebruik kennelijk verminderd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2022 met betrekking tot telefonische dealercontacten van de verdachte blijkt ook dat de verdachte rond april/mei 2018 minder verdovende middelen is gaan gebruiken (p. 1355–1359 Algemeen dossier). Ook overigens volgt het door de verdediging geschetste beeld dat de verdachte een ernstig verslaafde man was, dan wel grote problemen met afkicken had, niet uit de onderzoeksbevindingen. De verdachte komt volledig helder over in de (weergave) van de gesprekken die hij met ‘[verbalisant 1]’ voerde en in de door hem verzonden WhatsApp-berichten.
Er is niet van dusdanig ernstige gezondheidsproblemen bij de verdachte gebleken dat hij daardoor als kwetsbaar zou moeten worden aangemerkt. De verdachte had last van zijn knie, maar is daaraan geopereerd. Na deze operatie had hij pijn en leed hij aan wondroos. Op 2 augustus 2018 heeft de verdachte geklust maar moet dan in het weekend met zijn been omhoog, omdat hij nog steeds wondroos heeft. Hij moet weer een kuur maar ‘de implementatie’ (het hof begrijpt: de kunstknie/het implantaat) is perfect en hij zit ook vrij goed qua fysio. De operatie is dus geslaagd en verder neemt de verdachte medicatie en volgt hij fysiotherapie. Op 1 september 2018 blijkt het de goede kant op te gaan met de knie van de verdachte.
Over de financiële situatie van de verdachte ten tijde van het WOD-traject is het volgende gebleken. De verdachte ontving een uitkering en € 60,00 leefgeld per week. Ter terechtzitting bij het hof heeft hij verklaard dat hij zijn huis in Helmond aan een vriend onderverhuurde, dat deze de huur meebetaalde en dat hij zelf was ingetrokken op de woonboot bij [betrokkene 1]. Ook heeft hij ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij geld verdiende door klussen uit te voeren, zoals bij iemand schilderen, tuinbouw en een klusje hier of daar. Voorts voerde de verdachte wiettransporten uit. Op 21 april 2018 stuurt hij een WhatsApp-bericht aan ‘[verbalisant 1]’ dat hij de aankomende twee weken volop aan het werk is, behalve op Koningsdag. Op 9 mei 2018 vertelde de verdachte aan ‘[verbalisant 1]’ dat hij de laatste weken € 1.700,00 had verdiend met transport. Tijdens het gesprek met ‘[verbalisant 1]’ op 16 oktober 2018 had de verdachte een wiettransport in de week daarop in het vooruitzicht waarmee hij € 1.000,00 zou verdienen. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij cash kreeg uitbetaald, voor het transport de bus ‘van hen’ gebruikte en niet voor de benzine hoefde te betalen.
De verdachte heeft verklaard dat ‘[verbalisant 1]’ hem financieel isoleerde en hem verbood om de wiettransporten uit te voeren. Inderdaad heeft ‘[verbalisant 1]’ op 13 juli 2018 tegen de verdachte gezegd dat als hij voor hem, ‘[verbalisant 1]’, ging werken, hij zou moeten stoppen met de wiettransporten. Echter blijkt uit de hiervoor aangehaalde gesprekken dat de verdachte door ging met deze transporten en daar ‘[verbalisant 1]’ ook over vertelde, die hem daarbij niets in de weg legt. Zelfs geeft ‘[verbalisant 1]’ de verdachte in het gesprek van 16 oktober 2018 nog het advies om voorzichtig te rijden en rekening te houden met politiefuiken. Ook overigens is niet gebleken dat ‘[verbalisant 1]’ de verdachte financieel isoleerde.
Dat de verdachte financieel afhankelijk was van ‘[verbalisant 1]’ op het moment dat hij zijn verklaringen van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aflegde, is niet gebleken. Verdachte had pas op 21 september 2018 voor de eerste maal een bedrag ontvangen voor een klusje van ‘[verbalisant 1]’ van € 300,00. Op 27 september 2018 ontving hij, na zijn ontboezemingen aan ‘[verbalisant 3]’ — waar ‘[verbalisant 1]’ niet bij was — van ‘[verbalisant 1]’ voor de tweede maal een bedrag van € 300,00 voor de (uiteindelijk niet uitgevoerde) klus. Ten tijde van zijn verklaringen op 27 september 2018 respectievelijk 16 oktober 2018 had de verdachte dus nog maar € 300,00 respectievelijk € 600,00 van ‘[verbalisant 1]’ ontvangen, terwijl er al sinds januari 2018 sprake was van regelmatig contact. Kennelijk kon de verdachte op andere wijze in zijn levensonderhoud voorzien.
Mate van misleiding
De verdachte is, zoals blijkt uit de weergave van het WOD-traject, in vergaande mate misleid. ‘[verbalisant 1]’ heeft de indruk gewekt dat hij naast zijn legale werk in boten, waarvoor hij veelal in Portugal verbleef, zich tevens bezighield met het smokkelen van (vals)geld. Hij zou ook een contact bij de politie hebben. ‘[verbalisant 1]’ heeft op 28 februari 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte al vrij snel uit zichzelf vroeg of hij niet wat geld bij ‘[verbalisant 1]’ kon verdienen. In een WhatsApp-bericht van 3 april 2018 aan ‘[verbalisant 1]’ schrijft de verdachte: ‘Mocht je ooit een handje nodig hebben laat t me maar weten’. Uit het dossier ontstaat het beeld dat de verdachte het gezellig vindt met ‘[verbalisant 1]’, maar duidelijk is ook dat hij aanvankelijk hoopt op een investering van ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ in het restaurant in Cambodja, en vervolgens als dat van de baan is, wel wat bij ‘[verbalisant 1]’ wilde verdienen. Hiertoe voert hij ‘klusjes’ uit op 21 september 2018 en op 27 september 2018. Het contact blijft echter vriendschappelijk; de stellen spreken met elkaar af en de toon van de WhatsApp-berichten is luchtig. De verdachte geeft niet de indruk ‘[verbalisant 1]’ als zijn ‘baas’ te zien.
Wat betreft de wens om in Cambodja een restaurant te beginnen, blijkt dat ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ op 2 maart 2018 hebben gesproken over het mogelijk investeren daarin, maar daar wel eerst goed over te willen nadenken. Op 3 maart 2018 heeft ‘[verbalisant 1]’ de verdachte in een WhatsApp-bericht laten weten dat hij het wel moet laten bezinken en goed moet bekijken allemaal en dat de verdachte niet te blij moet worden, omdat het anders extra tegenvalt. Op 8 maart 2018 heeft ‘[verbalisant 1]’ laten weten wel benieuwd te zijn naar het plan van de verdachte en [betrokkene 1] en dat hij zijn mogelijkheden aan het bekijken is. Op 20 maart 2018 hebben de verdachte en [betrokkene 1] aan ‘[verbalisant 1]’ een presentatie laten zien met het financiële plaatje van de overname. ‘[verbalisant 1]’ heeft aangegeven dat hij het moest laten bezinken, dat hij met een ander moest overleggen en dat hij ze geen valse hoop wilde geven. Op 26 maart 2018 heeft ‘[verbalisant 1]’ aan de verdachte laten weten dat er complicaties zijn en op 27 maart 2018 hebben ‘[verbalisant 1]’ en ‘[verbalisant 2]’ zich kritisch getoond over de overnamekosten en het door de huurder gevraagde bedrag en hebben zij laten weten dat ze nu niet konden helpen met de financiering. De verdachte en [betrokkene 1] gaven hierna aan er anders tegenaan te kijken en dat ze in de toekomst misschien voor wat kleiners en goedkopers moesten gaan. Op 30 maart 2018 bleek dat het restaurant was verkocht. ‘[verbalisant 1]’ liet op die dag ook aan de verdachte weten dat hij voorlopig niet over zijn geld kon beschikken. Op 11 april 2018 heeft de verdachte nog in een WhatsApp-bericht aan ‘[verbalisant 1]’ laten weten dat ze nog wel interessante locaties hebben gevonden en dat ‘ze’ niet van Kanell afkomen, maar ‘[verbalisant 1]’ reageert hier niet op en leidt de conversatie een andere kant op. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het restaurant in Cambodja in maart 2018 van de baan was en dat zij een eventuele kroketterie in Cambodja op een zijspoor hadden gezet, omdat zij geen financiële middelen daarvoor hadden. Uit het dossier noch uit de verklaring van de verdachte blijkt verder van concrete plannen van de verdachte met betrekking tot een restaurant of een kroketterie in Cambodja na maart/april 2018, terwijl er evenmin blijkt van enige door ‘[verbalisant 1]’ en/of’[verbalisant 2]’ gedane toezegging met betrekking tot de financiering hiervan. ‘[verbalisant 1]’ heeft hierover in zijn verhoor bij de rechter-commissaris van 28 februari 2020 verklaard:
‘[verbalisant 2] en ik hebben met [verdachte] besproken dat hét veel te duur was'en achteraf gezien waren ze ons daar dankbaar voor, dat het niet doorging. Ze zagen toen ook in dat het niet goed was. Ik kon dat geld natuurlijk niet investeren. Dat Cambodja-verhaal is een stille dood gestorven, maar daar waren [verdachte] en [betrokkene 1] wel content mee. Dat verhaal is gedurende het hele jaar nog wel eens boven komen borrelen, omdat ze graag naar Cambodja wilden. Dit was ook in verband met de dochter van [verdachte], die in Thailand woont, maar er is nadien niet meer gesproken over dit soort bedragen of een investering met ons geld.’
Met betrekking tot het (vele) geld dat de verdachte in Portugal zou gaan verdienen, heeft de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat hij met ‘[verbalisant 1]’ mee naar Portugal zou gaan om ‘zijn organisatie’ te ontmoeten. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat dit concreet werd toen ‘[verbalisant 1]’ hem om zijn paspoortgegevens vroeg. Blijkens de WhatsApp-berichten was dit op 20 januari 2019 en heeft de verdachte de volgende dag zijn gegevens naar ‘[verbalisant 1]’ gestuurd. ‘[verbalisant 1]’ heeft op 16 maart 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij altijd heel oppervlakkig is gebleven over zijn werkzaamheden, dat hij voornamelijk in het buitenland was wegens zijn werk in de offshore sector en dat hij niet met de verdachte heeft gesproken over criminele activiteiten in Portugal. ‘[verbalisant 1]’ zat veel in Portugal, had daar vrienden, werk en plezier. Hij heeft het nooit met de verdachte gehad over welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden, hij vond het leuk een keer de verdachte mee te nemen naar Portugal en het had niets met criminele activiteiten te maken, aldus ‘[verbalisant 1]’ bij de rech tercommissaris.
Het hof overweegt dat er blijkens de processen-verbaal over de ontmoetingen herhaaldelijk over ‘Portugal’ is gesproken, maar dat dit wordt gerangschikt onder ‘gesprekken van sociale aard’. Niet blijkt dat door ‘[verbalisant 1]’ aan de verdachte is toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen en in ieder geval was een trip naar Portugal niet concreet vóór 20 januari 2019.
Verhoorsituatie?
De verdachte heeft op 21 september 2018, geconfronteerd met ‘[verbalisant 3]’ die zogenaamd op de vlucht moest, uit zichzelf verklaard dat hij een keer naar Kreta heeft moéten vluchten voor iets waarvoor hij TBS zou kunnen krijgen. Naar het oordeel van het hof is hierbij geen sprake van een verhoorsituatie. Door ‘[verbalisant 3]’ is geen enkele druk op de verdachte uitgeoefend om dit verhaal te vertellen! De verdachte is misleid door hem te confronteren met een ‘vluchtende [verbalisant 3]’ en hij heeft er zelf voor gekozen deze informatie met ‘[verbalisant 3]’ te delen.
‘[verbalisant 1]’ heeft de verdachte hier nadere vragen over gesteld op 27 september 2018; iets met TBS wil hij wel het liefst weten, in plaats van [verbalisant 3]. De verdachte heeft vervolgens het verhaal uit de doeken gedaan. Op 16 oktober 2018 heeft ‘[verbalisant 1]’ nadere vragen aan de verdachte gesteld over ‘die knakker die koud gemaakt is’, omdat hij toch wat meer dingén wil weten om zeker te weten dat hij geen risico loopt en de verdachte ook niet.
Het hof merkt op dat er een zékere opbouw in de vraagstelling zit, naarmate de verdachte meer vertelt aan ‘[verbalisant 1]’. Zo wordt er op 27 september 2018 in eerste instantie voornamelijk gereageerd op wat de verdachte verklaart en wordt de verdachte meegenomen in zijn eigen verhaal. Op 16 oktober 2018 zijn verschillende (verdiepende) vragen gesteld. Naar het oordeel van het hof is evenwel in beide situaties geen sprake van een onacceptabele wijze van sturen en ongeoorloofde bemoeienis met de inhoud van de verklaring van de verdachte. De vragen die ‘[verbalisant 1]’ stelt kunnen ook binnen een ‘normaal gesprek’ gesteld worden. Daarbij neemt liet hof mede in aanmerking dat ‘[verbalisant 1]’ hierover bij de rechtercommissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde en dat de verdachte op bepaalde momenten binnensmonds sprak (verklaring van A-4083 bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020).
Bij de gesprekken van 27 september en 16 oktober 2018 blijkt niet van enige door ‘[verbalisant 1]’ uitgeoefende druk noch van enige door hem gestelde voorwaarde. Het hof heeft (evenals het Openbaar Ministerie en de verdediging) de geluidsopnames van deze gesprekking beluisterd en ook daaruit is niet van enige druk gebleken: ‘[verbalisant 1]’ stelt (vervolg)vragen en de verdachte vertelt, er is geen sprake van bijvoorbeeld stemverheffing van ‘[verbalisant 1]’ en de gesprekken verlopen rustig. De verdachte heeft er zelf voor gekozen zijn verhaal te delen met ‘[verbalisant 1]’, die niet wil dat de verdachte een bekentenis doet, maar juist wil dat er geen misdrijf is gepleegd omdat hij geen problemen met de politie wil.
Er is in deze beide situaties ook overigens geen sprake van (ontoelaatbare) druk. Hierbij betrekt het hof hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de persoon van de verdachte en de situatie waarin hij verkeerde, kort samengevat: het gaat hier niet om een kwetsbare verdachte en er is geen sprake van een (financiële) afhankelijkheid van ‘[verbalisant 1]’. De verdachte kon in alle vrijheid afzien van contacten met en klusjes voor ‘[verbalisant 1]’. Aldus stond de verdachte niet onder druk om zijn (‘broodje aap’-)verhaal aan ‘[verbalisant 1]’ te vertellen. De stelling van de verdachte, dat hij onder druk een (‘broodje aap’-)verhaal heeft verteld omdat hij van mening was met een keiharde crimineel van doen te hebben en zijn positie wilde versterken, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. ‘[verbalisant 1]’ was juist iemand die ‘onder de radar’ wilde blijven, hij wilde geen problemen met de politie en wilde bijvoorbeeld dat de verdachte, als hij voor hem ging werken, niet zou rijden omdat de verdachte geen rijbewijs had.
Naar het oordeel van het hof geldt ook bij de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 dat de verdachte is gaart verklaren door de toegepaste misleiding, welke misleiding het hof gelet op het hiervoor overwogene toelaatbaar acht, zonder evenwel enige op hem gelegde druk. Van een verhoorsituatie is derhalve geen sprake.
Wat betreft het gesprek van 24 januari 2019 is het volgende van belang in de aanloop daar naartoe. Op 6 december 2018 vertelt de Verdachte aan ‘[verbalisant 1]’ dat hij is gestopt met het koerieren van wiet. Die dag geeft ‘[verbalisant 1]’ de verdachte op zijn verzoek een bedrag van € 300,00, omdat de verdachte krap bij kas zit. Op 18 december 2018 vraagt de verdachte in een WhatsApp-bericht aan ‘[verbalisant 1]’ of deze laatste hem een beetje vooruit kan helpen, hij zit krap bij kas. Op 19 december 2018 geeft ‘[verbalisant 1]’ de verdachte een bedrag van € 450,00 en zegt dat dit een lening is die de verdachte door klussen voor hem, ‘[verbalisant 1]’, te doen gaat terugbetalen. Op 11 januari 2019 voert de verdachte tegen betaling van een bedrag van € 200,00 een zogenaamde incassoklus uit voor ‘[verbalisant 1]’. Op 20 januari 2019 wordt, volgens de verdachte, de ‘klus’ in Portugal concreet voor hem, omdat ‘[verbalisant 1]’ hem op die datum vraagt om gegevens van zijn paspoort. Vervolgens vindt er op 24 januari 2019 een gesprek tussen ‘[verbalisant 1]’ en de verdachte plaats, waarbij ‘[verbalisant 1]’, na te hebben gesproken over het belang van vertrouwen, zeker nu de verdachte meegaat naar Portugal, de verdachte voorhoudt dat zijn verhaal voor driekwart klopt. Hierna confronteert ‘[verbalisant 1]’ de verdachte met CIE-informatie die hij heeft gekregen ‘via mijn contact bij de kit’, waaruit bleek dat het lichaam van [slachtoffer] niet was vershredderd maar was verstopt in België. Tijdens dit gesprek blijft ‘[verbalisant 1]’ de verdachte hiermee confronteren en hierover bevragen. ‘[verbalisant 1]’ heeft in zijn proces-verbaal van deze ontmoeting het volgende opgenomen: ‘Ik liet [verdachte] de informatie die ik had lezen via het scherm van mijn telefoon. [verdachte] vertelde geschrokken te zijn dat zijn naam daarin voorkwam maar vertelde weer dat het België verhaal niet klopte en was duidelijk aangeslagen door de informatie, Ik zag dat [verdachte] een bleke gelaatskleur kreeg en dat hij trilde toen hij een shaggie maakte kennelijk door — — nervositeit.’ Hef hof heeft de verdachte op de geluidsopname van dit gesprek zwaar horen zuchten.
Naar het oordeel van het hof is de situatie ten aanzien van het gesprek op 24 januari 2019 een andere dan ten tijde van de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018. Er was bij de verdachte inmiddels een zekere financiële afhankelijkheid van ‘[verbalisant 1]’ ontstaan, de verdachte had een klus voor ‘[verbalisant 1]’ uitgevoerd die in ieder geval een element van dwang ten aanzien van ‘het slachtoffer’ bevatte (de incasso-klus) en hij had — in zijn op dat moment lastige financiële situatie — concreet een trip naar ‘Portugal’ in het vooruitzicht. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte met die trip — uiteindelijk — geld hoopte te verdienen. De verdachte is tijdens dit gesprek geconfronteerd met politie-informatie waardoor hij mogelijk — ‘[verbalisant 1]’ geeft aan gezien de informatie ‘effe de rem erop’/‘het op rij te willen zetten’ — niet mee zou kunnen gaan naar Portugal. Door deze politie-informatie raakte de verdachte zeer van zijn stuk. De verdachte is er vervolgens meerdere malen mee geconfronteerd dat zijn eerdere verklaringen niet zouden kloppen en er zijn hem hierover indringende vragen gesteld. In feite bevond de verdachte zich tijdens het gesprek met ‘[verbalisant 1]’ op 24 januari 2019 naar het oordeel van het hof aldus in een verhoorsituatie.
9.3.7. Eindconclusie van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject en de door de verdachte afgelegde verklaringen
a) De rechtmatigheid WOD-traject en verklaringsvrijheid
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het WOD-traject rechtmatig is verlopen en dat de door de verdachte op 21 september, 27 september en 16 oktober 2018 afgelegde verklaringen niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Naar liet oordeel van het hof is de verklaring van 24 januari 2019 door de verdachte wel afgelegd in strijd met zijn verklaringsvrijheid en dient deze verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
b) Is sprake van een ‘broodje aap’-verhaal?
De verdachte heeft, kort samengevat, tegenover undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gedood door hem door zijn hoofd te schieten en door met een voorwerp diens hoofd in te slaan. Voorts heeft de Verdachte tegenover ‘[verbalisant 1]’ verklaard dat hij samen met [betrokkene 4] het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven, weer heeft opgegraven, heeft vershredderd en Vervolgens de resten naar een bollenveld in [e-plaats] heeft gebracht.
Hiervoor heeft het hof uiteengezet dat er voor de verdachte geen enkele aanleiding bestond om zich voor te doen als ‘keiharde bikkel’ en aldus een (dergelijk) verzonnen verhaal te vertellen. Het hof is er ook overigens van overtuigd dat de verdachte het werkelijke verhaal heeft verteld en neemt daarbij hof volgende in aanmerking.
Whatsapp-gesprek van 17 oktober 2018
Op 17 oktober 2018, daags na het gesprek van 16 oktober 2018 waarbij de verdachte aan ‘[verbalisant 1]’ over het doden van [slachtoffer] en over het wegmaken van zijn lichaam heeft verteld, stuurt de verdachte een WhatsApp-bericht aan ‘[verbalisant 1]’ waarin hij schrijft dat het even een moeilijk gesprek was en waarin hij ‘[verbalisant 1]’ bedankt voor zijn begrip. Een dergelijk bericht ligt bepaald niet voor de hand voor iemand die zich wil voordoen als keiharde bikkel maar wijst erop dat de verdachte heeft verteld wat er werkelijk is gebeurd.
Woonboot OVC-gesprekken
Aan de overtuiging van het hof dat de verdachte geen ‘broodje aap’-verhaal heeft verteld draagt voorts bij de inhoud van de OVC-gesprekken op de woonboot. Hierover overweegt het hof het volgende.
In het politieonderzoek is op basis van een daartoe gegeven bevel het opsporingsmiddel van het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) ingezet in de woning (woonboot) van de verdachte en zijn partner [betrokkene 1]. De opgenomen communicatie is woordelijk uitgewerkt in het dossier.
Op 27 september 2018 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte en de undercoveragent ‘[verbalisant 1]’. Op deze dag vertrekt ‘[verbalisant 1]’ even na 16:30 uur. Daaropvolgend spreekt de verdachte met zijn partner in de woonboot.
De verdachte spreekt eerst over ‘die jongen in die auto’ — het hof begrijpt dat de verdachte hier spreekt over de ontmoeting met de undercoveragent ‘[verbalisant 3]’ met wie hij in een auto op 21 september 2018 heeft gesproken — en dat ‘[verbalisant 1]’ daarnaar gevraagd heeft.
In de uitwerking van het OVC-gesprek van 27 september 2018 vanaf 16:36:48 uur is het volgende gerelateerd (p. 172–173 Algemeen dossier):
‘[verdachte] neemt afscheid van [verbalisant 1] op de woonboot en gaat daarna in gesprek met [betrokkene 1] op de woonboot.
‘(…)
[verdachte]: Ja, maar ik zat laatst met die jongen in die auto… En die zegt van ja euhm… ja godverdomme die kut kerel… onderduiken en……ik zeg ja ik ken het gevoel… Ow, je eh eh…ja ik ben ook wel eens op een plek… ntv… ver., ntv …oh …enne… toen vroeg ie hoezo dat dan… Ik zeg ja een beetje uit de hand gelopen euh bat hoe doet er niet toe, moes wel effe uit het beeld…dus ja er was iets voorgevallen enne dat ging niet door de beugel., dus [verbalisant 1] vroeg ook net effe aan mij, hij zegt [verdachte] eeuh niet om het een of ander,
maar effe euh weet dat je eerlijk bent en … mij bedriegen……ntv…ooh dat verhaal, nee joh… Ntv.
[betrokkene 1]: Ja
[verdachte]: Dat hebben we zo lang en zo lang [betrokkene 1].: Oke
[verdachte]: Enne… zo lang denk je dat daar nog iets… Nee, we hebben hem weer opgepakt enne hup in de
schredder…ooh, naou eeuh…
[betrokkene 1]: ooh oke
[verdachte]: Stijg je wel wat in punten zegt ie eeuh…
[betrokkene 1]: Stijg je wel (lacht hierbij)
[verdachte]: (lacht)
[betrokkene 1]: Het zijn wel geen leuke herinneringen, maar wel eeuh…
[verdachte]: Hij zegt van ja denk je daar nog wel eeuh …soms ntv [betrokkene 1]: Natuurlijk… Natuurlijk
[verdachte]: Hij zegt euh ja nee dat snap ik zegt ie, das menselijk hij zegt maar euh wat moet dat moet… Ntv zegt ie
[betrokkene 1]: (lacht) oh sorry hoor, ja het is natuurlijk ntv leuk hoor……ik denk datjij eeuh …heel rustig kan
blijven in de meest rare situaties en heel goed weet wat jij moet doen, want het is voor jou niet zo snel een hele rare situatie…en dus eeuh [verdachte]: Nee, dus euh hij vroeg een beetje dat was gegaan enne ntv en hoeveel mensen er vanaf wisten… wat zei je? …enne… Hoe kwam je dan van die andere mensen af…heel netjes hun spullen teruggegeven enne…ssst…pak dat maar… .ntv hij zegt meen je dat nou echt? Jahaa, anders waren we er niet van af gekomen, en wat moet euh dat moet…hij zegt euh ja niet om het een of ander dat ikje niet vertrouw, maar euh ik wil… ik vind het wel fijn om dit te weten enne…ntv Niet dat we dadelijk een of ander geouwehoer krijgen.
[betrokkene 1]: ja
[verdachte]: Enne… Ik zei m'n strafblad dus euh ja bedreigingen euh poging tot euh mishandeling euh…ntv …niks
[betrokkene 1]: Ja
[verdachte]: hij vindt het gewoon fijn euh… dat ik bij m ben [betrokkene 1]: Ja
[verdachte]: Na, das duidelijk
[betrokkene 1]: Ja……ja dan hoefje alleen maar euh je hersenen enne je gezicht te laten doen…ja…t is waar jij
goed in bent en waar jij toen euh kaas van hebt …ntv.
(…)’
Kort daarna, op dezelfde dag tussen I 7:24:26 uur tot 17:24:50 uur, is op de woonboot het volgende besproken (p. 175–176 Algemeen dossier):
‘[betrokkene 1]: Ik wou zeggen kijk uit dat [betrokkene 4] ntv…
[verdachte]: Nee
[betrokkene 1]: ([betrokkene 1] lacht)
[verdachte]: ntv
[betrokkene 1]: Liever zo met euhh Pet. Het is fijn omdat kun je gewoon je leven gewoon weer rustig euu herstellen ennuhh…, terwijl je toch euuh ja je geheim gegeven hebt.
[verdachte]: (Noot verbalisant: ik hoor [verdachte] niks zeggen)’
Uit het door de verdachte met zijn partner [betrokkene 1] gevoerde gesprek — dat vrijwel direct volgde op het gesprek dat de verdachte had gevoerd met ‘[verbalisant 1]’ — kan worden afgeleid dat de verdachte aan [betrokkene 1] vertelt wat hij heeft besproken met ‘[verbalisant 1]’. Op geen enkel moment laat de verdachte daarbij merken, dat hij niet de waarheid verteld zou hebben tegen ‘[verbalisant 1]’. Dit laatste vindt ook bevestiging in het gegeven dat [betrokkene 1] niet verbaasd is door hetgeen de verdachte vertelt. [betrokkene 1] is er kennelijk al van op de hoogte. Zo vertelt de verdachte ‘we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder’ en dat ‘[verbalisant 1]’ daarop heeft gezegd dat de verdachte in punten stijgt [betrokkene 1] reageert hierop (lachend) ‘stijg je wel’ en vervolgens met ‘het zijn wel geen leuke herinneringen Tenslotte wordt door [betrokkene 1] tegen de verdachte gezegd ‘Liever zo met euhh Pet. Het is fijn omdat kun je gewoon je leven gewoon weer rustig euu herstellen ennuhh… terwijl je toch euuh ja je geheim gegeven hebt. ‘De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof dat ‘je geheim’ zou zien op door de verdachte uitgevoerde wiettransporten volgt het hof niet, reeds omdat dit niet past in de context van de gesprekken.
Op 16 oktober 2018 spreekt ‘[verbalisant 1]’ met de verdachte in zijn auto. De verdachte vertelt dan aan ‘[verbalisant 1]’ uitgebreid en gedetailleerd over het doden van [slachtoffer] en wat zijn rol hierbij is geweest. De inhoud en het verloop van dit gesprek is weergegeven bij de bespreking van het WOD- traject.
Op 17 oktober 2018 spreken de verdachte en [betrokkene 1] op de woonboot en is onder meer het volgende opgevangen bij de inzet van de OVC (p. 181 Algemeen dossier):
‘(…)
[betrokkene 1]: Ja, ze weten hoe het in elkaar steekt, je bent een kei slimme gast gewoon. En die gasten zijn niet zo slim als jij: Daar kunnen ze niets aan doen, want jij hebt verder niks. Maar weet dat wel. Ja dat is echt waar. Besef dat. En geloof er in, ja voor mezelf ook. Ja. En heb het er wel even met [verbalisant 1] er, datje ziet jou eh, hoe je kijkt en hoe je denkt, en ja.
[verdachte]: Absoluut. Ik heb nou open kaart met hem gespeeld, maar als ik hier iets van terug krijg, gewoon, dan heb [verbalisant 1] een probleem.
[betrokkene 1]: Ja, dat is zeker. NTV. Dat weet ie ook.
[verdachte]: Ja.
[betrokkene 1]: Ja
[verdachte]: NTV België gegaan het zat me even niet lekker om dat te vertellen.
[betrokkene 1]: Nee
[verdachte]: NTV’
Uit deze conversatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] blijkt opnieuw op geen enkele wijze dat de verdachte tegen ‘[verbalisant 1]’ een onwaar verhaal zou hebben verteld over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer]. In tegendeel, de verdachte zegt ‘open kaart’ te hebben gespeeld.
Verankering van elementen uit het verhaal van de verdachte in objectieve onderzoeksbevindingen
Hetgeen de verdachte heeft verteld is voorts op diverse onderdelen aantoonbaar juist gebleken op grond van feiten en omstandigheden in het dossier. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
• Het gesprek tussen de verdachte en ‘[verbalisant 3]’ op 21 september 2018
De verdachte heeft verklaard dat hij ook wel eens heeft moeten vluchten en toen vijf jaar naar Kreta en daarna naar Thailand is gegaan.
Uit de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) volgt dat de verdachte inderdaad jaren geleden naar Kreta is gegaan waar hij jarenlang heeft gewoond en vervolgens naar Thailand is gegaan (p. 152 en p. 1179–1186 Algemeen dossier). De verdachte heeft ook zelf bij de Reclassering verteld dat hij in 2002 naar Kreta is vertrokken.
• Het OVC-gesprek van 16 oktober 2018
De verdachte heeft tijdens het gesprek op 16 oktober 2018 met ‘[verbalisant 1]’ over de navolgende onderwerpen het volgende verteld.
Het slachtoffer
De verdachte heeft tegen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gezegd dat het slachtoffer [verbalisant 1] heette en een woning in de [b-straat] te [h-plaats] had. Het slachtoffer [verbalisant 1] was van Surinaamse afkomst en zou in het verleden de Van Gogh schilderijenroof hebben gepleegd. Deze [verbalisant 1] was hiervoor opgepakt en had vastgezeten voor deze roof.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken.
[slachtoffer] is verdachte geweest in het onderzoek naar de schilderijenroof uit het Van Goghmuseum in 1991. Hij is hiervoor veroordeeld en heeft vastgezeten in de gevangenis [naam gevangenis] te [k-plaats]. [betrokkene 4] heeft als getuige in 2003 verklaard dat hij [slachtoffer] in 1993 in de gevangenis [naam gevangenis] heeft leren kennen waar [slachtoffer] een straf uitzat voor de Van Goghroof (p. 105–106 Algemeen dossier). Hij heeft ook verklaard de woning van [slachtoffer] in de [b-straat 01]te [h-plaats] in 1997 of 1998 te hebben overgenomen (p. 10 Algemeen dossier).
De partner van het slachtoffer
De verdachte heeft undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ verteld dat de partner van [slachtoffer] bij justitie werkte, zij met het slachtoffer een kind heeft maar niet met hem getrouwd was en dat de verdachte later een gesprekje met haar heeft gehad.
Uit de verklaring van [betrokkene 12], de toenmalige partner van [slachtoffer], volgt dat zij naar aanleiding van de vermissing van [slachtoffer] op 11 januari 2002 een ontmoeting in een café in [h-plaats] heeft gehad met [verdachte] (p. 16 Algemeen dossier). [verdachte] heeft toen verteld over de ripdeal op Schiphol. Als e-mailadres van deze [verdachte] had zij genoteerd [verdachte] @hotmail.com (p. 21 Algemeen dossier). De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg erkend dat hij haar destijds heeft gesproken in een café in Amsterdam. [betrokkene 12] heeft in het verleden gewerkt bij de jeugdhulpverlening (p. 257 Algemeen dossier). Uit de GBA-gegeveris blijkt dat [betrokkene 12] en [slachtoffer] samen een zoon hebben (p. 261 Algemeen dossier).
De broer van de maat
De verdachte heeft tegen undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ gezegd dat de maat met wie de verdachte was [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4]) heet en ze hebben gegraven met een bobcat van diens broer. Deze laatste maakte grasvelden voor Ajax en sociale grasvelden, hij heeft zelfmoord gepleegd, aldus de verdachte
Uit de verklaring van [betrokkene 4] volgt dat hij samen met zijn broer een bedrijf heeft gehad in de grondrecycling en dat zijn broer zelfmoord heeft gepleegd (p. 282 Algemeen dossier). Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat van [D] de enig aandeelhouder [betrokkene 13] was die op [overlijdensdatum]-2011 is overleden (p. 259 Algemeen dossier).
De telefoon en Kreta
De verdachte heeft voorts aan undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ verteld dat ze de telefoon van het slachtoffer aan iemand hebben gegeven die ermee naar Parijs moest rijden om de telefoon in een trein te leggen. Diegene woont op Kreta.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken.
[betrokkene 4] heeft op 3 april 2007 verklaard dat hij met [betrokkene 10] twee restaurants heeft gehad op Kreta (p. 575 Algemeen dossier). [betrokkene 10] heeft een facebookpagina en is via facebook bevriend met de verdachte en [betrokkene 4]. [betrokkene 10] is ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal op 6 maart 2019 woonachtig in Griekenland (p. 261 Algemeen dossier). Uit de hierna te bespreken eerste verklaring van [betrokkene 10] volgt dat hij in 2002 op verzoek van de verdachte tegen betaling van € 200,00 een mobiele telefoon naar Antwerpen heeft gebracht en deze vervolgens op een vrachttrein heeft gelegd.
De [d-plaats]
Over de plek waar hij [slachtoffer] heeft gedood heeft de verdachte verteld:
‘[verdachte]: Een terrein in Halfweg. Toevallig schuin tegenover waar Heineken heeft gezeten, in Halfweg, industrieterreintje. Enne daar heb ik hem door zijn kop geknald.
[verbalisant 1]: Ja, vlakbij Haarlem bedoel je daarzo
[verdachte]: Ja, tussen Haarlem en Amsterdam.’
(…)
[verdachte]: (…) Halfweg, je gaat het kanaal over, dan heb je een stukje Amsterdamse Bos, dan kom je bij een industrieterreintje, hoe heet dat ook alweer. Ik kan het zo opzoeken voor je, ik rijd er blind naartoe. Tegenover die nishut (fon) waar Heineken ontvoerd heeft gezeten.
[verbalisant 1]: Dat terreintje dat toen bestond ja.
[verdachte]: Daar zat hij eerst in de grond.
[verbalisant 1]: Daar zat hij eerst in de grond. Op hetzelfde terrein??
[verdachte]: Ja, nee, aan de overkant.
[verbalisant 1]: Aan de overkant van die ehh.
[verdachte]: Daar staat nu een hele grote autozaak.’
De verdachte heeft ook verteld dat ze hem eerst met een bobcatje hebben begraven en er beton op hebben gegooid.
Uit de door de verdachte gegeven details over de plek waar hij [slachtoffer] heeft gedood kan worden afgeleid dat dit De [d-plaats] betreft.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken.
In 2002 stond er op bedrijventerrein ‘De [d-plaats]’ een zogenaamde ‘Romney-loods’ die eerder bij de ontvoering van dhr. Heineken was gebruikt (p. A61 Algemeen dossier), Qp het betreffende terrein staan nu twee autobedrijven (p, 571 Algemeen dossier). Naar aanleiding van de vraag van de politie om nadere informatie over de [d-plaats] in 2001–2002 heeft getuige [betrokkene 14] gemeld dat hij op enig moment is aangesproken door de familie Hendriksen over het feit dat er 's nachts een (graafmachine op een betonvloër heeft staan beuken. Er ontstond ruzie doordat het regenwater bleef staan omdat er op een van deze terreinen een hogere betonvloer was gestort (p. 1035 Algemeen dossier).
‘[C]
De verdachte heeft gezegd dat ze het lichaam in Amsterdam vershredderd hebben en het vervolgens op een bollenveld eruit hebben gegooid. De verdachte heeft hierover gezegd:
‘[verdachte]: Ken je, [C]?
[verbalisant 1]: Oh ja dat was dat bij eh,.
[verdachte]: [e-plaats].
[verbalisant 1]: Ja, ja dat was een park in [e-plaats].
[verdachte]: Een carayanpark, een bungalowpark, hij woont zelf op een bungalowpark, een huisje gekocht. En daar een kilometer vandaan op het bollenveld hebben we hem eruit gegooid.’’
Uit de GBA-gegevens is gebleken dat [betrokkene 4] stond ingeschreven op het adres [g-straat 01] huisje [001], [postcode] [e-plaats], zijnde Bungalowpark [C] (p. 262 Algemeen dossier).
10. Steunbewijs
a) (…) De telefoon van [slachtoffer]
6.6
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘1.
hij in de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] door zijn hoofd geschoten en met een voorwerp het hoofd van die [slachtoffer] ingeslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 3 1 december 2001 tot en met 16juni 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.’
6.7
In de zaak Allan tegen het Verenigd Koninkrijk heeft het EHRM onder meer het volgende overwogen:17.
‘As regards the privilege against self-incrimination or the right to silence, the Court has reiterated that these are generally recognised international standards which lie at the heart of a fair procedure. Their aim is to provide an accused person with protection against improper compulsion by the authorities and thus to avoid miscarriages of justice and secure the aims of Article 6 (see John Murray v. the United Kingdom, judgment of 8 February 1996, Reports 1996-I, p. 49, § 45). The right not to incriminate oneself is primarily concerned with respecting the will of an accused person to remain silent and presupposes that the prosecution in a criminal case seeks to prove the case against the accused without resort to evidence obtained through methods of coercion or oppression in defiance of the will of the accused (see Saunders v. the United Kingdom, judgment of 17 December 1996, Reports 1996-VI, p. 2064, §§ 68–69). In examining whether a procedure has extinguished the very essence of the privilege against self-incrimination, the Court will examine the nature and degree of the compulsion, the existence of any relevant safeguards in the procedures and the use to which any material so obtained is put (see, for example, Heaney and McGuinness v. Ireland, no. 34720/97, §§ 54–55, ECHR 2000-XII, and J.B. v. Switzerland, no. 31827/96, ECHR 2001-III).
()
While the right to silence and the privilege against self-incrimination are primarily designed to protect against improper compulsion by the authorities and the obtaining of evidence through methods of coercion or oppression in defiance of the will of the accused, the scope of the right is not confined to cases where duress has been brought to bear on the accused or where the will of the accused has been directly overborne in some way. The right, which the Court has previously observed is at the heart of the notion of a fair procedure, serves in principle to protect the freedom of a suspected person to choose whether to speak or to remain silent when questioned by the police. Such freedom of choice is effectively undermined in a case in which, the suspect having elected to remain silent during questioning, the authorities use subterfuge to elicit, from the suspect, confessions or other statements of an incriminatory nature, which they were unable to obtain during such questioning and where the confessions or statements thereby obtained are adduced in evidence at trial.
51.
Whether the right to silence is undermined to such an extent as to give rise to a violation of Article 6 of the Convention depends on all the circumstances of the individual case. In this regard, however, some guidance may be found in the decisions of the Supreme Court of Canada, referred to in paragraphs 30–32 above, in which the right to silence, in circumstances which bore some similarity to those in the present case, was examined in the context of section 7 of the Canadian Charter of Rights and Freedoms. There, the Canadian Supreme Court expressed the view that, where the informer who allegedly acted to subvert the right to silence of the accused was not obviously a State agent, the analysis should focus on both the relationship between the informer and the State and the relationship between the informer and the accused: the right to silence would only be infringed where the informer was acting as an agent of the State at the time the accused made the statement and where it was the informer who caused the accused to make the statement. Whether an informer was to be regarded as a State agent depended on whether the exchange between the accused and the informer would have taken place, and in the form and manner in which it did, but for the intervention of the authorities. Whether the evidence in question was to be regarded as having been elicited by the informer depended on whether the conversation between him and the accused was the functional equivalent of an interrogation, as well as on the nature of the relationship between the informer and the accused.
()
The evidence adduced at the applicant's trial showed that the police had coached H. and instructed him to ‘push him for what you can’. In contrast to the position in Khan, the admissions allegedly made by the applicant to H., and which formed the main or decisive evidence against him at trial, were not spontaneous and unprompted statements volunteered by the applicant, but were induced by the persistent questioning of H., who, at the instance of the police, channelled their conversations into discussions of the murder in circumstances which can be regarded as the functional equivalent of interrogation, without any of the safeguards which would attach to a formal police interview, including the attendance of a solicitor and the issuing of the usual caution.’
6.8
De Hoge Raad heeft in zijn arrest uit 200418. het hierboven genoemde toetsingskader uit Allan herhaald en daarbij aangegeven dat zowel in het geval dat de rechter van mening is dat toepassing van art. 126j Sv niet strookt met de daaraan op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit te stellen eisen, als in het geval dat de rechter oordeelt dat die toepassing wel aan die eisen voldoet, maar vervolgens tot het oordeel komt dat de verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, in beginsel slechts tot uitsluiting van die afgelegde verklaringen kan worden overgegaan.
6.9
In 2019 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen in zaken waarin sprake was van de zogenaamde Mr. Big-methode, namelijk in de Kaatsheuvelse moordzaak en de Posbankzaak.19. De Hoge Raad heeft in die arresten onder meer overwogen dat het antwoord op de vraag of informatie van de verdachte in strijd met de artikelen 29 Sv, 126j Sv en 6 EVRM is verkregen afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toe aan (i) de proceshouding die de verdachte met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht heeft ingenomen, (ii) hetgeen zich in het voorbereidend onderzoek voor en gedurende de periode waarin de informant optreedt heeft afgespeeld, (iii) de aard en intensiteit van de door de informant ondernomen activiteiten jegens de verdachte, (iv) de mate van druk die daarvan jegens de verdachte kan zijn uitgegaan en (v) de mate waarin de handelingen en gedragingen van de informant tot de desbetreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid. In zaken die worden gekenmerkt doordat een of meer opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een niet-gedetineerde verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit, zijn deze omstandigheden eens te meer van belang. Ook bij de uitvoering van zo een operatie bestaat immers het gevaar dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terechtkomt waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Ook in deze gevallen moet daarom worden beoordeeld of de in het kader van zo een operatie door de verdachte afgelegde verklaringen niet zijn verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid. Voor die beoordeling of de verklaringsvrijheid van de verdachte in zo een geval is aangetast, is in het bijzonder van belang het verloop van het opsporingstraject, de eventueel reeds door de verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, de mate van (psychische) druk die in dat traject op de verdachte is uitgeoefend, de mate en de wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte en de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) de door de verdachte afgelegde verklaring. Bij deze beoordeling is voorts van belang de duur en intensiteit van dat traject, de strekking en frequentie van de contacten met de verdachte zelf en de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties als de verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken. Teneinde de rechter in staat te stellen een en ander te kunnen beoordelen, is van groot belang dat hij inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en de interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden. Mede met het oog daarop is een voldoende nauwkeurige verslaglegging aangewezen, door naleving van de wettelijke eisen met betrekking tot de inhoud van het bevel waarop het optreden van opsporingsambtenaren berust alsook de in art. 152 Sv bedoelde verplichting van de opsporingsambtenaar tot het opmaken van proces-verbaal en de in art. 126aa Sv en art. 149a Sv omschreven verplichtingen tot voeging van processtukken. Deze verslaglegging dient inzicht te geven in het verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over de gehele periode waarin deze is ingezet, en in het bijzonder een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met de verdachte te omvatten. Naast verslaglegging door middel van verbalisering ligt het in de rede dat, voor zover dat bij de uitvoering van het opsporingstraject mogelijk is, die communicatie auditief of audiovisueel wordt geregistreerd. Indien de rechter oordeelt dat binnen het opsporingstraject verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop in de regel slechts uitsluiting van het bewijs van die verklaringen. Indien de rechter voor het bewijs wel gebruikmaakt van die verklaringen, moet hij motiveren waarom dit gebruik in het licht van het weergegeven beoordelingskader toelaatbaar is en dient hij voorts ervan blijk te geven — op grond van de concrete omstandigheden van het geval — zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaringen te hebben onderzocht. De rechter toetst dan ook voor het overige de rechtmatigheid van de wijze van opsporing jegens de verdachte, onder meer met betrekking tot de vraag of het optreden door de opsporingsambtenaren in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
6.10
In 2018 hebben Van Koppen en Horselenberg een kritisch artikel geschreven over de inzet van de Mr. Big-methode.20. Volgens de schrijvers is de methode een schoolvoorbeeld van getunneld onderzoek, omdat het doel een bekentenis is, ‘niet meer of minder’. In hun artikel halen de schrijvers een aantal onderzoeken aan waaruit onder meer blijkt dat na inzet van deze methode valse bekentenissen zijn afgelegd. Uit onderzoek van Luther en Snook is gebleken dat de Mr. Big-methode inherent gebrekkig is. De methode leidt onder meer tot een zogenaamde ‘guilty bias’. Alles wat een verdachte doet of zegt, wordt geïnterpreteerd in termen van diens vaststaande schuld. De methode houdt precies in dat wat wordt afgewezen in het reguliere verhoor. Het streven naar een bekentenis leidt ook tot trucs die, zo blijkt uit de literatuur, kunnen zorgen voor het afleggen van valse bekentenissen. In de ogen van de verdachte heeft het afleggen van een bekentenis niet de consequenties die het in een politieverhoor heeft. Een bekentenis is in die zin geminimaliseerd, omdat aan het bekennen geen vervolging en gevangenisstraf lijkt verbonden; het is niet meer dan het vertellen van wapenfeiten van criminele broeders onder elkaar. Een onderdeel van de Mr. Big-methode is dat vooraf wordt uitgezocht of de verdachte wel geschikt is voor de methode. Dat zijn nu net de zwakkere personen. De bekentenis komt mede tot stand door een combinatie van positieve versterking van de sociale omstandigheden, de vriendschap met de agenten en de loyaliteit tegenover hen, de autoriteit van Mr. Big en de expertise van de organisatie en angst. De verdachte is bij de organisatie omdat die hem grote voordelen kan geven, maar het verlaten van de organisatie veroorzaakt ook angst. Dat is niet alleen angst om weer armlastig en sociaal geïsoleerd te raken, maar ook angst omdat men dan alleen komt te staan tegenover de politie. De verdachte is tegen die tijd dus in een situatie gebracht waaraan hij niet meer kan ontsnappen. Van Koppen en Horselenberg voegen daar fijntjes aan toe dat het idee dat de verdachte zomaar weg kan lopen, zoals door de Nederlandse rechters en raadsheren wordt aangenomen, psychologisch en fysiek, klinkklare onzin is. Voorts wijzen de schrijvers erop dat de methode vooral het prototype van bewijs van een politieonderzoek vanuit tunnelvisie is.
6.11
Nadien heeft Sven Brinkhoff naar aanleiding van de twee arrest van de Hoge Raad in de Mr. Big- zaken aangevoerd dat sprake moet zijn van meer transparantie over de concrete inzet van de undercovermethode als een noodzakelijk voorwaarde voor een effectieve rechtmatigheids- en betrouwbaarheidstoets.21. De Mr. Big-methode houdt volgens Brinkhoff in dat een criminele schijnwereld wordt gecreëerd, terwijl de verdachte in het vooruitzicht wordt gesteld dat hij veel geld kan verdienen, veelal door het ontplooien van criminele activiteiten samen met de undercovers. Op een bepaald moment geven die undercovers echter aan dat ze alleen verder met de verdachte in zee kunnen gaan als hij ten overstaan van die Mr. Big opbiecht wat hij op zijn strafrechtelijke kerfstok heeft. Brinkhoff bespreekt onder meer de twee Mr. Big-zaken van de Hoge Raad uit 2019 en merkt daarbij onder meer op dat een belangrijk nieuw aspect in die jurisprudentie is te vinden in de benodigde transparantie die de Hoge Raad voorstaat. De schrijver geeft aan dat het allerbelangrijkste in de fase gedurende de undercoveractie is dat toegezien wordt op een zo nauwkeurig mogelijke wijze van verslaglegging en registratie van het verloop van de actie en de uitkomst daarvan. Volgens hem is voor de rechtmatigheids- en betrouwbaarheidstoets cruciaal dat zo veel mogelijk inzichtelijk is
- (1)
welke gedachten er, blijkens het bevel van de officier van justitie, bestonden over de omvang en reikwijdte van de inzet van de methode in de eerste fase (besluit over inzetten undercoveractie en wijze waarop dit zal gebeuren) en
- (2)
hoe in de tweede fase (de undercoveractie an sich) het verloop van het undercovertraject is geweest, hoe de contracten met de verdachte zijn verlopen en wat er precies is verklaard door de verdachte. Auditieve of audiovisuele registratie zijn volgens Brinkhoff, hoewel veelal door politie en OM hier tegenin wordt gebracht dat dit in strijd is met het veiligheidsaspect, noodzakelijk om te kunnen spreken van een effectieve rechtmatigheids- en betrouwbaarheidstoets.
6.12
Het hof met betrekking tot de verslaglegging overwogen/geoordeeld dat het uitgaat van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal. Het hof heeft ten aanzien van het gebruik van alcohol door ‘[verbalisant 1]’ overwogen dat hij in de processen-verbaal heeft opgenomen hoeveel alcoholische consumpties hij heeft genuttigd en dat het om een beperkt gebruik van alcohol gaat, terwijl de verdachte de juistheid van de weergave in de processen-verbaal niet heeft betwist. Die overweging van het hof gaat voorbij aan de kern van het verweer, te weten dat het alcoholgebruik van [verbalisant 1] zijn weerslag heeft op de betrouwbaarheid van de verslaglegging. Daarenboven is het oordeel van het hof dat de verdachte de juistheid van de weergave in de processen-verbaal in essentie niet heeft betwist, feitelijk onjuist nu namens de verdachte wel degelijk is aangevoerd dat [verbalisant 1] veel alcohol dronk, dat [betrokkene 1] zich zelfs zorgen maakte om het alcoholgebruik van [verbalisant 1] en dat verdachte heeft verklaard (hetgeen door de raadsman is aangevoerd) dat [verbalisant 1] met hem drugs heeft gebruikt. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat alcohol invloed heeft op de werking van de hersenen, het geheugen, de waarneming en de mogelijkheid om activiteiten te verrichten. Volgens het Trimbos Instituut heeft alcohol effect op álle hersenfuncties, van de motoriek tot de zintuigen. Zo heeft alcohol het effect dat minder prikkels worden overgedragen, waardoor alcohol een verdovend effect heeft. Indien meer alcohol genuttigd wordt, neemt ook het verdovende effect toe met als gevolg: verslechterde motoriek, verminderde sensorische waarneming, afname van geheugenfuncties en beoordelingsvermogen en stemmingsproblemen.22. Gelet op de werking van alcohol is het niet voor niks dat een bestuurder van een voertuig niet meer dan 0,5 promille alcohol in het bloed mag hebben, wat gelijk staat aan één tot twee glazen alcohol.23. De overweging dat het hof geen grond ziet voor het oordeel dat de verbalisanten door alcoholgebruik niet juist hebben kunnen verbaliseren, is gelet op het voorgaande, zonder nadere motivering, die ontbreekt, dan ook onbegrijpelijk. Tot slot is nog tekenend dat het hof heeft overwogen dat voor het oordeel dat de WOD'ers verdachte tijdens de ontmoetingen overmatig zou hebben laten drinken geen aanwijzingen in het dossier te vinden zijn, terwijl daar volgens het hof niet aan afdoet dat de WOD'ers niet hebben gerelateerd hoeveel verdachte heeft gedronken. Ook hieruit blijkt weer dat sprake is van gebrekkige verslaglegging en de verslaglegging/het dossier an sich onvoldoende duidelijkheid geeft over het de ontmoetingen en het verloop daarvan.
6.13
Het hof heeft voorts geoordeeld dat niet geheel duidelijk is geworden waarom er in onderhavige zaak grotendeels geen sprake is geweest van auditieve- dan wel audiovisuele opnames, maar dat geen verplichting is en het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject en de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 — waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de door van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk — wel auditief zijn opgenomen. Het oordeel van het hof dat — ondanks het feit dat niet geheel duidelijk is geworden waarom er in onderhavige zaak grotendeels geen sprake is geweest van auditieve- dan wel audiovisuele opnames — het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject en de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 — waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de door van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk — wel auditief zijn opgenomen, is gelet op de aard en indringendheid van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd niet zonder meer begrijpelijk althans onvoldoende met redenen omkleed. Dat klemt te meer nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd.
Zo heeft de verdachte aangevoerd dat zij veel meer in de auto hebben gezeten dan uit het dossier blijkt; [verbalisant 1] veel vaker bij hun thuis is langs geweest dan uit het dossier blijkt en er beduidend meer contact is geweest dat de 48 uren die in het dossier staan. Daar komt nog bij dat het hof het niet eens noodzakelijk heeft geacht zelf de WOD-verbalisanten te horen en het verzoek van de verdediging daartoe heeft afgewezen terwijl de rechtbank de processen verbaal onvoldoende betrouwbaar hebben geacht om daarop het bewijs te baseren. De verwerping van het verweer schiet dan ook (schromelijk) te kort.
6.14
Het voorgaande klemt te meer nu in wetenschappelijke literatuur er unaniem op wordt gewezen dat controle op de inzet en de wijze waarop de mr. Big methode wordt toegepast noodzakelijk is en door de Hoge Raad in de twee Mr. Big-zaken juist is gewezen op het grote belang van uitgebreide en volledige verslaglegging en sterk is geadviseerd om de inzetten auditief of audiovisueel te registreren. Brinkhoff merkt daarbij overigens op dat door het OM vaak wordt aangegeven dat dergelijke registratie niet mogelijk is in het kader van veiligheid24., terwijl daarvan in de onderhavige zaak niet eens sprake is. Het hof heeft nota bene zelf vastgesteld dat niet geheel duidelijk is geworden waarom grotendeels geen sprake is geweest van auditieve- dan wel audiovisuele opnames. Gelet op de summiere verslaglegging en het feit dat verdachte die verslaglegging wel degelijk expliciet heeft betwist en de verdediging te dien aanzien verweer heeft gevoerd, is het oordeel van het hof, dat de verslaglegging wel als bewijsmiddel kan worden gebruikt, onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
6.15
Met betrekking tot het feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren heeft het hof geoordeeld dat een goot aantal ontmoetingen dat heeft plaatsgevonden kort is beschreven, dat een groot aantal WhatsApp-berichten opgenomen is en dat de opgenomen gesprekken waarbij de verdachte over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] heeft verklaard integraal zijn weergegeven. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de overige bevindingen in het dossier geen anders beeld opleveren dan het beeld dat uit hetgeen is geschetst naar voren komt, zodat het hof van oordeel is dat de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan de bevelen uitvoering hebben gegeven, gebleven zijn binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie. Dat betekent evenwel (nog steeds) niet dat controle de wijze waarop de methode is toegepast de facto niet heeft plaats kunnen vinden die bij een dergelijke methode vereist is, juist vanwege de breed gedagen kritiek op de methode en de risico's die aan de methode verbonden zijn.
6.16
Met betrekking tot de mate van psychische druk c.q. de kwetsbaarheid is het oordeel van het hof dat het door de verdediging geschetste beeld dat de verdachte een ernstig verslaafde man was, dan wel grote problemen met afkicken had niet uit de onderzoeksbevindingen volgt niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd over het drugsgebruik. Dat klemt te meer nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over het drugsgebruik tweemaal heeft afgewezen.
6.17
Het oordeel van het hof ten aanzien van de financiële situatie van de verdachte dat niet is gebleken dat [verbalisant 1] hem financieel isoleerde en dat niet is gebleken dat de verdachte financieel afhankelijk was van [verbalisant 1], is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd over het drugsgebruik. Dat klemt te meer nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over de financiële situatie van de verdachte tweemaal heeft afgewezen. Dat verdachte kennelijk op andere wijze in zijn levensonderhoud kon voorzien maakt niet dat hij daarom niet financieel afhankelijk was van [verbalisant 1]. Het hof heeft in dit kader echter niet gereageerd op het door de verdediging gevoerde verweer, inhoudende dat verdachte geldruns deed voor de verbalisanten en bij bekendwording daarvan zijn (potentiële baan bij [verbalisant 1]) baan zou (kunnen) verliezen, zodat hij het vertrouwen van die verbalisanten niet kon kwijtraken en om die reden in een soort afhankelijkheidssituatie terecht is gekomen.
6.18
Het oordeel van het hof ten aanzien van de mate van misleiding dat uit het dossier noch uit de verklaring van de verdachte blijkt van concrete plannen met betrekking tot een restaurant of een kroketterie in Cambodja na maart/april 2018, terwijl er evenmin blijkt van enige door ‘[verbalisant 1]’ en/of ‘[verbalisant 2]’ gedane toezegging met betrekking tot de financiering hiertoe en er blijkens de processen-verbaal over de ontmoetingen herhaaldelijk is gesproken over Portugal, dit wordt gerangschikt onder gesprekken van sociale aard en niet blijkt dat door [verbalisant 1] aan de verdachte is toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen en een trip naar Portugal in ieder geval niet concreet was vóór 20 januari 2019, is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd. Dat klemt te meer nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over de rol van [verbalisant 1] als Mr. Big tweemaal heeft afgewezen.
6.19
Het oordeel van het hof, dat geen sprake is geweest van een verhoorsituatie en evenmin van enige bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de wezenlijk onderdelen van de door verdachte afgelegde verklaring, is in het licht van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht — te weten dat er een bepaalde sfeer werd gecreëerd; [verbalisant 1] bleef doorvragen; hij flink wat druk heeft gezet tijdens de gesprekken; verdachte geen weg meer terug zag na het verzonnen verhaal; [verbalisant 1] hem toen indringend begon te ondervragen en steeds meer druk op hem legde waardoor hij niet meer terug kon in zijn verhaal; hij eruit werd gegooid als hij zou zeggen dat hij het verhaal verzonnen had; hij ontdaan was na door [verbalisant 1] te zijn geconfronteerd met de politie-informatie omdat hij alles in duigen zag vallen; er sprake is geweest van een verhoorsituatie en ongeoorloofde druk; dat verdachte in een al dan niet rijdende auto werd verhoord terwijl hij zich daar niet makkelijk aan kon onttrekken; onder invloed was van drank en drugs; te kampen had met een ontsteking aan zijn been als gevolg van wondroos en daarbij een vermeende ‘bekentenis’ had afgelegd terwijl de verdachten in die andere zaken zich niet in een ruimte bevonden waar zij zich niet aan konden onttrekken; verdachte tijdens het traject dagelijks harddrugs en drank gebruikte en de verdachte zich tijdens de 3 verhoorgesprekken niet kon onttrekken aan de verhoorsituatie nu hij in een (al dan niet op hoge snelheid) rijdende auto zat, verdachte niet kon lopen door wondroos aan zijn been en de verdachte angst had voor [verbalisant 1] omdat deze onder meer in zijn bijzijn [verbalisant 3] verrot schold — en door het hof feitelijk is vastgesteld — te weten dat er op 16 oktober 2018 verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld; de vragen die [verbalisant 1] stelde ook binnen een normaal gesprek gesteld kunnen worden; het hof mede in aanmerking neemt dat [verbalisant 1] hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde; het hier niet gaat om een kwetsbare verdachte; er op 24 januari 2019 een gesprek plaatsvindt tussen [verbalisant 1] en de verdachte; [verbalisant 1] daarin de verdachte voorhoudt dat het verhaal van de verdachte driekwart klopt; [verbalisant 1] de verdachte hierop confronteert met de CIE-informatie over het verstoppen van [slachtoffer] in België; [verbalisant 1] de verdachte hiermee blijft confronteren en blijft ondervragen en verdachte blijkens het proces-verbaal van [verbalisant 1] duidelijk aangeslagen was, een bleke gelaatskleur had en trilde — onbegrijpelijk.
6.20
Het hof heeft verder overwogen dat de verdachte tegenover [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gedood door hem door zijn hoofd te schieten en door met een voorwerp diens hoofd in te slaan. De verdachte heeft eveneens ten overstaan van [verbalisant 1] verklaard dat hij samen met [betrokkene 4] het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven, weer heeft opgegraven, heeft vershredderd en vervolgens de resten naar een bollenveld in [e-plaats] heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat er voor de verdachte geen enkele aanleiding bestond om zich voor te doen als ‘keiharde bikkel’ en een verzonnen verhaal te vertellen en het overtuigd is dat de verdachte wel het werkelijke verhaal heeft verteld. Daartoe heeft het hof onder meer geput uit de ‘Woonbootgesprekken’ en heeft vastgesteld dat de opgenomen communicatie woordelijk is uitgewerkt; dat uit de OVC-gesprekken kan worden afgeleid dat de verdachte aan [betrokkene 1] vertelt wat hij heeft besproken met ‘[verbalisant 1]’; dat hij op geen enkel moment daarbij laat marken niet de waarheid te hebben verteld tegen [verbalisant 1]; dit bevestiging vindt in het gegeven dat [betrokkene 1] niet verbaasd is door hetgeen verdachte vertelt en [betrokkene 1] kennelijk op de hoogte is van het feit. Het hof heeft aldus de woonbootgesprekken ten grondslag gelegd aan de bewezenverklaring, terwijl er namens de verdachte uitdrukkelijk onderbouwd is aangevoerd dat en waarom de OVC-gesprekken niet meegenomen kunnen worden in de bewijsconstructie. Nu het hof op dat uitdrukkelijke onderbouwde standpunt niet heeft gerespondeerd en de OVC-gesprekken desondanks tot het bewijs zijn gebezigd, is het arrest nietig althans is de bewezenverklaring van feiten 1 en 2 onvoldoende met redenen omkleed.
6.21
Ten aanzien van de rechtmatigheid van het WOD-traject en de verklaringsvrijheid heeft het hof overwogen/geoordeeld dat het WOD-traject rechtmatig is verlopen en dat de door de verdachte op 21 september, 27 september en 16 oktober 2018 afgelegde verklaringen niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De verwerping van het/de verw(e)er(en)/het oordeel van het hof, dat de verslaglegging van de communicatie met betrekking tot het WOD-traject tot het bewijs kan worden gebezigd, is gelet op het al voorgaande onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
6.22
Daar komt nog bij dat de Hoge Raad de bewijsvraag en betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen slechts marginaal pleegt te toetsen en de cassatieprocedure dan ook niet kan gelden als een in art. 14 lid 5 IVBPR bedoelde mogelijkheid de bewijsvraag na een in eerste aanleg gegeven vrijspraak in volle omvang te laten toetsen.25.
Middel VII
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 70, 72 en 151 Sr alsmede 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 16 juni 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het tenlastegelegde.
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 16 juni 2022 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen. Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als medeplegen van een lijk verbergen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
In het arrest (waaronder de gebezigde bewijsmiddelen) heeft het hof evenwel (kortgezegd) vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en het lijk van die [slachtoffer] meer dan 20 jaar geleden heeft begraven en heeft afgedekt met beton. Het hof heeft tevens vastgesteld dat verdachte met zijn mededader het lijkt een maand of twee later heeft opgegraven, het lichaam in een shredder heeft gegooid en de resten heeft uitgestrooid op in een bollenveld in Zeeland. Uit het arrest volgt dat het hof heeft vastgesteld dat het opgraven, vershredderen en uitstrooien heeft plaatsgevonden in of rond maart 2002.
De bewezenverklaring/kwalificatiebeslissing van het hof — inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander een lijk heeft verborgen (gehouden) — getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk, gelet op hetgeen het hof in het arrest heeft vastgesteld, te weten dat de verdachte het lijk van [slachtoffer] thans meer dan 20 jaar geleden heeft begraven en heeft afgedekt met beton, het lijk vervolgens heeft opgegraven toen dit er een maand of twee lag en het lichaam vervolgens heeft vernietigd/weggemaakt door het stoffelijk overschot in de shredder te gooien en de resten uit te strooien over een bollenveld.
Niet kan worden gesteld dat verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht. Uit het arrest volgt immers dat de verdachte (meer dan) ‘20 jaar geleden’ het lijk van [slachtoffer] een zeer korte tijd heeft verborgen maar kort daarna heeft vernietigd en heeft weggemaakt met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, welk feit ingevolge art. 70 lid 1 aanhef en onder 2 jo. 72 lid 2 Sr is verjaard, zodat de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging terzake van feit 2.
Toelichting
7.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
‘2.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 16 juni 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.’
7.2
Bij vonnis van 2 maart 2021 van de Rechtbank Amsterdam is de verdachte vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
7.3
In het arrest heeft het hof (kortgezegd) overwogen/geoordeeld:
‘9.3. Overwegingen van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject
9.3.1. Inleiding
In de onderhavige zaak is een traject van stelselmatige informatie-inwinning (WOD-traject) toegepast.
Het hof dient te oordelen of dit WOD-traject rechtmatig is geweest en of de gedurende dit traject door de verdachte afgelegde verklaringen kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
(…)
Op 27 september 2018 zijn de verdachte en ‘[verbalisant 1]’ in de auto van laatstgenoemde gestapt en zijn zij naar [a-plaats] gereden. Tijdens deze rit vindt het volgende gesprek plaats:
(…)
[verbalisant 1]: Oh? Maar wel degene die eehh…? Die eeeh. die er voor gezorgd, dat eeh…?
[verdachte]: Jaja.
[verbalisant 1]: Oh! Heb je em met een mes aan mootjes gesneden?
[verdachte]: Ja, maar eerst eeh…
[verbalisant 1]: Oh … Maar zélfs daar krijg je toch geen TBS voor hoor.
[verdachte]: Weet ik niet.
[verbalisant 1]: Nee dat weetje inderdaad nooit.
[verdachte]: …n.t.v……n.t.v…… bus…maarja… maar ja dan schredder…
[verbalisant 1]: Maar je zegt afgeknald en begraven en daarna opgegraven?
[verdachte]: …
[verbalisant 1]: Shredder? (lacht) ja maar, dan wordt er niets meer van teruggevonden, als het goed is. Dus dat komt nooit meer terug voor jou. En die andere partij? Er was sprake van die andere partij?
(…)
[verbalisant 1]: Dat is al lang…is dat lang geleden?
[verdachte]: …al 25 jaar
[verbalisant 1]: 20–25 jaar? Nou, dan komt er ook niets meer van terug, natuurlijk.
(…)
[verdachte]: Ehh toen dachten we dat iemand het wist en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[verbalisant 1]: Ja, opgegraven?
[verdachte]: Ja.
[verbalisant 1]: Hoe lang lag hij er al?
[verdachte]: Eh ik denk een maandje of twee
[verbalisant 1]: Een maandje of twee? God. Hoe zag dat eruit?
[verdachte]: Ja, Niet.
(…)
[verdachte]: Die shredder hebben we teruggebracht.
[verbalisant 1]: Potver. Die zal zo lang geleden niet meer bestaan die shredder?
[verdachte]: Is 22 jaar geleden.
(…)
[verbalisant 1]: Ja maar voor het vershredderen. Waar heb je dat gedaan. Waar heb je hem uitgesmeerd?
[verdachte]: Op een boerenland
[verbalisant 1]: Gewoon een boerenland ergens? Ben je nog wel eens terug geweest?
[verdachte]: Tussen de bloembollen.
(…)
[verbalisant 1]: En je hebt al die meuk heb je in het plastic. .
[verdachte]: In het plastic en daar zijn we mee in die nl achteruit over het veld gereden.
(…)
[verbalisant 1]: We gaan nog weleens langs dat bollenveldje. En Bo-rent. Dat ding is al lang al… 20 jaar.
(…)
[verbalisant 1]: Best traumatisch. Dat doe je niet iedere dag. Ja, jij hebt het misschien vaker gedaan met een haas of konijn maar dat is niet hetzelfde als een mens. Oké. Maar op die plek waar hij eerst begraven is en opgegraven daar heb je toen die shredder ehhh…
[verdachte]: Heb ik die shredder neergezet. Beton allemaal afgevoerd.
(…)
9.3.7. Eindconclusie van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject en de door de verdachte afgelegde verklaringen
a) De rechtmatigheid WOD-traject en verklaringsvrijheid
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het WOD-traject rechtmatig is verlopen en dat de door de verdachte op 21 september, 27 september en 16 oktober 2018 afgelegde verklaringen niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Naar het oordeel van het hof is de verklaring van 24 januari 2019 door de verdachte wel afgelegd in strijd met zijn verklaringsvrijheid en dient deze verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
b) Is sprake van een ‘broodje aap’-verhaal?
De verdachte heeft, kort samengevat, tegenover undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gedood door hem door zijn hoofd te schieten en door met een voorwerp diens hoofd in te slaan. Voorts heeft de verdachte tegenover ‘[verbalisant 1]’ verklaard dat hij samen met Fred [betrokkene 4] het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven, weer heeft opgegraven, heeft vershredderd en vervolgens de resten naar een bollenveld in [e-plaats] heeft gebracht.
Hiervoor heeft het hof uiteengezet dat er voor de verdachte geen enkele aanleiding bestond om zich voor te doen als ‘keiharde bikkel’ en aldus een (dergelijk) verzonnen verhaal te vertellen. Het hof is er ook overigens van overtuigd dat de verdachte het werkelijke verhaal heeft verteld en neemt daarbij hef volgende in aanmerking.
(…)
11. Afrondende conclusie ten aanzien van de onderdelen 9 en 10
Het hof acht hetgeen de verdachte op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aan undercoveragent ‘[verbalisant 1]’ heeft verteld bruikbaar voor het bewijs. Het betreft hier geen verzonnen verhaal. Verschillende elementen uit deze verklaring zijn op grond van de feiten en omstandigheden in het dossier aantoonbaar juist gebleken. Daarnaast vindt het verhaal van de verdachte steun in ander bewijs. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht.
Voorts acht het hof bewezen dat de verdachte het lijk van [slachtoffer] verborgen heeft (gehouden) om dit feit te verhelen.’
7.4
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder meer het volgende bewezen verklaard, dat:
‘2.
hij in de periode van 31 december 2001 tot en met 16 juni 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.’
7.5
Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als:
‘Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een lijk verbergen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.’
7.6
Ten aanzien van de strafoplegging heeft het hof onder meer overwogen/geoordeeld:
‘Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de periode 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 schuldig gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer]. Hij heeft dit gedaan door meerdere schoten op het hoofd van het slachtoffer afte vuren en, toen dit in de ogen van de verdachte niet afdoende was, met een hard voorwerp het hoofd van het slachtoffer in te slaan. De verdachte heeft hiermee [slachtoffer] beroofd van het meest kostbare dat een mens bezit, het leven. De verdachte heeft vervolgens met zijn mededader, om ontdekking van deze levensberoving te voorkomen en de oorzaak ervan te verhelen, het lichaam van [slachtoffer] begraven en afgedekt met beton. Na enige tijd — uit angst voor ontdekking — hebben zij het lichaam opgegraven, het lichaam vershredderd en de resten uitgestrooid over een bollenveld.’
7.7
Uit het arrest volgt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en het lijk van die [slachtoffer] 25 jaar geleden heeft begraven en heeft afgedekt met beton. Het hof heeft tevens vastgesteld dat verdachte en zijn mededader het stoffelijk overschot kort nadien, een maand of twee later heeft opgegraven,26. en het lichaam 25 jaar geleden, althans binnen een paar maanden na de in de periode tussen 31 december 2001 en 21 januari 2002 gepleegde doodslag in een shredder hebben gegooid en de resten uitgestrooid op in een bollenveld in Zeeland.27.
7.8
Het wettelijke kader luidt als volgt:
‘Artikel 70 Sr
- 1.
Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
- 1o.
in drie jaren voor alle overtredingen;
- 2o.
in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
- 3o.
in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
- 4o.
in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
- 2.
In afwijking van het eerste lid verjaart het recht tot strafvordering niet:
- 1o.
voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld;
- 2o.
voor de misdrijven, omschreven in de artikelen 240b, tweede lid, 243, 245 en 246, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Artikel 72 sr
- 1.
Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
- 2.
Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.
Artikel 151 Sr
Hij die een lijk begraaft, verbrandt, vernietigt, verbergt, wegvoert of wegmaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.’
7.9
Artikel 151 Sr is een commissiedelict, waarvoor (voorwaardelijk) opzet wordt geëist ten aanzien van de werkwoordelijke gedragingen en er oogmerk wordt geëist ten aanzien van het verhelen van de gemelde omstandigheden. Volgens A-G Machielse is van deze bedoeling (oogmerk), behoudens bijzondere omstandigheden, sprake ‘zodra die handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm of naar opgave van verdachte erop zijn gericht te voorkomen dat anderen het lijk waarnemen. Hoe lang die handelingen gaande zijn en of zij ertoe leiden dat het lijk definitief aan elke waarneming wordt onttrokken doet niet ter zake’.28. Art. 151 Sr bevat een opsomming van de mogelijke, wettige en niet wettige, feitelijke gedragingen waarmee het behoud van het lijk als bewijsmateriaal wordt verhinderd, welke gedragingen elkaar niet steeds behoeven uit te sluiten en uit uiteenlopende handelingen kunnen bestaan.29. Artikel 151 Sr bevat zowel de gedragingen vernietigen, verbergen als de gedraging wegmaken. Het begrip vernietigen is volgens de Memorie van Toelichting bij de Wijzigingswet opgenomen teneinde niet-erkende vormen van lijkbezorging te omvatten. Opgemerkt wordt dat het cremeren van lijken in 1955 is gelegaliseerd. Volgens Van Dale betekent vernietigen het onbruikbaar maken of het helemaal vernielen van iets. De gedraging verbergen behelst het lijk aan elke nasporing te onttrekken en zijn bestaan onzeker te maken.30. Van Dale definieert het verbergen als het aan het zicht onttrekken, het verstoppen of het geheimhouden. Zo leverde het achterlaten in een bos van een in plastic en een deken gewikkeld lijk het verbergen daarvan op.31. Het wegmaken omvat het doen verdwijnen, bijvoorbeeld door het lijk in het water te gooien.32.
7.10
De definitie van verbergen impliceert het bestaan van een verbergings-object dat aan het zich kan worden onttrokken en/of kan worden verstopt. De definitie van vernietigen en wegmaken impliceert daarentegen het helemaal vernielen of wegmaken van een object, in die mate dat het (door die vernietiging/wegmaking) niet meer bestaat. De begrippen ‘wegvoeren’, ‘wegmaken’ en ‘vernietigen’ als bedoeld in art. 151 Sr zijn immers naar hun taalkundige betekenis en strekking aflopend van aard. Het feit is gepleegd zodra het lijk is weggevoerd, weggemaakt of vernietigd.33. Het juridische verschil tussen het verbergen c.q. verbergen houden en vernietigen c.q. wegmaken is dat het verbergen (houden) van een lijk een voortdurend delict is terwijl het vernietigen of wegmaken van een lijk geen voortdurend delict, maar een aflopend delict oplevert.34.
7.11
De bewezenverklaring/kwalificatiebeslissing van het hof — inhoudende dat de verdachte een lijk heeft verborgen (gehouden) — getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk, gelet op hetgeen het hof in het arrest heeft vastgesteld, te weten dat de verdachte het lijk van [slachtoffer] thans meer dan 20 jaar geleden heeft begraven en heeft afgedekt met beton,35. het lijk vervolgens heeft opgegraven toen dit er een maand of twee lag en het lichaam vervolgens heeft vernietigd en/of weggemaakt door het stoffelijk overschot in de shredder te gooien en de resten uit te strooien over een bollenveld.
7.12
Niet kan worden gesteld dat verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht. Uit het arrest volgt immers dat de verdachte (meer dan) ‘20 jaar geleden’ het lijk van [slachtoffer] een zeer korte tijd heeft verborgen maar kort daarna heeft vernietigd en heeft weggemaakt met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, welk feit ingevolge art. 70 lid 1 aanhef en onder 2 jo. 72 lid 2 Sr is verjaard, zodat de Hoge Raad de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk dient verklaren in de vervolging ter zake van feit 2. Hierbij is overigens ook nog van belang dat de opgelegde gevangenisstraf van 16 jaar meer bedraagt dan de op feit 1 gestelde maximumstraf.
Middel VIII
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 7 EVRM, 15 IVBPR, alsmede 348, 359, 410 en 415 Sv en wel om het navolgende:
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (onder meer) doodslag, gepleegd in december 2001-januari 2002.
Verdachte is in deze zaak op 1 maart 2019 in verzekering gesteld en heeft tot 2 maart 2021 in voorlopige hechtenis verbleven. Op 2 maart 2021 heeft de rechtbank Amsterdam de verdachte bij vonnis vrijgesproken terzake van de moord op [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk.
Het Openbaar Ministerie heeft op 4 maart 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft op 20 juli 2022 arrest gewezen. In het arrest heeft het hof verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren en heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Het onder feit 1 ten laste gelegde heeft plaatsgevonden in de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002. Op die datum gold art. 15 (oud) Sr.
Vastgesteld moet worden dat de opgelegde 16 jaren onder de oude Vl-regeling neer zouden komen op het feitelijk zitten van 128 maanden (twee derde van 16 jaar). Met de nieuwe VI-regeling komt een gevangenisstraf van 16 jaren neer op 168 maanden zitten. Het feitelijke verschil is dus netto 40 maanden.
Gelet op art. 7 EVRM had het hof geen hogere straf mogen/kunnen opleggen dan een straf van 128 maanden, nu dat de netto straf was onder de oude VI-regeling. De oplegging van de straf is dan in strijd met art. 7 EVRM en/of 15 IVBPR en onjuist, althans onbegrijpelijk.
Toelichting
8.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
‘1.
hij in de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] door zijn hoofd geschoten en met een voorwerp het hoofd van die [slachtoffer] ingeslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 31 december 2001 tot en met 16 juni 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met hét oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.’
8.2
Verdachte is in deze zaak op 1 maart 2019 in verzekering gesteld en heeft tot 2 maart 2021. Op 2 maart 2021 heeft de rechtbank Amsterdam de verdachte bij vonnis vrijgesproken terzake van de moord op [slachtoffer] en het verbergen van diens lijk.
8.3
Het Openbaar Ministerie heeft op 4 maart 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft op 20 juli 2022 arrest gewezen. In het arrest heeft het hof verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren en heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen.
8.4
Na het plegen van de feit 1 en het vernietigen/wegmaken van het stoffelijk overschot is pas tientallen jaren nadien, tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep op 1 juli 2021 de Wet Straffen en Beschermen in werking getreden en is de VI-regeling in (voor verdachte in ongunstige zin) gewijzigd.
8.5
Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of de oude of nieuwe regeling van VI van toepassing is slechts de datum waarop de feitenrechter heeft beslist bepalend is. Als dat voor 1 juli 2021 is, geldt de oude regeling; na 1 juli 2021 de nieuwe regeling. Nadien heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omstandigheid dat een feit gepleegd is voor 1 juli 2021 niet meebrengt dat de oude V.I regeling van toepassing is en dat art. 7 EVRM zich hiertegen niet verzet, ook indien in hoger beroep de redelijke termijn van de berechting is geschonden. Het kennelijke oordeel van de Hoge Raad dat een wijziging van de duur van de voorwaardelijke invrijheidstelling de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf betreft en niet op de strafbaarstelling of de strafbedreiging ziet zodat art. 7 lid 1 EVRM en art. 15 lid 1 IVBPR hieraan niet in de weg staan nu geen sprake is van een daadwerkelijke strafverhoging; er zich geen situatie voordoet dat een andere of langere straf ten uitvoer wordt gelegd dan de rechter voor ogen stond. Het oordeel dat art. 7 EVRM en de jurisprudentie van het EHRM niet in strijd is met hetgeen de Hoge Raad heef geoordeeld is evenwel niet juist zodat verdachte zich hierbij uitdrukkelijk op dat art. 7 EVRM beroept.
8.6
Daartoe wordt het volgende aangevoerd. Artikel 7 van het EVRM biedt bescherming tegen het verzwaren van de straf ten nadele van de verdachte. Art. 7 EVRM kent een autonome interpretatie, waarin het EHRM onderscheid maakt tussen ‘penalty’ en ‘execution’. Aanvankelijk kon uit de rechtspraak van het EHRM worden afgeleid dat maatregelen die zien op strafvermindering (‘remission of a sentence’) of veranderingen in regime van vervroegde invrijheidstelling (‘early release’), in beginsel géén deel uit maken van een ‘penalty’ als bedoeld in artikel 7 EVRM. In latere jurisprudentie van het EHRM is die opvatting genuanceerd. Zo heeft de Grote Kamer van het EHRM in het arrest Del Rio Prada tegen Spanje onder meer overwogen/geoordeeld dat het onjuist is dat élke maatregel genomen na oplegging van de straf buiten de strekking van artikel 7 EVRM valt. Het EHRM heeft daarbij overwogen dat het gaat om of zo'n maatregel resulteert in de ‘redefinition or modification of the scope of the penalty imposed by the trial court’. Is dat het geval, dan valt die maatregel onder artikel 7 EVRM. Wel moet zo'n maatregel worden onderscheiden van wijzigingen in (slechts) ‘the manner of execution of the sentence’. Om te bepalen om wat voor maatregel het gaat, moet worden bezien wat de opgelegde straf daadwerkelijk inhield onder het nationale recht ten tijde van de oplegging, oftewel wat de ‘intrinsic nature’ van die straf was.
8.7
Het onderscheidende criterium is of sprake is van een verzwaring van de omvang van de straf (‘scope of the penalty’). Dit komt er volgens Nan op neer dat de centrale vraag is of de straf zelf per saldo is verhoogd/verzwaard. In dit kader wordt opgemerkt dat de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming bijvoorbeeld ook van zwaarwegend/doorslaggevend belang is in gevallen waarin een Staat de executie overneemt van een in een ander Verdragsstaat opgelegde vrijheidsbenemende straf. Ook dan zal de rechter moeten zorg dragen dat de feitelijk te ondergane vrijheidsbeneming niet langer is dan de duur van de detentie die de veroordeelde in het voor hem gunstigste geval in die andere Verdragsstaat zou hebben moeten ondergaan.
8.8
Wanneer tijdens de looptijd van een levenslange gevangenisstraf de regels betreffende ‘parole’, voorwaardelijke invrijheidstelling, zodanig worden veranderd dat veroordeelde pas jaren later in vrijheid wordt gesteld dan het geval zou zijn volgens de regels ten tijde van zijn berechting, is dat effectief een verzwaring van de tenuitvoerlegging, maar niettemin toelaatbaar, want geen verzwaring van de straf, die immers levenslange gevangenisstraf blijft.
8.9
In de hierboven al genoemde zaak Del Rio Prada tegen Spanje ging het om een wijziging in de rechtspraak van de hoogste rechter over de regels van de vervroegde invrijheidstelling. Del Rio Prada was in acht strafzaken veroordeeld tot gevangenisstraffen van in totaal 3.000 jaar. Op 30 november 2000 werden de afzonderlijke vonnissen gecombineerd en de rechtbank, de Audiencia Nacional, stelde een maximum vast van 30 jaar uit te zitten gevangenisstraf, conform art. 70.2 van het Wetboek van Strafrecht van 1973. Zij had, zoals gangbaar, gewerkt in detentie en daarmee was strafkorting te verdienen, negen jaar om precies te zijn, in mindering te brengen op de eerder vastgestelde dertig jaar, zodat zij op 2 juli 2008 zou vrijkomen. Dacht ze. In de tussentijd echter had de Spaanse Hoge Raad zijn, op de formele wet gebaseerde, beleid gewijzigd en werd de strafkorting toegepast op de opgelegde straffen afzonderlijk (die 3.000 jaar dus), de Parot-doctrine genaamd. De nieuwe datum van invrijheidstelling werd 27 juni 2017. Na de wetgeving en het daarop gebaseerde beleid ten tijde van de berechting te hebben vergeleken met de actuele situatie na de beleidswijziging, oordeelt het EHRM dat:
‘109.
Regard being had to the foregoing and to Spanish law in general, the Court considers that the recourse in the present case to the new approach to the application of remissions of sentence for work done in detention introduced by the ‘Parot doctrine’ cannot be regarded as a measure relating solely to the execution of the penalty imposed on the applicant as the Government have argued. This measure taken by the court that convicted the applicant also led to the redefinition of the scope of the ‘penalty’ imposed. As a result of the ‘Parot doctrine’, the maximum term of thirty years’ imprisonment ceased to be an independent sentence to which remissions of sentence for work done in detention were applied, and instead became a thirty-year sentence to which no such remissions would effectively be applied.’
8.10
Nu deze wijziging in de berekening van de vervroegde invrijheidstelling op geen enkele wijze voorzienbaar was geweest, was er sprake van schending van art. 7 lid 1 EVRM.
8.11
Gelet op het bovenstaande is naast art. 1 lid. Sr en 15 IVBPR, art. 7 EVRM van toepassing. De opvatting dat de wijziging van de VI-regeling geen wijziging van de straf a.b.i. art. 7 EVRM en/of 15 IVBPR behelst en/of dat hiermee bij de oplegging van de straf geen rekening behoeft te worden gehouden, is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk. In dat kader wordt — in het licht van de vordering in het belang der wet van Vegter — opgemerkt dat het verzwaarde VI-regime louter een punitief karakter heeft, zoals uit de memorie van toelichting valt op te maken. Tevens is de procedure met betrekking tot VI gewijzigd. Het automatisme dat VI was is komen te vervallen. Art. 15 (oud) Sr meldde dat de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld terwijl het nieuwe art. 6:2:10 Sv meldt dat VI kan worden verleend, terwijl art. 6:2:12 Sv meldt dat het OM beslist daarover. Onder de oude regeling kwam een veroordeelde vrij tenzij het Openbaar Ministerie op voet van art. 15d Sr leden 3 en 4 (oud) een vordering indiende strekkende tot uitstel danwel afstel van VI. Die vordering werd door de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld behandeld (lid 4). Het Openbaar Ministerie is inmiddels de autoriteit die gaat over onder meer het verlenen van VI (art. 6:2:12 Sv). Tegen de beslissing kan door de veroordeelde een verzoek bij het OM worden gedaan om alsnog VI te verlenen (art. 6:2:13 Sv). Tegen deze beslissing is geen beroep bij een rechter mogelijk, maar kan enkel geageerd worden door middel van indiening van een bezwaarschrift bij een rechter (art. 6:6:8 lid 1 Sv). De rechter zal volgens de memorie van toelichting marginaal toetsen. Tevens is het zo dat het OM thans oordeelt over de herroeping van de VI en de rechter — in tegenstelling tot de oude regeling waarin deze bevoegd was te oordelen over de herroeping van de VI — slechts marginaal toetst (art. 6:6:8 lid 1 Sv). De rechtsbescherming — zoals Bleichrodt en Vegter opmerken — is daarmee te zeer teruggeschroefd.
8.12
Indien het kennelijk oordeel van het hof — dat de wijziging van de VI-regeling geen wijziging van de straf c.q. penalty a.b.i. de artikelen 1 lid 2 Sr, 7 EVRM en 15 IVBPR behelst — niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, geldt dat het kennelijke oordeel van het hof, dat het hof niet gehouden is rekening te houden met de gevolgen die de nieuwe regeling heeft voor de verdachte, niet zonder meer begrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed, nu het hof het nettoverschil in straf had moeten mitigeren in de door het hof op te legen straf. Artikel 7 EVRM is een negatieve verdragsverplichting die zich richt tot de Staat der Nederlanden. Dat voorgaande maakt dat de rechter moet toezien op de uitvoering van dat verdragsrechtelijke voorschrift. Voor de rechter moet het voldoende duidelijk zijn geweest dat de Staat als beleid heeft dat de nieuwe VI-regeling zal worden toegepast, zodat het hof (als rechterlijke macht) de straf had dienen te bepalen conform het oude regime van voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 7 december 2022
Advocaten
R.J. Baumgardt
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑12‑2023
VN-mensenrechtencomité 2 september 2022, CCPR/C/135/D/3256/2018.
VN-mensenrechtencomité 2 september 2022, CCPR/C/135/D/3256/2018.
HR 7 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:AB9820, NJ 1996/687 (Dev Sol); HR 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6245, NJ 2000/502; HR 4 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4044, NJ 2000/537 en HR 16 oktober 2007,ECLI:NL:HR:2007:BB2956, NJ 2007/568).
Kamerstukken II 2010/11, 32468, 6, p. 14. Zo ook HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218.
VN-mensenrechtencomité 2 september 2022, CCPR/C/135/D/3256/2018.
VN-mensenrechtencomité 2 september 2022, CCPR/C/135/D/3256/2018.
VN-mensenrechtencomité 2 september 2022, CCPR/C/135/D/3256/2018.
Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 11.
EHRM 31 maart 2009, nr. 21022/04, § 44 (Natunen tegen Finland) en EHRM 31 maart 2009, nr. 28552/05, § 10 (Janatuinen tegen Finland).
Zie o.m. EHRM 16 februari 2000, 27054/95, § 51 (Jasper tegen het Verenigd Koninkrijk), De smet en Rimanque 2002, p. 96. Zie ook EHRM 28 augustus 1991, nrs. 11170/84, 12876/87 en 13468/87, § 67 (Brandstetter tegen Oostenrijk) alsmede EHRM 24 februari 1994, nr. 12547/86 (Bendenoun tegen Frankrijk).
EHRM 11 december 2008, nr. 6293/04, § 228 (Mirilashvili tegen Rusland).
HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, m.nt. Buruma, rov. 3.7. Vgl. ook HR 4 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0281, NJ 2008/581, rov. 3.3.
Vgl. daarover en de risico's voor de rechtsbescherming van de individuele verdachte Röttgering 2013, m.n. p. 292–293.
Vgl. onderdelen 3.7 en 3.8 van zijn conclusie voorafgaand aan HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3198. Zie ook de noot van Buruma onder HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, Brinkhoff 2016, par. 3–4 en Samadi 2020, p. 198.
HR 1 december 2020, ECLINL:HR:2020:1889 en 1990.
EHRM 5 november 2002, Allan t. VK, nr. 48539/99.
HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9195, NJ 2004/263 m.nt. TMS.
HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982 en 1983.
P.J. van Koppen en R. Horselenberg, Van toneelspelende politiemensen en onwetende verdachten die bekennen tegen Mr. Big, Strafblad 2018/19.
S. Brinkhoff, 'De stelselmatige informatie-inwinning van artikel 126j Sv: transparantie als noodzakelijke voorwaarde voor een effectieve rechtmatigheids- en betrouwbaarheidstoets, NTS 2020/79.
https://expertisecentrumalcohol.trimbos.nl/items/details/hoe-werkt-alcohol-in-de-hersenen-en-wat-merk-je-daarvan.
https://www.cbr.nl/nl/onveilig-rijgedrag/nl/voorkom-onveilig-rijgedrag/alcohol/rijden-met-alcohol-op-mag-dat.htm.
S. Brinkhoff, ‘De stelselmatige informatie-inwinning van artikel 126j Sv: transparantie als noodzakelijke voorwaarde voor een effectieve rechtmatigheids- en betrouwbaarheidstoets, NTS 2020/79.
VN-mensenrechtencomité 2 september 2022, CCPR/C/135/D/3256/2018.
Zie 1.3; Pagina 31 arrest van het Hof: ‘[verbalisant 1]; Hoe lang lag hij er al? [verdachte]: Eh ik denk een maandje of twee.’
Zie 1.3; Pagina 28 arrest van het Hof: ‘[verbalisant 1]: Dat is al lang… is dat lang geleden? [verdachte]: … al 25 jaar.’
Conclusie voor HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2104.
HR 28 februari 2012, NJ 2012/557, m.nt. N. Keijzer.
Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 151 Sr, aant. 2.
Rb. 's‑Hertogenbosch 19 oktober 2007, LJN BB5895.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8198.
Gerechtshof's-Hertogenbosch 27 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:712.
HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:321, NJ 2018/162.
Wat wel onder verbergen en verborgen houden valt.
Conclusie 29‑08‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Shredderzaak. Doodslag (art. 287 Sr) en medeplegen verbergen lijk met oogmerk om feit en oorzaak overlijden te verhelen (art. 151 Sr). Falende middelen over onder meer (1) rechtmatigheid WOD-traject en gebruik verklaringen verdachte voor bewijs en (2) bewezenverklaring en kwalificatie 'verbergen' lijk. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/02728
Zitting 29 augustus 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 20 juli 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 “doodslag” en onder 2 “medeplegen van een lijk verbergen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de teruggave gelast van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, acht middelen van cassatie voorgesteld.
De zaak
3. Deze zaak draait om de rol van de verdachte bij de verdwijning van [slachtoffer] begin januari 2002. Op 31 december 2001 was [slachtoffer] – samen met onder meer de verdachte – nog betrokken bij een drugstransport via Schiphol, waarbij na aankomst door anderen tevergeefs een poging is gedaan hem te rippen. Dat wordt door de verdachte niet betwist. Drie dagen later – op 3 januari 2002 – was [slachtoffer] spoorloos verdwenen, zoals blijkt uit de melding die zijn toenmalige partner in januari 2002 bij de politie deed. Het laatste contact tussen hen was een telefoongesprek in de avond van 2 januari 2002.
4. In de loop van januari 2002 kwam informatie binnen bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) over de verdwijning van [slachtoffer] . Die informatie hield in dat hij kort na de mislukte poging hem te rippen op 31 december 2001, was ontvoerd naar België. Hij zou daar zijn vermoord en gedumpt. Naar aanleiding van deze informatie heeft de politie eerst in 2002 en later opnieuw in 2011 onderzoek gedaan naar de verdwijning van [slachtoffer] , maar deze onderzoeken leverden geen concrete resultaten op. In november 2015 startte de politie het onderzoek dat uiteindelijk heeft geleid tot de onderhavige strafzaak tegen de verdachte. Gedurende dat onderzoek is de verdachte – samen met een inmiddels overleden medeverdachte – naar voren gekomen als persoon die met [slachtoffer] samenwerkte in het criminele milieu rondom het tijdstip van zijn verdwijning. In 2017 is een zogenaamd ‘Werken Onder Dekmantel’-traject (hierna: WOD-traject) ingezet. Een aantal undercoveragenten heeft zich in een periode van ongeveer zestien maanden – tussen oktober 2017 en februari 2019 – in de nabije omgeving van de verdachte en zijn vriendin begeven. Er was met name veelvuldig contact met de zich als liefdesstel voordoende undercoveragenten A-4083 en A-4084, die bij de verdachte en zijn vriendin bekend waren als ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’. Tijdens het WOD-traject heeft de verdachte uiteindelijk tegenover undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ een aantal verklaringen afgelegd die duiden op zijn betrokkenheid bij de verdwijning van [slachtoffer] . De resultaten uit het WOD-traject gaven aanleiding tot het aanhouden van de verdachte in 2019 op verdenking van moord of doodslag op [slachtoffer] en het wegmaken van diens stoffelijk overschot.
5. Op 2 maart 2021 is de verdachte door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van de betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] (moord of doodslag) en het verbergen en verborgen houden van diens stoffelijk overschot. De rechtbank oordeelde dat de belastende verklaringen die de verdachte tegenover undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ had afgelegd, moesten worden uitgesloten van het bewijs. Het argument daarvoor was dat de tijdens het WOD-traject opgemaakte processen-verbaal – ook bezien in onderlinge samenhang met de verhoren van de betrokken undercoveragenten bij de rechter-commissaris – de rechtbank onvoldoende in staat stelden voldoende gedetailleerd te onderzoeken en beoordelen of de verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, was beperkt in zijn verklaringsvrijheid.
6. In hoger beroep kwam het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2022 tot het oordeel dat de processen-verbaal en de verhoren bij de rechter-commissaris voldoende inzicht geven in het verloop van het WOD-traject om de rechtmatigheid daarvan te beoordelen en dat de belastende verklaringen van de verdachte uit het WOD-traject voor het bewijs konden worden gebruikt. Het hof kwam vervolgens – en dus anders dan de rechtbank – tot een veroordeling van de verdachte.
7. In cassatie wordt het arrest van het hof met acht middelen bestreden. De eerste vier middelen gaan over de afwijzing van het hof van verschillende verzoeken van de verdediging, die zien op het horen van getuigen, het benoemen van deskundigen en de inzage en het voegen van stukken in het dossier. Het vijfde middel klaagt over de verwerping van een verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het zesde middel richt zich tegen het oordeel van het hof over het WOD-traject en het gebruik van de gedurende dat traject door de verdachte afgelegde belastende verklaringen voor het bewijs. Het zevende middel richt zich tegen de bewezenverklaring en kwalificatie van het onder 2 tenlastegelegde voor zover deze inhouden dat de verdachte een lijk heeft verborgen. Tot slot bevat het achtste middel een klacht over de strafoplegging in verband met de gewijzigde regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling per 1 juli 2021.
Het eerste middel
8. Het middel klaagt over de afwijzing van de verzoeken van de verdediging tot het horen van verschillende bij het WOD-traject betrokken verbalisanten als getuigen.
9. Voordat ik het middel inhoudelijk bespreek, vat ik het voor dit middel relevante procesverloop samen. De verzoeken tot het horen van de getuigen zijn op de regiezitting van 9 november 2021 besproken en ter terechtzitting van 12 november 2021 door het hof afgewezen. De raadsman van de verdachte heeft op 21 juni 2022 bij gelegenheid van pleidooi opnieuw (voorwaardelijk) verzocht de getuigen te horen. Die verzoeken heeft het hof vervolgens bij arrest van 20 juli 2022 afgewezen. Uit de opbouw van het middel blijkt dat de stellers van het middel zich zowel richten tegen de afwijzing ter terechtzitting van 12 november 2021 als tegen de afwijzing bij arrest van 20 juli 2022.
De afwijzing ter terechtzitting van 12 november 2021
10. Het middel klaagt allereerst over de afwijzing door het hof van de verzoeken tot het horen van de bij het WOD-traject betrokken verbalisanten A-4083, A-4156, B-2784, B-2785, B-2844 en A-4084 als getuigen door het hof ter terechtzitting van 12 november 2021.1.
11. De door de verdediging gegeven onderbouwing van de verzoeken tot het horen van deze getuigen bevindt zich voor een belangrijk deel in de bijlage van een e-mailbericht van de raadsman van de verdachte van 29 oktober 2021 aan het hof. Ik heb mij afgevraagd of de daarin gegeven onderbouwing in cassatie een rol kan spelen. De op de regiezitting van 9 november 2021 overgelegde en bij het proces-verbaal gevoegde pleitnotities bevatten immers geen verwijzing naar (de bijlage bij) dit e-mailbericht. Uit het proces-verbaal van de regiezitting blijkt ook niet dat de e-mail door het hof als voorgelezen is beschouwd of dat daartoe een verzoek is gedaan. De e-mail wordt in dit proces-verbaal slechts vermeld onder de nieuw ingekomen en in het dossier te voegen stukken. Als nieuw ingekomen stuk wordt echter ook vermeld een eerder e-mailbericht van het hof van 15 oktober 2021 met het verzoek om eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken. Het e-mailbericht van de raadsman van 29 oktober 2021 vormt kennelijk een reactie op dat (waarschijnlijk op doelmatigheidsoverwegingen gebaseerde) verzoek van het hof.2.Mede gelet op de onderbouwing van de reactie op de verzoeken door het hof ga ik ervan uit dat het hof bij de beoordeling van deze verzoeken acht heeft geslagen op de in de mail van 29 oktober 2021 gegeven onderbouwing daarvan. Die onderbouwing is daarmee ook in cassatie van belang.
12. De bijlage bij het e-mailbericht van de raadsman van 29 oktober 2021 houdt onder meer het volgende in (de voetnoten heb ik weggelaten):
“Verzoek om het horen van getuigen ter terechtzitting
De verdediging wenst de getuigen A-4083 ( [verbalisant 1] ), A-4084 ( [verbalisant 2] ), B-2784 en B-2785 te mogen horen ter terechtzitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak. De verdediging wenst hen, mede naar aanleiding van de uitspraken welke cliënt heeft gedaan ter zitting d.d. 8 december 2021 over het WOD-traject, te horen en hen te confronteren met uitspraken van cliënt. De verdediging wenst hen onder andere te horen over de onderwerpen Portugal en Cambodja en de mogelijke financiële toezeggingen die aan cliënt zijn gedaan omtrent deze onderwerpen. De verdediging zal deze verzoeken nu nader onderbouwen.
Verzoek VIII
De verdediging verzoekt u om politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) als getuige te mogen horen ter terechtzitting gedurende de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak.
De Hoge Raad heeft aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen, en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan cliënt en zijn partner [betrokkene 1] . Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1] . Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer de politioneel informanten [verbalisant 1] en/of politioneel informant [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan cliënt en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785. In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk om politieel informant [verbalisant 1] hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment.
De verklaringen van politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) over financiële toezeggingen welke hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd staan diametraal tegenover zijn eigen whatsappgesprek met cliënt van 26 maart 2018 en de telefoongesprekken welke cliënt op 26 maart 2018 met familieleden heeft gevoerd over de deposit/vooruitbetaling waarbij cliënt er kennelijk van overtuigd was dat politioneel informant [verbalisant 1] de volgende dag met de beloofde deposit/vooruitbetaling van € 5.000,- op de proppen zou komen. De verdediging wil politioneel informant [verbalisant 1] graag confronteren met de verbatim uitwerkingen van deze telefoongesprekken.
Het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een financieel gewin/voordeel voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt, zorgt mogelijk voor het creëren van een valse bekentenis. Voorts wenst de verdediging hem te horen over de bedragen van € 125.000/€ 200.000,- die politioneel informant [verbalisant 1] cliënt in het vooruitzicht zou hebben gesteld.
In de optiek van de verdediging begonnen de concrete financiële toezeggingen van politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) met een deposit voor de aankoop van het restaurant in Cambodja en eindigen deze met de belofte dat cliënt in Portugal een boot met vals geld zou mogen varen vanuit Lissabon naar Engeland waarmee cliënt veel geld zou kunnen verdienen.
De verdediging wenst politioneel informant [verbalisant 1] dus te horen over toezeggingen die zijn gedaan met betrekking tot de aankoop van schilderijen, de financiering en investering in het restaurant in Cambodja en de trip naar Portugal.
De verdediging heeft hieronder in een schema duidelijk gemaakt dat politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) tegenstrijdig heeft verklaard over de financiële toezeggingen met betrekking tot investeringen in het restaurant in Cambodja.
Politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) bij de rechter-commissaris d.d. 28 februari 2020 | Politioneel Informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) in WOD-dossier | [verdachte] in telefoongesprekken met derden | |
‘U houdt mij voor dat [verdachte] zegt dat de investering in het restaurant om een bedrag van twee ton ging en dat er 5000 euro voorschot nodig was en vraagt mij wat ik daarover kan vertellen. In onze gesprekken heb ik alleen maar gedownsized in opdracht van het begeleidingsteam. Ik zei dan dat het voor [verdachte] en [betrokkene 1] absoluut onhaalbaar was. Wat ik met downsizen bedoel? Ik mocht de indruk of suggestie niet wekken dat ik het restaurant wel zou voorfinancieren of op enige andere manier zou investeren.’ | Op p. 299 van het WOD-dossier is het volgende whatsappgesprek weergegeven tussen [verdachte] en politioneel informant A-4083 (politioneel informant): [26-03-18 14:32:34] [verdachte] : Thanks voor je antwoord, maar ff to the point. ik moet morgen oké geven ivm deposit. anders gaat de inboedel eruit.. Ik hoor graag van je.. De rest is allemaal bespreekbaar [26-03-18 14:59:14] [verbalisant 1] : Deposit geen probleem, onderpand schilderij ofzo maar tijdsdruk voor rest moeten we bespreken. Gr p | [verdachte] heeft op 26 maart 2018 met zijn vader gebeid dat hij goed nieuws heeft omdat de investeerder morgen naar hem toekomt in verband met de vooruitbetaling. | |
[verdachte] zegt letterlijk in een telefoongesprek van 26 maart 2018 tegen zijn zus [betrokkene 2] dat ‘hij’, daarbij doelend op politioneel informant [verbalisant 1] , ‘morgen komt met de deposit.’ Kennelijk is er dus een toezegging aan [verdachte] gedaan door [verbalisant 1] dat hij de deposit zou betalen aan [verdachte] . | |||
‘U vraagt mij of ik met [verdachte] heb. gesproken over een aanbetaling voor het restaurant. Ja, als u daar de 5.000 euro mee bedoelt, of de 30.000 euro voor de inboedel? Het waren meer gesprekken van de kant van [verdachte] en [betrokkene 1] , want wij hadden de opdracht om dat te downsizen en daar weg van te blijven.’ |
Gezien de telefoongesprekken tussen [verdachte] en zijn familie is het undercoveragent [verbalisant 1] kennelijk niet gelukt om weg te blijven van het toezeggen van een aanbetaling van € 5.000 euro.
Naar aanleiding van onder meer de bovenstaande uitlatingen acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4083 wordt gehoord over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt.
De verdediging geeft er de voorkeur aan om deze getuige te horen ter zitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak zodat het Hof zich een eigen impressie kan vormen van de waarde van de verklaringen van politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ).
De verdediging wenst politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) ook te horen over de harddrugsverslaving van cliënt. Dit om aan te tonen dat het hier gaat om een uiterst kwetsbare verdachte.
De verdediging wenst ook A-4084 ( [verbalisant 2] ) en de begeleiders B-2784 en B-2785 te horen over de harddrugsverslaving van cliënt.
Gezien het feit dat de politie, voorafgaand aan de WOD-inzet, onderzoek heeft gedaan naar de sociale media van cliënt en de telefoon van cliënt al voor de WOD-inzet onder de tap lag kan het niet anders zijn dan dat politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) moet hebben geweten dat cliënt voorafgaand aan en tijdens de WOD-inzet verslaafd was aan harddrugs. De hoeveelheid drugsgerelateerde sms- en telefoongesprekken van [verdachte] zijn zo talrijk dat het niet geloofwaardig is dat een undercoveragent die zich in het leven moet nestelen van zijn target, in casu [verdachte] , niet vooraf op de hoogte wordt gesteld van de gebruiken en gewoontes van zijn doelwit.
Het op dit punt ter terechtzitting horen van politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) en de overige getuigen is van belang omdat de verdediging wil aantonen dat cliënt, onder andere vanwege zijn harddrugsverslaving, een kwetsbare verdachte is en de verdediging gaat ervan uit dat het WOD-team voorafgaand aan de inzet wel degelijk wist dat cliënt verslaafd was aan harddrugs en een chronisch geldgebrek had maar dat undercoveragent [verbalisant 1] en zijn begeleiders dit vooralsnog willens en wetens blijven ontkennen omdat men weet dat daarmee de verklaringen van cliënt mogelijk op losse schroeven komen te staan.
De verdediging kan zich niet voorstellen dat de politie wel de beschikking had over de sms’jes en telefoongesprekken van Cliënt waaruit blijkt dat hij voor november 2017 en tijdens de WOD-inzet verslaafd was maar dat dit de undercoveragenten en hun begeleiders niet bekend was. De verdediging wenst politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) op zitting te confronteren met de drugsgerelateerde telefoongesprekken en sms’jes van cliënt en hem hierover te bevragen.
Politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) heeft bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020 het volgende verklaard:
‘U vraagt mij of ik voorafgaand aan de inzet op de hoogte was van de verslavingsproblematiek van [verdachte] . Nee. Of ik ook niet op de hoogte was van zijn slechte gezondheid? Nee. Dat hij medicijnen gebruikte? Nee, behalve dan dat [verdachte] tijdens ons contact pijnstillers nam voor zijn versleten knie. De operatie werd uitgesteld. Verder gebruikte [verdachte] hasjolie, om in slaap te kunnen vallen. U vraagt mij of ik op de hoogte was van hun financiële situatie voorafgaand aan de inzet. Nee. U vraagt mij of ik met [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot heb gesproken over de investering in Cambodja. Jazeker. Dat gesprek is niet opgenomen.’
Ook naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4083, A-4084 ( [verbalisant 2] ) en de begeleiders B-2784 en B-2785 worden gehoord over de financiële situatie en harddrugsverslaving van cliënt. Cliënt verklaarde tijdens de inhoudelijke behandeling d.d. 8 december 2020: “Vlak voordat [verbalisant 1] mij kwam ophalen, rookte ik crack en dronk ik een drankje. Ik deed dit uit het zicht van [betrokkene 1] .”
Ook verklaart cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 dat hij op 9 mei 2018 waarschijnlijk speed heeft aangeboden aan [verbalisant 1] . “Waarom ik [verbalisant 1] een envelopje speed aanbood? Zo ben ik. Ik deel altijd alles. Bier drink ik ook nooit alleen.”
De verdediging acht het noodzakelijk dat ook op grond van het bovenstaande politioneel informant A-4083 en begeleiders worden gehoord om aan te tonen dat zij op de hoogte waren van de verslavingsproblematiek van cliënt. De verdediging wenst politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) op de inhoudelijke zitting te confronteren met de drugsgerelateerde telefoongesprekken en sms’jes van cliënten de uitlatingen van cliënt op de inhoudelijke zitting van 8 december 2020 en hem hierover te bevragen.
Politioneel informant A-4083 horen over de reis met [verdachte] naar Portugal
De verdediging wenst politioneel informant A-4083 voorts te horen over de reis met cliënt naar Portugal.
Op 16 maart 2020 heeft politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) in zijn tweede verhoor bij de rechter-commissaris het volgende verklaard over de trip naar Portugal:
‘Ik zou [verdachte] meenemen naar Portugal om vrienden te bezoeken en leuke dingen te doen. Ik ben altijd heel oppervlakkig gebleven over mijn werkzaamheden. Ik was voornamelijk in het buitenland vanwege mijn werk in de offshore sector. Wij hebben niet gesproken over criminele activiteiten in Portugal.’
‘Op vragen van mr. Lonterman: U vraagt mij welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden. Dat heb ik niet uitgelegd. Ik zat veel in Portugal, ik had daar vrienden, werk en plezier. Ik heb het nooit expliciet met [verdachte] gehad over welke vrienden er ontmoet zouden worden. Of er een speciale reden was dat ik alleen met [verdachte] zou gaan? Dat was puur uit sociaal oogpunt. We gingen heel vriendschappelijk met elkaar om. Ik vond het leuk om hem een keer mee te nemen, het had niets met criminele activiteiten te maken.’
Deze uitspraak van politioneel informant [verbalisant 1] staat in schril contrast met een uitspraak van zijn begeleider (B2785) over wat er aan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1] :
‘U houdt voor dat [verbalisant 1] aan [verdachte] vroeg om het paspoort voor een trip naar Portugal. [verdachte] en [verbalisant 1] zouden samen naar Portugal gaan, maar dat is niet doorgegaan. U vraagt mij of de trip een illusie was of dat het echt door zou gaan. Illusie, we denken meestal een paar stappen vooruit. Dit haakje is door [verdachte] zelf gegeven, omdat hij affiniteit met boten had. Dat is waar gemeenschappelijke interesses elkaar vinden. Wat voor trip het zou zijn? [verdachte] zou mogelijk een functie als kok op een boot kunnen krijgen. U houdt mij voor dat de illusie bij [verdachte] gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot. Dat kan, daar durf ik niet volmondig ja of nee op te zeggen.’
Politioneel informant [verbalisant 1] heef het dus over een gezellig vakantietripje terwijl begeleider B2785 het heeft over een functie die [verdachte] op een boot in Portugal zou kunnen krijgen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting meerdere malen verklaard dat [verbalisant 1] hem lekker had gemaakt voor een baan waarbij hij met een boot vanuit Lissabon kon uitvaren naar Engeland om vals geld te smokkelen.
De verdediging heeft de indruk dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris zeker niet het achterste van zijn tong heeft laten zien.
Dat er in Portugal wel sprake van ‘business’ was en geen ‘pleasure’ blijkt alleen al uit een appje van politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) aan [verdachte] op 20 november 2018:
‘[20-11-18 09:36:49] [verbalisant 1] : Bom dia vrienden. Ik zit nu vr een paar dagen in Portugal vr de business. En afgelopen week had de griep me te pakken ben nog nie de ouwe maar wat moet dat moet he...’
Voorts bevat het dossier nog een hele sterke aanwijzing dat [verdachte] de waarheid spreekt over de boot in Portugal en het vals geld.
Op pagina 190 en 191 van het procesdossier staat het volgende weergegeven in een gesprek van 24 januari 2019 tussen cliënt en politioneel informant [verbalisant 1] over het vermeende ombrengen van [slachtoffer] :
I= A-4083 ( [verbalisant 1] )
A= [verdachte]
‘I: Aan de ene kant heb je een goed verhaal. Weetje…dat over die moord dan he. Die gozer die je overhoop gepompt hebt. Zal ik hem hier ff neerzetten? | |
A: Ja. | |
I: Ik wil je wat laten zien. Hier staat niks of niemand.. | |
A: Nee geen camera’s... | |
‘I: Nee he, maar ik ben harstikke blij met je he want wij hadden het over vertrouwen. Vertrouwen, eerlijkheid en zeker nu je meegaat naar Portugal. En ik denk dat daar gewoon goed in de business gaan. Alleen het verhaal klopt op driekwart enne want er loopt nog geen onderzoek maar er is wel... Mensen hebben wel erover gesproken.’ |
Door de verklaringen van begeleider B-2784 inhoudende dat cliënt wel degelijk een functie op een boot in Portugal zou krijgen, de verklaring van cliënt dat hij een functie op de boot in Portugal zou krijgen om vals geld te vervoeren en de uitspraken van politioneel informant [verbalisant 1] in de gesprekken met cliënt op 24 januari 2019 dat zij in Portugal ‘goed in de business gaan’ is de verdediging van mening dat politioneel informant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris bezijden de waarheid heeft verklaard over wat hij met cliënt zou gaan doen in Portugal. Derhalve wenst de verdediging politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ) op dit punt ook aanvullende vragen te stellen tijdens de inhoudelijke behandeling. Deze financiële toezegging over Portugal heeft er namelijk toe geleid dat cliënt de undercoveragent het broodje Aap verhaal heeft verteld over [slachtoffer] om zo in aanmerking te komen voor de functie op die boot met vals geld.
Ook naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 op de vraag van de voorzitter wanneer cliënt gouden bergen rook en cliënt verklaarde dat dit vanaf de plannen voor Portugal was om de organisatie van [verbalisant 1] te ontmoeten en de verklaring van cliënt: “Mij is keihard toegezegd dat ik bakken met geld kon verdienen in Portugal, ik wou [verbalisant 1] aanhouden als vriend, als baas” acht de verdediging het noodzakelijk om politioneel informant A-4083 nogmaals te horen op de inhoudelijke behandeling.
Op 16 maart 2020 heeft politioneel informant [verbalisant 1] (A-4083) in het tweede verhoor bij de rechter-commissaris het volgende verklaard over de trip naar Portugal:
‘Ik zou [verdachte] meenemen naar Portugal om vrienden te bezoeken en leuke dingen te doen. Ik ben altijd heel oppervlakkig gebleven over mijn werkzaamheden. Ik was voornamelijk in het buitenland vanwege mijn werk in de offshore sector. Wij hebben niet gesproken over criminele activiteiten in Portugal.’
‘Op vragen van mr. Lonterman: U vraagt mij welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden. Dat heb ik niet uitgelegd. Ik zat veel in Portugal, Ik had daar vrienden, werk en plezier. Ik heb het nooit expliciet met [verdachte] gehad over welke vrienden er ontmoet zouden worden. Of er een speciale reden was dat ik alleen met [verdachte] zou gaan? Dat was puur uit sociaal oogpunt. We gingen heel vriendschappelijk met elkaar om. Ik vond het leuk om hem een keer mee te nemen, het had niets met criminele activiteiten te maken.’
Deze uitspraak van politioneel informant [verbalisant 1] staat in schril contrast met een uitspraak van zijn begeleider (B2785) over wat eraan activiteiten zou worden ontplooid in Portugal door [verdachte] en [verbalisant 1] :
U houdt voor dat [verbalisant 1] aan [verdachte] vroeg om het paspoort voor een trip naar Portugal. [verdachte] en [verbalisant 1] zouden samen naar Portugal gaan, maar dat is niet doorgegaan. U vraagt mij of de trip een illusie was of dat het echt door zou gaan. Illusie, we denken meestal een paar stappen vooruit. Dit haakje is door [verdachte] zelf gegeven, omdat hij affiniteit met boten had. Dat is waar gemeenschappelijke interesses elkaar vinden. Wat voor trip het zou zijn? [verdachte] zou mogelijk een functie als kok op een boot kunnen krijgen; U houdt mij voor dat de illusie bij [verdachte] gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot. Dat kan, daar durf ik niet volmondig ja of nee op te zeggen.’
Politioneel informant [verbalisant 1] heeft het dus over een gezellig vakantietripje terwijl begeleider B2785 het heeft over een functie die [verdachte] op een boot in Portugal zou kunnen krijgen en niet uitsluit of de illusie is gewekt om vals geld te verdienen. In overeenstemming met de verklaring van cliënt over de toezegging van bakken met geld verdienen in Portugal acht de verdediging het dan ook noodzakelijk om politioneel Informant A-4083 nogmaals te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader overeen te komen moment.
De verdediging wenst politioneel informant A-4083 te horen over zijn rol als “The mister Big”
De verdediging acht het tevens noodzakelijk om politie informant A-4083 te horen gezien de uitlatingen van cliënt over de rol van “ [verbalisant 1] ” tijdens de inzet en welke indruk hij maakte op cliënt.
Naar aanleiding van de uitlatingen door cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 komt naar voren dat politie informant A-4083 impliceert dat hij een ‘grote baas’ is. Zo verklaarde cliënt dat [verbalisant 1] (A-4083) tijdens een rit heeft gezegd dat hij kan regelen dat er politiezaken worden weggehaald. Ook verklaarde cliënt dat hij bang was voor [verbalisant 1] . “Hij maakte een goede indruk, Hij had zijn zaken voor elkaar. Hij kon mij zeker iets aandoen. Ook omdat ik een knieaandoening had. Ik kon niet zomaar weglopen”. Daarnaast verklaarde cliënt op zitting dat als [verbalisant 1] € 200.000 ging financieren hij als financieel adviseur op papier zou staan: “Zij hebben gezegd dat [verbalisant 1] waarschijnlijk twee kon investeren.”
Ook verklaarde cliënt op de zitting van 8 december 2020 dat [verbalisant 1] over kwam als een jongen die in louche zaken zat. “Wat mijn beeld van [verbalisant 1] was? Dat [verbalisant 1] goed in de slappe was zat. Hij had foute kleding aan; een fout lederen jack. Ook had hij een Mercedes-AMG en een Ferrari waar er maar twee van in Nederland waren. [verbalisant 1] woonde in een woontoren in [plaats] .”
Op grond van het bovenstaande dat tijdens de inhoudelijke zitting is verklaard, acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4083 wordt gehoord over zijn rol tijdens de inzet met het oog op het in scène zetten van een aantal situaties om [verdachte] te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had. Volgens de verdediging zorgt de financiële afhankelijkheid, de verslavingsproblematiek en de indruk van een grote ‘mister Big’ mogelijk voor het creëren van een valse bekentenis.
De verdediging wenst politioneel informant [verbalisant 1] te horen over klussen doen met [verdachte] zonder voorafgaande opdrachten van begeleiders in het WOD-dossier. De verdediging wenst namelijk meer inzicht te krijgen in het verloop van het WOD-traject.
Politioneel informant [verbalisant 1] heeft op 12 september 2018 in zijn proces-verbaal geverbaliseerd dat hij de opdracht op 11 september 2018 heeft gehad om cliënt op te bellen om mee te helpen bij een klus. Echter ontbreekt de opdracht voor het initiëren van de klus van het begeleidingsteam in het WOD-dossier. De verdediging kan door deze wijze van verslaglegging niet nagaan of de begeleiders in kwestie daadwerkelijk een opdracht aan politioneel informant [verbalisant 1] hebben gegeven of dat hij deze klus zelf heeft geïnitieerd. In het kader van de beoordeling van de transparantie van het WOD-traject is het noodzakelijk om politioneel informant [verbalisant 1] hierover te horen tijdens de inhoudelijke behandeling.
Politioneel informant [verbalisant 1] heeft op 30 oktober 2018 in een proces-verbaal geverbaliseerd dat hij de opdracht op 30 oktober 2018 van zijn begeleidingsteam krijgt om met [verdachte] tot een afspraak te komen voor donderdag 1 november 2018. Echter ontbreekt de opdracht ook hier voor het initiëren van de klus van het begeleidingsteam in het WOD-dossier. Pas op de dag zelf, 1 november 2018, geeft het begeleidingsteam de opdracht om daadwerkelijk de klus uit te voeren. Van een opdrachten tot initiëren en het in totaal 2 maal voorstellen van een klus ontbreekt ieder spoor. De verdediging kan door deze wijze van verslaglegging niet nagaan of de begeleiders in kwestie daadwerkelijk een opdracht aan politioneel informant [verbalisant 1] hebben gegeven of dat hij deze klus zelf heeft geïnitieerd en op de dag zelf pas goedkeuring is gegeven. In het kader van de transparantie van het WOD-traject en de totstandkoming van klussen binnen de fictieve criminele organisatie acht de verdediging het dan ook noodzakelijk om politioneel informant [verbalisant 1] hierover te horen tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak.
De verdediging geeft er de voorkeur aan om deze getuige te horen ter zitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak zodat het Hof zich een eigen impressie kan vormen van de waarde van de verklaringen van politioneel informant A-4083 ( [verbalisant 1] ).
Verzoek IX: Verzoek om horen van getuige [verbalisant 2] (A-4084) ter terechtzitting
De verdediging wenst voorts getuige A-4084 ( [verbalisant 2] ) te horen. De Hoge Raad heeft aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.
Naar aanleiding van de uitlatingen van cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat politie informant A-4084 wordt gehoord ter terechtzitting. Cliënt heeft in eerste aanleg tijdens de inhoudelijke behandeling op 8 december verklaard dat “ [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geïnteresseerd waren om te investeren. We begonnen te praten over het financiële plaatje. Zowel op de boot als in [plaats] werden plannen gepresenteerd met een stickje. Geld kwam ter sprake”.
Naar aanleiding van onder andere bovenstaande uitlatingen acht de verdediging het noodzakelijk dat politioneel informant A-4084 wordt gehoord over het dusdanig concreet in het vooruitzicht stellen van een enorm financieel gewin/voordeel onder andere in de vorm van financiële beloftes over het investeren in een restaurant in Cambodja voor een kwetsbare verdachte die zich op dat moment in een financieel kwetsbare positie bevindt. Volgens de verdediging zorgt het financieel afhankelijk maken voor het creëren van een valse bekentenis.
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1] . Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1] . Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785. In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk om politieel informant [verbalisant 2] hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment.
De verdediging geeft er de voorkeur aan om deze getuige te horen ter zitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak zodat het Hof zich een eigen impressie kan vormen van de waarde van de verklaringen van politioneel informant A-4084 ( [verbalisant 2] ).
Verzoek X: Verzoek om horen de getuigen B-2784 en B-2785 te mogen ter terechtzitting
De verdediging wenst voorts de begeleiders B-2784 en B-2785 te horen. Deze begeleiders zijn voorafgaand en tijdens het WOD-traject betrokken geweest bij deze zaak.
Begeleider B-2784 heeft op 28 mei 2020 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard:
‘Of er ooit voorafgaand aan de inzet bleek dat [verdachte] verslavingsproblematiek had? Dat durf ik niet met zekerheid te stellen. Of ik wist dat [verdachte] verslaafd was aan drugs en drank? Van de softdrugs wist ik het wel, van de harddrugs is dat pas bij de ontmoetingen helder geworden. Of ik wist dat [verdachte] begeleid werd door hulpverleningsinstanties? Nee.’
Uit de taps die in 2017 al liepen op de telefoon van bleek dat hij drugs bestelde en onder toezicht stond van hulpverleningsinstanties.
Getuige B-2784 heeft bij de rechter-commissaris op 28 mei 2020 het volgende verklaard:
‘Ik weet dat er gesproken is over investeren in Cambodja en dat [verdachte] met een hulpvraag kwam. Volgens mij is 5000 euro een bedrag dat [verdachte] zelf wilde betalen, betrof handgeld of iets dergelijks. Toen is door ons gezegd dat hij dat niet moest doen. U zegt dat bij [verdachte] de illusie bestond dat de informanten met 3.000 of misschien zelfs 125.000 euro over de brug zouden kunnen komen en vraagt of wij daar een beetje in meegegaan zijn. Nee, dat is vooral in het hoofd van [verdachte] gebeurd. Wij hebben wel gebruik gemaakt van het gevoel dat bij [verdachte] leefde. Daarna wilden wij teleurstelling voorkomen en hebben wij het gedownsized.’
B-2875 heeft op 28 mei 2020 het volgende bij de rechtercommissaris verklaard:
‘We kijken naar een goede manier om iemand te kunnen benaderen. Hier was dat het kopen van een schilderij. In hoeverre de financiële situatie van [verdachte] een rol speelde? Niet. Of ook de verslavingsproblematiek [verdachte] is bekeken? Nee’
Zoals reeds ter onderbouwing op het verzoek om A-4083 ( [verbalisant 1] ) te horen is aangevoerd gaat het de verdediging om de vraag of er nu wel of niet concrete financiële toezeggingen zijn gedaan aan [verdachte] .
De Hoge Raad heeft in de Posbankzaak aangegeven dat in verband met de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast onder meer dient te worden gekeken naar de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en zijn afhankelijkheid van door de organisatie verrichte en toegezegde betalingen, en het in scène zetten van een aantal situaties om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisatie van doen had.
Naast de vragen die de verdediging heeft over de financiële omstandigheden en verslavingsproblematiek van cliënt aan de eerder genoemde begeleiders acht de verdediging het tevens noodzakelijk dat begeleiders B-2784 en B-2785 worden gehoord over de uitlatingen van cliënt op de vragen van de rechtbank op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020; op pagina 71 van het WOD-dossier komt naar voren dat politie-informant A-4083 verklaart dat hij in staat is bij problemen om informatie te checken bij een kennis van hem bij de politie. De verdediging vraagt zich af of begeleiders B-2784 en B-2785 hier opdracht toe hebben gegeven nu dit niet in het WOD-dossier op pagina 70 staat aangegeven. De verdediging wenst dan ook op grond van het noodzakelijkheidsbelang om begeleiders B-2784 en B-2785 tijdens de inhoudelijke zitting te horen.
Er bestaan diverse onduidelijkheden over de uitbetalingen aan [verdachte] en [betrokkene 1] . Zo wordt er in het proces-verbaal van het WOD-dossier bijvoorbeeld gerelateerd dat er in totaal € 1.500,- euro zou worden betaald voor een schilderij van [betrokkene 1] . Daarvoor werd een aanbetaling gedaan van € 600,-. Uit het WOD-dossier blijkt vervolgens niet wanneer undercover [verbalisant 1] en/of undercover [verbalisant 2] de resterende € 900,- aan [verdachte] en [betrokkene 1] geeft. Dit in tegenstelling tot de opdracht die hij gekregen heeft van begeleiders B-2784 en B-2785. In het kader van de transparantie in het gehele proces en het inzicht in het financiële gewin acht de verdediging het noodzakelijk B-2784 en B-2785 hierover te horen op de inhoudelijke zitting op 15 december 2020 dan wel een nader te bepalen moment.
De verdediging geeft er de voorkeur aan om deze getuigen te mogen horen ter zitting tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak zodat het Hof zich een eigen impressie kan vormen van de waarde van de verklaringen van de getuigen B-2784 en B-2785.”
13. De op de regiezitting van 9 november 2021 overgelegde pleitnotities van de raadsman houden daarnaast het volgende in ten aanzien van de verzoeken tot het horen van getuigen:
“Verzoeken 8 t/m 10: horen politioneel informanten (A’tjes en B’tjes)
Aanvulling op het verzoek:
• Aangezien de A’s en B’s zich in eerdere instantie bij de r-c hebben aangegeven dat zij zich niet voorbereiden en op het moment van mogelijk verhoor reeds zeer veel tijd tussen de gebeurtenissen en het verhoor is verlopen lijkt het meest aangewezen dat de journaals en/of schriftelijke vastleggingen van het WOD-team als processtukken worden gevoegd. Aan de hand van deze stukken kunnen dan, indien nodig, nog nadere vragen worden gesteld.
• De A-G geeft aan dat A-4083 ( [verbalisant 1] ) moet worden gehoord over zijn alcoholgebruik. Kennelijk is dit een waardevolle parameter voor wat er op papier komt te staan. Mutatis mutandis geldt dit dan ook voor cliënt.
• De verdediging kan zich vinden in het voorstel van de A-G dat A-4083 ( [verbalisant 1] ) wordt gehoord in het bijzijn van cliënt. Met dien verstande dat dit op een openbare terechtzitting zal plaatsvinden.
• De verdediging stelt voor dat, bij mogelijke toewijzing, de politioneel informanten en hun begeleiders worden gehoord ter terechtzitting zodat uw Hof zich een eigen impressie kan vormen van deze getuigen en u de mogelijkheid heeft om zelf nadere vragen te stellen. Nu ook volgens de Hoge Raad de totstandkomingsgeschiedenis der stukken van het grootste belang is, licht het voor de hand dat juist de zittingsrechter (de directe beoordelaar van het verkregen materiaal) de opstellers der stukken persoonlijk ondervraagt. Een en ander mede in het licht dat er zo weinig opnamen zijn gemaakt gedurende het WOD-traject en de reden daarvoor.
Zelfs mensen die een hogere graad van gevaar lopen zoals kroongetuigen kunnen ter zitting worden gehoord. Al dan niet bijvoorbeeld met vermomming, stemvervorming en een afgeschermd hokje.”
14. Tot slot heeft de raadsman volgens het proces-verbaal van de regiezitting van 9 november 2021 het volgende meegedeeld in aanvulling op zijn pleitnotities:
“8-10) Het horen als getuige van de A- en B-nummers
De WOD-medewerkers hebben in hun eerdere verhoren ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard geen herinnering meer te hebben aan bepaalde gebeurtenissen. Het zou dan ook vreemd zijn indien zij zich in hoger beroep ineens wel weer veel kunnen herinneren. Ik heb geen bezwaar tegen het treffen van beschermende maatregelen ten behoeve van hun verhoor als getuige. Het heeft mijn voorkeur de A- en B-nummers als getuige ter terechtzitting te horen zodat het hof zelf een impressie heeft van hun verhoren en de gelegenheid heeft hen zelf vragen te stellen.”
15. Het hof heeft de verzoeken tot het horen van de getuigen ter terechtzitting van 12 november 2021 afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Het hof wijst af de verzoeken van het Openbaar Ministerie en de verdediging tot het horen als getuige van undercoveragenten A-4083 ( [verbalisant 1] ), A-4156 ( [verbalisant 3] ), B-2784, B-2785 en B-2844 en het verzoek van de verdediging tot het horen als getuige van undercoveragent A-4084 ( [verbalisant 2] ). De thema’s waarover voornoemde getuigen zouden moeten worden gehoord, zien in het bijzonder op de onderwerpen Cambodja, Portugal en de kwetsbaarheid van verdachte. Onder die laatste noemer vallen de gestelde harddrugsverslaving, de penibele financiële situatie van de verdachte en diens vriendin en de gestelde druk die verdachte ondervond in het contact met undercoveragent [verbalisant 1] . Het hof constateert dat die thema’s reeds in eerdere verhoren van de getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest in het bijzijn van de verdediging, waarbij de mogelijkheid aanwezig was om vragen te stellen. Gelet op die achtergrond acht het hof het horen als getuige van de verzochte personen niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.”
16. De stellers van het middel betogen dat het hof de getuigen ten onrechte “niet zelf ter terechtzitting [heeft] ondervraagd”, althans “ten onrechte daarbij als criterium het noodzaakscriterium [heeft] gehanteerd”, althans niet heeft doen blijken in hoeverre “voldaan is aan de eisen van een eerlijk proces”. Daarbij wordt als overkoepelend argument gegeven dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken omdat de processen-verbaal volgens de rechtbank – kort gezegd – onvoldoende inzicht geven in het verloop van het WOD-traject en het hof de verdachte in hoger beroep heeft veroordeeld op basis van die processen-verbaal. Verder wordt betoogd dat de afwijzing ontoereikend is gemotiveerd, nu de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg uitgebreid is verhoord en daarbij nieuwe informatie heeft gegeven over zijn contacten met de undercoveragenten en daarbij heeft verklaard waarom hij was verleid om zijn ‘broodje aap’-verhaal te vertellen.
17. Ten eerste maak ik uit het voorgaande op dat er volgens de stellers van het middel – gelet op de vrijspraak in eerste aanleg – in verband met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM een verplichting voor het hof bestond de getuigen ambtshalve op te roepen en te ondervragen en dat het hof de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van de getuigen alleen al daarom had moeten toewijzen. In de toelichting wordt namelijk gewezen op een aantal arresten van het EHRM en wordt gesteld dat de rechter in hoger beroep in sommige gevallen “gehouden is getuigen zelf te doen horen zelfs zonder dat de verdediging daarom heeft verzocht, en wel indien de vorige instantie de getuigen heeft gehoord en de verdachte heeft vrijgesproken”.
18. De genoemde arresten van het EHRM gaan over het geval waarin de verdachte in eerste instantie is vrijgesproken omdat de rechter een doorslaggevende getuigenverklaring niet (voldoende) geloofwaardig of betrouwbaar heeft geacht en het hof vervolgens in tweede instantie op basis van diezelfde getuigenverklaring wel tot een veroordeling denkt te kunnen komen. Dan – aldus het EHRM in bijvoorbeeld de zaak-Lazu – laat art. 6 EVRM niet toe dat die veroordeling in tweede instantie wordt uitgesproken zonder een “direct assessment of the evidence”.3.Daarmee benadrukt het EHRM de verantwoordelijkheid van de rechter – ook die in hoger beroep – om de betrouwbaarheid van het (getuigen)bewijs te beoordelen. Die verantwoordelijkheid bestaat altijd, maar laat zich – zo begrijp ik het EHRM – nog sterker voelen als de rechter in hoger beroep tot een ander oordeel komt over de betrouwbaarheid dan de rechter in eerste aanleg, als gevolg waarvan een vrijspraak in eerste aanleg omslaat in een veroordeling in hoger beroep.
19. De vraag of het niet ambtshalve oproepen van een getuige ter terechtzitting in strijd is met art. 6 EVRM als in twee instanties verschillend wordt geoordeeld over de betrouwbaarheid van die getuige, heeft ook tot jurisprudentie van de Hoge Raad geleid. In een arrest van 16 oktober 2018 overwoog de Hoge Raad:
“In een geval als het onderhavige, dat zich kenmerkt door de bijzonderheid dat de rechter in eerste aanleg heeft doen blijken dat hij een ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde, de verdachte belastende verklaring van een getuige niet betrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs gebruikt, en de rechter (mede) op die grond tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit is gekomen, dient de rechter in hoger beroep, indien hij die verklaring wel voor het bewijs gebruikt, ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing daartoe de redenen op te geven. In het bijzonder moet de rechter in hoger beroep vermelden op welke gronden hij de desbetreffende verklaring betrouwbaar acht. Die gronden kunnen, maar behoeven niet te zijn ontleend aan een verhoor van de getuige in hoger beroep. In dit verband kan voorts van belang zijn de mate waarin de verklaring van de getuige steun vindt in andere bewijsmiddelen, alsook de door het Openbaar Ministerie tegen de vrijspraak aangevoerde bezwaren en de procesopstelling van de verdachte.”4.
20. Anders dan de stellers van het middel kennelijk menen, doet zich in de onderhavige zaak zo’n bijzonder geval niet voor. De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken omdat zij vond dat zij op basis van de tijdens het WOD-traject opgemaakte processen-verbaal onvoldoende kon onderzoeken en beoordelen of de verdachte was beperkt in zijn verklaringsvrijheid, waardoor de tijdens het WOD-traject afgelegde verklaringen van de verdachte niet voor het bewijs konden worden gebruikt en er onvoldoende ander bewijs was om tot een veroordeling te komen. Met dat oordeel heeft de rechtbank niet gezegd dat de als getuigen verzochte verbalisanten en/of (de inhoud van) hun processen-verbaal onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zijn, maar slechts een juridisch criterium uit de (later nog uitgebreid te bespreken) ‘Mr. Big’-jurisprudentie van de Hoge Raad anders gewogen dan het hof later heeft gedaan.5.Er is dus geen sprake van de bijzonderheid dat de rechter in eerste aanleg heeft doen blijken dat hij de belastende verklaringen van de verzochte getuigen niet betrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs gebruikt, en de rechter (mede) op die grond tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit is gekomen, terwijl het hof die verklaringen wel voor het bewijs gebruikt. Daarnaast kan ten overvloede nog worden opgemerkt dat het hof zijn oordeel over de rechtmatigheid van het WOD-traject en de betrouwbaarheid van de tijdens dat traject afgelegde bekennende verklaringen van de verdachte uitgebreid heeft gemotiveerd. De klacht faalt.
21. Verder wordt geklaagd dat het hof de getuigenverzoeken ten onrechte aan het noodzaakcriterium heeft getoetst en niet aan het verdedigingsbelang. Over deze klacht – die in de schriftuur verder niet wordt uitgewerkt – kan ik kort zijn. Hierbij is van belang dat alle door de verdediging verzochte getuigen al in eerste aanleg ten overstaan van de rechter-commissaris zijn gehoord in het bijzijn van de verdediging. In dat geval kan de oproeping van een getuige op grond van art. 418 lid 2 Sv worden geweigerd indien “het gerechtshof horen ter terechtzitting niet noodzakelijk oordeelt”. Het hof heeft dus terecht het noodzaakcriterium toegepast bij de beoordeling van de verzoeken van de verdediging. Voor zover de stellers van het middel uitgaan van de opvatting dat het criterium van verdedigingsbelang had moeten worden toegepast omdat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, faalt de klacht omdat die opvatting geen steun vindt in het recht.
22. Ook voor zover de stellers van het middel verder menen dat het hof bij de afwijzing van de getuigenverzoeken naar aanleiding van de regiezitting van 9 november 2021 had moeten nagaan “in hoeverre voldaan is aan de eisen van een eerlijk proces”, treft de klacht geen doel. Het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM heeft immers betrekking op de strafprocedure als geheel, zodat het hof daarover ten tijde van de afwijzing naar aanleiding van de regiezitting van 9 november 2021 nog geen oordeel hoefde te geven.
23. De vraag die vervolgens nog resteert, is of de afwijzing van de verzoeken tot het horen van de getuigen de toets der begrijpelijkheid kan doorstaan. Bij de beantwoording van die vraag moet het volgende worden vooropgesteld. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, heeft het hof de verzoeken terecht beoordeeld aan de hand van het noodzaakscriterium. Dat criterium houdt verband met de volledigheid van het onderzoek. De te beantwoorden vraag voor de rechter is of hij het verzochte met het oog op die volledigheid noodzakelijk acht. Een verzoek kan door de rechter worden afgewezen op de grond dat hij zich voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. De feitelijke en/of juridische gronden waarop de afwijzing berust, zal de rechter moeten opnemen. De mate waarin een afwijzing (nader) moet worden gemotiveerd, hangt onder meer af de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen, terwijl tevens betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. De beoordeling van een afwijzende beslissing in cassatie is vervolgens in de kern beperkt tot de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.6.
24. In de onderhavige zaak heeft het hof het horen van de verzochte getuigen niet noodzakelijk geacht. Aan de afwijzing van de verzoeken is door het hof ten grondslag gelegd dat de thema’s waarover de verdediging de getuigen wenst te ondervragen, reeds in eerdere verhoren ten overstaan van de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest in het bijzijn van de verdediging.
25. De stellers van het middel bestrijden deze motivering en betogen dat het oordeel van het hof dat de thema’s reeds in eerdere verhoren bij de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest, onjuist althans onbegrijpelijk is. Zij wijzen erop dat de verdachte pas ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst uitgebreid heeft verklaard over het WOD-traject en dat hij bij die gelegenheid nieuwe informatie heeft gegeven over zijn contacten met de bij het WOD-traject betrokken verbalisanten. Nu de verhoren van deze verbalisanten bij de rechter-commissaris van daarvoor dateren, zijn veel onderwerpen waarover de verdachte in eerste aanleg heeft verklaard “niet met zoveel woorden aan de orde gekomen in de verhoren van de getuigen”.
26. Noch in het middel, noch in de toelichting wordt gespecificeerd om welke “nieuwe informatie” het de stellers van het middel te doen is. Zij wijzen niet op concrete onderdelen van de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg waarin die nieuwe informatie ten berde zou zijn gebracht. Uit de formulering van het middel – en gelet op de onderbouwing van de verzoeken zoals hiervoor geciteerd – lijkt mij evenwel te kunnen worden afgeleid dat het de stellers van het middel gaat om de verklaringen van de verdachte over “de beloofde investering in het restaurant in Cambodja” en “de reis naar Portugal” als gevolg waarvan hij naar eigen zeggen zou zijn verleid om een ‘broodje aap’-verhaal te vertellen. Uit de verhoren van de bij het WOD-traject betrokken verbalisanten bij de rechter-commissaris in eerste aanleg, die zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden, blijkt dat zij over deze onderwerpen al uitgebreid zijn bevraagd. In die verhoren is ook ingegaan op de vraag of en in hoeverre de verdachte onder druk is gezet en is ook ter sprake gekomen of er toezeggingen of beloftes zijn gedaan aan de verdachte in verband met Cambodja en Portugal. Ter illustratie hiervan kan onder meer op de volgende passages uit de verschillende verhoren bij de rechter-commissaris worden gewezen:
- A-4083:
“Het klopt dat [verdachte] mij een bedrijfsplan heeft gepresenteerd. [verdachte] vroeg of ik wilde investeren. Ze wilden een restaurant starten in Cambodja. Daar was aardig wat geld voor nodig. We hebben het hele verhaal gedownsized. Ik zei: dat geld heb ik niet, dat komt er niet. Uiteindelijk is het restaurant in Cambodja verkocht, toen was dat verhaal uit de lucht. We hebben [verdachte] toen geadviseerd van: doe het later en met veel minder geld. Ze werden door de oude eigenaar van het restaurant aardig onder druk gezet. Ik heb nooit toegezegd 200.000 euro in het restaurant te steken. Dat is inderdaad wel besproken. [verbalisant 2] en ik hebben met [verdachte] besproken dat het veel te duur was en achteraf gezien waren ze ons daar dankbaar voor, dat het niet doorging. Ze zagen toen ook in dat het niet goed was. Ik kon dat geld natuurlijk niet investeren. Dat Cambodja-verhaal is een stille dood gestorven, maar daar waren [verdachte] en [betrokkene 1] wel content mee. Dat verhaal is gedurende het hele jaar nog wel eens boven komen borrelen, omdat ze graag naar Cambodja wilden. Dit was ook in verband met de dochter van [verdachte] , die in Thailand woont, maar er is nadien niet meer gesproken over dit soort bedragen of een investering met ons geld.
[…]
U houdt mij voor dat [verdachte] zegt dat de investering in het restaurant om een bedrag van twee ton ging en dat er 5000 euro voorschot nodig was en vraagt mij wat ik daarover kan vertellen. In onze gesprekken heb ik dit alleen maar gedownsized in opdracht van het begeleidingsteam. Ik zei dan dat het voor [verdachte] en [betrokkene 1] absoluut onhaalbaar was. Wat ik met downsizen bedoel? Ik mocht de indruk of suggestie niet wekken dat ik het restaurant wel zou voorfinancieren of op enig andere manier zou investeren. [verdachte] en [betrokkene 1] werden door de mensen in Cambodja behoorlijk onder druk gezet. Ik zei dat ik de bedragen voor de inventaris te hoog vond, dat het oude rommel was, dat zij daar niet gelukkig mee zouden worden en zich in de schulden zouden steken. Daarna heb ik ze nog verteld dat ik niet over geld kon beschikken en dat dat voorlopig ook niet zou gaan gebeuren. Uiteindelijk viel alles wel op zijn plek voor [verdachte] en [betrokkene 1] , en waren ze daar wel content mee. Uiteindelijk kwam de mededeling dat het restaurant verkocht was en het niet meer hoefde. [verdachte] en [betrokkene 1] gingen dus ook niet meer door met de plannen om het restaurant te kopen of te huren.
Of ik heb gezegd dat ik als financieel coördinator twee ton zou witwassen via het restaurant in Cambodja? Nee. Het zegt me wel wat in die zin dat witwassen in algemene zin wel ter sprake is geweest. Ik heb wel eens gevraagd of voor het restaurant ook zwart geld gebruikt kon worden. [verdachte] gaf aan dat alle financiën welkom waren, en dat het niet allemaal officieel hoefde.
U vraagt mij of ik met [verdachte] heb gesproken over een aanbetaling voor het restaurant. Ja, als u daar de 5.000 euro mee bedoelt, of de 30.000 euro voor de inboedel? Het waren meer gesprekken van de kant van [verdachte] en [betrokkene 1] , want wij hadden de opdracht om dat te downsizen en daar weg van te blijven.
[…]
Ik zou [verdachte] meenemen naar Portugal om vrienden te bezoeken en leuke dingen te doen. Ik ben altijd heel oppervlakkig gebleven over mijn werkzaamheden. Ik was voornamelijk in het buitenland vanwege mijn werk in de offshore sector. Wij hebben niet gesproken over criminele activiteiten in Portugal.
[…]
U vraagt mij welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden. Dat heb ik niet uitgelegd. Ik zat veel in Portugal, ik had daar vrienden, werk en plezier. Ik heb het nooit expliciet met [verdachte] gehad over welke vrienden er ontmoet zouden worden. Of er een speciale reden was dat ik alleen met [verdachte] zou gaan? Dat was puur uit sociaal oogpunt. We gingen heel vriendelijk met elkaar om. Ik vond het leuk om hem een keer mee te nemen, het had niets met criminele activiteiten te maken.”
- A-4084:
“Wat ik kan vertellen wat er besproken is met [verdachte] en [betrokkene 1] over een restaurant in Cambodja? [verdachte] en [betrokkene 1] wilden daar een restaurant gaan uitbaten. Ze hadden daar op dat moment het geld niet voor. Wij hadden interesse getoond, dat wij mogelijk een investering zouden kunnen doen, als het een goed plan was. Wij hebben echter niet toegezegd of beloofd dat wij dat ook daadwerkelijk zouden doen.
[…]
U houdt mij voor dat mijn begeleiders de opdracht gaven te downsizen, hoe dat moest? Dat weet ik niet precies meer, ik weet ook niet of we dat tot in detail besproken hebben. Mr. Lonterman vraagt welke verwachtingen precies gedwonsized moesten worden. Wij wilden niet dat [verdachte] en [betrokkene 1] er vanuit gingen dat wij in hun restaurant zouden investeren in Cambodja. Het ging inderdaad om de bedragen die [betrokkene 1] zelf had genoemd, van 125.000, 30.000 en 5.000 euro. U vraagt mij hoe het kwam, dat [verdachte] en [betrokkene 1] van die investering zouden uitgaan. Zij waren enthousiast en wij waren dat eerst ook. Wij gingen kijken naar de mogelijkheden voor een eventuele investering, maar wij hebben daarbij geen bedragen genoemd of beloftes gemaakt.”
- A-2784:
“U haalt mijn opdracht aan van 20 maart 2018 en vraagt mij waarom het zo belangrijk was dat [verbalisant 1] zou informeren naar het complex in Cambodja. Ik denk om te weten wat hun ideeën waren, zodat we vervolgscenario’s konden bespreken. Dit bedenk ik nu ter plekke, wat het exact was weet ik niet meer, het is te lang geleden. U vraagt mij hoe ver [verbalisant 1] en [verbalisant 2] mochten gaan met het praten over de investering. Er is over gesproken, maar met de wetenschap dat we daar niet zouden gaan investeren. Volgens mij hadden we bedacht dat we [verdachte] en [betrokkene 1] vooral zouden laten praten, om te zien wat ze wilden, wat hun idee was. Wij gingen niet investeren. Wat de illusie was? Er is over gepraat, daar bleef het bij. Ik weet niet meer wat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] exact mochten zeggen.
Mr. Lonterman vraagt mij in hoeverre [verbalisant 1] en [verbalisant 2] konden meegaan in de gesprekken met [verdachte] en [betrokkene 1] met betrekking tot de bedragen over de investering en of bijvoorbeeld was afgesproken dit af te kappen bij een bepaald geldbedrag. Ik kan mij niet herinneren dat daarover is gesproken. Alleen dat we hen zouden laten praten en dat wij dan zouden zeggen “klinkt interessant”, maar niet meer. Of het een beetje boven de markt kan zijn blijven hangen? Dat kan in het begin zijn gebeurd. Dat is besproken en toen is er gezegd dat er moest worden gedownsized. U vraagt mij hoe [verdachte] aan het idee kan zijn gekomen dat er veel geld door ons kon worden geïnvesteerd. Dat weet ik niet. Dat was niet ons idee. In hoeverre wij daar voeding aan hebben gegeven? Dat weet ik niet meer precies, hoe [verdachte] dat heeft uitgelegd, dat hij zaken met ons kon doen. Ik weet dat er gesproken is over investeren in Cambodja en dat [verdachte] met een hulpvraag kwam. Volgens mij is 5000 euro een bedrag dat [verdachte] zelf wilde betalen, betrof handgeld of iets dergelijks. Toen is door ons gezegd dat hij dat niet moest doen. U zegt dat bij [verdachte] de illusie bestond dat de informanten met 3.000 of zelfs 125.000 over de brug zouden kunnen komen en vraagt of wij daar een beetje in meegegaan zijn. Nee, dat is vooral in het hoofd van [verdachte] gebeurd. Wij hebben wel gebruik gemaakt van het gevoel dat bij [verdachte] leefde. Daarna wilden wij teleurstelling voorkomen en hebben wij het gedownsized.”
- A-2785:
“U houd voor dat [verbalisant 1] aan [verdachte] vroeg om het paspoort voor een trip naar Portugal. [verdachte] en [verbalisant 1] zouden samen naar Portugal gaan, maar dat is niet doorgegaan. U vraagt mij of de trip een illusie was of dat het echt door zou gaan. Illusie, we denken meestal een paar stappen vooruit. Dit haakje is door [verdachte] zelf gegeven, omdat hij affiniteit met boten had. Dat is waar gemeenschappelijke interesses elkaar vinden. Wat voor trip het zou zijn? [verdachte] zou mogelijk een functie als kok op een boot kunnen krijgen. U houdt mij voor dat de illusie bij [verdachte] gewekt was dat er vals geld mee zou kunnen gaan tijdens het reizen met de boot. Dat kan, daar durf ik niet volmondig ja of nee op te zeggen.”
27. Tegen de achtergrond van de verhoren bij de rechter-commissaris, zie ik niet in waarom de verklaringen van de verdachte over de beloofde investering in het restaurant in Cambodja en de reis naar Portugal “nieuwe informatie” zouden opleveren die een nieuw verhoor van de getuigen zouden rechtvaardigen. Het oordeel van het hof dat de thema’s reeds in eerdere verhoren bij de rechter-commissaris aan de orde zijn geweest, is in zoverre niet onjuist of onbegrijpelijk.
28. Ook overigens acht ik de afwijzing van de verzoeken door het hof niet onbegrijpelijk en ook toereikend gemotiveerd. Hierbij neem ik in aanmerking dat de verdediging ter onderbouwing van de verzoeken – zoals het hof terecht heeft overwogen – wijst op elementen van het WOD-traject waarover de verzochte getuigen reeds uitgebreid zijn gehoord door de rechter-commissaris in eerste aanleg. Dat het hof de door de verdediging gesignaleerde innerlijke tegenstrijdigheden en inconsistenties in de verklaringen van de verbalisanten enerzijds en de strijdigheid van die verklaringen met de verklaringen van de verdachte anderzijds kennelijk niet van dien aard acht dat het daardoor – in het licht van de volledigheid van het onderzoek – noodzakelijk is om deze verbalisanten opnieuw te horen, acht ik eveneens niet onbegrijpelijk.
29. De innerlijke tegenstrijdigheden en inconsistenties in de verklaringen van de verbalisanten zijn naar mijn oordeel van geringe betekenis. Voor zover in de onderbouwing van de verzoeken wordt gewezen op de strijdigheid tussen de verklaringen van de verbalisanten en de verklaringen van de verdachte, merk ik op dat niet elke tegenstrijdigheid reden vormt voor een nieuw verhoor van een getuige. De rechter ziet zich immers vaker geconfronteerd met getuigenverklaringen die een andere kant op wijzen dan de verklaring van een verdachte en moet in staat worden geacht om waarde toe te kennen aan die verschillen en daarmee in zijn oordeel rekening te houden. In dit verband is bovendien van belang dat meerdere kernonderdelen van de later ter terechtzitting in eerste aanleg gegeven verklaring van de verdachte – bijvoorbeeld over zijn structurele harddrugsgebruik, de investering van € 200.000 die zou zijn beloofd in het restaurant in Cambodja en de baan die hem bij de reis naar Portugal door ‘ [verbalisant 1] ’ in het vooruitzicht zou zijn gesteld – reeds in de verhoren van de verbalisanten bij de rechter-commissaris ter sprake zijn gekomen.
30. Aldus is de afwijzing van de verzoeken tot het horen van de bij het WOD-traject betrokken verbalisanten op 12 november 2021 niet onbegrijpelijk. Die afwijzing is ook toereikend gemotiveerd.
De afwijzing bij arrest van 20 juli 2022
31. Het middel klaagt vervolgens over de afwijzing door het hof bij arrest van 20 juli 2022 van de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van de bij het WOD-traject betrokken verbalisanten.
32. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van 21 juni 2022 volgens de bij die gelegenheid overgelegde pleitnotities opnieuw (maar nu voorwaardelijk) verzocht tot het horen van bij het WOD-traject betrokken verbalisanten als getuigen. De onderbouwing in deze pleitnotities komt nagenoeg woordelijk overeen met de onderbouwing die in de hiervoor onder 12 geciteerde bijlage van het e-mailbericht voorafgaand aan de regiezitting van 9 november 2021 door de raadsman werd gegeven. Het hof heeft deze voorwaardelijke verzoeken van de verdediging (samen met het nog bij het tweede middel te bespreken verzoek) in zijn bestreden arrest als volgt samengevat en afgewezen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende, hiervoor nog niet besproken, voorwaardelijke verzoeken gedaan:
i) indien het hof de bekennende verklaringen van de verdachte voor het bewijs wil bezigen, dan verzoekt de verdediging A-4083 (‘ [verbalisant 1] ’), A-4084 (‘ [verbalisant 2] ’), B-2784, B-2785 en – naar het hof begrijpt – B-2844 nogmaals als getuige te (doen) horen, alsmede prof. dr. E.G.C. Rassin als deskundige te benoemen;
[…]
Het hof overweegt als volgt.
Ad i)
Het hof constateert dat A-4083, A-4084, B-2784, B-2785 en B-2844 in aanwezigheid van de verdediging zijn gehoord bij de rechter-commissaris en dat tijdens die verhoren de kwesties aan de orde zijn geweest waarover de verdediging deze getuigen thans (opnieuw) wenst te bevragen. Gelet op de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gegeven onderbouwing van de onder i) geformuleerde verzoeken, ziet het hof geen aanleiding om terug te komen op de ten aanzien hiervan op 12 november 2021 reeds gegeven beslissing van het hof, terwijl ook overigens de noodzaak tot het opnieuw horen van de genoemde getuigen dan wel het benoemen van de genoemde deskundige, niet is gebleken. De verzoeken worden daarom afgewezen.”
33. Over de klacht over de begrijpelijkheid van de motivering van deze afwijzing kan ik kort zijn. Zoals ik al heb aangegeven, komt de onderbouwing van de voorwaardelijke verzoeken in de pleitnotities van 21 juni 2022 nagenoeg woordelijk overeen met de onderbouwing die in de hiervoor onder 12 geciteerde bijlage van het e-mailbericht voorafgaand aan de regiezitting van 9 november 2021 door de raadsman werd gegeven. In ieder geval worden in de op 21 juni 2022 overlegde pleitnotities geen nieuwe argumenten aangedragen waarom het opnieuw horen van de bij het WOD-traject betrokken verbalisanten noodzakelijk zou zijn. Daarom acht ik het oordeel van het hof dat er – gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven onderbouwing van de verzoeken – geen aanleiding is om terug te komen op de op 12 november 2021 gegeven beslissing niet onbegrijpelijk.
Slotsom
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel
34. Het middel klaagt over de afwijzing van verschillende verzoeken van de verdediging met betrekking tot de deskundige Rassin.
35. Voordat ik het middel inhoudelijk bespreek, vat ik het voor dit middel relevante procesverloop samen. De verzoeken van de verdediging tot het laten opmaken van een rapportage door de deskundige Rassin over (1) de vraag of de belastende uitlatingen van de verdachte in het WOD-traject betrouwbaar zijn, (2) de betrouwbaarheid van de toegepaste (Mr. Big-)methodiek en (3) de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis zijn op de regiezitting van 9 november 2021 besproken. Deze verzoeken zijn ter terechtzitting van 12 november 2021 door het hof afgewezen. Vervolgens heeft de raadsman op 21 juni 2022 bij pleidooi een (voorwaardelijk) verzoek gedaan tot het benoemen van deskundige Rassin. Dat verzoek heeft het hof bij arrest van 20 juli 2022 afgewezen. Uit de opbouw van het middel blijkt dat de stellers van het middel zich zowel richten tegen de afwijzing ter terechtzitting van 12 november 2021 als tegen de afwijzing bij arrest van 20 juli 2022.
De afwijzing ter terechtzitting van 12 november 2021
36. Het middel klaagt allereerst over de afwijzing door het hof ter terechtzitting van 12 november 2021 van de verzoeken tot het laten opmaken van een rapportage door de deskundige Rassin over (1) de vraag of de belastende uitlatingen van de verdachte in het WOD-traject betrouwbaar zijn, (2) de betrouwbaarheid van de toegepaste (Mr. Big-)methodiek en (3) de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis.
37. Net zoals ik bij de bespreking van het eerste middel opmerkte, geldt ook hier dat een belangrijk deel van de onderbouwing van de verzoeken is opgenomen in de bijlage van een e-mailbericht van de raadsman van de verdachte van 29 oktober 2021 aan het hof. Om dezelfde redenen als die ik hiervoor onder 11 gaf, meen ik dat deze onderbouwing in cassatie van belang is.
38. De bijlage bij het e-mailbericht van 29 oktober 2021 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in (de voetnoten heb ik weggelaten):
“Verzoek I: Rapport deskundige prof. dr. E.G.C. Rassin De verdediging verzoekt u om prof. dr. Rassin, bijzonder hoogleraar rechtspsychologie, de opdracht te geven om de procespartijen voor te lichten en psychologisch onderzoek bij cliënt te doen over de vraag of de uitlatingen van cliënt van onder andere vrijdag 21 en donderdag 27 september 2018, dinsdag 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 in vrijheid zijn afgelegd en of deze – voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten – al dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 2 maart 2021 in de onderhavige zaak vastgesteld dat de wijze waarop in deze zaak uitvoering is gegeven aan de stelselmatige informatie inwinning, zij het met enige variatie, in essentie is aan te merken als de toepassing van de “Mr. Big-methode.” De vaststelling dat er in deze zaak gebruik is gemaakt van de "Mr. Big-methode'' is van belang omdat prof. dr. Rassin deskundig is op het gebied van deze methode.
De heef prof. dr. Rassin is door het Hof Den Haag ook benoemd als deskundige in de ‘Posbankzaak’ en in de zaak ‘Kaatsheuvel’ met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen.
Ook in die zaken was sprake van stelselmatige informatie inwinning middels de “Mr. Big-methode.”
Vergaande misleiding
De rechtbank heeft in de zaak van cliënt bij vonnis vastgesteld dat in het WOD-traject sprake is geweest van vergaande misleiding.
Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat het gesprek van 24 januari 2019, tussen cliënt en politioneel informant [verbalisant 1] , van het bewijs moest worden uitgesloten omdat dit gesprek in strijd met de verklaringsvrijheid van cliënt heeft plaatsgevonden. Hiermee is volgens de rechtbank een inbreuk gemaakt op de rechten van cliënt zoals is neergelegd in artikel 29, eerste lid Sv en artikel 6 EVRM. In dat gesprek van 24 januari 2019 is naar het oordeel van de rechtbank op ongeoorloofde wijze druk uitgeofend op cliënt, waardoor hij feitelijk in een verhoorsituatie is geplaatst waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken.
Bij de inzet van het WOD-traject in de onderhavige strafzaak is volgens de rechtbank dus sprake geweest van vergaande misleiding van cliënt en is er inbreuk gemaakt op fundamentele rechten.
Middels bestudering van de stukken, geluidsopnames van de OVC-gesprekken tussen politioneel informant [verbalisant 1] en cliënt en middels psychologisch onderzoek kan prof. dr. Rassin toetsen of de uitlatingen van cliënt van onder andere vrijdag 21 en donderdag 27 september 2018, dinsdag 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 in vrijheid zijn afgelegd en of deze – voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten – al dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Verklaringen [verdachte]
De verdediging zal nu enkele passages uit de schriftelijke verklaring van cliënt aanhalen welke hij heeft voorgedragen op de pro-forma zitting van 6 juni 2019 waaruit blijkt dat hij zich op het standpunt stelt dat hij verzonnen verhalen heeft verteld aan politioneel informant [verbalisant 1] :
- “Ik hoorde dat [slachtoffer] met de noorderzon was vertrokken of dood was en dat [betrokkene 3] daar achter zou zitten. Daar heb ik toen bij undercoveragent [verbalisant 1] mijn eigen draai aan gegeven met als resultaat dat broodje aap verhaal waarbij ik [slachtoffer] om het leven zou hebben gebracht. Dat kon ik makkelijk tegen undercover [verbalisant 1] zeggen want hij zou het zogenaamde bewijs toch wegpoetsen.”
-“Ik werkte voor [verbalisant 1] en ik beschermde hem dan. Ik moest voor zijn veiligheid zorgen als hij in de problemen zou komen of verdachte dingen zag. Hij kwam met een verhaal over Portugal waarbij ik vals geld kon gaan vervoeren met een boot. Ik zou dan bakken met geld gaan verdienen. [verbalisant 1] gaf mij de indruk dat ik dan wel een keiharde bikkel moest zijn als ik die baan wilde. [verbalisant 1] overdreef en ik overdreef! Zijn stoerdoenerij werd steeds groter en die van mij ook. Wij waren tegen elkaar aan het opbieden met stoere verhalen en we tasten elkaar af hoever we konden gaan. Ik heb hem dat broodjeaapverhaal over [slachtoffer] op de mouw gespeld want daarmee zou ik dan indruk op hem kunnen maken zodat ik dat grote geld kon gaan verdienen.”
- “Ik ben mijn hele leven al iemand geweest die dingen verzint en groter maakt dan ze zijn. Dat kunnen de mensen die mij kennen allemaal bevestigen. [verbalisant 1] en zijn mensen deden stoer en ik deed stoer. Ik zag er eerst geen kwaad in om [verbalisant 1] dat broodje aapverhaal over [slachtoffer] te vertellen want het was toch onzin en het voordeel was dat [verbalisant 1] daardoor mij wilde hebben in zijn organisatie.”
In zijn schriftelijke verklaring bij de rechter-commissaris, welke aan de rechter-commissaris is overhandigd op 6 februari 2020, verklaart cliënt het volgende:
-“Ik kwam in een schijnwereld terecht die de undercoveragenten voor mij hadden gemaakt. Een wereld waarbij ik verleid werd en ook onder druk gezet werd om dingen voor undercover agent [verbalisant 1] en zijn gewelddadige criminele organisatie te doen. Ik kwam in een soort trechter terecht waar ik niet meer uit kon. Ik voelde me daardoor niet meer vrij om de verzonnen uitspraken over [slachtoffer] die ik had gedaan tegenover hem en zijn gewelddadige criminele vrienden terug te trekken omdat undercover agent [verbalisant 1] me anders niet meer voor vol zou aanzien en de gevolgen dan zouden zijn dat hij me anders geen geld meer zou laten verdienen. Als undercoveragent [verbalisant 1] me weer eens ging uithoren kon ik na een tijd niet meer toegeven dat ik alles verzonnen had omdat ik dan van het voetstuk zou vallen waarop hij me had geplaatst. Ik voelde druk doordat ik en [betrokkene 1] te weinig geld hadden om te overleven en undercover agent [verbalisant 1] ons daaruit zou kunnen redden. Ik voelde druk door mijn verslaving aan drank en cocaïne en ik had het geld van undercoveragent [verbalisant 1] nodig om mijn verslaving te kunnen betalen. Ook voelde ik druk omdat ik indruk op undercoveragent [verbalisant 1] en zijn criminele organisatie moest blijven maken zodat hij mij klussen zou geven waardoor ik geld zou kunnen verdienen en ik ook mijn dochter zou kunnen bezoeken en financieel zou kunnen ondersteunen. Als ik door de undercoveragenten niet in die mr. Big schijnwereld was getrokken en undercoveragent [verbalisant 1] en de andere undercoveragenten mij niet zo hadden verhoord had ik die verzonnen uitspraken over [slachtoffer] ook nooit gedaan.”
-“Ik ben nooit met [slachtoffer] in een loods op [plaats] geweest of überhaupt met hem op [plaats] of ergens anders in een loods. Ik heb hem niet vermoord en ik weet ook niet waar hij is en weet ook niet of hij wel of niet leeft. Ik heb hem dus niet doodgeschoten en ik heb hem ook niet met een voorwerp geslagen. Voor de duidelijkheid: Ik ben niet aanwezig geweest bij een mogelijke moord op [slachtoffer] . Ik ben dus ook niet met [betrokkene 4] bij een loods bij [plaats] geweest met [slachtoffer] . En dat [betrokkene 4] erbij betrokken was heb ik dus ook verzonnen. Ik heb ook geen telefoon van [slachtoffer] afgenomen of geld in wat voor valuta dan ook. Ik heb hem ook niet begraven of in een shredder gegooid. Dat heb ik alleen maar aan undercoveragent [verbalisant 1] verteld om mezelf zo groot en gevaarlijk voor te doen zodat hij me zou betrekken bij het verdienen van veel geld. En om die redenen die ik al eerder heb verteld in deze verklaring.”
De bovenstaande passages uit de schriftelijke verklaringen van cliënt geven helder inzicht over de wijze waarop cliënt het WOD-traject heeft ervaren en maken tevens duidelijk dat hij zich op het standpunt stelt dat hij tijdens het undercovertraject uitlatingen heeft gedaan die niet conform de waarheid zijn.
Ook op grond van de mondelinge verklaringen die cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 heeft afgelegd, acht de verdediging het noodzakelijk dat prof. dr. Rassin zich uitlaat over de betrouwbaarheid van de door cliënt geuite verklaringen. Cliënt heeft op de inhoudelijke behandeling het volgende verklaard:
‘Dat ik mensen kende die op zoek waren naar een manier om geld en staafjes naar Engeland te vervoeren, was door mij verzonnen. Ik wilde indruk maken op [verbalisant 1] en had bedacht het over goudstaven te hebben omdat [verbalisant 1] in het valse geld zat.’
Ook verklaarde hij ter zitting:
‘Ik kan mij herinneren dat [verbalisant 3] grote verhalen had over het vluchten en dat ik daarop heb gereageerd door hem te overtreffen. Ik deed dit om in een goed daglicht te komen bij [verbalisant 1] . U houdt mij voor dat [verbalisant 1] op dat moment niet in de auto zat. Nee, maar dat [verbalisant 3] over mij tegen [verbalisant 1] zou zeggen dat het niet niets was wat [verbalisant 1] in zijn auto had zitten. Ik wilde laten weten dat ik iets kon betekenen. Ik wilde mij laten zien. Ik wilde niet onder doen voor [verbalisant 3] .
Verder verklaarde cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 op de vraag van de rechter wat cliënt eigenlijk wist van [slachtoffer] : “Ik dacht aan [slachtoffer] , grote crimineel, weg, daar kon ik wel een verhaaltje van maken”.
Voorts verklaarde hij ter zitting:
‘Of ik mij kan herinneren dat [verbalisant 1] op 27 september 2018 terugkwam op wat ik aan [verbalisant 3] had verteld? Ja. [verbalisant 1] wilde er het fijne van weten. Het ging om eerlijkheid en anders zou ik niet voor [verbalisant 1] kunnen werken. [verbalisant 1] gaf aan dat [verbalisant 3] geen punten had gescoord met wat hij had gedaan. Vervolgens heb ik mijn trukendoos opengegooid. Wat ik Hiermee bedoel? Da tik toen één bizar verhaal heb opgehangen. Ik dacht; ik moet een zo groot en gruwelijk mogelijk verhaal ophangen. Ik moet [verbalisant 1] duidelijk maken dat ik over lijken zou gaan, dat ik mijn mannetje stond en niet bang was.’
‘Of ik met details kwam om het verhaal betrouwbaar te maken voor undercoveragent [verbalisant 1] ? Ja, om mijn verhaal te voeden. Het was allemaal grootspraak om indruk op hem te maken. Waarom ik dit nodig had? Ik wilde zo gevaarlijk mogelijk overkomen.’
Ook de bovenstaande passages uit de mondelinge verklaringen van cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 geven helder inzicht over de wijze waarop cliënt het WOD-traject heeft ervaren en maken tevens duidelijk dat hij zich op het standpunt stelt dat hij tijdens het undercovertraject uitlatingen heeft gedaan die niet conform de waarheid zijn.
Ook gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de ‘Posbankzaak’ en in de zaak ‘Kaatsheuvel’ met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen verzoekt de verdediging u om ook dit verzoek te honoreren.
Verzoek II
Verder verzoekt de verdediging u getuige-deskundige Rassin te laten rapporteren over suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten en hem te laten rapporteren over de kans op het afleggen van een valse bekentenis.
Gezien het juridisch kader dat de Hoge Raad heeft gecreëerd in de Posbankzaak acht de verdediging onderstaande gestelde rechtsregels uit dit arrest van belang:
‘Voor de beoordeling of de verklaringsvrijheid is aangetast, is volgens de Hoge Raad in de Posbankzaak in het bijzonder van belang het verloop van het opsporingstraject, de eventueel reeds door verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, de mate van (psychische) druk die in dat traject op verdachte is uitgeoefend, de mate en wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte en de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met inhoud van (wezenlijke onderdelen van) door de verdachte afgelegde verklaring. Bij deze beoordeling is volgens de Hoge Raad voorts van belang de duur en intensiteit van dat traject, strekking en frequentie van contacten met verdachte zelf en in het vooruitzicht gestelde consequenties als verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken. De Hoge Raad geeft aan dat dat de feitenrechter bij de beoordeling, naast het feitelijke optreden van de opsporingsambtenaren jegens de verdachte, tevens acht dient te slaan op de wettelijke grondslag waarop het optreden van opsporingsambtenaren heeft plaatsgevonden, en in het geval dat optreden is gebaseerd op een bevel tot stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in art. 126j van het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder op inhoud van dat bevel waar het gaat om wijze waarop aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, alsmede de eventueel nader aan dat bevel verbonden voorwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van de verdachte. Teneinde de rechter in staat te stellen een en ander te kunnen beoordelen, is het volgens de Hoge Raad van groot belang dat hij inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden.’
De verdediging kan zich goed voorstellen dat een deskundige een bijdrage kan leveren aan de vraag of de uitlatingen van cliënt tegenover politioneel informant [verbalisant 1] in vrijheid zijn afgelegd en of hij mogelijk (psychische) druk heeft ervaren tijdens de ondervragingen of dat zijn verklaringen mogelijk gecontamineerd zijn door externe invloeden zoals de undercoveragenten in kwestie.
Ook gezien de verklaringen van cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat prof. dr. Rassin zich buigt over de vraag of er een vorm van (psychische) druk heeft plaats gevonden tijdens de inzet. Cliënt verklaart tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december dat hij bang was voor A-4083 vanwege zijn verbale intimiderende gedrag ten opzichte van zijn ondergeschikten in de criminele organisatie.
Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten, verzoekt de verdediging om ook dit verzoek te honoreren.
Verzoek III
De verdediging verzoekt u rechtspsycholoog prof. dr. E.G.C. Rassin als getuige-deskundige te benoemen zodat hij onderzoek kan doen naar de betrouwbaarheid van de in de onderhavige zaak door het WOD-team op cliënt toegepaste methodiek.
Gezien het juridisch kader dat de Hoge Raad heeft gecreëerd in de Poppenspelmethodezaak verwijst de verdediging naar jurisprudentie over de betrouwbaarheid van de Poppenspelmethode om daarmee duidelijk te maken dat het onderzoek van een deskundige van belang kan zijn voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van uitlatingen.
In de desbetreffende zaak stond het gebruik van de ‘poppenspelmethode’ centraal waarbij een orthopedagoge in gesprekken met de vermeende slachtoffers vroeg wat je met de geslachtsdelen van zo’n pop kon doen waarna de kinderen (seksuele) handelingen simuleerden met behulp van de poppen.
Op basis van de verklaringen van de vermeende slachtoffers (kinderen) bij de orthopedagoge met behulp van die poppenspelmethode werden de vaders van de vermeende slachtoffers aangemerkt als verdachten en vervolgd voor seksueel misbruik.
Een deskundige in deze zaak stelde vast dat bij het gebruiken van de bewuste poppen (poppenspelmethode) een veel te sterke suggestie uitgaat waardoor het gebeurde in de richting van seksualiteit vertekend kan worden.
Zonder de bemoeienis van deskundigen waren de gebreken van de omstreden poppenspelmethode nimmer aan het licht gekomen en waren onschuldige verdachten wellicht ten onrechte veroordeeld.
De verdediging acht het derhalve van belang dat een deskundige (wetende prof. dr. Rassin) zich ook zal uitlaten over de mr. Big/WOD methode welke is gehanteerd in de zaak van cliënt. Door inzicht te krijgen in de methode kan de deskundige prof. dr. Rassin in kwestie voorgaande onderzoeksvragen (onder I en II) met betrekking tot de betrouwbaarheid van verklaringen en suggestibiliteit van verdachte nader duiden.”
39. Het hof heeft de verzoeken van de verdediging ter terechtzitting van 12 november 2021 afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de vraag of de belastende uitlatingen van de verdachte in het WOD-traject betrouwbaar zijn. De beoordeling van de vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen is voorbehouden aan het hof. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de toegepaste (Mr. Big-) methodiek. De beoordeling van de vraag naar de betrouwbaarheid van de toegepaste opsporingsmethodiek is voorbehouden aan het hof. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het opmaken van een rapportage door prof. dr. Rassin betreffende een psychologisch onderzoek naar de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis. De enkele verklaring van de verdachte waarin hij stelt druk te hebben ervaren in het contact met undercoveragent A-4083 ( [verbalisant 1] ), biedt, zonder nadere precisering van zijn stelling, onvoldoende basis voor het laten opmaken van voormelde rapportage. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.”
40. De schriftuur bevat ter onderbouwing van de klachten over de afwijzing ter terechtzitting van 12 november 2021 – van pagina 59 tot en met 66 – citaten uit allerhande processtukken. Vervolgens komt de schriftuur ter onderbouwing van de klacht over de afwijzing van de verzoeken steeds niet verder dan dat die afwijzing en de daaraan door het hof ten grondslag gelegde argumenten als volgt moeten worden getypeerd:
“niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.”
41. De cassatierechter kan alleen ‘middelen van cassatie’ beoordelen zoals bedoeld in art. 437 Sv. Een cassatiemiddel moet een stellige en duidelijke klacht bevatten over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.7.Daarom moet zijn aangegeven waartegen het cassatiemiddel is gericht en op welke gronden het steunt.8.Er kan dus niet worden volstaan met een herhaling van stellingen en verweren waarop het hof gemotiveerd heeft beslist, zonder dat wordt aangegeven “waarom de door het Hof gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn”.9.Een ‘zoekplaatje’, waarbij de Hoge Raad zelf op zoek moet naar de bronnen waarop de klacht is gebaseerd, is geen cassatiemiddel.10.
42. Dat laatste is bij deze klachten een probleem. In de schriftuur wordt met betrekking tot de drie onderdelen steeds slechts verwezen naar “hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek” en “het vrijsprekende vonnis van de rechtbank”. Daarbij wordt op geen enkele manier gespecificeerd op welke bronnen deze klachten zijn gebaseerd en waarom de beslissingen van het hof op dit punt juridisch niet door de beugel kunnen. De klachten zijn daarom niet te beoordelen en moeten onbesproken blijven.
43. De klachten over de afwijzing van de verzoeken met betrekking tot de deskundige Rassin ter terechtzitting van 12 november 2021 kunnen niet tot cassatie leiden.
De afwijzing bij arrest van 20 juli 2022
44. Het middel richt zich vervolgens tegen de afwijzing van het bij pleidooi gedane voorwaardelijke verzoek met betrekking tot de deskundige Rassin. Dat verzoek heeft het hof begrepen als een verzoek tot het benoemen van een deskundige. Net als de ter terechtzitting van 12 november 2021 door het hof afgewezen verzoeken, is het uiteindelijke doel van het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van de deskundige Rassin het laten opmaken van een rapportage over (1) de vraag of de belastende uitlatingen van de verdachte in het WOD-traject betrouwbaar zijn, (2) de betrouwbaarheid van de toegepaste (Mr. Big-)methodiek en (3) de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis. De stellers van het middel voeren aan dat de verdediging uitdrukkelijk en uitvoerig heeft aangevoerd waarom de deskundige had moeten worden benoemd, namelijk – kort samengevat – omdat hij eerder een rapport heeft geschreven over de risico’s van de ‘Mr. Big’-methode en omdat hij iets zou kunnen zeggen over (de betrouwbaarheid van) de toegepaste methode en de door de verdachte afgelegde verklaringen. Verder wordt erop gewezen dat door de verdediging expliciet is aangevoerd dat de zittingsrechter er blijk van dient te geven dat hij zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaringen heeft onderzocht en op het feit dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken. Het bovenstaande zou te meer klemmen omdat een omstreden onderzoeksmethode is gebruikt waarbij ook nog eens de verslaglegging van het traject gebreken vertoont.
45. De ter terechtzitting van 21 juni 2022 overgelegde pleitnotities houden over het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van de deskundige Rassin het volgende in (de voetnoten heb ik weggelaten):
“Voorwaardelijk getuigenverzoek prof. dr. E.C.G. Rassin
Indien uw Hof de verklaringen welke cliënt tegenover undercover [verbalisant 1] heeft afgelegd op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 bezigen voor het bewijs dan doet de verdediging hierbij een voorwaardelijk getuigenverzoek om prof. dr. E.C.G. Rassin te benoemen als deskundige.
In de moordzaak Kaatsheuvel waarin de mr. Big methode is ingezet op [betrokkene 5] is prof. dr. E.C.G. Rassin benoemd als deskundige. De verdediging houdt uw Hof de passage van het arrest van het Hof Den Haag m.b.t. prof. Rassin voor omdat ook in de zaak van [betrokkene 5] de mr. Big methode is ingezet en bepaalde bevindingen van prof.dr. E.C.G. Rassin in algemene zin gaan over de gevaren van de mr. Big methode.
‘Tenslotte heeft het hof prof.dr. E.C.G. Rassin (verder te noemen Rassin), rechtspsycholoog, als deskundige doen benoemen door de raadsheer-commissaris teneinde het hof voor te lichten over de vraag of de verklaringen van de verdachte op 18 september 2014 en op de daarop volgende dagen in vrijheid zijn afgelegd en of deze - voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten - al dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht. Rassin heeft bij rapport van 18 december 2020 aan het hof gerapporteerd.
Rassin heeft de door [betrokkene 5] in Marbella afgelegde bekentenis getoetst aan onderzoek van de Amerikaanse rechtspsychologe Melissa B. Russano. Zij publiceerde in juli 2005 in Psychological Science over een experiment bij 296 studenten. Ze moesten in groepen taken uitvoeren waarbij het was verboden om samen te werken. Er werden zowel bij de studenten die de regel hadden overtreden als zij die dat niet hadden gedaan door heel boos kijkende professoren vier verschillende ondervragingstechnieken uitgetest met dit resultaat:
De tabel van Russano.
Als de professor, of de politie, een verdachte zonder verder tactisch plan vraagt of hij/zij/hen het heeft gedaan, krijg je 46 procent echte bekentenissen en 6 procent valse, zo leidt Russano af uit haar experiment. Wordt de verdachte een deal voorgehouden (‘als je bekent, word je minder hardt gestraft’), dan stijgt het aantal echte bekentenissen naar 72 procent en het aantal valse naar 14 procent. Minimalisatie (‘voor iets als dit riskeer je natuurlijk geen straf’) doet de kans op een echte bekentenis verder stijgen naar 81 procent en het risico op een valse naar 18 procent. Als de politie tijdens het verhoor én de ernst van het misdrijf minimaliseert én de verdachte een deal voorstelt, wordt de kans op een echte bekentenis 87 procent en 43 procent risico op een valse bekentenis.
Hij heeft in zijn rapport opgemerkt het begrip “verklaringsvrijheid” niet uit de psychologische literatuur te kennen, maar wel iets te kunnen zeggen over de kans op het afleggen van een valse bekentenis. Vervolgens heeft hij beschreven dat een opsporingsmethode zoals de mr. Big-methode een substantieel risico op een valse bekentenis impliceert, alleen al vanwege het in de waan brengen van de verdachte dat een bekentenis hem enig voordeel zal opleveren. De combinatie van het doen van een belofte (verdachte krijgt de door hem gewilde baan) en het minimaliseren van de ernst van een feit (het maakt ons niet uit als hij het gedaan heeft en we regelen iemand die er voor opdraait), zoals gedaan door de undercoveragenten, geeft een kans op een terechte bekentenis van 87% en een kans op een valse bekentenis op 43%, aldus Rassin. Hij heeft ten behoeve van de rapportage psychologisch onderzoek uitgevoerd bij de verdachte. Zijn conclusie is dat de verdachte hoog scoort op twee risicofactoren voor het afleggen van een valse bekentenis. Dat betekent dat als de verdachte enige druk ervaart om iets te zeggen en/of denkt goed voor de dag te komen door iets te zeggen dat niet strookt met de werkelijkheid, hij dat naar verwachting zal doen. Hij concludeert voorts dat de kans best groot (43%) is dat een onschuldige verdachte een bekentenis zou afleggen indien geplaatst in de positie waarin de verdachte verkeerde op 18 september 2014 en dat de bewijskracht van de bekentenis gering is.
Ter terechtzitting van het hof is Rassin als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat het aannemelijk is dat de mr. Big-methode een extra risico op een valse bekentenis oplevert. Dit risico komt bovenop de twee in het rapport genoemde “trucs” van de politie – het minimaliseren van de ernst en het bieden van een beloning. In het mr. Big-traject is bovendien aan de verdachte het gevoel gegeven ergens bij te horen. De deskundige vermoedt dat het percentage van 43% (kans op een valse bekentenis) hoger wordt naarmate meer wordt losgelaten op de verdachte dan alleen de deal en de minimalisatie. Ook het winnen van het vertrouwen van de verdachte in de voorfase van het mr. Big-traject lijkt volgens Rassin dit percentage te verhogen.’
De verdediging houdt uw Hof deze passage voor omdat ook in de zaak van [betrokkene 5] de mr. Big methode is ingezet en bepaalde bevindingen van prof.dr. E.C.G. Rassin in algemene zin gaan over de gevaren van de mr. Big methode.
I) De verdediging verzoekt u om rechtspsycholoog prof. dr. Rassin de opdracht te geven om de procespartijen voor te lichten en onderzoek bij cliënt te doen over de vraag of de uitlatingen van cliënt van onder andere vrijdag 21 en donderdag 27 september 2018, dinsdag 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 in vrijheid zijn afgelegd en of deze – voor zover de deskundige zich daarover kan uitlaten – al dan niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen. De verdediging zal nu enkele passages uit de schriftelijke verklaring van cliënt aanhalen welke hij heeft voorgedragen op de pro-forma zitting van 6 juni 2019 waaruit blijkt dat hij zich op het standpunt stelt dat hij onbetrouwbare verklaringen heeft geuit tegenover politioneel informant [verbalisant 1] :
- “Ik hoorde dat [slachtoffer] met de noorderzon was vertrokken of dood was en dat [betrokkene 3] daar achter zou zitten. Daar heb ik toen bij undercoveragent [verbalisant 1] mijn eigen draai aan gegeven met als resultaat dat broodje aap verhaal waarbij ik [slachtoffer] om het leven zou hebben gebracht. Dat kon ik makkelijk tegen undercover [verbalisant 1] zeggen want hij zou het zogenaamde bewijs toch wegpoetsen.”
-“Ik werkte voor [verbalisant 1] en ik beschermde hem dan. Ik moest voor zijn veiligheid zorgen als hij in de problemen zou komen of verdachte dingen zag. Hij kwam met een verhaal over Portugal waarbij ik vals geld kon gaan vervoeren met een boot. Ik zou dan bakken met geld gaan verdienen. [verbalisant 1] gaf mij de indruk dat ik dan wel een keiharde bikkel moest zijn als ik die baan wilde. [verbalisant 1] overdreef en ik overdreef! Zijn stoerdoenerij werd steeds groter en die van mij ook. Wij waren tegen elkaar aan het opbieden met stoere verhalen en we tasten elkaar af hoever we konden gaan. Ik heb hem dat broodjeaapverhaal over [slachtoffer] op de mouw gespeld want daarmee zou ik dan indruk op hem kunnen maken zodat ik dat grote geld kon gaan verdienen.”
- “Ik ben mijn hele leven al iemand geweest die dingen verzint en groter maakt dan ze zijn. Dat kunnen de mensen die mij kennen allemaal bevestigen. [verbalisant 1] en zijn mensen deden stoer en ik deed stoer. Ik zag er eerst geen kwaad in om [verbalisant 1] dat broodje aapverhaal over [slachtoffer] te vertellen want het was toch onzin en het voordeel was dat [verbalisant 1] daardoor mij wilde hebben in zijn organisatie.”
In zijn schriftelijke verklaring bij de rechter-commissaris, welke aan de rechter-commissaris is overhandigd op 6 februari 2020, verklaart cliënt het volgende:
-“Ik kwam in een schijnwereld terecht die de undercoveragenten voor mij hadden gemaakt. Een wereld waarbij ik verleid werd en ook onder druk gezet werd om dingen voor undercover agent [verbalisant 1] en zijn gewelddadige criminele organisatie te doen. Ik kwam in een soort trechter terecht waar ik niet meer uit kon. Ik voelde me daardoor niet meer vrij om de verzonnen uitspraken over [slachtoffer] die ik had gedaan tegenover hem en zijn gewelddadige criminele vrienden terug te trekken omdat undercover agent [verbalisant 1] me anders niet meer voor vol zou aanzien en de gevolgen dan zouden zijn dat hij me anders geen geld meer zou laten verdienen. Als undercoveragent [verbalisant 1] me weer eens ging uithoren kon ik na een tijd niet meer toegeven dat ik alles verzonnen had omdat ik dan van het voetstuk zou vallen waarop hij me had geplaatst. Ik voelde druk doordat ik en [betrokkene 1] te weinig geld hadden om te overleven en undercover agent [verbalisant 1] ons daaruit zou kunnen redden. Ik voelde druk door mijn verslaving aan drank en cocaïne en ik had het geld van undercoveragent [verbalisant 1] nodig om mijn verslaving te kunnen betalen. Ook voelde ik druk omdat ik indruk op undercoveragent [verbalisant 1] en zijn criminele organisatie moest blijven maken zodat hij mij klussen zou geven waardoor ik geld zou kunnen verdienen en ik ook mijn dochter zou kunnen bezoeken en financieel zou kunnen ondersteunen. Als ik door de undercoveragenten niet in die mr. Big schijnwereld was getrokken en undercoveragent [verbalisant 1] en de andere undercoveragenten mij niet zo hadden verhoord had ik die verzonnen uitspraken over [slachtoffer] ook nooit gedaan.”
-“Ik ben nooit met [slachtoffer] in een loods op [plaats] geweest of überhaupt met hem op [plaats] of ergens anders in een loods. Ik heb hem niet vermoord en ik weet ook niet waar hij is en weet ook niet of hij wel of niet leeft. Ik heb hem dus niet doodgeschoten en ik heb hem ook niet met een voorwerp geslagen. Voor de duidelijkheid: Ik ben niet aanwezig geweest bij een mogelijke moord op [slachtoffer] . Ik ben dus ook niet met [betrokkene 4] bij een loods bij [plaats] geweest met [slachtoffer] . En dat [betrokkene 4] erbij betrokken was heb ik dus ook verzonnen. Ik heb ook geen telefoon van [slachtoffer] afgenomen of geld in wat voor valuta dan ook. Ik heb hem ook niet begraven of in een shredder gegooid. Dat heb ik alleen maar aan undercoveragent [verbalisant 1] verteld om mezelf zo groot en gevaarlijk voor te doen zodat hij me zou betrekken bij het verdienen van veel geld. En om die redenen die ik al eerder heb verteld in deze verklaring.”
De bovenstaande passages uit de schriftelijke verklaringen van cliënt geven helder inzicht over de wijze waarop cliënt het WOD-traject heeft ervaren en maken tevens duidelijk dat hij zich op het standpunt stelt dat hij tijdens het undercovertraject uitlatingen heeft gedaan die niet conform de waarheid zijn. Alleen al de uiting van [verdachte] over een van een jas afketsende kogel zegt genoeg over het hoge fantasiegehalte van [verdachte] .
Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen verzoekt de verdediging om ook dit verzoek te honoreren.
Ook op grond van de mondelinge verklaringen die cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 heeft gedaan, acht de verdediging het noodzakelijk dat prof. dr. Rassin zich uitlaat over de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen. Cliënt heeft op de inhoudelijke behandeling wederom verklaard dat “hij zijn trucendoos opende om indruk te maken op [verbalisant 1] ”. Ook verklaarde cliënt dat hij een zo groot en gruwelijk mogelijk verhaal moest vertellen aan [verbalisant 3] ”. Verder verklaarde cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 op de vraag van de rechter wat cliënt eigenlijk wist van [slachtoffer] : “Ik dacht aan [slachtoffer] , grote crimineel, weg, daar kon ik wel een verhaaltje van maken”.
Ook de bovenstaande passages uit de mondelinge verklaringen van cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 geven helder inzicht over de wijze waarop cliënt het WOD-traject heeft ervaren en maken tevens duidelijk dat hij zich op het standpunt stelt dat hij tijdens het undercovertraject uitlatingen heeft gedaan die niet conform de waarheid zijn. Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de verdachte geuite verklaringen verzoekt de verdediging u om dit verzoek te honoreren.
II) Verder verzoekt de verdediging u getuige-deskundige Rassin te laten rapporteren over suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten.
Gezien het juridisch kader dat de Hoge Raad heeft gecreëerd in de Posbankzaak acht de verdediging onderstaande gestelde rechtsregels uit dit arrest van belang:
Voor de beoordeling of de verklaringsvrijheid is aangetast, is volgens de Hoge Raad in de Posbankzaak in het bijzonder van belang het verloop van het opsporingstraject, de eventueel reeds door verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, de mate van (psychische) druk die in dat traject op verdachte is uitgeoefend, de mate en wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte en de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met inhoud van (wezenlijke onderdelen van) door de verdachte afgelegde verklaring. Bij deze beoordeling is volgens de Hoge Raad voorts van belang de duur en intensiteit van dat traject, strekking en frequentie van contacten met verdachte zelf en in het vooruitzicht gestelde consequenties als verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken. De Hoge Raad geeft aan dat dat de feitenrechter bij de beoordeling, naast het feitelijke optreden van de opsporingsambtenaren jegens de verdachte, tevens acht dient te slaan op de wettelijke grondslag waarop het optreden van opsporingsambtenaren heeft plaatsgevonden, en in het geval dat optreden is gebaseerd op een bevel tot stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in art. 126j van het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder op inhoud van dat bevel waar het gaat om wijze waarop aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, alsmede de eventueel nader aan dat bevel verbonden voorwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van de verdachte. Teneinde de rechter in staat te stellen een en ander te kunnen beoordelen, is het volgens de Hoge Raad van groot belang dat hij inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden.
De verdediging kan zich goed voorstellen dat een deskundige een bijdrage kan leveren aan de vraag of de uitlatingen van cliënt tegenover politioneel informant [verbalisant 1] in vrijheid zijn afgelegd en of hij mogelijk (psychische) druk heeft ervaren tijdens de ondervragingen of dat zijn verklaringen mogelijk gecontamineerd zijn door externe invloeden zoals de undercoveragenten in kwestie.
Ook gezien de verklaringen van cliënt op de inhoudelijke behandeling van 8 december 2020 acht de verdediging het noodzakelijk dat prof. dr. Rassin zich buigt over de vraag of er een vorm van (psychische) druk heeft plaats gevonden tijdens de inzet. Cliënt verklaart tijdens de inhoudelijke behandeling van 8 december dat hij bang was voor A-4083 vanwege zijn verbale intimiderende gedrag ten opzichte van zijn ondergeschikten in de criminele organisatie.
Gezien de recente toewijzing van deskundige prof. dr. Rassin door het Hof Den Haag in de Posbankzaak met betrekking tot het beoordelen van de suggestibiliteit, te weten gevoeligheid bij cliënt voor ervaren (psychische)druk tijdens een ondervraging en/of meegaandheid van cliënt gedurende de gesprekken tussen cliënt en de politioneel informanten, verzoekt de verdediging om ook dit verzoek te honoreren.
III) De verdediging verzoekt u rechtspsycholoog prof. dr. E.G.C. Rassin als getuige-deskundige te benoemen zodat hij onderzoek kan doen naar de betrouwbaarheid van de in de onderhavige zaak door het WOD-team op cliënt toegepaste methodiek.
Gezien het juridisch kader dat de Hoge Raad heeft gecreëerd in de Poppenspelmethodezaak verwijst de verdediging naar jurisprudentie over de betrouwbaarheid van de Poppenspelmethode om daarmee duidelijk te maken dat het onderzoek van een deskundige van belang kan zijn voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van uitlatingen.
In de desbetreffende zaak stond het gebruik van de ‘poppenspelmethode’ centraal waarbij een orthopedagoge in gesprekken met de vermeende slachtoffers vroeg wat je met de geslachtsdelen van zo’n pop kon doen waarna de kinderen (seksuele) handelingen simuleerden met behulp van de poppen.
Op basis van de verklaringen van de vermeende slachtoffers (kinderen) bij de orthopedagoge met behulp van die poppenspelmethode werden de vaders van de vermeende slachtoffers aangemerkt als verdachten en vervolgd voor seksueel misbruik.
Een deskundige in deze zaak stelde vast dat bij het gebruiken van de bewuste poppen (poppenspelmethode) een veel te sterke suggestie uitgaat waardoor het gebeurde in de richting van seksualiteit vertekend kan worden.
Zonder de bemoeienis van deskundigen waren de gebreken van de omstreden poppenspelmethode nimmer aan het licht gekomen en waren onschuldige verdachten wellicht ten onrechte veroordeeld.
De verdediging acht het derhalve van belang dat een deskundige (wetende prof. dr. Rassin) zich ook zal uitlaten over de mr. Big/WOD methode welke is gehanteerd in de zaak van cliënt. Door inzicht te krijgen in de methode kan de deskundige prof. dr. Rassin in kwestie voorgaande onderzoeksvragen (onder I en II) met betrekking tot de betrouwbaarheid van verklaringen en suggestibiliteit van verdachte nader duiden.”
46. Het hof heeft deze verzoeken van de verdediging (samen met de al bij het eerste middel besproken verzoeken) bij arrest van 20 juli 2022 afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende, hiervoor nog niet besproken, voorwaardelijke verzoeken gedaan:
i) indien het hof de bekennende verklaringen van de verdachte voor het bewijs wil bezigen, dan verzoekt de verdediging A-4083 (‘ [verbalisant 1] ’), A-4084 (‘ [verbalisant 2] ’), B-2784, B-2785 en – naar het hof begrijpt – B-2844 nogmaals als getuige te (doen) horen, alsmede prof. dr. E.G.C. Rassin als deskundige te benoemen;
[…]
Het hof overweegt als volgt.
Ad i)
[…]
Gelet op de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gegeven onderbouwing van de onder i) geformuleerde verzoeken, ziet het hof geen aanleiding om terug te komen op de ten aanzien hiervan op 12 november 2021 reeds gegeven beslissing van het hof, terwijl ook overigens de noodzaak tot het opnieuw horen van de genoemde getuigen dan wel het benoemen van de genoemde deskundige, niet is gebleken. De verzoeken worden daarom afgewezen.”
47. Het hof heeft overwogen dat het – gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing – geen aanleiding ziet om terug te komen op zijn eerdere beslissing hierover en dat ook overigens de noodzaak niet is gebleken. Aan die eerdere beslissing heeft het hof, wat betreft de verzoeken tot het laten opmaken van een rapportage over de betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen van de verdachte en de betrouwbaarheid van de toegepaste opsporingsmethodiek, ten grondslag gelegd dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen en de toegepaste opsporingsmethodiek is voorbehouden aan het hof. Ten aanzien van het verzoek tot het laten opmaken van een rapportage over de suggestibiliteit en meegaandheid van de verdachte tijdens de WOD-gesprekken en de kans op een valse bekentenis heeft het hof overwogen dat de enkele stelling dat de verdachte druk heeft ervaren in het contact met undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ onvoldoende basis biedt voor het opmaken van een rapportage.
48. Het hof heeft het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van deskundige Rassin afgewezen op grond van het noodzaakscriterium. Daarmee heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd, wat in cassatie overigens niet wordt betwist.11.Wat ik hiervoor onder 23 in verband met het eerste middel heb vooropgesteld over het noodzaakscriterium, is van overeenkomstige toepassing op verzoeken tot het benoemen van deskundigen en geldt dus ook voor het onderhavige verzoek.12.
49. Naar mijn oordeel kan de afwijzing door het hof van het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van deskundige Rassin de begrijpelijkheidstoets doorstaan en is die eveneens toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof terecht heeft overwogen dat het uiteindelijk de rechter is die moet oordelen over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal, alsmede de betrouwbaarheid van de toegepaste opsporingsmethode. Daarbij kan de rechter gebruik maken van de inzichten van een deskundige als hem dat in het licht van de volledigheid van het onderzoek dienstig voorkomt, maar noodzakelijk is dat op zichzelf niet. De enkele omstandigheid dat de verdediging de betrouwbaarheid van een (bekennende) verklaring betwist, biedt ook onvoldoende grond om de benoeming van een deskundige noodzakelijk te achten.13.Waarom het vrijsprekende vonnis van de rechtbank dat anders zou maken, wordt in de schriftuur niet toegelicht en zie ik ook niet in. Verder kan ik in het in de schriftuur gepresenteerde argument dat de zittingsrechter “zelf er van blijk dient te geven op grond van de concrete omstandigheden van het geval zelfstandig betrouwbaarheid van de verklaring(en) te hebben onderzocht”, slechts ondersteuning zien voor mijn opmerking dat het betrouwbaarheidsoordeel is voorbehouden aan het hof.
50. Ook het door de stellers van het middel gebruikte argument dat er gebruik is gemaakt van “een omstreden onderzoeksmethode” maakt de afwijzing niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik erop dat het hof in het bestreden arrest uitgebreid aandacht besteedt aan het WOD-traject en de daaruit voortvloeiende verklaringen van de verdachte, zoals ik bij de bespreking van het zesde middel nog nader zal bespreken. Hoewel volgens het hof “geen sprake [is] van een methode die zonder meer kwalificeert als ‘Mr. Big’”, heeft het hof de toegepaste opsporingsmethode toch aan de hand van het daarvoor ontwikkelde toetsingskader van de Hoge Raad beoordeeld. Hieruit volgt dat het hof het bijzondere karakter en de potentiële gevaren van de in de onderhavige zaak toegepaste opsporingsmethode onder ogen heeft gezien en uit de uitgebreide bespreking door het hof blijkt dat het daar ook expliciet aandacht aan heeft besteed. Vervolgens heeft het hof in zijn arrest onder het kopje “Is sprake van een ‘broodje aap’-verhaal?” aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de door de verdachte afgelegde (bekennende) verklaringen. Daarbij overweegt het hof uiteindelijk dat verschillende elementen uit de verklaringen van de verdachte aantoonbaar juist zijn gebleken en bovendien steun vinden in ander bewijs, wat het hof tot de slotsom leidt dat het geen verzonnen verhaal is. Ook bezien tegen deze achtergrond, is de afwijzing van het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van deskundige Rassin niet onbegrijpelijk en is die afwijzing toereikend gemotiveerd.
Slotsom
51. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het derde middel
52. De in de schriftuur als derde middel gepresenteerde verhandeling gaat over de afwijzing door het hof van zes verzoeken van de verdediging over inzage in en voeging van stukken over CIE/TCI-informatie en het WOD-traject.
53. De schriftuur bevat ter onderbouwing van de klacht allereerst het volgende citaat uit de door de verdediging op de regiezitting van 9 november 2021 overgelegde pleitnotities:
“T.a.v. verzoeken van verdediging d.d. 29 oktober 2021 aan het OM om
[…]
- Inzage in brutoverslagen en journaal van CIE/TCI;
- Verzoek om voeging CTC-stukken;
- Verzoek nader uitwerken deel verhoor getuige [betrokkene 6] ;
- Verzoek om inzage tactisch journaal van de politie;
Verzoekt de verdediging uw Hof het ertoe te leiden dat het OM gevolg geeft aan de verzoeken zoals deze door de verdediging zijn geformuleerd in de brief van 29 oktober 2021 van de verdediging aan het OM.”
54. Daarnaast wordt in de schriftuur de volgende beslissing van het hof uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 12 november 2021 geciteerd:
“Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot inzage in de brutoverslagen van de CIE/TCI. Brutoverslagen zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot inzage in het journaal van de CIE/TCI. Journaals zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot inzage in het tactisch journaal in verband met de verklaring van de getuige [betrokkene 7] . Tactische journaals zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot toevoeging aan het procesdossier van de CTC- stukken betreffende de WOD-inzet. CTC-stukken zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot toevoeging aan het procesdossier van de journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers, aan de hand waarvan de WOD-medewerkers als getuige kunnen worden bevraagd. Journaals en/of schriftelijke verslagleggingen van de WOD-medewerkers zijn geen processtukken in de zin van art. 149a lid 2 Sv, omdat zij niet relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot toevoeging aan het procesdossier van het persoonsdossier van de verdachte waarover het WOD-team beschikte. Blijkens de mededeling van de advocaat-generaal betreft dit interne informatie ten behoeve van het WOD-team. Het hof acht het verzochte dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.”
55. Vervolgens komt de schriftuur met betrekking tot alle zes verzoeken niet verder dan de volgende onderbouwing:
“Dat oordeel getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede in het licht van het vrijsprekende vonnis van de rechtbank, omwille van het feit dat de rechtbank niet volledig kon beoordelen of uitsluiten dat verdachte door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid waarbij in ieder geval is vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op de verdachte door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.”
56. Zoals onder 41 al aan de orde is gekomen, kan de cassatierechter alleen ‘middelen van cassatie’ beoordelen zoals bedoeld in art. 437 Sv en dient een cassatiemiddel een stellige en duidelijke klacht te bevatten over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen, waarbij niet kan worden volstaan met een herhaling van stellingen en verweren waarop het hof gemotiveerd heeft beslist, zonder dat wordt aangegeven “waarom de door het Hof gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn”.14.
57. In de toelichting op het middel wordt met betrekking tot alle zes onderdelen steeds slechts verwezen naar “hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd” en “het vrijsprekende vonnis van de rechtbank”. Daarbij wordt op geen enkele manier gespecificeerd waarom de beslissingen van het hof op dit punt juridisch niet door de beugel kunnen of onbegrijpelijk zijn. De klachten zijn daarom niet te beoordelen, zodat zij onbesproken moeten blijven.
58. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
Het vierde middel
59. Het middel klaagt over de afwijzing van (i) het verzoek tot het benoemen of horen van een deskundige op het gebied van anesthesie en (ii) het verzoek tot het horen als getuigen van de huisarts en de anesthesist van de verdachte.
60. Net zoals ik bij de bespreking van het eerste en het tweede middel opmerkte, geldt ook hier dat een belangrijk deel van de onderbouwing van de verzoeken met betrekking tot de deskundige Rassin zich bevindt in de bijlage van een e-mailbericht van de raadsman van de verdachte van 29 oktober 2021 aan het hof. Om dezelfde redenen die ik hiervoor onder 11 gaf, meen ik dat deze onderbouwing in cassatie van belang is. De bijlage bij het e-mailbericht van 29 oktober 2021 houdt onder meer het volgende in (de voetnoten heb ik weggelaten):
“Verzoek XI: Verzoek om horen behandelend artsen van cliënt
De verdediging wenst de behandelend huisarts van cliënt, [betrokkene 8] , gevestigd te [a-straat 1] , [postcode] te [plaats] , te horen over het gebruik van harddrugs door cliënt alsmede een behandeld anesthesist wiens personalia de verdediging u nog zal doen toekomen.
Uit de verslagen van de politioneel informanten A-4083 en A-4084 blijkt dat cliënt werd gebeld door een medewerker van het ziekenhuis waarbij hem werd medegedeeld dat hij wegens het gebruik van drugs niet kon worden geopereerd aan zijn knie. Desalniettemin heeft het Openbaar Ministerie zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat cliënt gedurende de WOD-operatie geen harddrugs gebruikte. Cliënt heeft in eerste aanleg verklaard dat hij wel degelijk dagelijks harddrugs gebruikte en de verdediging wenst derhalve de behandelend arts te horen over het mogelijke gebruik van harddrugs door cliënt. Hierbij de passages waarin de verbalisanten noteren dat cliënt door een medewerker van het ziekenhuis werd gebeld:
Pagina 60 van het WOD-dossier, proces-verbaal van A-4083 en A-4084 over bezoek dinsdag 27 maart 2018:
‘Tijdens ons verblijf op de boot werd [verdachte] gebeld door het ziekenhuis. Na dit gesprek vertelde [verdachte] dat hij eind mei geopereerd kan worden aan zijn knie maar dat het ziekenhuis had gezegd dat hij moest stoppen met gebruik van drugs.’
Pagina 37 van het WOD-dossier, proces-verbaal van A-4084 en A-4083 op 2 maart 2018:
‘Over het feit dat hij geen operatie aan zijn knie kon krijgen omdat de anesthesist geen verdoving durfde te geven wegens het drugsgebruik van [verdachte] .’
Gezien de jurisprudentie over de inzet van de “mr. Big methode” is het van belang om vast te stellen dat cliënt gedurende de WOD-operatie harddrugs tot zich nam aangezien hij mede daardoor kan worden aangemerkt als een kwetsbare verdachte. Het profiteren van kwetsbaarheden van een verdachte, zoals bijvoorbeeld een verslaving, kan als problematisch worden beschouwd. Het misbruik maken hiervan “threatens trial fairness and the integrity of the justice system”. In de Canadese jurisprudentie over de ‘Mr. Big’-methode is met name het gebruik van of het dreigen met geweld, alsmede het gebruik van kwetsbaarheden van de verdachte in het licht van een eerlijk proces uit den boze. Ook het EHRM weegt zwaar aan de mogelijk kwetsbare situatie van een verdachte indien er dient te worden geoordeeld of het recht van de verdachte om in vrijheid te kunnen verklaren al dan niet is geschonden.
Redenen waarom de verdediging de behandelend artsen van cliënt wenst te horen.”
61. Tijdens de regiezitting van 9 november 2021 heeft de raadsman van de verdachte zijn onderzoekswensen toegelicht conform de bij die gelegenheid overgelegde pleitnotities. Die pleitnotities houden – voor zover hier van belang – het volgende in:
“Verzoek 11: huisarts en anesthesist
• De verdediging wil dit verzoek als volgt aanpassen: benoeming van een deskundige anesthesie die op grond van het medisch dossier en/of gesprekken met behandelaars antwoord kan geven op de door de verdediging geponeerde onderzoeksvragen. Dit zodat een geheel objectieve bron kan rapporteren over al dan niet afhankelijkheid van harddrugs gedurende het WOD-traject. Cliënt is bereid om middels een medische machtiging de te benoemen deskundige toegang te verlenen tot zijn elektronisch patiënten dossier uit de bedoelde periode. Ter adstructie treft u in de bijlage een medisch stuk aan dat ziet om mogelijk overmatig gebruik van drank en drugs door cliënt tijdens de WOD-operatie.”
62. Uit het proces-verbaal van de regiezitting van 9 november 2021 blijkt dat de raadsman in aanvulling op zijn pleitnotities ter terechtzitting nog het volgende heeft opgemerkt:
“11) Primair benoeming van een deskundige anesthesie en subsidiair het horen als getuige van de huisarts en anesthesist
Ik verzoek primair een deskundige anesthesie te benoemen die op grond van het medisch dossier en de gesprekken met behandelaars antwoord kan geven op onderzoeksvragen van de verdediging. Subsidiair verzoek ik de huisarts en anesthesist als getuige te horen omtrent het drugsgebruik van mijn cliënt.”
63. Het hof heeft de verzoeken van de verdediging ter terechtzitting van 12 november 2021 afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het benoemen (het hof begrijpt: en horen) van een deskundige op het gebied van anesthesie. Niet valt in te zien dat de deskundige de door de verdediging opgeworpen vragen kan beantwoorden, nog daargelaten de vraag of de beantwoording van die vragen van belang is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te nemen beslissing. Bezien tegen de achtergrond van de gegeven motivering acht het hof het benoemen en horen van een dergelijke deskundige dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen als getuige van de behandelend huisarts en de behandelend anesthesist van de verdachte. Gelet op de onderbouwing van het verzoek valt niet in te zien dat het horen van deze personen van belang is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Het hof is van oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door het achterwege blijven van deze verhoren niet in zijn verdediging wordt geschaad.”
64. Het middel bevat allereerst een klacht over de afwijzing van het verzoek tot het benoemen of horen van een deskundige op het gebied van anesthesie. In dit verband wijzen de stellers van het middel op “hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek”, namelijk dat deze deskundige de door de verdediging geponeerde onderzoeksvragen kan beantwoorden, zodat een objectieve bron kan rapporteren over het vermeende gebruik van harddrugs door de verdachte tijdens het WOD-traject.
65. Uit de motivering van de afwijzing blijkt dat het hof dit argument onder ogen heeft gezien en vervolgens heeft geoordeeld dat niet valt in te zien dat de deskundige de vragen van de verdediging kan beantwoorden. De stellers van het middel zijn het daarmee klaarblijkelijk niet eens en menen dat de deskundige die vragen wel kan beantwoorden, maar voeren in het geheel geen argumenten aan waarom het oordeel van het hof dat het verzoek op deze grond dient te worden afgewezen onjuist of onbegrijpelijk zou zijn. Het middel faalt in zoverre.
66. Vervolgens klaagt het middel over de afwijzing van het verzoek tot het horen als getuigen van de huisarts en de anesthesist van de verdachte. Betoogd wordt dat de afwijzende beslissing van het hof onbegrijpelijk is omdat de verdediging heeft aangevoerd waarom het horen van deze getuigen van belang is voor de bewijsvraag. De stellers van het middel wijzen in dat verband – zo begrijp ik – op “hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek”, te weten dat de verdachte tijdens het WOD-traject dagelijks harddrugs gebruikte en dat dat van belang voor de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als een “kwetsbare verdachte”. Daarnaast wordt ook hier betoogd dat dit te meer geldt “nu de rechtbank heeft vrijgesproken”.
67. Het hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door het achterwege blijven van deze verhoren niet in zijn verdediging wordt geschaad, nu – gelet op de onderbouwing van het verzoek – niet valt in te zien dat het horen van de getuigen van belang is voor enige op grond van art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
68. Het hof heeft bij de beoordeling van het getuigenverzoek het criterium van het verdedigingsbelang toegepast. De rechter dient bij de toepassing van dat criterium het verzoek te beoordelen vanuit het perspectief van de verdediging en met het oog op het belang van de verdediging. Dat betekent dat een verzoek slechts dan kan worden afgewezen als de punten waarover de getuige kan verklaren in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing, dan wel als redelijkerwijs moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. In dit verband mag van de verdediging worden verlangd dat zij het verzoek voldoende motiveert. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Net als bij het noodzaakscriterium (zoals hiervoor bij het eerste en tweede middel besproken), geldt ook hier dat de toets in cassatie beperkt is tot de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.15.
69. Naar mijn oordeel is de afwijzing van het verzoek tot het horen van de huisarts en de anesthesist van de verdachte niet onbegrijpelijk en is zij toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat de onderbouwing van het verzoek in essentie niet meer inhoudt dan dat de verdachte op enig moment tijdens het WOD-traject vanwege drugsgebruik niet aan zijn knie kon worden geopereerd. Uit de onderbouwing kan echter in het geheel niet blijken waarom de huisarts en anesthesist van de verdachte iets zouden kunnen verklaren over de aan het middel ten grondslag liggende veronderstelling dat de verdachte tijdens het (16 maanden durende) WOD-traject “(dagelijks) harddrugs gebruikte”.16.Indien evenwel zou moeten worden aangenomen dat de huisarts en de anesthesist van de verdachte, mede gelet op de inhoud van het medisch dossier, iets zouden kunnen verklaren over het drugsgebruik van de verdachte, meen ik in de tweede plaats dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waarom het horen van deze getuigen van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Daarbij merk ik op dat uit de ‘Mr. Big’-jurisprudentie van de Hoge Raad niet zonder meer volgt dat de verklaring van een ‘kwetsbare verdachte’ – nog los van de vraag of daarvan door (al dan niet structureel) drugsgebruik sprake is – tijdens een WOD-traject in geen geval als bewijs kan worden gebruikt. Het lag aldus op de weg van de verdediging om nader te motiveren waarom het drugsgebruik van de verdachte in redelijkheid van belang kon zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Het hof heeft met zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verdediging daar onvoldoende in is geslaagd en dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Ook in zoverre faalt het middel.
70. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het vijfde middel
71. Het middel klaagt over de verwerping door het hof van een verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
72. Het hof heeft in zijn arrest het verweer als volgt weergegeven en verworpen:
“4. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat in deze zaak, door een cumulatie van niet (volledig) herstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, de beginselen van een behoorlijke procesorde op ernstige wijze zijn geschonden door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren. Dientengevolge is doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte een inbreuk gemaakt op diens recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), alsook andere fundamentele rechten. De raadsman acht in dit verband de navolgende feiten en omstandigheden, in cumulatie beschouwd, van belang:
het WOD-traject is in 2017 aangevraagd c.q. gestart zonder het College van procureurs-generaal en (telkenmale) de rechter-commissaris in te lichten over het feit dat een verklaring van de getuige [betrokkene 7] uit 2004 voorhanden was waaruit bleek dat [slachtoffer] toen nog in leven was;
aan de getuige [betrokkene 7] , die dient te worden aangemerkt als een kwetsbare getuige, is door opsporingsambtenaren medegedeeld dat hij de inhoud van zijn eerdere – hiervoor onder i) genoemde – verklaring diende te herzien;
gedurende het voorbereidend onderzoek zijn herhaaldelijk (cruciale momenten van) verhoren niet auditief dan wel audiovisueel opgenomen;
door opsporingsambtenaren is nagelaten om voor de verdachte ontlastende uitlatingen van de getuige [betrokkene 9] op te nemen in het proces-verbaal van het verhoor van 3 april 2019;
door de teamleider van het politieonderzoek is een proces-verbaal opgemaakt waaruit volgt dat de getuige [betrokkene 10] over daderinformatie beschikt (te weten: het plaatsen van een telefoon in een trein) zonder daarbij te vermelden dat bedoelde ‘daderwetenschap’ door hem zelf aan [betrokkene 10] is ingegeven;
een voor de verdachte (zeer) ontlastende WhatsApp-conversatie tussen de getuige [betrokkene 9] en [betrokkene 11] van 13 maart 2019 is buiten het dossier gehouden;
het Openbaar Ministerie en de politie hebben gekozen voor een wijze van verslaglegging van het WOD-traject waarvan aanstonds duidelijk was dat deze onvolledig zou zijn en waardoor achteraf onvoldoende inzicht kan worden verkregen in het verloop van het traject teneinde te kunnen beoordelen of en, zo ja, in welke mate de verklaringen van de verdachte door de undercoveragenten zijn beïnvloed;
de door de verdachte en [betrokkene 1] opgemaakte PowerPointpresentatie over het restaurant ‘ [A] ’ is buiten het dossier gehouden;
het Openbaar Ministerie heeft medegedeeld dat het alle tips die naar aanleiding van de uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht over deze zaak zijn binnengekomen, in het dossier heeft gevoegd, terwijl nadien is gebleken dat de tip “ [slachtoffer] in de coffeeshop” niet in het dossier gevoegd was;
gedurende het WOD-traject is slechts (hoogstens) 8% van de contacten tussen de undercoveragenten en de verdachte auditief opgenomen. Gelet op deze wijze van verslaglegging kan (tenminste) 92% van het WOD-traject niet getoetst worden, zodat geen sprake is van een verslaglegging die past in een fair trial.
[…]
4.3.
De overwegingen van het hof
Het toetsingskader
Vooropgesteld wordt dat indien de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, van haar mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren, wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De daarbij in acht te nemen factoren zijn: “het belang dat het geschonden voorschrift dient”, “de ernst van het verzuim” en “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
De niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen als rechtsgevolg in aanmerking, namelijk als een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt deze maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en ECLI:NL:HR:2020:1890).
Het hof overweegt als volgt.
Ad i)
De door de raadsman onder i) gestelde eis – te weten: dat het College van procureurs-generaal en de rechter-commissaris voorafgaand aan de aanvraag c.q. de inzet van het WOD-traject in kennis hadden moeten worden gesteld van de door de raadsman aangeduide zaaksinhoudelijke informatie – vindt geen steun in het recht. Reeds om die reden kan geen sprake zijn van het onder i) gestelde vormverzuim, zodat het verweer van de verdediging op dit punt geen nadere bespreking behoeft.
Ad ii)
De stelling van de raadsman, dat de getuige [betrokkene 7] er door uitlatingen van opsporingsambtenaren toe is bewogen de strekking van zijn verklaringen van 16 januari 2004, 17 januari 2004 en 8 mei 2019 – kort gezegd inhoudende dat hij [slachtoffer] op 16 januari 2004 nog levend heeft gezien – te herzien, mist feitelijke grondslag.
Daartoe acht het hof het volgende redengevend. Op 15 mei 2019 heeft de getuige [betrokkene 7] uit eigen beweging aan de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] kenbaar gemaakt, dat hij zich eerder heeft vergist in het hebben gezien van [slachtoffer] . Dat sprake was van een vergissing heeft getuige [betrokkene 7] op 8 oktober 2019 bevestigd in zijn verhoor bij de rechter-commissaris en daarbij ook aangegeven waarom hij eerder andersluidend had verklaard.
Voor de in het verweer besloten liggende suggestie van de raadsman, die overigens op geen enkele wijze is onderbouwd, bestaan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen solide aanknopingspunten. Voor zover op enig moment door één of meer opsporingsambtenaren tegen [betrokkene 7] is gezegd dat hij goed na moest denken en de waarheid diende te spreken, en aan hem ( [betrokkene 7] ) is gevraagd of hij niet wilde dat zijn vriend, [slachtoffer] , gevonden zou worden c.q. de zaak zou worden opgelost, is het hof van oordeel dat de getuige [betrokkene 7] hierdoor niet op de door de raadsman bedoelde wijze is ‘gestuurd’. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de inhoud van de laatste twee verklaringen van de getuige [betrokkene 7] op dit punt op enigerlei wijze (onbedoeld) door opsporingsambtenaren is beïnvloed.
Ad iii), v), vii) en x)
Het hof constateert dat door de raadsman onder iii), v), vii) en x) stellingen worden betrokken, maar geenszins onderbouwd wordt – aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde wegingsfactoren – dat en waarom sprake zou van zijn van een vormverzuim. Het door de raadsman aangevoerde behoeft daarom geen verdere bespreking.
Ad iv), vi), viii) en ix)
Ten aanzien van het onder iv), viii) en ix) aangevoerde – kort gezegd inhoudende dat stukken ontbreken in het dossier – stelt het hof vast dat, voor zover al sprake zou zijn geweest van één of meer vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, die verzuimen zijn hersteld. Het onder iv) bedoelde verhoor is – op verzoek van de raadsman – letterlijk uitgewerkt en deze uitwerking is bij de stukken gevoegd (p. 762 e.v. Algemeen dossier). Ook de onder vi) aangehaalde WhatsApp-conversatie is volledig in het dossier gevoegd (p. 1235 e.v. Algemeen dossier). De PowerPointpresentatie genoemd onder viii) is door de raadsman bij pleidooi in eerste aanleg overgelegd en bevindt zich derhalve ook bij de stukken van het dossier.
Het verweer behoeft ten aanzien van deze onderdelen dan ook geen nadere bespreking.
Conclusie
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, dan wel enig ander fundamenteel recht. De onderdelen van het verweer van de raadsman strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dienen – noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien – te leiden tot de door de raadsman gestelde conclusie. Het verweer wordt verworpen.”
73. Het middel klaagt allereerst over de onder i) weergegeven reactie van het hof op een onderdeel van het verweer van de verdediging, inhoudende dat het WOD-traject in 2017 is aangevraagd c.q. gestart zonder het College van procureurs-generaal en (telkenmale) de rechter-commissaris in te lichten over het feit dat een verklaring van de getuige [betrokkene 7] uit 2004 voorhanden was waaruit bleek dat [slachtoffer] nog in leven was. Het oordeel van het hof houdt in dat dit onderdeel van het verweer geen nadere bespreking behoeft, omdat de door de raadsman gestelde eis dat het College van procureurs-generaal en de rechter-commissaris voorafgaand aan de aanvraag of de inzet van het WOD-traject in kennis hadden moeten worden gesteld van de door de raadsman aangeduide zaaksinhoudelijke informatie, geen steun vindt in het recht.
74. Volgens de stellers van het middel getuigt het oordeel van het hof “dat een niet door de wet gestelde eis, niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en het verweer derhalve geen nadere bespreking behoeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of is het niet zonder meer begrijpelijk, althans – in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd – onvoldoende met redenen omkleed nu juist is aangevoerd dat de combinatie van vormverzuimen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie alsmede dat er door bovengenoemde vormverzuimen meerdere normen zijn geschonden, waaronder de integriteit van de opsporing en de waarheidsvinding onherstelbaar zijn beschadigd, de vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in zijn geheel bezien de kern raken van het strafproces, het vertrouwen in een eerlijke opsporing door de boven gegeven opsomming zodanig is geschaad dat het vertrouwen in het eindresultaat wegneemt en dat de reeks verzuimen inhoudelijk leidt tot blinde vlekken in het dossier, te weten vlekken die ook niet meer leesbaar gemaakt kunnen worden omdat juist momenten die je zou willen controleren niet meer controleerbaar zijn.”
75. De essentie van de klacht is dus dat het verweer juist inhoudt dat “een combinatie van vormverzuimen” tot niet-ontvankelijkheid moet leiden en dat in het verweer duidelijk is aangegeven waarom dat zo is. Dat kan zo zijn, maar het hof heeft onder i) juist geoordeeld dat dit deel van het verweer geen vormverzuim oplevert. Het kan daarom ook niet meewegen bij “een combinatie van vormverzuimen”. Tegen dat oordeel van het hof wordt in de schriftuur verder niets aangevoerd, zodat het middel in zoverre faalt.
76. Daarnaast wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de raadsman met betrekking tot de onder iii), v), vii) en x) genoemde ‘vormverzuimen’ niet aan de hand van de wegingsfactoren uit art. 359a lid 2 Sv heeft onderbouwd dat en waarom sprake is van een vormverzuim, zodat zij geen bespreking behoeven.
77. Het hierbij om de volgende door de raadsman naar voren gebrachte vormverzuimen:
- onder iii) dat gedurende het voorbereidend onderzoek herhaaldelijk (cruciale momenten van) verhoren niet auditief of audiovisueel zijn opgenomen;
- onder v) dat door de teamleider van het politieonderzoek een proces-verbaal is opgemaakt waaruit volgt dat de getuige [betrokkene 10] over daderinformatie beschikt (te weten: het plaatsen van een telefoon in een trein) zonder daarbij te vermelden dat deze daderwetenschap door hemzelf aan [betrokkene 10] is ingegeven;
- onder vii) dat het openbaar ministerie en de politie hebben gekozen voor een wijze van verslaglegging van het WOD-traject waarvan aanstonds duidelijk was dat deze onvolledig zou zijn en waardoor achteraf onvoldoende inzicht kan worden verkregen in het verloop van het traject om te kunnen beoordelen of en, zo ja, in welke mate de verklaringen van de verdachte door de undercoveragenten zijn beïnvloed;
- onder x) dat gedurende het WOD-traject slechts (hoogstens) 8% van de contacten tussen de undercoveragenten en de verdachte auditief is opgenomen en dat gelet op deze wijze van verslaglegging (tenminste) 92% van het WOD-traject niet getoetst kan worden, zodat geen sprake is van een verslaglegging die past in een ‘fair trial’.
78. Volgens de stellers van het middel getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting en/of is het niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. Daartoe wordt aangevoerd dat (1) “het niet-ontvankelijkheidsverweer als consequentie is aangedragen op de cumulatie van vormverzuimen in de zin van art. 359a Sv” en (2) “dat verweer wel degelijk is onderbouwd aan de hand van de in art. 359a lid 2 Sv genoemde gezichtspunten”.
79. Bij de beoordeling van de klacht stel ik voorop dat in de overwegingen van het hof naar mijn idee sprake is van een kennelijke misslag. Het hof heeft met juistheid vooropgesteld “dat indien de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, van haar mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren, wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden”. Daarna heeft het hof echter opgeschreven dat de raadsman niet “aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde wegingsfactoren” heeft onderbouwd dat en waarom bij de onder iii), v), vii) en x) betrokken stellingen sprake zou van zijn van een vormverzuim. Dat kan ook niet, want deze bepaling gaat niet over de vraag óf sprake is van een vormverzuim: aan de hand van de in deze bepaling genoemde criteria wordt bepaald welk rechtsgevolg aan een eenmaal geconstateerd vormverzuim moet worden verbonden.
80. Dat verandert echter niets aan de beoordeling van de klacht. De essentie van de klacht is namelijk dat het hof heeft miskend dat het de verdediging te doen is geweest om een cumulatie van vormverzuimen die tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden en dat dit verweer als geheel wel degelijk is onderbouwd aan de hand van de wegingsfactoren in art. 359a lid 2 Sv. Die klacht getuigt van een onjuiste lezing van het arrest van het hof. Uit de hiervoor geciteerde overwegingen van het hof blijkt immers dat het hof heeft onderkend dat het de verdediging te doen was om een cumulatie van vormverzuimen. Het oordeel van het hof ten aanzien van de onder iii), v), vii) en x) weergegeven stellingen houdt niet meer in dan dat de daar gestelde feiten en omstandigheden niet kunnen meewegen in die cumulatie van vormverzuimen, omdat uit de onderbouwing van de verdediging niet blijkt dat sprake is van vormverzuimen. Daarnaast heeft het hof niet miskend dat het niet-ontvankelijkheidsverweer als geheel is onderbouwd aan de hand van de wegingsfactoren in art. 359a lid 2 Sv. Als dat immers niet het geval was geweest, had het hof het verweer in het geheel niet hoeven bespreken.17.Ook in zoverre faalt het middel.
81. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het zesde middel
82. Het middel klaagt in de kern over het oordeel van het hof dat de tijdens het WOD-traject door de verdachte gedane uitlatingen waarin hij zichzelf belast, voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het gaat hierbij zowel om tegenover een undercoveragent afgelegde verklaringen van de verdachte als om opgenomen gesprekken tussen de verdachte en zijn vriendin.
83. Voordat het hof tot het bestreden oordeel is gekomen dat hetgeen de verdachte op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aan undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ heeft verteld bruikbaar is voor het bewijs, heeft het hof niet alleen de rechtmatigheid van het WOD-traject en de verklaringsvrijheid van de verdachte getoetst, maar ook beoordeeld of de verklaringen van de verdachte een ‘broodje aap’-verhaal inhouden en of het dossier voor zijn verklaring steunbewijs bevat. In dat verband heeft het hof onder meer uitvoerig gemotiveerd waarom het ervan overtuigd is dat de verdachte in zijn verklaringen het werkelijke verhaal heeft verteld.18.Dit oordeel wordt in dit middel niet direct bestreden, maar is uiterst relevant geweest voor de beslissing van het hof dat de door verdachte tijdens het WOD-traject gedane uitlatingen voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Daarom zie ik aanleiding om de in mijn ogen overtuigende motivering van dat oordeel,19.zoals ook opgenomen in de toelichting op het middel, voorafgaand aan de bespreking van het middel weer te geven.
‘Broodje aap’-verhaal?
84. Het hof heeft in zijn bestreden arrest het volgende overwogen met betrekking tot de vraag of sprake is van een ‘broodje aap’-verhaal:
“De verdachte heeft, kort samengevat, tegenover undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gedood door hem door zijn hoofd te schieten en door met een voorwerp diens hoofd in te slaan. Voorts heeft de verdachte tegenover ‘ [verbalisant 1] ’ verklaard dat hij samen met [betrokkene 4] het lichaam van [slachtoffer] heeft begraven, weer heeft opgegraven, heeft vershredderd en vervolgens de resten naar een bollenveld in [plaats] heeft gebracht.
Hiervoor heeft het hof uiteengezet dat er voor de verdachte geen enkele aanleiding bestond om zich voor te doen als “keiharde bikkel” en aldus een (dergelijk) verzonnen verhaal te vertellen. Het hof is er ook overigens van overtuigd dat de verdachte het werkelijke verhaal heeft verteld en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Whatsapp-gesprek van 17 oktober 2018
Op 17 oktober 2018, daags na het gesprek van 16 oktober 2018 waarbij de verdachte aan ‘ [verbalisant 1] ’ over het doden van [slachtoffer] en over het wegmaken van zijn lichaam heeft verteld, stuurt de verdachte een WhatsApp-bericht aan ‘ [verbalisant 1] ’ waarin hij schrijft dat het even een moeilijk gesprek was en waarin hij ‘ [verbalisant 1] ’ bedankt voor zijn begrip. Een dergelijk bericht ligt bepaald niet voor de hand voor iemand die zich wil voordoen als keiharde bikkel maar wijst erop dat de verdachte heeft verteld wat er werkelijk is gebeurd.
Woonboot OVC-gesprekken
Aan de overtuiging van het hof dat de verdachte geen ‘broodje aap’-verhaal heeft verteld draagt voorts bij de inhoud van de OVC-gesprekken op de woonboot. Hierover overweegt het hof het volgende.
In het politieonderzoek is op basis van een daartoe gegeven bevel het opsporingsmiddel van het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) ingezet in de woning (woonboot) van de verdachte en zijn partner [betrokkene 1] . De opgenomen communicatie is woordelijk uitgewerkt in het dossier.
Op 27 september 2018 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte en de undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’. Op deze dag vertrekt ‘ [verbalisant 1] ’ even na 16:30 uur. Daaropvolgend spreekt de verdachte met zijn partner in de woonboot.
De verdachte spreekt eerst over “die jongen in die auto” – het hof begrijpt dat de verdachte hier spreekt over de ontmoeting met de undercoveragent ‘ [verbalisant 3] ’ met wie hij in een auto op 21 september 2018 heeft gesproken – en dat ‘ [verbalisant 1] ’ daarnaar gevraagd heeft.
In de uitwerking van het OVC-gesprek van 27 september 2018 vanaf 16:36:48 uur is het volgende gerelateerd (p. 172-173 Algemeen dossier):
[verdachte] neemt afscheid van [verbalisant 1] op de woonboot en gaat daarna in gesprek met [betrokkene 1] op de woonboot.
‘(…)
[verdachte] : Ja, maar ik zat laatst met die jongen in die auto... En die zegt van ja euhm... ja godverdomme die kut kerel... onderduiken en.....ik zeg ja ik ken het gevoel... Ow, je eh eh....ja ik ben ook wel eens op een plek... ntv... ver.. ntv ...oh ...enne... toen vroeg ie hoezo dat dan.. Ik zeg ja een beetje uit de hand gelopen euh bat hoe doet er niet toe, moes wel effe uit het beeld...dus ja er was iets voorgevallen enne dat ging niet door de beugel.. dus [verbalisant 1] vroeg ook net effe aan mij, hij zegt [verdachte] eeuh niet om het een of ander, maar effe euh weet dat je eerlijk bent en ... mij bedriegen.....ntv...ooh dat verhaal, nee joh.... Ntv.
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : Dat hebben we zo lang en zo lang
[betrokkene 1] : Oke
[verdachte] : Enne... zo lang denk je dat daar nog iets... Nee, we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder....ooh, naou eeuh..
[betrokkene 1] : ooh oke
[verdachte] : Stijg je wel wat in punten zegt ie eeuh..
[betrokkene 1] : Stijg je wel (lacht hierbij)
[verdachte] : (lacht)
[betrokkene 1] : Het zijn wel geen leuke herinneringen, maar wel eeuh..
[verdachte] : Hij zegt van ja denk je daar nog wel eeuh ...soms ntv
[betrokkene 1] : Natuurlijk.... Natuurlijk
[verdachte] : Hij zegt euh ja nee dat snap ik zegt ie, das menselijk hij zegt maar euh wat moet dat moet.... Ntv zegt ie
[betrokkene 1] : (lacht) oh sorry hoor, ja het is natuurlijk ntv leuk hoor......ik denk dat jij eeuh ....heel rustig kan blijven in de meest rare situaties en heel goed weet wat jij moet doen, want het is voor jou niet zo snel een hele rare situatie....en dus eeuh
[verdachte] : Nee, dus euh hij vroeg een beetje dat was gegaan enne ntv en hoeveel mensen er vanaf wisten...wat zei je? ...enne... Hoe kwam je dan van die andere mensen af..heel netjes hun spullen teruggegeven enne..ssst..pak dat maar....ntv hij zegt meen je dat nou echt? Jahaa, anders waren we er niet van af gekomen, en wat moet euh dat moet....hij zegt euh ja niet om het een of ander dat ik je niet vertrouw, maar euh ik wil...ik vind het wel fijn om dit te weten enne....ntv Niet dat we dadelijk een of ander geouwehoer krijgen.
[betrokkene 1] : ja
[verdachte] : Enne.. Ik zei m’n strafblad dus euh ja bedreigingen euh poging tot euh mishandeling euh.....ntv ...niks.
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : hij vindt het gewoon fijn euh... dat ik bij m ben
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : Na, das duidelijk
[betrokkene 1] : Ja ......ja dan hoef je alleen maar euh je hersenen enne je gezicht te laten doen..ja..t is waar jij goed in bent en waar jij toen euh kaas van hebt ....ntv.
(…)’
Kort daarna, op dezelfde dag tussen 17:24:26 uur tot 17:24:50 uur, is op de woonboot het volgende besproken (p. 175-176 Algemeen dossier):
‘ [betrokkene 1] : Ik wou zeggen kijk uit dat [betrokkene 4] ntv..
[verdachte] : Nee
[betrokkene 1] : ( [betrokkene 1] lacht)
[verdachte] : ntv
[betrokkene 1] : Liever zo met euhh [verbalisant 1] . Het is fijn omdat kun je gewoon je leven gewoon weer rustig euu herstellen ennuhh... terwijl je toch euuh ja je geheim gegeven hebt.
[verdachte] : (Noot verbalisant: ik hoor [verdachte] niks zeggen)’
Uit het door de verdachte met zijn partner [betrokkene 1] gevoerde gesprek – dat vrijwel direct volgde op het gesprek dat de verdachte had gevoerd met ‘ [verbalisant 1] ’ – kan worden afgeleid dat de verdachte aan [betrokkene 1] vertelt wat hij heeft besproken met ‘ [verbalisant 1] ’. Op geen enkel moment Iaat de verdachte daarbij merken, dat hij niet de waarheid verteld zou hebben tegen ‘ [verbalisant 1] ’. Dit laatste vindt ook bevestiging in het gegeven dat [betrokkene 1] niet verbaasd is door hetgeen de verdachte vertelt. [betrokkene 1] is er kennelijk al van op de hoogte. Zo vertelt de verdachte “we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder” en dat ‘ [verbalisant 1] ’ daarop heeft gezegd dat de verdachte ‘in punten stijgt’, [betrokkene 1] reageert hierop (lachend) “stijg je wel” en vervolgens met “het zijn wel geen leuke herinneringen”. Tenslotte wordt door [betrokkene 1] tegen de verdachte gezegd “Liever zo met euhh [verbalisant 1] . Het is fijn omdat kun je gewoon je leven gewoon weer rustig euu herstellen ennuhh... terwijl je toch euuh ja je geheim gegeven hebt.” De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof dat “je geheim” zou zien op door de verdachte uitgevoerde wiettransporten volgt het hof niet, reeds omdat dit niet past in de context van de gesprekken.
Op 16 oktober 2018 spreekt ‘ [verbalisant 1] ’ met de verdachte in zijn auto. De verdachte vertelt dan aan ‘ [verbalisant 1] ’ uitgebreid en gedetailleerd over het doden van [slachtoffer] en wat zijn rol hierbij is geweest. De inhoud en het verloop van dit gesprek is weergegeven bij de bespreking van het WOD-traject.
Op 17 oktober 2018 spreken de verdachte en [betrokkene 1] op de woonboot en is onder meer het volgende opgevangen bij de inzet van de OVC (p. 181 Algemeen dossier):
‘(…)
[betrokkene 1] : Ja, ze weten hoe het in elkaar steekt, je bent een kei slimme gast gewoon. En die gasten zijn niet zo slim als jij: Daar kunnen ze niets aan doen, want jij hebt verder niks. Maar weet dat wel. Ja dat is echt waar. Besef dat. En geloof er in, ja voor mezelf ook. Ja. En heb het er wel even met [verbalisant 1] er, dat je ziet jou eh, hoe je kijkt en hoe je denkt, en ja.
[verdachte] : Absoluut. Ik heb nou open kaart met hem gespeeld, maar als ik hier iets van terug krijg, gewoon, dan heb [verbalisant 1] een probleem.
[betrokkene 1] : Ja, dat is zeker. NTV. Dat weet ie ook.
[verdachte] : Ja.
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : NTV België gegaan het zat me even niet lekker om dat te vertellen.
[betrokkene 1] : Nee
[verdachte] : NTV’
Uit deze conversatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] blijkt opnieuw op geen enkele wijze dat de verdachte tegen ‘ [verbalisant 1] ’ een onwaar verhaal zou hebben verteld over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] . In tegendeel, de verdachte zegt “open kaart” te hebben gespeeld.
Verankering van elementen uit het verhaal van de verdachte in objectieve onderzoeksbevindingen
Hetgeen de verdachte heeft verteld is voorts op diverse onderdelen aantoonbaar juist gebleken op grond van feiten en omstandigheden in het dossier. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
• Het gesprek tussen de verdachte en ‘ [verbalisant 3] ’ op 21 september 2018
De verdachte heeft verklaard dat hij ook wel eens heeft moeten vluchten en toen vijf jaar naar Kreta en daarna naar Thailand is gegaan.
Uit de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) volgt dat de verdachte inderdaad jaren geleden naar Kreta is gegaan waar hij jarenlang heeft gewoond en vervolgens naar Thailand is gegaan (p. 152 en p. 1179-1186 Algemeen dossier). De verdachte heeft ook zelf bij de Reclassering verteld dat hij in 2002 naar Kreta is vertrokken.
• Het OVC-gesprek van 16 oktober 2018
De verdachte heeft tijdens het gesprek op 16 oktober 2018 met ‘ [verbalisant 1] ’ over de navolgende onderwerpen het volgende verteld.
Het slachtoffer
De verdachte heeft tegen undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ gezegd dat het slachtoffer [slachtoffer] heette en een woning in de [b-straat] te [plaats] had. Het slachtoffer [slachtoffer] was van Surinaamse afkomst en zou in het verleden de Van Gogh schilderijenroof hebben gepleegd. Deze [slachtoffer] was hiervoor opgepakt en had vastgezeten voor deze roof.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken. [slachtoffer] is verdachte geweest in het onderzoek naar de schilderijenroof uit het Van Goghmuseum in 1991. Hij is hiervoor veroordeeld en heeft vastgezeten in de [gevangenis] te [plaats] . [betrokkene 4] heeft als getuige in 2003 verklaard dat hij [slachtoffer] in 1993 in de [gevangenis] heeft leren kennen waar [slachtoffer] een straf uitzat voor de Van Goghroof (p. 105-106 Algemeen dossier). Hij heeft ook verklaard de woning van [slachtoffer] in de [b-straat 1] te [plaats] in 1997 of 1998 te hebben overgenomen (p. 10 Algemeen dossier).
De partner van het slachtoffer
De verdachte heeft undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ verteld dat de partner van [slachtoffer] bij justitie werkte, zij met het slachtoffer een kind heeft maar niet met hem getrouwd was en dat de verdachte later een gesprekje met haar heeft gehad.
Uit de verklaring van [betrokkene 12] , de toenmalige partner van [slachtoffer] , volgt dat zij naar aanleiding van de vermissing van [slachtoffer] op 11 januari 2002 een ontmoeting in een café in Amsterdam heeft gehad met [verdachte] (p. 16 Algemeen dossier). [verdachte] heeft toen verteld over de ripdeal op Schiphol. Als e-mailadres van deze [verdachte] had zij genoteerd [e-mail] @hotmail.com (p. 21 Algemeen dossier). De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg erkend dat hij haar destijds heeft gesproken in een café in Amsterdam. [betrokkene 12] heeft in het verleden gewerkt bij de jeugdhulpverlening (p. 257 Algemeen dossier). Uit de GBA-gegeveris blijkt dat [betrokkene 12] en [slachtoffer] samen een zoon hebben (p. 261 Algemeen dossier).
De broer van de maat
De verdachte heeft tegen undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ gezegd dat de maat met wie de verdachte was [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ) heet en ze hebben gegraven met een bobcat van diens broer. Deze laatste maakte grasvelden voor Ajax en sociale grasvelden, hij heeft zelfmoord gepleegd, aldus de verdachte.
Uit de verklaring van [betrokkene 4] volgt dat hij samen met zijn broer een bedrijf heeft gehad in de grondrecycling en dat zijn broer zelfmoord heeft gepleegd (p. 282 Algemeen dossier). Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat van [B] BV de enig aandeelhouder [betrokkene 13] was die op [datum] -2011 is overleden (p. 259 Algemeen dossier).
De telefoon en Kreta
De verdachte heeft voorts aan undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ verteld dat ze de telefoon van het slachtoffer aan iemand hebben gegeven die ermee naar Parijs moest rijden om de telefoon in een trein te leggen. Diegene woont op Kreta.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken.
[betrokkene 4] heeft op 3 april 2007 verklaard dat hij met [betrokkene 10] twee restaurants heeft gehad op Kreta (p. 575 Algemeen dossier). [betrokkene 10] heeft een facebookpagina en is via facebook bevriend met de verdachte en [betrokkene 4] . [betrokkene 10] is ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal op 6 maart 2019 woonachtig in Griekenland (p. 261 Algemeen dossier). Uit de hierna te bespreken eerste verklaring van [betrokkene 10] volgt dat hij in 2002 op verzoek van de verdachte tegen betaling van € 200,00 een mobiele telefoon naar Antwerpen heeft gebracht en deze vervolgens op een vrachttrein heeft gelegd.
De Heining
Over de plek waar hij [slachtoffer] heeft gedood heeft de verdachte verteld:
‘A: Een terrein in Halfweg. Toevallig schuin tegenover waar Heineken heeft gezeten, in Halfweg, industrieterreintje. Enne daar heb ik hem door zijn kop geknald.
P: Ja, vlakbij Haarlem bedoel je daarzo
A: Ja, tussen Haarlem en Amsterdam.”
(…)
A: (…) Halfweg, je gaat het kanaal over, dan heb je een stukje Amsterdamse Bos, dan kom je bij een industrieterreintje, hoe heet dat ook alweer. Ik kan het zo opzoeken voor je, ik rijd er blind naartoe. Tegenover die nishut (fon) waar Heineken ontvoerd heeft gezeten.
P: Dat terreintje dat toen bestond ja.
A: Daar zat hij eerst in de grond.
P: Daar zat hij eerst in de grond. Op hetzelfde terrein??
A: Ja, nee, aan de overkant.
P: Aan de overkant van die ehh.
A: Daar staat nu een hele grote autozaak.’
De verdachte heeft ook verteld dat ze hem eerst met een bobcatje hebben begraven en er beton op hebben gegooid.
Uit de door de verdachte gegeven details over de plek waar hij [slachtoffer] heeft gedood kan worden afgeleid dat dit De Heining betreft.
Uit het dossier is hierover het volgende gebleken.
In 2002 stond er op bedrijventerrein “ De Heining ” een zogenaamde “Romney-loods” die eerder bij de ontvoering van dhr. Heineken was gebruikt (p. A61 Algemeen dossier), Op het betreffende terrein staan nu twee autobedrijven (p, 571 Algemeen dossier). Naar aanleiding van de vraag van de politie om nadere informatie over de Heining in 2001-2002 heeft getuige [betrokkene 14] gemeld dat hij op enig moment is aangesproken door de [familie 1] over het feit dat er ’s nachts een (graafmachine op een betonvloer heeft staan beuken. Er ontstond ruzie doordat het regenwater bleef staan omdat er op een van deze terreinen een hogere betonvloer was gestort (p. 1035 Algemeen dossier).
[C]
De verdachte heeft gezegd dat ze het lichaam in Amsterdam vershredderd hebben en het vervolgens op een bollenveld eruit hebben gegooid. De verdachte heeft hierover gezegd:
‘A: Ken je, [C] ?
P: Oh ja dat was dat bij eh..
A: [plaats] .
P: Ja, ja dat was een park in [plaats] .
A: Een caravanpark, een bungalowpark, hij woont zelf op een bungalowpark, een huisje gekocht. En daar een kilometer vandaan op het bollenveld hebben we hem eruit gegooid.’
Uit de GBA-gegevens is gebleken dat [betrokkene 4] stond ingeschreven op het adres [c-straat 1] huisje [001] , [postcode] [plaats] , zijnde Bungalowpark [C] (p. 262 Algemeen dossier).”
Het middel
85. Het middel bestaat uit verschillende klachten. De klachten gaan achtereenvolgens over de tussenconclusies van het hof over de verslaglegging van het WOD-traject (onder 90-99), het feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren (onder 100-103), de mate van (psychische) druk (onder 104-109), de mate van misleiding (onder 110-112) en het bestaan van een verhoorsituatie (onder 113-127). Tot slot volgt een klacht over het niet-responderen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de opgenomen gesprekken op de woonboot niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt (onder 128-132).
86. De klachten zijn gericht tegen overwegingen in het arrest van het hof onder 9.3.6. Dit onderdeel van het arrest bevat deelconclusies van het hof met betrekking tot het verloop van het WOD-traject, die steunen op de bevindingen van het hof weergegeven onder 9.3.4 (“Het verloop van het WOD-traject”) en 9.3.5 (“De verklaringen van de verdachte naar aanleiding van het WOD-traject”).
87 Het hof heeft de vraag naar de toelaatbaarheid van de inzet van het WOD-traject en de vraag of inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte beoordeeld langs de lijn van het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader voor de ‘Mr. Big’-methode, omdat het in deze zaak gevolgde traject daar kenmerken van vertoont en daarbij “ook het gevaar bestaat dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terecht komt, waarbij de waarborgen van een formeel politieverhoor ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd”. In de lijn van de Hoge Raad overweegt het hof dat kenmerkend voor de ‘Mr. Big’-methode is “dat door opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt tegenover ‘de grote baas’ omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit”.
88. Ik geef hierna eerst het toetsingskader van de Hoge Raad weer. Daarna bespreek ik de klachten, in de volgorde van het arrest. Voor de leesbaarheid van deze conclusie citeer ik de overwegingen van het hof steeds per klacht, zodat duidelijk is over welke overwegingen van het hof de betreffende klacht gaat.
Het toetsingskader voor de ‘Mr. Big’-methode
89. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 17 december 2019 het volgende overwogen over de ‘Mr.-Big’-methode:
“5.2.1 In zijn arrest van 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9195, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen naar aanleiding van de vraag naar de toelaatbaarheid van het stelselmatig inwinnen van informatie door een opsporingsambtenaar ingeval een verdachte voorlopig gehecht is, terwijl die opsporingsambtenaar zich onder een andere identiteit, dus zonder dat voor de verdachte kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, bevindt in de omgeving van de verdachte op de plaats waar deze is ingesloten:
‘5.4 Mede in het licht van de wetsgeschiedenis biedt art. 126j Sv een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag als bedoeld in art. 8 EVRM voor het stelselmatig inwinnen van informatie waarbij een opsporingsambtenaar, zonder dat kenbaar is dat hij als zodanig optreedt, onder een andere identiteit in de omgeving van de verdachte verkeert en, met schending van diens vertrouwen, met de verdachte in contact komt.
5.5
Uit de ontstaansgeschiedenis van die bepaling en van de titel waarin zij is opgenomen volgt dat daaronder ook is begrepen het inwinnen van informatie door contacten met de verdachte zelf, terwijl tekst noch geschiedenis van die bepaling steun biedt aan de opvatting dat een dergelijk inwinnen van informatie op voorhand is uitgesloten ten aanzien van een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt.
5.6
Het vorenoverwogene neemt niet weg dat toepassing van art. 126j Sv ten aanzien van een voorlopig gehechte verdachte licht het gevaar in zich bergt dat de verdachte op zodanige wijze feitelijk komt te verkeren in een verhoorsituatie waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken, dat aldus verklaringen worden verkregen die in strijd met de in art. 29, eerste lid, Sv tot uitdrukking gebrachte en in art. 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Gelet daarop zal vooreerst bij de toetsing van een zodanige toepassing van art. 126j Sv aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit uitgangspunt moeten zijn dat die toepassing eerst in aanmerking komt als de bijzondere ernst van het misdrijf zulks rechtvaardigt en andere wijzen van opsporing redelijkerwijs niet voorhanden zijn.
5.7
Indien aan voornoemd uitgangspunt is voldaan, kan de rechter voor de vraag komen te staan of informatie van de verdachte niet in strijd met voormelde bepalingen is verkregen. De beantwoording van die vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de proceshouding die de verdachte met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht heeft ingenomen en hetgeen zich in het voorbereidend onderzoek voor en gedurende de periode waarin de informant optreedt heeft afgespeeld, de aard en intensiteit van de door de informant ondernomen activiteiten jegens de verdachte, de mate van druk die daarvan jegens de verdachte kan zijn uitgegaan en de mate waarin de handelingen en gedragingen van de informant tot de desbetreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid (vgl. EHRM 5 november 2002, Appl. nr. 48539/99, Allan v. The United Kingdom, NJB 2003, p. 80, nr. 2).
5.8
Zowel in het geval dat de rechter bevindt dat de hier bedoelde toepassing van art. 126j Sv niet strookt met de daaraan op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit te stellen eisen, als in het geval dat de rechter bevindt dat die toepassing wel aan die eisen voldoet, maar tot het oordeel komt dat de verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop in de regel slechts uitsluiting van het bewijs van die verklaringen.’
5.2.2
Deze overwegingen zijn, in het bijzonder waar het gaat om de in art. 29, eerste lid, Sv tot uitdrukking gebrachte en in art. 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid, tevens van belang in gevallen als de onderhavige, die hierdoor worden gekenmerkt dat door een of meer opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een niet-gedetineerde verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. Ook bij de uitvoering van zo een operatie bestaat immers het gevaar dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terechtkomt waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd.
Ook in deze gevallen moet daarom worden beoordeeld of de in het kader van zo een operatie door de verdachte afgelegde verklaring niet is verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid. Voor die beoordeling of de verklaringsvrijheid van de verdachte in zo een geval is aangetast, is in het bijzonder van belang het verloop van het opsporingstraject, de eventueel reeds door de verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, de mate van (psychische) druk die in dat traject op de verdachte is uitgeoefend, de mate en de wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte en de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) de door de verdachte afgelegde verklaring. Bij deze beoordeling is voorts van belang de duur en intensiteit van dat traject, de strekking en frequentie van de contacten met de verdachte zelf en de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties als de verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken.
Bij deze beoordeling dient de rechter, naast het feitelijke optreden van de opsporingsambtenaren jegens de verdachte, tevens acht te slaan op de wettelijke grondslag waarop het optreden van de opsporingsambtenaren heeft plaatsgevonden, en in het geval dat het optreden is gebaseerd op een bevel tot het stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in art. 126j Sv, in het bijzonder op de inhoud van dat bevel waar het gaat om de wijze waarop aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, alsmede de eventueel nader aan dat bevel verbonden voorwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van de verdachte.
Teneinde de rechter in staat te stellen een en ander te kunnen beoordelen, is van groot belang dat hij inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en de interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden. Mede met het oog daarop is een voldoende nauwkeurige verslaglegging aangewezen, door naleving van de wettelijke eisen met betrekking tot de inhoud van het bevel waarop het optreden van opsporingsambtenaren berust alsook de in art. 152 Sv bedoelde verplichting van de opsporingsambtenaar tot het opmaken van proces-verbaal en de in art. 126aa Sv en art. 149a Sv omschreven verplichtingen tot voeging van processtukken. Deze verslaglegging dient inzicht te geven in het verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over de gehele periode waarin deze is ingezet, en in het bijzonder een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met de verdachte te omvatten. Naast verslaglegging door middel van verbalisering ligt het in de rede dat, voor zover dat bij de uitvoering van het opsporingstraject mogelijk is, die communicatie auditief of audiovisueel wordt geregistreerd. Voor die registratie is een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie, zoals bedoeld in art. 126l Sv, vereist.
5.2.3
Indien de rechter oordeelt dat binnen het onder 5.2.2 aangeduide opsporingstraject verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop in de regel slechts uitsluiting van het bewijs van die verklaringen.
Indien de rechter voor het bewijs wel gebruikmaakt van die verklaringen, moet hij motiveren waarom dit gebruik in het licht van het onder 5.2.2 weergegeven beoordelingskader toelaatbaar is en dient hij voorts ervan blijk te geven – op grond van de concrete omstandigheden van het geval – zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaringen te hebben onderzocht. De rechter toetst dan ook voor het overige de rechtmatigheid van de wijze van opsporing jegens de verdachte, onder meer met betrekking tot de vraag of het optreden door de opsporingsambtenaren in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.”20.
De klachten met betrekking tot de deelconclusie over de verslaglegging van het WOD-traject
90. Het hof heeft in zijn arrest onder 9.3.6 het volgende geconcludeerd met betrekking tot de verslaglegging van het WOD-traject:
“Verslaglegging
Het hof gaat uit van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal. Voor wat betreft het gebruik van alcohol door ‘ [verbalisant 1] ’ geldt dat hij in de processen-verbaal heeft opgenomen hoeveel alcoholische consumpties hij heeft genuttigd en dat het om een beperkt gebruik van alcohol gaat. De verdachte heeft de juistheid van de weergave in de processen-verbaal in essentie ook niet betwist. Het hof heeft voldoende inzicht kunnen krijgen in het besprokene over Cambodja en Portugal, waarover hierna meer. Over de latere ondertekening van de processen-verbaal heeft de politie verantwoording afgelegd en deze latere ondertekening doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de processen-verbaal. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het in de rede ligt dat in een traject als het onderhavige, voor zover dat mogelijk is, de communicatie met de verdachte auditief dan wel audiovisueel wordt opgenomen. Waarom dit in de onderhavige zaak grotendeels niet het geval is geweest is het hof niet geheel duidelijk geworden. Evenwel is het opnemen geen verplichting en heeft het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht gekregen in de uitvoering van het traject. Daarbij komt dat de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019, waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk, wel auditief zijn opgenomen.”
91. Het hof heeft, voorafgaand aan deze deelconclusie, onder 9.3.4 met betrekking tot de verslaglegging het volgende overwogen:
“Het traject
De contacten hebben plaatsgevonden in de periode van 27 oktober 2017 tot en met 26 februari 2019, een periode van ongeveer 16 maanden. Uit het WOD-dossier blijkt dat de undercoveragenten voor iedere ontmoeting met verdachte en/of [betrokkene 1] een concrete opdracht ontvingen van hun begeleiders, B-2784 en B-2785. Van ieder contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via WhatsApp), hebben de undercoveragenten een proces-verbaal opgesteld, waarin een beschrijving is opgenomen van wat met verdachte en/of [betrokkene 1] besproken en ondernomen is. Dat er sprake zou zijn geweest van meer ontmoetingen en contactmomenten dan gerelateerd, is weliswaar gesteld door de verdediging maar is op geen enkele wijze gebleken.”
92. In de schriftuur wordt allereerst geklaagd (i) dat de overwegingen van het hof over het alcoholgebruik voorbijgaan aan de kern van het namens de verdachte gevoerde verweer, namelijk dat het alcoholgebruik van ‘ [verbalisant 1] ’ zijn verslaglegging onbetrouwbaar maakt en (ii) dat het oordeel van het hof dat de verdachte de juistheid van de weergave in de processen-verbaal in essentie niet heeft betwist feitelijk onjuist is, omdat de verdachte wel degelijk heeft aangevoerd dat ‘ [verbalisant 1] ’ veel alcohol dronk.
93. Deze klachten met betrekking tot de overwegingen van het hof over de verslaglegging van het WOD-traject falen. Het hof heeft vastgesteld dat de undercoveragenten van ieder contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via WhatsApp) een proces-verbaal hebben opgesteld, waarin een beschrijving is opgenomen van wat met de verdachte en/of [betrokkene 1] is besproken en ondernomen, dat ‘ [verbalisant 1] ’ de door hem genuttigde hoeveelheid alcoholische consumpties in zijn processen-verbaal heeft opgenomen en dat het om een beperkt gebruik van alcohol gaat. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte de juistheid van de weergave in de processen-verbaal in essentie (ik begrijp: los van hetgeen daarin is opgenomen over het alcoholgebruik door ‘ [verbalisant 1] ’, D.P.) niet betwist. Het hof kon daarom uitgaan van de juistheid van de op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal. Dat de verdachte anders over het drankgebruik van ‘ [verbalisant 1] ’ heeft verklaard, maakt de overweging van het hof niet onbegrijpelijk. Het beperkte alcoholgebruik van ‘ [verbalisant 1] ’ doet naar het kennelijke oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van de door hem opgemaakte processen-verbaal. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van alcohol effect heeft op hersenfuncties of dat niet is gerelateerd hoeveel de verdachte heeft gedronken.
94. In de schriftuur wordt daarnaast geklaagd over het oordeel van het hof dat het hof – ondanks dat de communicatie met de verdachte grotendeels niet auditief of audiovisueel is opgenomen – door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject en dat daarbij komt dat de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019, waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk, wel auditief zijn opgenomen. Gelet op de in wetenschappelijke literatuur geuite kritiek op de ‘Mr. Big’-methode en de door de Hoge Raad gestelde voorwaarden, getuigt dat oordeel van het hof volgens de stellers van het middel van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel onbegrijpelijk. Tot slot is dat oordeel volgens de stellers van het middel, mede gelet op de aard en indringendheid van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, niet begrijpelijk althans onvoldoende met redenen omkleed omdat de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er relevante omstandigheden en feiten in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd. Daarbij wordt in de toelichting op het middel gesteld dat de verdachte heeft aangevoerd “dat zij veel meer in de auto hebben gezeten dan uit het dossier blijkt; [verbalisant 1] veel vaker bij hun thuis is langs geweest dan uit het dossier blijkt en er beduidend meer contact is geweest [dan] de 48 uren die in het dossier staan”.
95. Over de laatstgenoemde klacht kan ik kort zijn. Uit wat hiervoor onder 91 is weergegeven, blijkt dat het hof voorafgaand aan zijn deelconclusie al heeft overwogen dat weliswaar door de verdediging is gesteld dat er sprake zou zijn geweest van meer ontmoetingen en contactmomenten dan gerelateerd, maar dat dit op geen enkele wijze is gebleken. Daarmee heeft het hof niet onbegrijpelijk en ook voldoende gemotiveerd voorbij kunnen gaan aan wat de verdachte volgens de stellers van het middel daarover heeft aangevoerd.
96. Met betrekking tot de eerstgenoemde klacht herhaal ik hier dat de Hoge Raad in beide arresten van 17 december 2019 het volgende heeft overwogen:
“Teneinde de rechter in staat te stellen een en ander [te weten of de in het kader van zo een operatie door de verdachte afgelegde verklaring niet is verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid, D.P.] te kunnen beoordelen, is van groot belang dat hij inzicht heeft in het concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en de interactie met de verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden. Mede met het oog daarop is een voldoende nauwkeurige verslaglegging aangewezen, door naleving van de wettelijke eisen met betrekking tot de inhoud van het bevel waarop het optreden van opsporingsambtenaren berust alsook de in art. 152 Sv bedoelde verplichting van de opsporingsambtenaar tot het opmaken van proces-verbaal en de in art. 126aa Sv en art. 149a Sv omschreven verplichtingen tot voeging van processtukken. Deze verslaglegging dient inzicht te geven in het verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over de gehele periode waarin deze is ingezet, en in het bijzonder een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met de verdachte te omvatten. Naast verslaglegging door middel van verbalisering ligt het in de rede dat, voor zover dat bij de uitvoering van het opsporingstraject mogelijk is, die communicatie auditief of audiovisueel wordt geregistreerd. Voor die registratie is een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie, zoals bedoeld in art. 126l Sv, vereist.”
97. Uit de door de stellers van het middel bestreden overwegingen van het hof blijkt dat het hof het oordeel is toegedaan dat niet geheel duidelijk is waarom de communicatie met de verdachte grotendeels niet auditief of audiovisueel is opgenomen, maar dat dit geen verplichting is en het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject, terwijl de gesprekken waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk, wel auditief zijn opgenomen. Uit de daaraan voorafgaande overweging van het hof blijkt verder dat het hof uitdrukkelijk heeft onderkend dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het in de rede ligt dat in een traject als het onderhavige, voor zover dat mogelijk is, de communicatie met de verdachte auditief dan wel audiovisueel wordt opgenomen. Ik begrijp de bestreden overwegingen van het hof dan ook zo dat zij inhouden dat de Hoge Raad vereist dat de rechter kan controleren of de door de verdachte afgelegde verklaringen in vrijheid zijn afgelegd, en dat met het oog daarop het auditief of audiovisueel opnemen van communicatie in een WOD-traject verstandig is, maar niet per definitie vereist. Zo gelezen, geeft de overweging van het hof naar mijn oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
98. Daarmee resteert nog de vraag of het hof voldoende begrijpelijk heeft geoordeeld dat het in staat is te beoordelen dat de door de verdachte afgelegde verklaring niet is verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid. Het hof heeft daartoe overwogen dat het door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject en dat de gesprekken van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019, waarin de verdachte verklaart over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het wegmaken van diens lijk, wel auditief zijn opgenomen. Nu het hof die verklaringen zelf heeft kunnen beoordelen,21.acht ik het oordeel van het hof tegen de achtergrond van de opgemaakte processen-verbaal en de verhoren bij de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk. Daarbij betrek ik – zoals hiervoor al is gebleken – dat het hof heeft overwogen dat van elk contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via WhatsApp) een proces-verbaal is opgemaakt, waarin een beschrijving is opgenomen van wat met de verdachte en/of [betrokkene 1] is besproken en ondernomen. Daarmee faalt ook deze klacht.
99. De klachten over de verslaglegging van het WOD-traject falen.
De klacht met betrekking tot de deelconclusie over het feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren
100. Door de stellers van het middel wordt daarnaast geklaagd over een onder 9.3.6 van het arrest opgenomen deelconclusie van het hof met betrekking tot het feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren. Het hof heeft het volgende overwogen:
“Feitelijk optreden van de opsporingsambtenaren
Hiervoor is een groot aantal ontmoetingen dat heeft plaatsgevonden kort beschreven, is voorts een groot aantal WhatsApp-berichten opgenomen en zijn de opgenomen gesprekken waarbij de verdachte over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] heeft verklaard integraal weergegeven. De overige bevindingen in het dossier betreffende het traject leveren geen ander beeld op dan het beeld dat uit hetgeen hiervoor is geschetst naar voren komt. Naar het oordeel van het hof zijn de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan de bevelen uitvoering hebben gegeven, gebleven binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie.”
101. Naar het oordeel van de stellers van het middel is het oordeel van het hof dat de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan de bevelen uitvoering hebben gegeven, zijn gebleven binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie onbegrijpelijk “nu daaruit niet volgt dat er dus voldaan is aan de eisen die door wetenschap en jurisprudentie aan de methode worden gesteld”. Als ik de klacht welwillend lees en de stellers van het middel goed begrijp, zijn zij van mening dat, nu de communicatie met de verdachte niet overwegend auditief of audiovisueel is opgenomen, het hof niet heeft kunnen beoordelen of de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan de bevelen uitvoering hebben gegeven, zijn gebleven binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie, zodat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is.
102. Uit hetgeen voorafgaand aan de deelconclusie in het arrest (onder 9.3.4, “Het verloop van het WOD-traject”) is opgenomen, volgt dat de officier van justitie R.A. Bosman het bevel stelselmatige inwinning van informatie bij de verdachte (art. 126j Sv) heeft afgegeven en dat het doel van dit onderzoek was: “Informatie verzamelen omtrent de mogelijke betrokkenheid van de verdachte en [betrokkene 4] bij de vermissing c.q. mogelijk onnatuurlijke dood van [slachtoffer] ”. Uit dit onderdeel van het arrest volgt verder dat in de periode van onderzoek er regelmatig overleg is geweest tussen de begeleiders van het team Werken Onder Dekmantel, de officier van justitie R.A. Bosman en het onderzoeksteam en dat tijdens dit overleg continu afspraken zijn gemaakt over de voortgang van het traject tot stelselmatige informatie-inwinning.
103. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de opsporingsambtenaren bij de wijze waarop zij aan de bevelen uitvoering hebben gegeven, zijn gebleven binnen de kaders van de opdracht van de officier van justitie. Dit oordeel is gebaseerd op de door de opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal, de WhatsApp-gesprekken en de opgenomen verklaringen van de verdachte. Dit oordeel wordt naar mijn mening niet onbegrijpelijk alleen doordat de gesprekken met de verdachte niet overwegend auditief of audiovisueel zijn vastgelegd. Daarmee faalt de klacht.
De klachten met betrekking tot de deelconclusie over de mate van (psychische) druk
104. Vervolgens wordt geklaagd over de deelconclusie van het hof over de mate van psychische druk op de verdachte. Ik citeer de betreffende deelconclusie uit het arrest:
“Mate van (psychische) druk/kwetsbare verdachte
Uit de hiervoor opgenomen informatie uit het WOD-traject blijkt dat de verdachte geen geïsoleerd bestaan leidde. Hij had (en heeft) een liefdesrelatie met [betrokkene 1] en was kennelijk veel in haar bijzijn. Uit de processen-verbaal van ‘ [verbalisant 1] ’ en uit de WhatsApp-contacten volgt het beeld dat de verdachte een sociale man is. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020 verklaard dat hij het goed kon vinden met de verdachte, de verdachte is een fijne man om mee om te gaan. De verdachte was gelukkig met [betrokkene 1] en maakte een stabiele indruk op ‘ [verbalisant 1] ’.
‘ [verbalisant 1] ’ heeft de verdachte regelmatig wiet zien blowen, maar heeft hem geen harddrugs zien gebruiken. Eerst kon de verdachte niet geopereerd worden aan zijn knie omdat de anesthesist vond dat hij zijn drugsgebruik moest minderen, maar in mei/juni 2018 heeft de operatie alsnog plaatsgevonden en had de verdachte zijn gebruik kennelijk verminderd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2022 met betrekking tot telefonische dealercontacten van de verdachte blijkt ook dat de verdachte rond april/mei 2018 minder verdovende middelen is gaan gebruiken (p. 1355-1359 Algemeen dossier). Ook overigens volgt het door de verdediging geschetste beeld dat de verdachte een ernstig verslaafde man was, dan wel grote problemen met afkicken had, niet uit de onderzoeksbevindingen. De verdachte komt volledig helder over in de (weergave) van de gesprekken die hij met ‘ [verbalisant 1] ’ voerde en in de door hem verzonden WhatsApp-berichten.
Er is niet van dusdanig ernstige gezondheidsproblemen bij de verdachte gebleken dat hij daardoor als kwetsbaar zou moeten worden aangemerkt. De verdachte had last van zijn knie, maar is daaraan geopereerd. Na deze operatie had hij pijn en leed hij aan wondroos. Op 2 augustus 2018 heeft de verdachte geklust maar moet dan in het weekend met zijn been omhoog, omdat hij nog steeds wondroos heeft. Hij moet weer een kuur maar “de implementatie” (het hof begrijpt: de kunstknie/het implantaat) is perfect en hij zit ook vrij goed qua fysio. De operatie is dus geslaagd en verder neemt de verdachte medicatie en volgt hij fysiotherapie. Op 1 september 2018 blijkt het de goede kant op te gaan met de knie van de verdachte.
Over de financiële situatie van de verdachte ten tijde van het WOD-traject is het volgende gebleken. De verdachte ontving een uitkering en € 60,00 leefgeld per week. Ter terechtzitting bij het hof heeft hij verklaard dat hij zijn huis in Helmond aan een vriend onderverhuurde, dat deze de huur meebetaalde en dat hij zelf was ingetrokken op de woonboot bij [betrokkene 1] . Ook heeft hij ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij geld verdiende door klussen uit te voeren, zoals bij iemand schilderen, tuinbouw en een klusje hier of daar. Voorts voerde de verdachte wiettransporten uit. Op 21 april 2018 stuurt hij een WhatsApp-bericht aan ‘ [verbalisant 1] ’ dat hij de aankomende twee weken volop aan het werk is, behalve op Koningsdag. Op 9 mei 2018 vertelde de verdachte aan ‘ [verbalisant 1] ’ dat hij de laatste weken € 1.700,00 had verdiend met transport. Tijdens het gesprek met ‘ [verbalisant 1] ’ op 16 oktober 2018 had de verdachte een wiettransport in de week daarop in het vooruitzicht waarmee hij € 1.000,00 zou verdienen. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij cash kreeg uitbetaald, voor het transport de bus “van hen” gebruikte en niet voor de benzine hoefde te betalen.
De verdachte heeft verklaard dat ‘ [verbalisant 1] ’ hem financieel isoleerde en hem verbood om de wiettransporten uit te voeren. Inderdaad heeft ‘ [verbalisant 1] ’ op 13 juli 2018 tegen de verdachte gezegd dat als hij voor hem, ‘ [verbalisant 1] ’, ging werken, hij zou moeten stoppen met de wiettransporten. Echter blijkt uit de hiervoor aangehaalde gesprekken dat de verdachte door ging met deze transporten en daar ‘ [verbalisant 1] ’ ook over vertelde, die hem daarbij niets in de weg legt. Zelfs geeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte in het gesprek van 16 oktober 2018 nog het advies om voorzichtig te rijden en rekening te houden met politiefuiken. Ook overigens is niet gebleken dat ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte financieel isoleerde.
Dat de verdachte financieel afhankelijk was van ‘ [verbalisant 1] ’ op het moment dat hij zijn verklaringen van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aflegde, is niet gebleken. Verdachte had pas op 21 september 2018 voor de eerste maal een bedrag ontvangen voor een klusje van ‘ [verbalisant 1] ’ van € 300,00. Op 27 september 2018 ontving hij, na zijn ontboezemingen aan ‘ [verbalisant 3] ’ - waar ‘ [verbalisant 1] ’ niet bij was - van ‘ [verbalisant 1] ’ voor de tweede maal een bedrag van € 300,00 voor de (uiteindelijk niet uitgevoerde) klus. Ten tijde van zijn verklaringen op 27 september 2018 respectievelijk 16 oktober 2018 had de verdachte dus nog maar € 300,00 respectievelijk € 600,00 van ‘ [verbalisant 1] ’ ontvangen, terwijl er al sinds januari 2018 sprake was van regelmatig contact. Kennelijk kon de verdachte op andere wijze in zijn levensonderhoud voorzien.”
105. In de schriftuur wordt allereerst geklaagd over (i) het oordeel van het hof dat niet is gebleken dat het door de verdediging geschetste beeld dat de verdachte een ernstig verslaafde man was, dan wel grote problemen met afkicken had, niet uit de onderzoeksbevindingen volgt en (ii) het oordeel van het hof dat niet is gebleken dat de verdachte financieel afhankelijk was van ‘ [verbalisant 1] ’. Deze oordelen van het hof zouden niet zonder meer begrijpelijk zijn “gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd over het drugsgebruik”. Dit zou te meer klemmen “nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over (onder meer) het drugsgebruik tweemaal heeft afgewezen”, dan wel “nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over de financiële situatie van de verdachte tweemaal heeft afgewezen”.
106. Mijn primaire standpunt is dat deze klachten niet voldoen aan de eisen die de wet stelt. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, kan de cassatierechter alleen ‘middelen van cassatie’ beoordelen zoals bedoeld in art. 437 Sv. In een cassatiemiddel moet niet alleen stellig en duidelijk zijn aangegeven waartegen het cassatiemiddel is gericht, maar ook op welke gronden het steunt.22.Er kan dus niet worden volstaan met een herhaling van stellingen en verweren waarop het hof gemotiveerd heeft beslist, zonder dat wordt aangegeven “waarom de door het Hof gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn”.23.Een ‘zoekplaatje’, waarbij de Hoge Raad zelf op zoek moet naar de bronnen waarop de klacht is gebaseerd, is geen cassatiemiddel.24.
107. In de schriftuur wordt bij deze klachten zonder verdere specificatie slechts verwezen naar “hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd over het drugsgebruik”. Dat is een blinde verwijzing naar de citaten in de schriftuur van de verklaringen van de verdachte tijdens de terechtzittingen van het hof van 16 juni, 21 juni, 22 juni en 20 juli 2022 (in de schriftuur onder 6.3) en naar de citaten in de schriftuur van de pleitnotities van de verdediging van de terechtzitting van het hof van 21 juni 2022 (in de schriftuur onder 6.4). Die citaten beslaan in de schriftuur 77 pagina’s – van pagina 121 tot en met 197 – zodat deze verwijzing volstrekt onbepaald is. Voor het bijkomende ‘argument’ dat dit te meer klemt “nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten […] tweemaal heeft afgewezen” geldt ook dat sprake is van een zoekplaatje, zodat dit deel van de schriftuur naar mijn idee onbesproken zou moeten blijven.
108. Voor het geval de Hoge Raad mij in dit standpunt niet volgt, merk ik het volgende op. Zoals hiervoor is gebleken, heeft het hof de processen-verbaal over het verloop van het WOD-traject betrouwbaar geacht. Het hof heeft in dat kader overwogen dat de undercoveragenten van ieder contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via WhatsApp) een proces-verbaal hebben opgesteld, waarin een beschrijving is opgenomen van wat met de verdachte en/of [betrokkene 1] is besproken en ondernomen en dat de verdachte de juistheid van de weergave in de processen-verbaal in essentie niet heeft betwist. Daarnaast is bij de bespreking van het eerste middel al gebleken dat de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over onder meer het drugsgebruik ter terechtzitting zijn afgewezen omdat dit thema al in eerdere verhoren van de getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris aan de orde was geweest in het bijzijn van de verdediging, waarbij de verdediging vragen kon stellen. Het hof heeft het horen als getuige van de verzochte personen daarom niet noodzakelijk geacht, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet was gebleken. Een herhaald verzoek is bij arrest opnieuw afgewezen omdat daarvoor geen nieuwe argumenten waren aangedragen. Ook indien de Hoge Raad de klachten aan de eisen voor een cassatiemiddel vindt voldoen, zijn de aangedragen argumenten daarom onvoldoende om de overwegingen van het hof onderuit te halen. Onbegrijpelijk zijn die overwegingen wat mij betreft niet.
109. Tot slot wordt in de schriftuur tegen de overwegingen van het hof aangevoerd dat het hof niet zou hebben gereageerd op het door de verdediging gevoerde verweer dat volgens de stellers van het middel zou inhouden dat “verdachte geldruns deed voor de verbalisanten en bij bekendwording daarvan zijn (potentiële baan bij [verbalisant 1] ) zou (kunnen) verliezen, zodat hij het vertrouwen van die verbalisanten niet kon kwijtraken en om die reden in een afhankelijkheidssituatie terecht is gekomen”. Nu de stellers van het middel niet aangeven waaruit zou volgen dat dit verweer is gevoerd, terwijl ik uit wat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep bij gelegenheid van pleidooi heeft aangevoerd niet kan opmaken dat de verdediging dit verweer daadwerkelijk heeft gevoerd, laat ik deze klacht verder onbesproken.
De klachten met betrekking tot de deelconclusie over de mate van misleiding
110. Daarna wordt geklaagd over de overwegingen van het hof over de mate van misleiding. Die overwegingen luiden als volgt:
“Mate van misleiding
De verdachte is, zoals blijkt uit de weergave van het WOD-traject, in vergaande mate misleid. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft de indruk gewekt dat hij naast zijn legale werk in boten, waarvoor hij veelal in Portugal verbleef, zich tevens bezighield met het smokkelen van (vals)geld. Hij zou ook een contact bij de politie hebben. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft op 28 februari 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte al vrij snel uit zichzelf vroeg of hij niet wat geld bij ‘ [verbalisant 1] ’ kon verdienen. In een WhatsApp-bericht van 3 april 2018 aan ‘ [verbalisant 1] ’ schrijft de verdachte: “Mocht je ooit een handje nodig hebben laat t me maar weten”. Uit het dossier ontstaat het beeld dat de verdachte het gezellig vindt met ‘ [verbalisant 1] ’, maar duidelijk is ook dat hij aanvankelijk hoopt op een investering van ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’ in het restaurant in Cambodja, en vervolgens als dat van de baan is, wel wat bij ‘ [verbalisant 1] ’ wilde verdienen. Hiertoe voert hij ‘klusjes’ uit op 21 september 2018 en op 27 september 2018. Het contact blijft echter vriendschappelijk; de stellen spreken met elkaar af en de toon van de WhatsApp-berichten is luchtig. De verdachte geeft niet de indruk ‘ [verbalisant 1] ’ als zijn “baas” te zien.
Wat betreft de wens om in Cambodja een restaurant te beginnen, blijkt dat ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’ op 2 maart 2018 hebben gesproken over het mogelijk investeren daarin, maar daar wel eerst goed over te willen nadenken. Op 3 maart 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte in een WhatsApp-bericht laten weten dat hij het wel moet laten bezinken en goed moet bekijken allemaal en dat de verdachte niet te blij moet worden, omdat het anders extra tegenvalt. Op 8 maart 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ laten weten wel benieuwd te zijn naar het plan van de verdachte en [betrokkene 1] en dat hij zijn mogelijkheden aan het bekijken is. Op 20 maart 2018 hebben de verdachte en [betrokkene 1] aan ‘ [verbalisant 1] ’ een presentatie laten zien met het financiële plaatje van de overname. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft aangegeven dat hij het moest laten bezinken, dat hij met een ander moest overleggen en dat hij ze geen valse hoop wilde geven. Op 26 maart 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ aan de verdachte laten weten dat er complicaties zijn en op 27 maart 2018 hebben ‘ [verbalisant 1] ’ en ‘ [verbalisant 2] ’ zich kritisch getoond over de overnamekosten en het door de huurder gevraagde bedrag en hebben zij laten weten dat ze nu niet konden helpen met de financiering. De verdachte en [betrokkene 1] gaven hierna aan er anders tegenaan te kijken en dat ze in de toekomst misschien voor wat kleiners en goedkopers moesten gaan. Op 30 maart 2018 bleek dat het restaurant was verkocht. ‘ [verbalisant 1] ’ liet op die dag ook aan de verdachte weten dat hij voorlopig niet over zijn geld kon beschikken. Op 11 april 20.18 heeft de verdachte nog in een WhatsApp-bericht aan ‘ [verbalisant 1] ’ laten weten dat ze nog wel interessante locaties hebben gevonden en dat “ze” niet van Kanell afkomen, maar ‘ [verbalisant 1] ’ reageert hier niet op en leidt de conversatie een andere kant op. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het restaurant in Cambodja in maart 2018 van de baan was en dat zij een eventuele kroketterie in Cambodja op een zijspoor hadden gezet, omdat zij geen financiële middelen daarvoor hadden. Uit het dossier noch uit de verklaring van de verdachte blijkt verder van concrete plannen van de verdachte met betrekking tot een restaurant of een kroketterie in Cambodja na maart/april 2018, terwijl er evenmin blijkt van enige door ‘ [verbalisant 1] ’ en/of ‘ [verbalisant 2] ’ gedane toezegging met betrekking tot de financiering hiervan. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft hierover in zijn verhoor bij de rechter-commissaris van 28 februari 2020 verklaard: “ [verbalisant 2] en ik hebben met [verdachte] besproken dat hét veel te duur was en achteraf gezien waren ze ons daar dankbaar voor, dat het niet doorging. Ze zagen toen ook in dat het niet goed was. Ik kon dat geld natuurlijk niet investeren. Dat Cambodja-verhaal is een stille dood gestorven, maar daar waren [verdachte] en [betrokkene 1] wel content mee. Dat verhaal is gedurende het hele jaar nog wel eens boven komen borrelen, omdat ze graag naar Cambodja wilden. Dit was ook in verband met de dochter van [verdachte] , die in Thailand woont, maar er is nadien niet meer gesproken over dit soort bedragen of een investering met ons geld.”
Met betrekking tot het (vele) geld dat de verdachte in Portugal zou gaan verdienen, heeft de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat hij met ‘ [verbalisant 1] ’ mee naar Portugal zou gaan om “zijn organisatie” te ontmoeten. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat dit concreet werd toen ‘ [verbalisant 1] ’ hem om zijn paspoortgegevens vroeg. Blijkens de WhatsApp-berichten was dit op 20 januari 2019 en heeft de verdachte de volgende dag zijn gegevens naar ‘ [verbalisant 1] ’ gestuurd. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft op 16 maart 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij altijd heel oppervlakkig is gebleven over zijn werkzaamheden, dat hij voornamelijk in het buitenland was wegens zijn werk in de offshore sector en dat hij niet met de verdachte heeft gesproken over criminele activiteiten in Portugal. ‘ [verbalisant 1] ’ zat veel in Portugal, had daar vrienden, werk en plezier. Hij heeft het nooit met de verdachte gehad over welke vrienden er in Portugal ontmoet zouden worden, hij vond het leuk een keer de verdachte mee te nemen naar Portugal en het had niets met criminele activiteiten te maken, aldus ‘ [verbalisant 1] ’ bij de rechter-commissaris.
Het hof overweegt dat er blijkens de processen-verbaal over de ontmoetingen herhaaldelijk over “Portugal” is gesproken, maar dat dit wordt gerangschikt onder “gesprekken van sociale aard”. Niet blijkt dat door ‘ [verbalisant 1] ’ aan de verdachte is toegezegd dat hij in Portugal veel geld zou gaan verdienen en in ieder geval was een trip naar Portugal niet concreet vóór 20 januari 2019.”
111. In de schriftuur wordt hiertegen aangevoerd dat deze oordelen niet zonder meer begrijpelijk zijn “gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd” en dat dit te meer klemt “nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over de rol van [verbalisant 1] als Mr. Big tweemaal heeft afgewezen”.
112. In de schriftuur wordt bij deze klacht opnieuw zonder verdere specificatie slechts verwezen naar “hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd”. Het bijkomende ‘argument’ dat dit te meer klemt “nu de verdachte uitdrukkelijk en specifiek heeft aangegeven dat er bepaalde dingen in het WOD-traject niet zijn geverbaliseerd en het hof de verzoeken van de verdediging tot het horen van de verbalisanten over de rol van [verbalisant 1] als Mr. Big tweemaal heeft afgewezen” is ook volstrekt onbepaald. Dit deel van de schriftuur valt daarom niet te beoordelen, zodat het onbesproken moet blijven.
De klachten met betrekking tot de deelconclusie over het bestaan van een verhoorsituatie
113. Dan de klachten over de overwegingen van het hof over het bestaan van een verhoorsituatie. Ik citeer weer eerst het bestreden arrest:
“Verhoorsituatie?
De verdachte heeft op 21 september 2018, geconfronteerd met ‘ [verbalisant 3] ’ die zogenaamd op de vlucht moest, uit zichzelf verklaard dat hij een keer naar Kreta heeft moeten vluchten voor iets waarvoor hij TBS zou kunnen krijgen. Naar het oordeel van het hof is hierbij geen sprake van een verhoorsituatie. Door ‘ [verbalisant 3] ’ is geen enkele druk op de verdachte uitgeoefend om dit verhaal te vertellen. De verdachte is misleid door hem te confronteren met een “vluchtende [verbalisant 3] ” en hij heeft er zelf voor gekozen deze informatie met ‘ [verbalisant 3] ’ te delen.
‘ [verbalisant 1] ’ heeft de verdachte hier nadere vragen over gesteld op 27 september 2018; iets met TBS wil hij wel het liefst weten, in plaats van [verbalisant 3] . De verdachte heeft vervolgens het verhaal uit de doeken gedaan. Op 16 oktober 2018 heeft ‘ [verbalisant 1] ’ nadere vragen aan de verdachte gesteld over “die knakker die koud gemaakt is”, omdat hij toch wat meer dingen wil weten om zeker te weten dat hij geen risico loopt en de verdachte ook niet.
Het hof merkt op dat er een zekere opbouw in de vraagstelling zit, naarmate de verdachte meer vertelt aan ‘ [verbalisant 1] ’. Zo wordt er op 27 september 2018 in eerste instantie voornamelijk gereageerd op wat de verdachte verklaart en wordt de verdachte meegenomen in zijn eigen verhaal. Op 16 oktober 2018 zijn verschillende (verdiepende) vragen gesteld. Naar het oordeel van het hof is evenwel in beide situaties geen sprake van een onacceptabele wijze van sturen en ongeoorloofde bemoeienis met de inhoud van de verklaring van de verdachte. De vragen die ‘ [verbalisant 1] ’ stelt kunnen ook binnen een “normaal gesprek” gesteld worden. Daarbij neemt liet hof mede in aanmerking dat ‘ [verbalisant 1] ’ hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde en dat de verdachte op bepaalde momenten binnensmonds sprak (verklaring van A-4083 bij de rechter-commissaris op 28 februari 2020).
Bij de gesprekken van 27 september en 16 oktober 2018 blijkt niet van enige door ‘ [verbalisant 1] ’ uitgeoefende druk noch van enige door hem gestelde voorwaarde. Het hof heeft (evenals het Openbaar Ministerie en de verdediging) de geluidsopnames van deze gesprekking beluisterd en ook daaruit is niet van enige druk gebleken: ‘ [verbalisant 1] ’ stelt (vervolg)vragen en de verdachte vertelt, er is geen sprake van bijvoorbeeld stemverheffing van ‘ [verbalisant 1] ’ en de gesprekken verlopen rustig. De verdachte heeft er zelf voor gekozen zijn verhaal te delen met ‘ [verbalisant 1] ’, die niet wil dat de verdachte een bekentenis doet, maar juist wil dat er geen misdrijf is gepleegd omdat hij geen problemen met de politie wil.
Er is in deze beide situaties ook overigens geen sprake van (ontoelaatbare) druk. Hierbij betrekt het hof hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de persoon van de verdachte en de situatie waarin hij verkeerde, kort samengevat: het gaat hier niet om een kwetsbare verdachte en er is geen sprake van een (financiële) afhankelijkheid van ‘ [verbalisant 1] ’. De verdachte kon in alle vrijheid afzien van contacten met en klusjes voor ‘ [verbalisant 1] ’. Aldus stond de verdachte niet onder druk om zijn (‘broodje aap’-)verhaal aan ‘ [verbalisant 1] ’ te vertellen. De stelling van de verdachte, dat hij onder druk een (‘broodje aap’-)verhaal heeft verteld omdat hij van mening was met een keiharde crimineel van doen te hebben en zijn positie wilde versterken, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. ‘ [verbalisant 1] ’ was juist iemand die “onder de radar” wilde blijven, hij wilde geen problemen met de politie en wilde bijvoorbeeld dat de verdachte, als hij voor hem ging werken, niet zou rijden omdat de verdachte geen rijbewijs had.
Naar het oordeel van het hof geldt ook bij de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 dat de verdachte is gaan verklaren door de toegepaste misleiding, welke misleiding het hof gelet op het hiervoor overwogene toelaatbaar acht, zonder evenwel enige op hem gelegde druk. Van een verhoorsituatie is derhalve geen sprake.
Wat betreft het gesprek van 24 januari 2019 is het volgende van belang in de aanloop daar naartoe. Op 6 december 2018 vertelt de Verdachte aan ‘ [verbalisant 1] ’ dat hij is gestopt met het koerieren van wiet. Die dag geeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte op zijn verzoek een bedrag van € 300,00, omdat de verdachte krap bij kas zit. Op 18 december 2018 vraagt de verdachte in een WhatsApp-bericht aan ‘ [verbalisant 1] ’ of deze laatste hem een beetje vooruit kan helpen, hij zit krap bij kas. Op 19 december 2018 geeft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte een bedrag van € 450,00 en zegt dat dit een lening is die de verdachte door klussen voor hem, ‘ [verbalisant 1] ’, te doen gaat terugbetalen. Op 11 januari 2019 voert de verdachte tegen betaling van een bedrag van € 200,00 een zogenaamde incassoklus uit voor ‘ [verbalisant 1] ’. Op 20 januari 2019 wordt, volgens de verdachte, de “klus” in Portugal concreet voor hem, omdat ‘ [verbalisant 1] ’ hem op die datum vraagt om gegevens van zijn paspoort. Vervolgens vindt er op 24 januari 2019 een gesprek tussen ‘ [verbalisant 1] ’ en de verdachte plaats, waarbij ‘ [verbalisant 1] ’, na te hebben gesproken over het belang van vertrouwen, zeker nu de verdachte meegaat naar Portugal, de verdachte voorhoudt dat zijn verhaal voor driekwart klopt. Hierna confronteert ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte met ClE-informatie die hij heeft gekregen “via mijn contact bij de kit”, waaruit bleek dat het lichaam van [slachtoffer] niet was vershredderd maar was verstopt in België. Tijdens dit gesprek blijft ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte hiermee confronteren en hierover bevragen. ‘ [verbalisant 1] ’ heeft in zijn proces-verbaal van deze ontmoeting het volgende opgenomen: “Ik liet [verdachte] de informatie die ik had lezen via het scherm van mijn telefoon. [verdachte] vertelde geschrokken te zijn dat zijn naam daarin voorkwam maar vertelde weer dat het België verhaal niet klopte en was duidelijk aangeslagen door de informatie, Ik zag dat [verdachte] een bleke gelaatskleur kreeg en dat hij trilde toen hij een shaggie maakte kennelijk door nervositeit.” Hef hof heeft de verdachte op de geluidsopname van dit gesprek zwaar horen zuchten.
Naar het oordeel van het hof is de situatie ten aanzien van het gesprek op 24 januari 2019 een andere dan ten tijde van de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018. Er was bij de verdachte inmiddels een zekere financiële afhankelijkheid van ‘ [verbalisant 1] ’ ontstaan, de verdachte had een klus voor ‘ [verbalisant 1] ’ uitgevoerd die in ieder geval een element van dwang ten aanzien van ‘het slachtoffer’ bevatte (de incasso-klus) en hij had – in zijn op dat moment lastige financiële situatie – concreet een trip naar ‘Portugal’ in het vooruitzicht. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte met die trip – uiteindelijk – geld hoopte te verdienen. De verdachte is tijdens dit gesprek geconfronteerd met politie-informatie waardoor hij mogelijk – ‘ [verbalisant 1] ’ geeft aan gezien de informatie “effe de rem erop” / “het op rij te willen zetten” – niet mee zou kunnen gaan naar Portugal. Door deze politie-informatie raakte de verdachte zeer van zijn stuk. De verdachte is er vervolgens meerdere malen mee geconfronteerd dat zijn eerdere verklaringen niet zouden kloppen en er zijn hem hierover indringende vragen gesteld. In feite bevond de verdachte zich tijdens het gesprek met ‘ [verbalisant 1] ’ op 24 januari 2019 naar het oordeel van het hof aldus in een verhoorsituatie.
[…]
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het WOD-traject rechtmatig is verlopen en dat de door de verdachte op 21 september, 27 september en 16 oktober 2018 afgelegde verklaringen niet in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Naar liet oordeel van het hof is de verklaring van 24 januari 2019 door de verdachte wel afgelegd in strijd met zijn verklaringsvrijheid en dient deze verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.”
114. In de schriftuur wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof dat geen sprake is van een verhoorsituatie of van bemoeienis met wezenlijke onderdelen van de verklaring onbegrijpelijk is in het licht van wat door de verdediging naar voren is gebracht. Dat doen de stellers van het middel, zowel in het middel zelf als in de daarbij behorende toelichting, met de volgende zin:
“Het oordeel van het hof, dat geen sprake is geweest van een verhoorsituatie en evenmin van enige bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de wezenlijk onderdelen van de door verdachte afgelegde verklaring, is in het licht van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht – te weten dat er een bepaalde sfeer werd gecreëerd; [verbalisant 1] bleef doorvragen; hij flink wat druk heeft gezet tijdens de gesprekken; verdachte geen weg meer terug zag na het verzonnen verhaal; [verbalisant 1] hem toen indringend begon te ondervragen en steeds meer druk op hem legde waardoor hij niet meer terug kon in zijn verhaal; hij eruit werd gegooid als hij zou zeggen dat hij het verhaal verzonnen had; hij ontdaan was na door [verbalisant 1] te zijn geconfronteerd met de politie-informatie omdat hij alles in duigen zag vallen; er sprake is geweest van een verhoorsituatie en ongeoorloofde druk; dat verdachte in een al dan niet rijdende auto werd verhoord terwijl hij zich daar niet makkelijk aan kon onttrekken; onder invloed was van drank en drugs; te kampen had met een ontsteking aan zijn been als gevolg van wondroos en daarbij een vermeende ‘bekentenis’ had afgelegd terwijl de verdachten in die andere zaken zich niet in een ruimte bevonden waar zij zich niet aan konden onttrekken; verdachte tijdens het traject dagelijks harddrugs en drank gebruikte en de verdachte zich tijdens de 3 verhoorgesprekken niet kon onttrekken aan de verhoorsituatie nu hij in een (al dan niet op hoge snelheid) rijdende auto zat, verdachte niet kon lopen door wondroos aan zijn been en de verdachte angst had voor [verbalisant 1] omdat deze onder meer in zijn bijzijn [verbalisant 3] verrot schold - en door het hof feitelijk is vastgesteld – te weten dat er op 16 oktober 2018 verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld; de vragen die [verbalisant 1] stelde ook binnen een normaal gesprek gesteld kunnen worden; het hof mede in aanmerking neemt dat [verbalisant 1] hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde; het hier niet gaat om een kwetsbare verdachte; er op 24 januari 2019 een gesprek plaatsvindt tussen [verbalisant 1] en de verdachte; [verbalisant 1] daarin de verdachte voorhoudt dat het verhaal van de verdachte driekwart klopt; [verbalisant 1] de verdachte hierop confronteert met de ClE-informatie over het verstoppen van [slachtoffer] in België; [verbalisant 1] de verdachte hiermee blijft confronteren en blijft ondervragen en verdachte blijkens het proces-verbaal van [verbalisant 1] duidelijk aangeslagen was, een bleke gelaatskleur had en trilde - onbegrijpelijk.”
115. Voorafgaand aan de beoordeling van de klacht merk ik het volgende op. De stellers van het middel betwisten het oordeel van het hof dat geen sprake is geweest van een verhoorsituatie en van “enige bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de wezenlijk[e] onderdelen van de door verdachte afgelegde verklaring”. Dat laatste heeft het hof echter niet geoordeeld. Het hof heeft met betrekking tot het gesprek van 21 september 2018 juist geoordeeld dat de verdachte na de misleiding is gaan verklaren, maar wel uit eigen beweging en zonder dat er druk op hem werd uitgeoefend. Het hof heeft verder met betrekking tot de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 geoordeeld dat “de verdachte is gaan verklaren door de toegepaste misleiding, welke misleiding het hof […] toelaatbaar acht, zonder evenwel enige op hem gelegde druk”. Voor zover het middel dus klaagt over het oordeel van het hof dat er geen enkele bemoeienis van de opsporingsambtenaren is geweest met de door de verdachte afgelegde verklaring, mist het daarmee feitelijke grondslag. Die bemoeienis is er volgens het hof wel geweest, maar op toelaatbare wijze.
116. Het middel mist ook feitelijke grondslag voor zover wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat bij de totstandkoming van de verklaring van 24 januari 2019 de verklaringsvrijheid niet is geschonden. Die verklaring wordt in de schriftuur letterlijk genoemd: er wordt gewezen op de omstandigheden dat “er op 24 januari 2019 een gesprek plaatsvindt tussen [verbalisant 1] en de verdachte; [verbalisant 1] daarin de verdachte voorhoudt dat het verhaal van de verdachte driekwart klopt; [verbalisant 1] de verdachte hierop confronteert met de ClE-informatie over het verstoppen van [slachtoffer] in België; [verbalisant 1] de verdachte hiermee blijft confronteren en blijft ondervragen en verdachte blijkens het proces-verbaal van [verbalisant 1] duidelijk aangeslagen was, een bleke gelaatskleur had en trilde”. Het hof heeft de verklaring van 24 januari 2019 echter uitdrukkelijk uitgesloten van het bewijs, omdat bij haar totstandkoming de verklaringsvrijheid in het geding is geweest.
117. Zonder deze onderdelen die feitelijke grondslag missen, luidt de klacht als volgt:
“Het oordeel van het hof, dat geen sprake is geweest van een verhoorsituatie en evenmin van enige bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de wezenlijk onderdelen van de door verdachte afgelegde verklaring, is in het licht van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht – te weten dat er een bepaalde sfeer werd gecreëerd; [verbalisant 1] bleef doorvragen; hij flink wat druk heeft gezet tijdens de gesprekken; verdachte geen weg meer terug zag na het verzonnen verhaal; [verbalisant 1] hem toen indringend begon te ondervragen en steeds meer druk op hem legde waardoor hij niet meer terug kon in zijn verhaal; hij eruit werd gegooid als hij zou zeggen dat hij het verhaal verzonnen had; hij ontdaan was na door [verbalisant 1] te zijn geconfronteerd met de politie-informatie omdat hij alles in duigen zag vallen; er sprake is geweest van een verhoorsituatie en ongeoorloofde druk; dat verdachte in een al dan niet rijdende auto werd verhoord terwijl hij zich daar niet makkelijk aan kon onttrekken; onder invloed was van drank en drugs; te kampen had met een ontsteking aan zijn been als gevolg van wondroos en daarbij een vermeende ‘bekentenis’ had afgelegd terwijl de verdachten in die andere zaken zich niet in een ruimte bevonden waar zij zich niet aan konden onttrekken; verdachte tijdens het traject dagelijks harddrugs en drank gebruikte en de verdachte zich tijdens de 3 verhoorgesprekken niet kon onttrekken aan de verhoorsituatie nu hij in een (al dan niet op hoge snelheid) rijdende auto zat, verdachte niet kon lopen door wondroos aan zijn been en de verdachte angst had voor [verbalisant 1] omdat deze onder meer in zijn bijzijn [verbalisant 3] verrot schold - en door het hof feitelijk is vastgesteld – te weten dat er op 16 oktober 2018 verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld; de vragen die [verbalisant 1] stelde ook binnen een normaal gesprek gesteld kunnen worden; het hof mede in aanmerking neemt dat [verbalisant 1] hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde; het hier niet gaat om een kwetsbare verdachte; er op 24 januari 2019 een gesprek plaatsvindt tussen [verbalisant 1] en de verdachte; [verbalisant 1] daarin de verdachte voorhoudt dat het verhaal van de verdachte driekwart klopt; [verbalisant 1] de verdachte hierop confronteert met de ClE-informatie over het verstoppen van [slachtoffer] in België; [verbalisant 1] de verdachte hiermee blijft confronteren en blijft ondervragen en verdachte blijkens het proces-verbaal van [verbalisant 1] duidelijk aangeslagen was, een bleke gelaatskleur had en trilde - onbegrijpelijk.”
118. In dit resterende deel van de klacht noemen de stellers van het middel allerlei feiten en omstandigheden die door de verdediging naar voren zijn gebracht. Zij betwisten – in het licht van al deze omstandigheden, en dat heeft het karakter van ‘napleiten’ – de conclusie van het hof dat er geen verhoorsituatie is geweest (waarbij ik dus lees: alleen bij de verklaringen van 21 september 2018, 27 september 2018 en 16 oktober 2018). De pleitnotities waarop wordt gedoeld, zijn integraal opgenomen in de schriftuur op pagina 137 tot en met 197.
119. Dat de conclusie van het hof afwijkt van wat door de verdediging kennelijk is aangevoerd, is onvoldoende voor een slagend cassatiemiddel: dan moet immers nog wel worden uitgelegd waarom het aangevoerde het oordeel van het hof onbegrijpelijk maakt. Zoals ik hiervoor al onder 41 heb aangegeven, kan daarom niet worden volstaan met een herhaling van stellingen en verweren waarop het hof gemotiveerd heeft beslist, zonder dat wordt aangegeven “waarom de door het Hof gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn”. Die toelichting ontbreekt in de schriftuur. Daar komt bij dat een blinde verwijzing naar integraal opgenomen pleitnotities een ‘zoekplaatje’ oplevert. Ook dan is geen sprake van een cassatiemiddel. Mijn primaire standpunt is daarom dat ook dit deel van de schriftuur buiten bespreking moet blijven.
120. Voor het geval de Hoge Raad daarover anders mocht oordelen, zal ik de klacht hierna toch behandelen. Ik ontkom er dan echter niet aan een en ander zelf in te vullen, daar waar de schriftuur in gebreke blijft. Ik begin met het reconstrueren van het onderdeel van de pleitnotities waarop wordt gedoeld.
121. De stellers van het middel hebben bij deze klacht kennelijk het oog op een onderdeel van de pleitnotities van de verdediging die zijn overgelegd ter terechtzitting van het hof van 21 juni 2022, onder 3B. Dat onderdeel van de pleitnotities vond ik terug op pagina 144 tot en met 147 van de schriftuur en luidt (met weglating van voetnoten):
“Inbreuk op verklaringsvrijheid door WOD-inzet
3B) Het eerste bezwaar tegen de Mr. Big-methode; doorbreking zwijgrecht
Het eerste bezwaar van de verdediging tegen de Mr. Big-methode is gelegen in de gevolgen die de inzet hiervan voor het zwijgrecht van de verdachte heeft. Meer specifiek de doorbreking van het zwijgrecht. Het doel van de methode is immers gelegen in het verkrijgen van een verklaring van de verdachte, zij het dat dit onder valse voorwendselen geschiedt. In de Canadese literatuur wordt in dit verband ook wel van een non-custodial interrogation procedure gesproken. Net als bij de inzet van een politie-informant in het huis van bewaring wordt getracht om de verdachte door middel van misleiding informatie te ontlokken over het strafbare feit en zijn betrokkenheid daarbij. Het verschil met de detentie-informant is dat de verdachte in het geval van de Mr. Big-methode op vrije voeten verkeert en zich niet reeds op voorhand in een positie van dwang bevindt. Op grond van artikel 29 Sv hebben verdachten het recht om te zwijgen en moeten verhoorders zich onthouden ‘van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd’. Op grond van het tweede lid van artikel 29 Sv dienen opsporingsambtenaren de verdachte er voorts op te wijzen dat hij niet verplicht is te antwoorden. Met dit samenspel van voorschriften beoogt artikel 29 Sv te waarborgen dat de verdachte zelf kan kiezen of hij verklaart en zo ja, wat hij dan verklaart. Deze waarborgen gelden echter alleen wanneer sprake is van een verhoor of van een zodanige situatie dat deze als verhoor kwalificeert. Hiervan is volgens de Hoge Raad sprake wanneer door een opsporingsambtenaar aan een verdachte vragen worden gesteld die betrekking hebben op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt. De bescherming van het zwijgrecht kan zich aldus ook tot buiten de formele verhoorsetting uitstrekken.
[verdachte] is meerdere malen verhoord door undercover [verbalisant 1] ; schending van recht op een eerlijk proces ex. art. 6 EVRM
Artikel 6 EVRM is van toepassing op alle gesprekken niet zijnde een verhoor naar Nederlandse definitie, en dat betekent dat de opsporingsambtenaar nog steeds geen ongeoorloofde druk mag toepassen. Dus ook niet buiten een verhoorsituatie.
Nu is het de vraag of undercover [verbalisant 1] [verdachte] heeft onderworpen aan een verhoorsituatie.
De verdediging beantwoord deze vraag met een volmondig ja.
In de onderstaande passages zal de verdediging toelichten waarom er sprake is van een verhoorsituatie.
Het stellen van verdiepingsvragen
Undercover [verbalisant 1] heeft het volgende verklaard: ‘ [verdachte] vertelde dat hij dit begreep en vertelde over de moord waarop ik regelmatig verdiepingsvragen stelde.’
Het stellen van verdiepingsvragen is kenmerkend voor een verhoor van de politie. Uit de processen-verbaal van de vermeende ‘bekentenis gesprekken’ blijkt ook dat undercover [verbalisant 1] regelmatig doorvraagt nadat [verdachte] hem antwoord geeft op zijn eerder gestelde vragen. [verdachte] heeft op zitting in eerste aanleg ook meerdere malen verteld dat hij zich onder druk gezet voelde door de vragen die undercover [verbalisant 1] aan hem stelde over zijn vermeende betrokkenheid bij het om het leven brengen van [slachtoffer] .
Confrontatie met dossiergegevens (jurisprudentie Rechtbank Zeeland-West-Brabant)
Het is Uw Hof ongetwijfeld niet ontgaan dat de rechtbank Zeeland-West Brabant recent een uitspraak heeft gedaan waarbij zij het toetsingskader van de Hoge Raad naar aanleiding van de uitspraken van de Hoge Raad in de Posbankzaak en de zaak Heidy Goedhart heeft gehanteerd.
De rechtbank Zeeland-West Brabant stelt het volgende over de vraag of in die zaak sprake is geweest van een verhoorsituatie:
‘Van een verhoorsituatie, en de daarmee gepaard gaande druk, is op geen enkele wijze gebleken. Er is bijvoorbeeld niet gebleken van langdurige of indringende ondervragingen, het ontlokken van verklaringen of confrontatie met dossiergegevens.’
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [verdachte] in de onderhavige zaak is geconfronteerd met dossiergegevens. [verdachte] is op 24 januari 2019 door undercover [verbalisant 1] nadrukkelijk geconfronteerd met dossiergegevens in de vorm van ClE/TCI informatie. [verdachte] heeft afgelopen donderdag op zitting ook verklaard dat het voelde alsof hij door undercover [verbalisant 1] op de grill werd gelegd tijdens de ondervragingen over het broodje aap verhaal. De grens van het toelaatbare is daarbij overschreden. Aan [verdachte] werd immers medegedeeld dat zijn naam voorkomt in het politiesysteem en daar in verband wordt gebracht met [slachtoffer] . Ook liet undercover [verbalisant 1] , om de druk op [verdachte] verder op te voeren, weten dat [verdachte] hierdoor een mogelijk risico voor de criminele organisatie vormde. Vervolgens is [verdachte] toen ook nog eens meegedeeld dat de hem beloofde zakenreis naar Portugal in verband met dit mogelijke risico niet doorging. Hierdoor is er op ongeoorloofde wijze drug op [verdachte] uitgeoefend waardoor hij feitelijk in een verhoorsituatie is geplaatst waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken.
Cliënt werd dus wel degelijk verhoord door undercover [verbalisant 1] . Undercover [verbalisant 1] confronteerde hem met dossiergegevens en stelde vervolgens verdiepingsvragen en draaide de duimschroeven aan. De druk wrd gestaag opgevoerd door undercover [verbalisant 1] . [verdachte] zat tijdens dat verhoor van 24 januari 2019 in een gesloten ruimte, te weten de auto van undercover [verbalisant 1] , terwijl hij door de wondroos aan zijn been immobiel was. Hij kon zich hierdoor niet gemakkelijk aan de situatie onttrekken.
Undercover [verbalisant 1] is altijd de instigator als er met [verdachte] werd gesproken over [slachtoffer]
Zowel op 27 september 2018, op 16 oktober 2018 als op 24 januari 2019 is undercover [verbalisant 1] altijd de instigator142 als het gaat om het gesprek brengen op [slachtoffer] . Dat undercover [verbalisant 1] wil praten over [slachtoffer] is niet gek want die opdracht krijgt hij ook van zijn begeleiders, voorafgaand aan die drie contactmomenten.
27 september 2018:
[undercoveragent [verbalisant 1] ]: Zooo .. Ik heb van de week wel uitgebreid met [verbalisant 3] gesproken. Wat.. die vertelde een verhaal ofzo ..? Ik moet toch effe aan jou vragen zo .. eeeh .. een verhaal over.. hij vertelt dus over Kreta ofzo en dat je daar hebt ondergedoken gezeten, op de één of andere manier.. (..)
[undercoveragent [verbalisant 1] ]: Ja en wat.. hij vertelde iets met TBS. .. n.t.v .. in eerste instantie ga ik dan een beetje in de hoijzers .. met TBS, dat zou ik dan het liefste willen weten, in plaats van [verbalisant 3] natuurlijk.
16 oktober 2018:
[undercoveragent [verbalisant 1] ]: Ik heb wat vragen ff voor eeehh, zaken natuurlijk. Over die knakker die koud gemaakt is. Ik heb alles op een rijtje gezet en wat nagevraagd. Ik wil toch wat meer dingen weten om zeker te weten dat ik geen ehh risico’s loop en jij ook niet. In principe natuurlijk he, moeten we geen eehhh. Als jou wat overkomt, moetje mij niet mee willen sleuren. Ik probeerde schade helemaal te beperken dus dan moet ik het wel. (..)
24 januari 2019:
[undercoveragent [verbalisant 1] ]: Nou de plannen die ik had voor vanmiddag gaan niet door maar dat komt misschien een andere keer nog wel. Maar ik heb vanochtend effe wat opgehaald bij iemand. Dat was die waar ik het over had he via mijn contact bij de kit.
[ [verdachte] ]: Ja.
[undercoveragent [verbalisant 1] ]: Ik zal je zo wel effe wat laten lezen. (..)
Alle drie de gesprekken over [slachtoffer] hebben niet op initiatief van [verdachte] plaatsgevonden maar het gesprek is gestart door undercover [verbalisant 1] door hem actief met ClE-informatie te confronteren en hem dat direct voor te houden of het gesprek simpelweg naar [verbalisant 1] van Dilleburg te sturen. Daarnaast is de vraagstelling indringend en sturend.
WOD-traject niet transparant en onvolledig t.a.v. voorhouden ClE-informatie aan [verdachte]
Undercover [verbalisant 1] heeft [verdachte] meerdere ClE-stukken voorgehouden maar deze zijn niet gevoegd aan het dossier.
De politie verbaliseert hierover het volgende: Op donderdag 24 januari 2019 vond er tussen 13.20 uur en 14.20 uur een ontmoeting plaats tussen de verdachte [verdachte] en een politioneel informant. Tijdens deze ontmoeting heeft de politioneel informant aan de verdachte [verdachte] delen van de CIE en TCI-informatie laten lezen, die in deze zaak in 2002 en 2006 werd verstrekt.
De verdediging verzoekt u dit gebrek aan transparantie en achterhouden van CIE/TCI informatie te betrekken bij de beoordeling van de transparantie van het WOD-traject. Door de ontbrekende CIE/TCI informatie kan Uw Hof uw controle functie namelijk niet uitoefenen en er wordt voor cliënt mogelijk ontlastende CIE/TCI aan uw zicht onttrokken.
De Mercedes tapes; verhoren in een (racende) Mercedes ML AMG
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de drie ‘bekentenis’ verklaringen,’ welke zijn opgenomen in de al dan niet rijdende Mercedes ML AMG van undercover [verbalisant 1] , dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat die verklaringen onder druk zijn afgelegd en daarmee in strijd zijn met het bepaalde in artikel 29 lid 1 Sv en artikel 6 EVRM. Daarbij ontbraken de procedurele waarborgen zoals het mededelen van de cautie, consultatiebijstand en de nodige medische verzorging aangezien cliënt te kampen had met een ontsteking aan zijn been vanwege wondroos.
De verdediging noemt de 3 OVC-gesprekken gemakshalve de Mercedes tapes, omdat al de drie "bekentenis" gesprekken in de al dan niet rijdende Mercedes van undercover [verbalisant 1] zijn opgenomen. De door de politie gehanteerde WOD-methode is ontoelaatbaar in het licht van de verklaringsvrijheid die cliënt in het Nederlandse strafproces toekomt. Cliënt heeft in eerste aanleg tijdens de inhoudelijke behandeling ook op zitting verklaard dat undercover [verbalisant 1] hem ondervroeg over het vermeende ombrengen van [slachtoffer] en dat undercover [verbalisant 1] met zeer hoge snelheid reed (220 kilometer per uur). Ook in de zaak van [betrokkene 5] (Kaatsheuvel moord) zou de undercoveragent genaamd [verbalisant 6] met zeer hoge snelheid in dure auto’s reed. Kennelijk willen de undercoveragenten daarmee het beeld schetsen dat zij een snelle crimineel zijn die lak heeft aan de verkeersregels.”
122. De stellers van het middel wijzen in de klacht allereerst op de door het hof vastgestelde feiten die inhouden dat (i) op 16 oktober 2018 verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld, (ii) de vragen die ‘ [verbalisant 1] ’ stelde ook binnen een normaal gesprek gesteld kunnen worden, (iii) ‘ [verbalisant 1] ’ hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde en (iv) de verdachte geen kwetsbare verdachte is. Daarnaast voeren de stellers van het middel aan dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is in het licht van allerlei omstandigheden die door de verdediging zouden zijn aangevoerd. Zij wijzen in de schriftuur in dat verband op het aangevoerde dat (i) een bepaalde sfeer werd gecreëerd, (ii) ‘ [verbalisant 1] ’ bleef doorvragen, (iii) ‘ [verbalisant 1] ’ flink wat druk heeft gezet tijdens de gesprekken, (iv) de verdachte geen weg meer terug zag na het verzonnen verhaal, (v) ‘ [verbalisant 1] ’ hem toen indringend begon te ondervragen en steeds meer druk op hem legde waardoor hij niet meer terug kon in zijn verhaal, (vi) de verdachte eruit werd gegooid als hij zou zeggen dat hij het verhaal verzonnen had, (vii) de verdachte ontdaan was na door ‘ [verbalisant 1] ’ te zijn geconfronteerd met de politie-informatie omdat hij alles in duigen zag vallen, (viii) er een verhoorsituatie en ongeoorloofde druk is geweest, (ix) de verdachte in een al dan niet rijdende auto werd verhoord terwijl hij zich daar niet makkelijk aan kon onttrekken, (x) de verdachte tijdens het traject dagelijks harddrugs en drank gebruikte, (xi) de verdachte te kampen had met een ontsteking aan zijn been als gevolg van wondroos en daarbij een vermeende ‘bekentenis’ had afgelegd, terwijl de verdachten in die andere zaken zich niet in een ruimte bevonden waar zij zich niet aan konden onttrekken, en (xii) de verdachte niet kon lopen door wondroos aan zijn been en de verdachte angst had voor [verbalisant 1] omdat deze onder meer in zijn bijzijn [verbalisant 3] verrot schold.
123. Het hof is daarover een ander oordeel toegedaan. Met betrekking tot het gesprek van 21 september 2018 heeft het hof vastgesteld dat de verdachte “uit zichzelf [heeft] verklaard dat hij een keer naar Kreta heeft moeten vluchten voor iets waarvoor hij TBS zou kunnen krijgen”, dat “geen enkele druk op de verdachte [is] uitgeoefend om dit verhaal te vertellen” en dat de verdachte “er zelf voor [heeft] gekozen deze informatie met ‘ [verbalisant 3] ’ te delen”. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de verklaring van 21 september 2018 dus niet in een verhoorsituatie tot stand is gekomen, acht ik niet onbegrijpelijk. Het enkele feit dat de verdediging hierover anders denkt, maakt het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk; het hof heeft toereikend gemotiveerd waarom het een ander oordeel is toegedaan.
124. Het hof heeft vervolgens vaststellingen gedaan met betrekking tot de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 tussen ‘ [verbalisant 1] ’ en de verdachte. Met betrekking tot het eerste gesprek, van 27 september 2018, heeft het hof vastgesteld dat ‘ [verbalisant 1] ’ de verdachte nadere vragen heeft gesteld – dat hij iets met TBS het liefst wel wil weten, in plaats van ‘ [verbalisant 3] ’ – en dat de verdachte vervolgens het verhaal uit de doeken heeft gedaan. Met betrekking tot het gesprek van 16 oktober 2018 heeft het hof overwogen dat ‘ [verbalisant 1] ’ nadere vragen aan de verdachte heeft gesteld over “die knakker die koud gemaakt is”, omdat hij toch wat meer dingen wil weten om zeker te weten dat hij geen risico loopt en de verdachte ook niet.
125. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat er een zekere opbouw in de vraagstelling zit naarmate de verdachte meer vertelt aan ‘ [verbalisant 1] ’ – het wijst er in dat verband op dat er op 27 september 2018 in eerste instantie voornamelijk wordt gereageerd op wat de verdachte heeft verklaard en dat de verdachte wordt meegenomen in zijn eigen verhaal, en dat er op 16 oktober 2018 verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld – maar dat er in beide situaties geen sprake is geweest “van een onacceptabele wijze van sturen en ongeoorloofde bemoeienis met de inhoud van de verklaring van de verdachte”. Het hof heeft in dat kader op basis van de geluidsopnames van deze gesprekken geoordeeld dat “daaruit […] niet van enige druk [is] gebleken”, omdat ‘ [verbalisant 1] ’ (vervolg)vragen stelt en de verdachte vertelt, er geen sprake is van bijvoorbeeld stemverheffing van ‘ [verbalisant 1] ’, en de gesprekken rustig verlopen. Volgens het hof heeft de verdachte er zelf voor gekozen zijn verhaal te delen met ‘ [verbalisant 1] ’, die niet wil dat de verdachte een bekentenis doet, maar juist wil dat er geen misdrijf is gepleegd omdat hij geen problemen met de politie wil.
126. Het hof heeft verder vastgesteld dat er in beide situaties ook verder geen sprake was van (ontoelaatbare) druk, omdat het niet gaat om een kwetsbare verdachte en omdat de verdachte niet (financieel) afhankelijk van ‘ [verbalisant 1] ’ was zodat hij in alle vrijheid kon afzien van contacten met en klusjes voor ‘ [verbalisant 1] ’. Het hof vindt daarbij ongeloofwaardig dat de verdachte onder druk een (‘broodje aap’-)verhaal zou hebben verteld omdat hij van mening zou zijn geweest dat hij met een keiharde crimineel van doen had en zijn positie zou hebben wilde versterken, omdat ‘ [verbalisant 1] ’ volgens het hof juist iemand was die onder de radar wilde blijven, geen problemen met de politie wilde, en bijvoorbeeld wilde dat de verdachte als hij voor hem ging werken niet zou rijden omdat de verdachte geen rijbewijs had.
127. Naar mijn oordeel heeft het hof hiermee uitgebreid en toereikend gemotiveerd waarom het ook met betrekking tot de gesprekken van 27 september 2018 en 16 oktober 2018 een ander oordeel dan de verdediging is toegedaan. Die motivering is, ook in het licht van wat door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk: het hof denkt slechts anders over de door de verdediging aangevoerde omstandigheden. Omdat het oordeel van het hof de toets van begrijpelijkheid kan doorstaan, faalt de klacht.
De klacht over het niet-responderen op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt
128. Tot slot wordt in de schriftuur geklaagd dat het hof niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat de opgenomen gesprekken op de woonboot tussen de verdachte en zijn vriendin niet voor het bewijs kunnen gebruikt.
129. Uit de schriftuur wordt mij niet meteen duidelijk over welk deel van de stukken met namens de verdachte gevoerde verweren deze klacht gaat. Na een welwillende nadere bestudering van de schriftuur en het dossier lijkt mij evenwel dat de klacht gaat over een deel van de pleitnotities van de verdediging die zijn overgelegd ter terechtzitting van het hof van 21 juni 2022, onder 8, op pagina 248 tot en met 257. Dat deel van de pleitnotities is weergegeven op pagina 194 tot en met 196 van de schriftuur en luidt (met weglating van voetnoten):
“8) De woonboottapes; De derde helft op de kunstboot; bewijsuitsluiting
[…]
493 keer is iets niet te verstaan
De verdediging heeft de keren geteld dat delen van de gesprekken tussen [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot volgens de politie niet te verstaan waren. De politie heeft maar liefst 493 (!) keer genoteerd dat een deel van een gesprek niet te verstaan was.
De verdediging verzoekt Uw Hof derhalve primair om de OVC-gesprekken, welke zijn opgenomen op de woonboot aan de [d-straat] , uit te sluiten van het bewijs, omdat de geluidsfragmenten slechts flarden zijn uit gesprekken waarbij veel woorden niet verstaanbaar zijn en waardoor de context ontbreekt om uitlatingen op hun waarde te kunnen beoordelen.
De processen-verbaal van hetgeen er tussen [verdachte] en undercover [verbalisant 1] in de Mercedes is besproken en tussen [verdachte] en [betrokkene 1] op de woonboot bevat vele discrepanties zodat van een eenduidig uit de processen-verbaal te halen bekentenis geen sprake is.
Subsidiair verzoekt de verdediging Uw Hof om de OVC-gesprekken van de woonboot niet te bezigen voor het bewijs omdat deze onvoldoende redengevend zijn voor de bewezenverklaring van hetgeen cliënt ten laste wordt gelegd.
De verdediging zal nu de uitlatingen van [verdachte] en zijn vriendin [betrokkene 1] bespreken welke volgens de politie te horen zijn op de OVC-opnames:
[…]
Dat [verdachte] op een gegeven moment het woord ‘cold case’ gebruikt bevreemdt niet, want undercover [verbalisant 1] heeft het ook regelmatig over "een oude zaak". Undercover [verbalisant 1] plant een zaadje en als [verdachte] daar vervolgens een plantje van maakt roept het OM hoogst triomfantelijk en quasi verbaasd uit dat die plant uit het niets uit de grond komt. Het is helemaal niet raar als [verdachte] het heeft over een coldcase nadat [verbalisant 1] hem zelf verteld over een oude zaak en dat hij daar nog last van kan krijgen. Doordat er maar drie gesprekken zijn opgenomen kan de verdediging niet nagaan hoe vaak en vanaf wanneer undercover [verbalisant 1] het over een ‘oude zaak’ heeft gehad met [verdachte] maar de verdediging heeft in ieder geval gelezen dat undercover [verbalisant 1] deze woorden zelf in de mond neemt en zegt tegen [verdachte] op 24 januari 2019:
OVC gesprek: 24 januari 2019 in gesprek met [verdachte] :
‘ [verbalisant 1] : Ja maar misschien wachten ze wel tot het goede moment. Ik weet het ook niet hoor. Dat weet ik niet. Kijk van dat contact weet ik ook niks. Ik weet alleen dat ze die oude zaken nog wel eens oprakelen.
[verdachte] : Ja dat heb ik gezien ja..
[verbalisant 1] : en iedere dag verzinnen ze weer een nieuw iets om oude zaken op te lossen.’
[verbalisant 1] op p. 190: I: nou de plannen die ik had voor vanmiddag gaan niet door maar dat komt misschien een andere keer nog wel. Maar ik heb vanochtend effe wat opgehaald bij iemand. Dat was die waar ik het over had he via mijn contact bij de kit.
[verbalisant 1] op p. 191:
Nee he, maar ik ben harstikke blij met je he want wij hadden het over vertrouwen. Vertrouwen, eerlijkheid en zeker nu je meegaat naar Portugal. En ik denk dat daar gewoon goed in de business gaan. Alleen het verhaal klopt op driekwart enne want er loopt nog geen onderzoek maar er is wel...Mensen hebben wel erover gesproken.
[verbalisant 1] : ‘Dat bedoel ik. Ik hou er rekening mee dat. Ik weet niet of er al wat gebeurd ofzo. We hebben geen zin om een hele roedel wouten mee te trekken bij elk stapje dat wij doen iemand in je kielzoog hebben.’
Undercover [verbalisant 1] op p. 191: He wat hier staat he....of er ergens nog een lijk verstopt is of wat dan ook dan dan komt het een keer boven water he. Want wat die Belgen gaan doen dat weet ik niet en of de wouten hier verder mee gaan dat weet ik ook niet maar je kent wel aannemen natuurlijk dat als er een keer tijd is of wat dan ook dat ze nog een keer aan de deur komen. Of bij die andere, dat maatje van je die [betrokkene 4] .
Undercover [verbalisant 1] op p. 192: Want dit komt wel...Dit gaat nog een keer terugkomen hoor. Weet je dat zou kunnen. Als het ergens anders ligt of wat dan ook.
Undercover [verbalisant 1] op p. 193: Op zijn minst naar die andere mensen toe. En dan denk ik het zou toch niet zijn als ik ergens ben ofzo en dan jij eh krijgt een staart van de wouten mee weetjewel want dan ga ik er ook aan. Dat is niet zo moeilijk he want dat weet jij zelf he.
[verbalisant 1] : Ja weet wel die gasten van Justitie die heb langen armen he en een lange adem.
Dat [verdachte] naar aanleiding van undercover [verbalisant 1] zijn input iets reproduceert op de woonboot wil natuurlijk niet zeggen dat het daarmee waar is. Het zijn flarden van zinnen waarbij de context mist en er kan dus contaminatie zijn opgetreden doordat undercover [verbalisant 1] [verdachte] dingen vertelt die niet zijn opgenomen. Dat [verdachte] na dit gesprek met undercover [verbalisant 1] naar [betrokkene 1] gaat en het dan heeft over ‘een of andere coldcase’ is niet vreemd. Feitelijk herhaalt hij gewoon wat [verbalisant 1] hem net heeft ingeprent. Namelijk dat [verdachte] kan worden opgepakt voor een of andere oude zaak. Dat de politie hem mogelijk op de hielen zit, dat de politie hem gaat framen voor een oude moordzaak waar hij niks mee te maken heeft.
De vermeende belastende uitspraken van [verdachte] zijn stuk voor stuk herleidbaar naar wat undercover [verbalisant 1] hem daarover heeft verteld. Niets komt uit cliënt zelf. [verdachte] kwam niet met een ‘spontane bekentenis’. De politie heeft hem bijna anderhalf jaar lang bespeeld en als het ware gegroomed zodat hij zou spreken over een vermeende moord.
Verzoek
De verdediging verzoekt Uw Hof derhalve de OVC-uitwerkingen van de woonboot niet te bezigen voor het bewijs, omdat het gaat om het reproduceren van gesprekken die [verdachte] met [verbalisant 1] heeft gevoerd en het daarnaast enkel flarden van zinnen betreffen waardoor de gehele context waarin uitlatingen zijn gedaan niet te duiden valt.”
130. Het in dit deel van de pleitnotities aangedragen argument komt er kort gezegd op neer dat de gesprekken niet goed zijn te beoordelen, omdat slechts flarden daarvan zijn opgenomen waarvan veel niet goed is te verstaan en waarbij de context ontbreekt.
131. Het hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen over de opgenomen gesprekken op de woonboot:
“Woonboot OVC-gesprekken
Aan de overtuiging van het hof dat de verdachte geen ‘broodje aap’-verhaal heeft verteld draagt voorts bij de inhoud van de OVC-gesprekken op de woonboot. Hierover overweegt het hof het volgende.
In het politieonderzoek is op basis van een daartoe gegeven bevel het opsporingsmiddel van het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) ingezet in de woning (woonboot) van de verdachte en zijn partner [betrokkene 1] . De opgenomen communicatie is woordelijk uitgewerkt in het dossier.
Op 27 september 2018 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte en de undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’. Op deze dag vertrekt ‘ [verbalisant 1] ’ even na 16:30 uur. Daaropvolgend spreekt de verdachte met zijn partner in de woonboot.
De verdachte spreekt eerst over “die jongen in die auto” – het hof begrijpt dat de verdachte hier spreekt over de ontmoeting met de undercoveragent ‘ [verbalisant 3] ’ met wie hij in een auto op 21 september 2018 heeft gesproken – en dat ‘ [verbalisant 1] ’ daarnaar gevraagd heeft.
In de uitwerking van het OVC-gesprek van 27 september 2018 vanaf 16:36:48 uur is het volgende
gerelateerd (p. 172-173 Algemeen dossier):
[verdachte] neemt afscheid van [verbalisant 1] op de woonboot en gaat daarna in gesprek met [betrokkene 1] op de woonboot.
[verdachte] : Ja, maar ik zat laatst met die jongen in die auto... En die zegt van ja euhm... ja godverdomme die kut kerel... onderduiken en.....ik zeg ja ik ken het gevoel... Ow, je eh eh....ja ik ben ook wel eens op een plek... ntv... ver., ntv ...oh ...enne... toen vroeg ie hoezo dat dan.. Ik zeg ja een beetje uit de hand gelopen euh bat hoe doet er niet toe, moes wel effe uit het beeld...dusja er was iets voorgevallen enne dat ging niet door de beugel., dus [verbalisant 1] vroeg ook net effe aan mij, hij zegt [verdachte] eeuh niet om het een of ander, maar effe euh weet datje eerlijk bent en ... mij bedriegen.....ntv...ooh dat verhaal, nee joh.... Ntv.
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : Dat hebben we zo lang en zo lang
[betrokkene 1] .: Oke
[verdachte] : Enne... zo lang denk je dat daar nog iets... Nee, we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder....ooh, naou eeuh..
[betrokkene 1] : ooh oke
[verdachte] : Stijg je wel wat in punten zegt ie eeuh..
[betrokkene 1] : Stijg je wel (lacht hierbij)
[verdachte] : (lacht)
[betrokkene 1] : Het zijn wel geen leuke herinneringen, maar wel eeuh..
[verdachte] : Hij zegt van ja denk je daar nog wel eeuh ...soms ntv
[betrokkene 1] : Natuurlijk.... Natuurlijk
[verdachte] : Hij zegt euh ja nee dat snap ik zegt ie, das menselijk hij zegt maar euh wat moet dat moet.... Ntv zegt ie
[betrokkene 1] : (lacht) oh sorry hoor, ja het is natuurlijk ntv leuk hoor......ik denk datjij eeuh ....heel rustig kan blijven in de meest rare situaties en heel goed weet watjij moet doen, want het is voorjou niet zo snel een hele rare situatie....en dus eeuh
[verdachte] : Nee, dus euh hij vroeg een beetje dat was gegaan enne ntv en hoeveel mensen er vanaf wisten...wat zei je? ...enne... Hoe kwam je dan van die andere mensen af..heel netjes hun spullen teruggegeven enne..ssst..pak dat maar... .ntv hij zegt meen je dat nou echt? Jahaa, anders waren we er niet van af gekomen, en wat moet euh dat moet....hij zegt euh ja niet om het een of ander dat ikje niet vertrouw, maar euh ik wil... ik vind het wel fijn om dit te weten enne....ntv Niet dat we dadelijk een of ander geouwehoer krijgen.
[betrokkene 1] : ja
[verdachte] : Enne.. Ik zei m’n strafblad dus euh ja bedreigingen euh poging tot euh mishandeling euh.....ntv ...niks
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : hij vindt het gewoon fijn euh... dat ik bij m ben
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : Na, das duidelijk
[betrokkene 1] : Ja...... ja dan hoefje alleen maar euh je hersenen enne je gezicht te laten doen..ja..t is waarjij goed in bent en waarjij toen euh kaas van hebt ....ntv. (...)
Kort daarna, op dezelfde dag tussen 17:24:26 uur tot 17:24:50 uur, is op de woonboot het volgende besproken (p. 175-176 Algemeen dossier):
“ [betrokkene 1] : Ik wou zeggen kijk uit dat [betrokkene 4] ntv..
[verdachte] : Nee
[betrokkene 1] : ( [betrokkene 1] lacht)
[verdachte] : ntv
[betrokkene 1] : Liever zo met euhh [verbalisant 1] . Het is fijn omdat kun je gewoon je leven gewoon weer rustig euu herstellen ennuhh.., terwijl je toch euuh ja je geheim gegeven hebt.
[verdachte] : (Noot verbalisant: ik hoor [verdachte] niks zeggen)”
Uit het door de verdachte met zijn partner [betrokkene 1] gevoerde gesprek – dat vrijwel direct volgde op het gesprek dat de verdachte had gevoerd met ‘ [verbalisant 1] ’ – kan worden afgeleid dat de verdachte aan [betrokkene 1] vertelt wat hij heeft besproken met ‘ [verbalisant 1] ’. Op geen enkel moment Iaat de verdachte daarbij merken, dat hij niet de waarheid verteld zou hebben tegen ‘ [verbalisant 1] ’. Dit laatste vindt ook bevestiging in het gegeven dat [betrokkene 1] niet verbaasd is door hetgeen de verdachte vertelt. [betrokkene 1] is er kennelijk al van op de hoogte. Zo vertelt de verdachte "we hebben hem weer opgepakt enne hup in de schredder" en dat ‘ [verbalisant 1] ’ daarop heeft gezegd dat de verdachte 'inpunten stijgt [betrokkene 1] reageert hierop (lachend) "stijg je wel" en vervolgens met "het zijn wel geen leuke herinneringen Tenslotte wordt door [betrokkene 1] tegen de verdachte gezegd "Liever zo met euhh [verbalisant 1] . Het isfijn omdat kunje gewoonje leven gewoon weer rustig euu herstellen ennuhh... terwijlje toch euuhjaje geheim gegeven hebt. "De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof dat “je geheim” zou zien op door de verdachte uitgevoerde wiettransporten volgt het hof niet, reeds omdat dit niet past in de context van de gesprekken.
Op 16 oktober 2018 spreekt ‘ [verbalisant 1] ’ met de verdachte in zijn auto. De verdachte vertelt dan aan ‘ [verbalisant 1] ’ uitgebreid en gedetailleerd over het doden van [slachtoffer] en wat zijn rol hierbij is geweest. De inhoud en het verloop van dit gesprek is weergegeven bij de bespreking van het WOD-traject.
Op 17 oktober 2018 spreken de verdachte en [betrokkene 1] op de woonboot en is onder meer het volgende opgevangen bij de inzet van de OVC (p. 181 Algemeen dossier):
“(...)
[betrokkene 1] : Ja, ze weten hoe het in elkaar steekt, je bent een kei slimme gast gewoon. En die gasten zijn niet zo slim alsjij: Daar kunnen ze niets aan doen, wantjij hebt verder niks. Maar weet dat wel. Ja dat is echt waar. Besef dat. En geloof er in, ja voor mezelf ook. Ja. En heb het er wel even met [verbalisant 1] er, datje ziet jou eh, hoe je kijkt en hoe je denkt, en ja.
[verdachte] : Absoluut. Ik heb nou open kaart met hem gespeeld, maar als ik hier iets van terug krijg, gewoon, dan heb [verbalisant 1] een probleem.
[betrokkene 1] : Ja, dat is zeker. NTV. Dat weet ie ook.
[verdachte] : Ja.
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : NTV België gegaan het zat me even niet lekker om dat te vertellen.
[betrokkene 1] : Nee
[verdachte] : NTV”
Uit deze conversatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] blijkt opnieuw op geen enkele wijze dat de verdachte tegen ‘ [verbalisant 1] ’ een onwaar verhaal zou hebben verteld over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] . In tegendeel, de verdachte zegt “open kaart” te hebben gespeeld.”
132. Naar mijn oordeel ligt de verwerping van het argument van de verdediging – dat inhoudt dat gesprekken op de woonboot niet goed zijn te beoordelen, omdat slechts flarden daarvan zijn opgenomen waarvan veel niet goed is te verstaan en waarbij de context ontbreekt – besloten in de overwegingen van het hof.25.Het hof heeft immers uitgelegd waarom het deze gesprekken tussen de verdachte en zijn vriendin wel degelijk betrouwbaar vindt: de opgenomen communicatie is woordelijk uitgewerkt in het dossier. Wat de context betreft, stelt het hof vast dat het gesprek op 27 september 2018 vrijwel direct volgde op het gesprek dat de verdachte had gevoerd met ‘ [verbalisant 1] ’. Dat het hof de uitwerking betrouwbaar en redengevend vindt, lijkt mij tegen deze achtergrond niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat sommige delen van de gesprekken kennelijk onverstaanbaar waren, omdat uit de uitwerking daarvan voldoende duidelijk wordt wat de verdachte heeft verteld en het gesprek op 27 september 2018 aansluit bij het gesprek dat de verdachte vlak daarvoor met ‘ [verbalisant 1] ’ had gevoerd. Nu in de schriftuur de inhoud van de door het hof geciteerde gesprekken verder niet wordt betwist, faalt ook deze klacht.
Slotsom
133. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het zevende middel
134. Het middel klaagt over de bewezenverklaring en de kwalificatie van het onder 2 tenlastegelegde voor zover deze inhouden dat de verdachte een lijk heeft verborgen. Deze beslissingen van het hof getuigen volgens de stellers van het middel van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn niet zonder meer begrijpelijk. In de kern wordt aangevoerd dat uit de vaststellingen van het hof blijkt dat de verdachte het lijk heeft vernietigd en weggemaakt en dat het daarom vervolgens niet meer kon worden verborgen (gehouden). Daarmee zou het belang bij cassatie zijn gegeven, nu ‘vernietigen’ en ‘wegmaken’ zijn verjaard, maar ‘verborgen houden’ niet (omdat het eerste en tweede geen voortdurende gedragingen zijn en het laatste wel), terwijl de opgelegde gevangenisstraf van 16 jaren te hoog is als het onder 2 bewezenverklaarde wegvalt.
135. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 31 december 2001 tot en met 16 juni 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen”.
136. Het onder 2 bewezenverklaarde is als volgt gekwalificeerd:
“medeplegen van een lijk verbergen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen”.
137. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegespitst op art. 151 Sr, dat luidt:
“Hij die een lijk begraaft, verbrandt, vernietigt, verbergt, wegvoert of wegmaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
138. Bij de beoordeling van het middel is van belang dat art. 151 Sr ziet op gedragingen waarmee wordt beoogd een lijk aan elke nasporing te onttrekken of zijn bestaan onzeker te maken, zoals begraven, verbergen, wegvoeren en wegmaken. In 1955 zijn daaraan met ‘verbranden’ en ‘vernietigen’ twee vormen toegevoegd om ook niet wettig erkende vormen van lijkbezorging te omvatten.26.De Hoge Raad heeft in een eerdere zaak de kern van het in art. 151 Sr omschreven delict als volgt verwoord:
“Het middel betoogt dat aan ‘verbranden’ als bedoeld in art. 151 Sr uitsluitend de betekenis moet worden toegekend die dit begrip heeft in de Wet op de lijkbezorging, zodat daaronder slechts “volledige verbranding” door het tot as reduceren van het lijk dient te worden verstaan.
[…] Zo’n beperkte uitleg strookt niet met de strekking van art. 151 Sr als misdrijf tegen de openbare orde, met het door de wetgever beoogde doel van “het behoud van lijken als bewijsmateriaal in strafzaken” en met het, de kern van het delict weergevende, oogmerk om het overlijden te verhullen. Ook andere vormen van verbranden van het lijk dan door crematie vallen dus onder de reikwijdte van deze bepaling.
Art. 151 Sr bevat een opsomming van de mogelijke, wettige en niet wettige, feitelijke gedragingen waarmee het behoud van het lijk als bewijsmateriaal wordt verhinderd, welke gedragingen elkaar niet steeds behoeven uit te sluiten en uit uiteenlopende handelingen kunnen bestaan. Naar algemeen spraakgebruik is onder “verbranden” te verstaan: het door vuur doen verteren, ook zonder dat sprake behoeft te zijn van een volledig tot as reduceren. Het zou in strijd zijn met doel en strekking van deze bepaling als (ook overigens) aan het begrip ‘verbranden’ een zodanig specifieke betekenis zou toekomen dat daaronder alleen is begrepen het volledig tot as reduceren van het lijk.”27.
139. Het hof heeft in zijn bestreden arrest overwogen:
“Het hof acht hetgeen de verdachte op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 aan undercoveragent ‘ [verbalisant 1] ’ heeft verteld bruikbaar voor het bewijs. Het betreft hier geen verzonnen verhaal. Verschillende elementen uit deze verklaring zijn op grond van de feiten en omstandigheden in het dossier aantoonbaar juist gebleken. Daarnaast vindt het verhaal van de verdachte steun in ander bewijs. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. Voorts acht het hof bewezen dat de verdachte het lijk van [slachtoffer] verborgen heeft (gehouden) om dit feit te verhelen.”
140. Uit deze overweging kan worden afgeleid dat het hof de bewezenverklaring onder 2 heeft aangenomen op basis van in ieder geval de verklaringen van de verdachte van 27 september 2018 en 16 oktober 2018.
141. Het hof heeft in zijn arrest de verklaring van de verdachte van 27 september 2018 opgenomen, die voor zover hier van belang het volgende inhoudt (waarbij P de opsporingsambtenaar is en A de verdachte):
“P: Wat hebben Wat voor actie is dat geweest?
A:....schieten... auto...
P: Oh?
A: En in de schredder.
P: Oh? Maar wel degene die eehh...? Die eeeh. die er voor gezorgd, dat eeh...?
A: Jaja.
P: Oh! Heb je em met een mes aan mootjes gesneden?
A: Ja, maar eerst eeh..
P: Oh ... Maar zelfs daar krijg je toch geen TBS voor hoor.
A: Weet ik niet.
P: Nee dat weet je inderdaad nooit.
A: ...n.t.v..... n.t.v....... bus..maarja... maarja dan schredder...
P: Maar je zegt afgeknald en begraven en daarna opgegraven?
A: ....
P: Shredder? (lacht) ja maar, dan wordt er niets meer van teruggevonden, als het goed is. Dus dat komt nooit meer terug voor jou. En die andere partij? Er was sprake van die andere partij?
A: Ja dat hebben we netjes op tijd teruggegeven ..(?) n.t.v ...
P: Op tijd teruggeven...een foto erbij van eeeh...in een eeh hoe heet het., dooie staat?
A: Ja ....n.t.v...... n.t.v...toch eeh...einde….. fotootje maken enne....Effe snel actie ondernemen en
P: Wat moet, dat moet. Zo!
A: .. .als het er op aan komt, dan eehh..
P: Ja. Nou, dan sta jij wel je mannetje wel, ja. Dat geloof ik wel, ja.
A: ... .n.tv..... Ik schrik niet zo gauw.
P: Nee, dat weet ik. ...Heb je em zelf ....eehh.....afgepompt?
A:............
P: Dat is al lang...is dat lang geleden?
A: ....al 25 jaar
P: 20-25 jaar? Nou, dan komt er ook niets meer van terug, natuurlijk.
A:.....
P: Nee. Dat had je gewoon tegen mij kunnen vertellen he? Want [verbalisant 3] ...Hij kon niet echt...tegenover. .. [verbalisant 3] zit alweer .opgraven.....goeie gozer, bezig zijn die...
A: Oh nee...
P: .. .TBS-verhaal, die moet wat geflikt hebben en zo. Ja, Ik zeg ...
A: ... n.t.v......te veel vertellen ...
P: Ja.
A: ....n.t.v.
P: Nee dat klopt, dat klopt, maar waar hebben we het over he? Moet ik gaan nadenken van...krijg ik daar geen last van? Kunnen wij samen wel gaan vliegen...eeeh. . . als het nodig is?
A: Oh ja.
P: Ja je kan gewoon eeeh..
A:...... n.v.t. weet ik zeker, ik moet er vanaf,..
P: Ja
A: ...n.t.v...
P: Ja oké.
A. Maar ...
P: Het is ook het betaal en het is klaar ...(?)....n.t.v....keuring..(?)
A: Nee, maar voor de rest is er niets.
P: Mooi! Nou....hee...wel in één keer eeeh... .Wel steunen....eerst in de plantjes en nou eeeh.....Heb je er nog wakker van gelegen? Toen?
A: Jaaaa, best wel last van gehad.
P: Ja
A: Ja
P: Ja... last van “zou het …eeeh.. uitkomen" of last van “shit”?
A: Ja, als je de beelden terugziet, dan eeeh...
P: Ja...ja.ja
A: of je krijgt van iemand weer een filmpie of.....n.t.v....
P: Ja
A: ....n.t.v.....
P: Jahaa . dat moet zeker daar, Zuidamerikanen, zijn..... n.t.v..... die vinden dat vaak ook heel normaal he? In principe blijft. . . allebei zien te voorkomen, al die ellende, maar ja, je weet met Zuidamerikanen en rippen, of je zaken niet nakomen...
A: Ja,.. Ik denk dat die mannen ook tevreden zijn.
P: Ja. Daar heb je niks meer mee, he?
A: Nee. Gewoon netjes.
P: Ja.
A: ...die band, die blijft he, we hebben het met z’n tweeën gedaan
P: Ja
A: ...n.t.v...
P: Ja. En die andere gasten die dat plan weten, die klapt ook niet uit de school?
A: Nee.
P: Dat weet je zeker?
A: Ja
P:.....n.t.v.
A: ...Jaja
P: En die ...eehh.. schredder? Dan moetje een flinke schreddder hebben?
A: ..n.t.v...de Bo-Rent...gehuurd..
P: Ohh...n.t.v....ja, waar je ook plantjes mee schreddert?
A: Zo’n eeh..n.t.v...dat was zo’n drie minuten (?) Ben nog wel een uur of acht bezig geweest om em overal schoon te maken.
P. Ja. . . wat dacht je dan?
A: Naspuiten met eeh..n.t.v.”
142. Het hof heeft in zijn bestreden arrest verder de volgende verklaring van de verdachte van 16 oktober 2018 opgenomen (waarbij P de opsporingsambtenaar is en A de verdachte):
“P: Ik heb wat vragen ff voor eeehh, zaken natuurlijk. Over die knakker die koud gemaakt is. Ik heb alles op een rijtje gezet en wat nagevraagd. Ik wil toch wat meer dingen weten om zeker te weten dat ik geen ehh risico’s loop en jij ook niet. In principe natuurlijk he, moeten we geen eehhh. Als jou wat overkomt, moetje mij niet mee willen sleuren. Ik probeerde schade helemaal te beperken dus dan moet ik het wel.
A: Als er wat met mij gebeurt en er wordt voor mij gezorgd.
P: Jawel, dat begrijp ik, dat snap ik ook wel.
A: Al wordt er niet voor me gezorgd dan hou ik nog mijn bek dicht.
P: Ja dat weet ik.
A: En als ik er dan uitkom dan ja
P: Ja, ik doe het liever.....voorkomen is veel beter dan genezen natuurlijk. Wat jij hebt geflikt dat zou ik misschien niet eens durven heel respect hoor, dat wel. Maar dat zit niet in mij ofzo maar ik wil wel voorkomen dat ik er gelazer mee krijg. Dus dan moeten we wel even kijken welke risico's zijn er en wat kan er nog een keer terug komen maar daar heb je zelf ook weleens over nagedacht ook? Ik denk dat je daar maandenlang over nagedacht hebt?
A: Daar ben ik echt heel goed mee bezig geweest, [verbalisant 1] . Dat hebben we heel goed gedaan. En desnoods rijd ik met je naar mijn ouwe partner
P: Wie weten ervan?
A: Eén
P: Je was totaal met z’n tweeën dus? Je was totaal met z’n drieën, alleen de derde die is er niet meer?....Hoe heette die gozer
A: [slachtoffer] . Hij heet ook [slachtoffer]
P: Dat meen je. Ik ben toch niet achterlijk zeker? Te kutten...Oke, oke.
A: Zijn achternaam weet ik niet meer. Zij vrouw werkte toen voor Justitie. Hij kwam uit [plaats] . Hij had een woning in, hoe heette die straat, in de [b-straat] ? Die vrouw heeft toen nog wel wat navraag voor mij gedaan. Hij was teruggekomen naar Nederland met die vlucht en toen is ie verdwenen.
P: Het was met een ripdeal?
A: Het was met die ripdeal
P: Hoe is dat gedaan?
A: Wij zouden een vrouwtje ophalen van Schiphol. Die had 20 kilo in de koffer, alles betaald. Hij zou meegaan. Hij kwam mee. We halen hun op. We staan in die aankomsthal. En we zien daar 15 negertjes om ons heen bewegen zo. Dat is niet goed. Toen kwam hij eruit enne...hij zou de auto pakken. Wat doet hij. Hij pakt de taxi en naait er uit met dat vrouwtje. Op ene gegeven moment krijgen we telefoon dat die taxichauffeur onderweg van de weg afgereden. Op gegeven moment, tussen Schiphol en Amsterdam. Het eerste tankstation. Toen is er politie gekomen. Ondertussen was mijn maatje al bij het tankstation. Ja, wat is er aan de hand hier. Het vrouwtje zegt, ja mijn ex-vriend. Ik heb een nieuwe vriend dit en dat, zus en zo. Die wouten hebben zelfs nog die koffers nog uit die taxi gepakt en mijn maat in de auto geduwd. En toen zij we weggegaan.
P: Oh, die hebben nog geholpen ook.
A: Dus op een gegeven moment. Die koffers waren in ons bezit. We maken die koffers open en zien dat er het dubbele in zit.
P: Dubbele partij dus geen 20 kilo maar 40 kilo. oh.
A: Toen hebben we hem op het matje geroepen en toen bleek dat hij allemaal schotwonden had.
P: Schotwonden?
A: Schotwonden of half in het verband zat.
P: Die maat van je?
A: Nee, Die de rip gedaan had, die Surinamer.
P: Oh onverstaanbaar
A: En dat er vergeldingsacties op zouden komen. Nou en toen eh heeft die maat van mij dan geregeld.....(onverstaanbaar) alsjeblieft en hij eh.
P: Kwam hij uit Suriname of was hij Surinamer?
A: Hij was Surinamer. Hij heeft vroeger die van Gogh roof gedaan.
P: Wie?
A: van Gogh roof.
P: Van Rokhoven?
A: Van Gogh.
P: Oh van Gogh. Heeft hij dat gedaan?
A: Die hebben met z’n tweeën daar in de lucht geschoten ehh in de luchtkoker gezeten. Ze hebben die schilderijen gepakt. Hebben ze in de Amstel hebben ze die op de parkeerplaats gezet. Bij station Amstel. Omdat ze een lekke band hadden. Wij deden gestolen auto’s... .Wij zetten al die auto’s daar neer. Maar er werd veel gecontroleerd door de politie. Dus die zien een busje staan met een platte band en die kijken er achterin en zo zijn die van Gogh’s gevonden. Daar heeft hij ook voor vastgezeten.
P. Oh oke.
A: Dus nou weetje het hele verhaal.
P: Ja. Oké. En waarom. Er werd natuurlijk door anderen door ehh de eigenaar van de 20 kilo verwacht dat je hem af zou maken.
A: Ja.
P: Mmm hoe is dat gegaan dan? Weet je. rook hij geen onraad?
A: Wat?
P: Dacht niet van...
A: Nee nee nee
A: Een terrein in halfweg. Toevallig schuin tegenover waar Heineken heeft gezeten, in Halfweg, industrieterreintje. Enne daar heb ik hem door zijn kop geknald.
P: Ja, vlakbij Haarlem bedoel je daarzo
A: Ja, tussen Haarlem en Amsterdam.
P: Ja, dat ken ik wel. Dat is vlakbij mij. Heb jij hem door zijn kop geschoten?
A: Mm. En de eerste was een ketser. Die ketste af op zijn leren jas. Munitie nat.
P: Jezus, hoe kan dat nou?
A: Dus hij Wat doe je nou, wat doe je nou? Ik schiet je door je kanker kop. 3 keer........ (onverstaanbaar)
P: Na 3 keer is het wel gelukt ofzo?
A: Ja. Enne ja was voor mij ook de eerste keer. Mijn maatje die liep naar buiten. Het is gebeurd. Maar het was nog niet gebeurd want er kwam nog lucht uit en er kwam nog meer uit dus ik ben naar buiten gegaan en toen heb ik flink uitgepakt. Zijn hersenen aangeslagen totdat ik niks meer hoorde.
P: Je dacht dat hij nog leefde? Jij hij leefde nog waarschijnlijk.
A: Ja, poep en pies, alles laat los he?
P: Je hoefde niet verder je magazijn?
A: Nee, er kwam niks meer.
P: Dat was alles.
A: Was nat
P: Je had er 4 inzitten. De eerste deed niks maar de andere 3 waren wel raak, oh. Te licht kaliber geweest waarschijnlijk, kan ook nog. Wat is belangrijk toen?
A: Toen hebben we eerst met een bobcatje hem ehh begraven, beton opgegooid. Toen dachten we dat iemand het wist. Hebben we hem eruit gehaald en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
P: Vandaar dat je hem opgegraven hebt. Als het onder de grond ligt, laat je het liggen. Een bobcat? Heb je die gehuurd?
A: Ja.
P: In de buurt daarzo?
A: Nee ergens anders.
P: Oh toch wel. Ver weg gehuurd? Ohhh.
A: Nee, die kwam zijn broer af.
P: De bobcat van zijn broer af?
A: Van mijn maatje zijn broer. Die deed in. . . Hoe heeft die plaats nou. Hij heeft zelfmoord gepleegd. Hij maakt grasvelden voor Ajax en sociale grasvelden voor ehhh.....
P: Niet de broer van de Surinamer maar van ander maatje? Ohh oké oké Maar die wist niet waarvoor?? Die weet nergens van?
A: Nee nee.
P: En beton erover gegooid? Dat was ook nog wat werk toch?
A: We hebben losse.....(onverstaanbaar)
P: Van die zakken leeg gestort en nat gemaakt? Of eh?
A: En ik had er ook zuur over gegooid. Allemaal niet geholpen. Uiteindelijk opgetakeld.
P: Gewoon zuur van de supermarkt of ehh?
A: Nee, we hadden van alles gehaald.
P: Oh
A: Zoutzuur van alles.
P: Ook zoutzuur, ja.
A: Ehh toen dachten we dat iemand het wist en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
P: Ja, opgegraven?
A: Ja.
P: Hoe lang lag hij er al?
A: Eh ik denk een maandje of twee
P: Een maandje of twee? God. Hoe zag dat eruit?
A: Ja, Niet.
P: Niet?
A: Jaja.
P: Stinken waarschijnlijk?
A: Snap je..
P: Gatverdamme, ja het komt bij mij boven bijna.
A: Mijn vader heeft altijd gejaagd.
P: Oh wacht ff, ja.
A: Van jongs af aan doe ik al konijnen uitbenen.
P: Ah, je bent wel wat gewend natuurlijk.
A: Dus ik weet hoe het is.
P: Maar nou heb je natuurlijk met een dooie vent natuurlijk. En die je ook nog heb gekend natuurlijk.
A: Jaja. Toen stonden we wel te lachen en te giebelen en te grappen
P: Jaja. Ging hij er wel in een stuk uit of ehh?
A: Hij kwam er in één stuk uit.
P: Oh oké, potverdomme. Wat hebben jullie met het wapen gedaan trouwens?
A: Ehhh, ja helemaal uit elkaar gehaald en daar een stuk en daar een stuk in de plomp
P: Gewoon in de plomp gegooid? Oké, In groot water of komt het ooit nog naar boven toe?
A: Het komt niet meer naar boven.
P: Nee?
A: Nooit meer.
P: Bij halfweg ofzo
A: Nee, daar zijn we ook nog echt helemaal voor omgereden. Zijn telefoon op de trein naar Zwitserland.
P: Telefoon op de trein naar Zwitserland? Oh dat is wel handig ja.
A: Hebben we iemand voor naar Parijs laten rijden met die telefoon.
P: Oh, je hebt wel je eigen goed voorbereid, dat merk ik nu wel ja. Haha.
A: Ja.
P: Met die telefoon naar Parijs, daar op de trein.
A: Die telefoon is in de trein gelegd, naar Zwitserland. Die gozer is er uit gegaan. Die weet voor de rest ook niks. Die gozer zit op Kreta.
P: Oh.
A: Die weet voor de rest niks.
P: Die weet voor de rest ook niet waarvoor het is ofzo?
A: Helemaal niks.
P: Oh
A: Gewoon gezegd van, je hebt zo veel geld. De telefoon, je rijdt nu naar Parijs.
P: Daar moet hij op de trein ergens...
A: Je legt de telefoon in de trein.
P: Nog ooit wat terug gehoord van die telefoon? Niks?
A: Niks. En zijn vrouwtje heeft bij Justitie gewerkt en daarna heb ik nog een gesprekje gehad met haar.
P: Zij vermoedt niks dat jullie daar zelf ehh
A: Helemaal niet. Anders hadden we allang....
P: Zat ze te klagen ofzo? Of denkt ze dat hij gewoon weg is.
A: Ja, denkt dat hij gewoon weg is.
P: Ja, dat hij gewoon kwijt is....oh. God, maar ze werkt nou niet meer bij Justitie he? Dat valt natuurlijk ehh... Je weet het niet.
A: Hoe lang is dat geleden.
P: Ja, hoe lang is het geleden?
A: Ehhh, 27. 22 jaar geleden.
P: 22 jaar geleden, oh oké. Ja, misschien is het wel bejaard enne.....was het ze vrouw of gewoon een vrouwtje?
A: Had ie een kind mee, was niet getrouwd
P: Oh, hij had er een kind bij. Jaja
A: Ja, dat is het hele verhaal.
P: Godverdomme. He en de shredder? Hoe was dat? Misschien een rare vraag ofzo hoor. Maar eeeh...
A: 4 minuten enne.
P: Ja, gaat dat zo snel?
A: Rrrrrrrrrrrrrrrt
P: Iemand gaat in stukken. Gaat er toch niet heel in?
A: Hij is er zo helemaal in gegaan. Met plastic en al.
P: Met plastic en al, gewoon er doorheen?
A: Alles.
P: En dat gaat ook door bot heen?
A: Alles gaat kapot.
P: Alles gaat weg?
A: Als je zo’n boomstam in gooit.
P: Ja, ja?
A: Kan je er ook iemand van 90 kilo doorheen gooien.
P: Ja,ja
P: Heb je nooit geen klachten gehad van Bo-rent bij de shredder?
A: Nee. We hebben hem helemaal schoon gemaakt. Helemaal. Ik denk.. .daar zijn we een uurtje of 6 mee bezig geweest.
P: Met schoonmaken? Heb je hem teruggebracht?
A: Ja.
P: Heb je hem teruggebracht? Ohhh? Ik dacht eerst dat je hem in de fik gestoken had.
P: Je hebt hem gewoon teruggebracht? Ohhh...
A: Die shredder hebben we teruggebracht.
P: Potver. Die zal zo lang geleden niet meer bestaan die shredder?
A: ls 22 jaar geleden.
P: Ja maar Bo-rent is niet zo ehh. Nu is het een groot bedrijf maar 20 jaar geleden nog niet he.
A: Daar verwacht ik niks meer van.
P: Nee he? Bo-rent uit de buurt uitgezocht?
A: Nee alles uit de buurt.
P: Alles ver weg? Heb je een foto van die gozer gemaakt he? Heb je die verstuurd met een ehh?
A: Nee, die heb ik toen afgegeven.
P: Die heb je afgegeven? Je hebt een ding gemaakt met een camera?
A: Die had je toen niet. Met een polaroid.
P: Met een polaroid? Zo’n zelfontwikkelaar.
A. Ja.
P: En die heb je afgegeven aan die eigenaren van die 20?
A: Ja.
P: Waren dat Colombianen of Antillianen?
A: Eeh Surinamers.
P: Surinamers ook? Ohhh wacht ff, vandaar. Daar komt hij natuurlijk vandaan. Die waren daar tevreden mee. Dat was voor hun voldoende? Hadden ze die 20 ook weer terug?
A: Die 20 hadden ze terug.
P: Hoe had hij dat nou eigenlijk? Had hij die 20?
A: Die had hij daar geript.
P: Ja.
A: In Suriname
P: Die had hij in Suriname gewoon..:.... met diezelfde vlucht kwam hij terug ook
A: Met dat vrouwtje
P: Met de vrouwtje was niet de koerier?...20 kilo, portemonnee een beetje spekken, (slecht te verstaan)
A: Toen kwamen wij er pas achter van. . ..
P: Ja,ja.
A: Waarom al die gozertjes op het vliegveld stonden. Dat hij ineens die taxi pakte terwijl het de afspraak was he we staan met twee auto’s, je stapt bij hun in en ik rij erachteraan om te kijken of alles in orde is. Dat was de deal. Maar hij stapt in een keer in de taxi.
P: Ik speel advocaat van de duivel. Ik ga een beetje op je zitten schieten.
A: Ik speel open kaart met je.
P: Ja, dat weet ik. Het valt allemaal niet mee natuurlijk. Kut gesprek. Het kan niet altijd over leuke dingen gaan. Ik zit even te denken, ik ga wat stappen vooruit. Die shredder, waar heb je die neergezet?
A: Die is terug.
P: Ja maar voor het vershredderen. Waar heb je dat gedaan. Waar heb je hem uitgesmeerd?
A: Op een boerenland
P: Gewoon een boerenland ergens? Ben je nog weleens terug geweest?
A: Tussen de bloembollen.
P: De bloembollen? In Zeeland?
A: Nee.
P: Daar staan de meeste bloembollen.
A: Nee, [plaats] .
P: [plaats] ? Viel dat niet op?
A: Nee.
P: Niet?
A: Nee.
P: Is het daar zo stil dan ofzo?
A: Ja.
P: Ohh. ‘s nachts?
A: Ja
P: Dat maakt natuurlijk herrie ‘s nachts. Hoe lang heb je daarover gedaan met opbouwen, afbouwen. Ik weet niet hoe lang dat duurt.
A: Oh nee, dat shredderen hebben we overdag gedaan.
P: Dat heb je gewoon overdag gedaan?
A: Ja, gewoon daar ...Ik begin er bijna om te lachen...bij de Halfweg, hoe heet dat, godverdomme. Halfweg, je gaat het kanaal over, dan heb je een stuk Amsterdamse Bos, dan kom je bij een industrieterreintje, hoe heet dat ook alweer. Ik kan het zo opzoeken voor je, ik rijd er blind naartoe. Tegenover die nishut (fon) waar Heineken ontvoerd heeft gezeten.
P: Dat terreintje dat toen bestond ja.
A: Daar zat hij eerst in de grond.
P: Daar zat hij eerst in de grond. Op hetzelfde terrein??
A: Ja, nee, aan de overkant.
P: Aan de overkant van die ehh
A: Daar staat nu een hele grote autozaak.
P: Dat is allemaal opgedoekt he. En daar heb je hem uitgesmeerd? Maar dat is niet [plaats] toch?
A: Nee, daar hebben we hem opgegraven en in [plaats] hebben we hem...
P: Godverdomme
A: Toevallig ook een ML
P: Ja echt waar? Ja. Oh ja, dan zou het misschien we dezelfde geweest zijn. Hahaha, dan hadden ze het al geroken.
A: Nee, toen hadden ze nog niet zo'n sjieke ML
P: Je weet het nooit he. Als iemand daar gaat zoeken. Gaan ze niks meer vinden?
A: Nee.
P: Ben je nog weleens terug geweest daar?
A: Ja
P: En nog steeds bloembollen daar?
A: Ja, nog steeds. Wel een raar gevoel als je daar komt.
P: Ja, natuurlijk, dat weet ik wel. Je kan wel zo lachen maar dat klopt dat is gewoon hoe je je eigen voelt. Ondanks dat het lang geleden is maar jij hebt het nog prima op de netvlies staan. Zeker als het niet dagelijkse werk is.
A: Ja, ik heb het wel op mijn netvlies.
P: Ik moet er aan denken, toen met die Arabieren, die ambassade die dat nieuw was. Er zijn meer mensen die... Het is wel de manier natuurlijk, echt weg maken. Met botzagen. Achteraf had je natuurlijk helemaal beter kunnen dumpen die shredder of zo maar ja als dat Bo-rent komt van waar is dat ding gebleven. Had je hem zelf gehuurd?
A: Nee, op een maatjes naam.
P: De maat die erbij geweest is?
A: Nee, iemand anders. Die de telefoon ehh
P: Oh, van de telefoon?
A: Die op Kreta woont.
P: En die bolle? Waar je het over had? Die oude maat zeg maar die erbij was?
A: Op een gegeven moment . . .heb ik je verteld. Hij ging naar Spanje. Hij heeft me in de steek gelaten. Zou hij voor me uit rijden en toen heeft hij me in de steek gelaten. Ik heb gezegd van nee nou is het.....geen wrok, geen niks maar nu ben ik even klaar met je.
P: Nee, dat snap ik.
A: Wat we gedaan hebben is....
P: Klaar? Dat is gebeurd denk ik?
A: Geen wrang of geen wrok.
P: Nee.
A: We gaan niet met stront gooien.
P: Nee dat is ook wel zo ja.
A: Ik heb er nu ook ff genoeg van.
P: Ja, en een andere oplossing? Dat volgens mij echt niet mogelijk natuurlijk? Dat had je zelf natuurlijk de Sjaak geweest met die Surinamers of niet? Surinamers uit Amsterdam of allemaal uit Suriname?
A: Uit Tilburg volgens mij. Van hoe heet ie? Die vocht tegen [betrokkene 15] .
P: [betrokkene 3] . Vroeger. De jungle commando.
A: Daar kwam het vandaan.
P: Daar kwam het vandaan. Uit die groep. Burgeroorlog daar, jungle commando. 10 man in een legerpakje onder een boom. Het was wel iets meer als dat
A: Dat is eigenlijk het hele verhaal.
P: [betrokkene 1] weet van niks he?
A: Nee.
P: Je hebt er ook niks aan volgens mij. Je zal wel een beetje ziek geweest zijn dan?
A: Ik ben goed ziek geweest ja.
P: Dan met het begraven, opgraven en nog een keer shredderen. Want shredderen kan ik me weinig bij voorstellen. Je zat er helemaal onder? Dat spettert natuurlijk alle kanten op.
A: Helemaal onder. Ik ben in bad gegaan. Echt jongen, het bad helemaal bruin.
P: Ja
A: Ja, daar ben ik echt ff zwaar van onder de indruk geweest.
P: Ja, vooral als je iemand kapot schiet. Waar je aan 3 kogels niet genoeg hebt en je moet nog iemand... en waar heb je hem mee geslagen? Met een pijp of eh?
A: Nee, met een houten balk.
P: Godver.
A: Op een gegeven moment kwam mijn maatje weer naar binnen. Hij zei... [verdachte] , [verdachte] ..
P: Heb je hem op zijn kop staan slaan ofzo?
A: Op zijn kop. Zijn halve kop helemaal kapot geslagen.
P: Helemaal kapot.
P: Ja bah, godverdomme. Nou mooi...Niet mooi maareh.
A: Die keet en alles is afgebroken. Waar dat in is gebeurd.
P: Ja. Je hebt hem buiten kapot geschoten toch? Was dat binnen in zo’n?
A: In zo’n portocabin (fon).
P: Zo’n portocabin, oke. Nou, het is in ieder geval opgeruimd.
A: Ja wat moet dat moet. Als je moet kiezen jij of ik.
P: Als dat het is dan is de keuze gauw gemaakt.
A. Liever had ik dat niet gedaan, maar goed. Het is op mijn pad gekomen.
P: Nee, daarom en ik weet het nou. Ik vind het harstikke fijn dat je het vertelt want ik heb natuurlijk zelf ook damage control.
A; Ja, tuurlijk, duidelijk. Dat kan je allemaal controleren.
P: Ik heb ook de andere mensen met wie ik werk. Die hoeven dat niet te weten. Maar wel voor safe gehouden want ja, dat je lang onder de radar zit willen we graag zo houden. Niks uitsluiten gewoon. Ik kijk ook die televisie programma’s. Dat is misschien allemaal over de top allemaal maar er zit ook een kern van waarheid in hoor.
A: Zijn niet gek hoor.
P: Nee, dat bedoel ik. Je weet maar nooit hoe een koe een haas vangt en zeker als het ooit nog wordt onderzocht natuurlijk. Die bolle weet natuurlijk waar het gebeurd is. Is die ook bij het shredderen geweest. Ging die ook over zijn nek?
A: Nou eigenlijk niet echt over zijn nek eigenlijk. We zaten flink onder de...
P: Ja? Jullie zaten aan de snuif? Beetje coke snuiven, ja dan ehh. Dat is nog wel een zwaar gewicht ook omdat ....(onverstaanbaar) doodgewicht
A: Ja, dat krijg je niet zo maar in je auto getild.
P: Moest je met z’n tweeën hard voor werken denk ik. Anders kunnen we nog wel eens een keer...Niet nu hoor maar, heeft allemaal niet zo’n haast, een keer langsrijden waarje het nou vershredderd hebt. Ik ben wel benieuwd hoe dat eruit ziet. Is boer Piet nog bezig. Staan er tulpen, nou prima zo.
A: Er staan tulpen, dat weet ik zeker.
P: Oh, we kunnen er wel een keer langsrijden, als we een klusje hebben, pakken we dat er even bij. Als het op de route ligt.
A: Ken je [C] (fon)
P: [C] (fon)? Nee
A: Dat is een caravan op zo'n park. Wat je net noemde.
P: Oh ja dat was dat bij eh
A: [plaats]
P: Ja, ja, Dat was een park in [plaats]
A: Een caravanpark, een bungalowpark. Hij woont zelf op een bungalowpark, een huisje gekocht. En daar een kilometer vandaan op het bollenveld hebben we hem eruit gegooid.
P: Je hebt dat ding gewoon neergezet en shredderen maar?
A: Nee, geshredderd.
P: Ja, geshredderd. Maar dat spuit er toch uit?
A: We hebben hem niet op het veld geshredderd. We hebben hem in Amsterdam geshredderd
P: Oh, je hebt hem in Amsterdam geshredderd. Oh wacht ff.
A: Toen is ie achterin het plastic helemaal
P: En je hebt al die meuk heb je in het plastic. .
A: In het plastic en daar zijn we mee in die ml achteruit over het veld gereden.
P: Over zo’n bollenveld heen en toen uitgestrooid ofzo? Dat is ook wel drappig zo. De volgende dag mocht het vergeven zijn van de meeuwen ofzo?
A: Niks van gezien
P: Nee joh
A: Niks het plastic hebben we verbrand. Kleding, schoenen alles.
P: Ja verstandig. Maar dan gaan we weleens een keer kijken joh. Dus je hebt hem buiten geshredderd in een zak. Ik zie het nu in beelden he.
A: Zo'n grote plastic...zo’n zeil.
P: Eronder he. Goh. Een dekzeil?
A: Ja, een dekzeil
P: Ja, dat moet inderdaad een smerige boel geweest zijn. Als je ziet hoe ver zo’n boompje al geshredderd wordt. Zo'n meter of 4 zeker wel. Het zit overal tussen.
A: Overal zat het tussen. We hebben de raarste middelen gebruikt om het schoon te maken. Van gekkigheid wisten we niet meer wat we erop moesten doen. Toen hebben we hem teruggebracht.
P: Maar die gozer die dat ding voor jullie heeft gehuurd bij Bo-rent weet niks waarvoor hij gebruikt is?
A: Nee niks.
P: Oké. Heb je daar nog weleens contact mee?
A: Met die gozer? Af en toe. Hij zit nog op Kreta.
P: Hij woont natuurlijk op Kreta.
A: Ja, hoe is het bolle. Ja goed.
P: Zit ie daar met zijn gezin? Er zitten nog al wat Nederlanders op Kreta
A: Nee, alleen. Ik maak me daar ook niet druk om
P: We gaan nog weleens langs dat bollenveldje. En Bo-rent. Dat ding is al lang al... 20 jaar
A: Je kunt het checken. Ja, [slachtoffer] zijn achternaam, godverdomme ik weet het niet meer.
P: Ja, dat komt wel. Als ik dat wil.....
A: Zijn maatje is toen naar Sint Maarten gegaan en die is daar toen gepakt want die liet alle dure Audi’s e.d. weghalen. Het halve parlement reed in gestolen auto’s rond. Allemaal dikke Audi's en eh.
P: Dat is typisch de Antillen ja. Maar zijn . ..hebben ook nooit wat vermoed ofzo? Of nooit gezegd of? Of zijn vrienden? Die moeten ook denken van nou ehhh die [verdachte] die erbij geweest is?
A: Nee, daar stond ik helemaal buiten.
P: Alleen die Surinamers uit Tilburg die weten er natuurlijk wel van? Je foto. De eigenaren van die 20 kilo.
A: Daar stond ik buiten. Dat heeft die bolle allemaal geregeld.
P: Die bolle heeft dat gedaan. Oh dus die weten ook niet van jou? Die Surinamers? De eigenaren van de 20 kilo
A: Nee, die weten niet van mij.
P: Die hebben er geen namen bij of gezichten?
A: Nee, nee, nee. Toen het allemaal achter de rug was toen was ik ook nog stom. Ben ik eerst naar Kreta gegaan en naar Spanje gegaan. Vond ik allemaal niks. Toen ben ik naar Bonaire gegaan en toen dacht ik, ik zie hem overal lopen.
P: Ja ja ja. Het lijkt allemaal op elkaar. Je weet zelf zeker dat hij er niet meer is.
A: Dat was wel ff raar.
P: Best traumatisch. Dat doe je niet iedere dag. Ja, jij hebt het misschien vaker gedaan met een haas of konijn maar dat is niet hetzelfde als een mens. Oké. Maar op die plek waar hij eerst begraven is en opgegraven daar heb je toen die shredder ehhh.....
A: Heb ik die shredder neergezet. Beton allemaal afgevoerd.
P: Je had het er nog druk mee. Maar toen heb je wel een beetje in piepzak gezeten?
A: Toentertijd zat er eentje in mijn motor, eentje onder mijn kussen, als ik in bad lag. Lag er nog eentje op mijn badrand. Ben echt wel een tijdje....
P: Overal pistolen. Maar je hebt nooit visite gehad van iemand. Ook niet van de kit dus dan ebt het ook weg natuurlijk he.
A: En inderdaad, weet dat de politie blij waren dat hij uit beeld was.
P: Dat hoorde je van zijn meisje natuurlijk. Dat hij uit beeld was. Maar die weten natuurlijk ook niet dat hij koud gemaakt is. Dan is hij gewoon weg.
A: We hadden nog wat papieren. Van een jacht wat in Miami lag. We hebben alles verbrand. Krijg maar de tering.
P: En die vrouw van hem die toen bij Justitie werkte heb je geen contact meer mee?
A: Nee, al jaren niet meer. Die heeft geen facebook ofzo niks.
P: Was dat een Surinaamse ook?
A: Nee was Nederlandse
P: Oh, goh. Goed.
A: Zij werkte bij het OM.
P: Ja toen. Ja dat is 22 jaar geleden. Hoe oud was ze toen? Weetje dat nog ongeveer?
A: Ehhmm toen was ze.....jaar of mijn leeftijd nou. Tegen de 50. Nou 45.
P: Dan is ze wel gepensioneerd tuurlijk he nu. Die werkt daar niet meer. Nou mooi
A: Hij was toen. Die ouwe was toen dezelfde leeftijd, jaar of 45. Voor de 50
P: Wat een verhaal hoor joh. Ik heb een hoop rare dingen gedaan. Maar dat nog niet gedaan in ieder geval maar je weet het nooit he. Het leven is nog niet over he.
A: Het is gebeurd. Ik lig er niet wakker van.
P: Hoe heeft die bolle?
A: [betrokkene 4] .
P: [betrokkene 4] . Is dat een Hollander of niet?
A: Ja.
P: [betrokkene 4] ?
A: [betrokkene 4] .
P: [betrokkene 4] .
A: Er is maar één [familie 2] in [plaats] en die hadden vroeger een fietsenwinkel aan het [park] , achter het...aan de zijkant van godverdomme hoe heet het nou...
P: Ik weet het ook niet hoor.
A: Hoe heet die dure straat ook alweer?
P: [e-straat] .
A: De [e-straat] en dan heb je [park] en dan de zijkant daarvan had hij een fietsenwinkel die ouwe
P: Zijn vader weer dan?
A: Zijn vader en zijn broer had een, moet ik zo even op de kaart kijken, een graszoden bedrijf maar die heeft ze eigen in zijn kop geschoten. Zijn broer vond allemaal vrouwenkleding en schoenen in zijn maat.
P: Zat in een ander lichaam zeg maar die zal wel niet lekker in zijn vel gezeten hebben anders schiet je jezelf niet door je kop heen he. Nou.
A: De rest is allemaal netjes opgeruimd.”
143. Het hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde aangenomen op basis van zijn vaststellingen dat de verdachte een persoon om het leven heeft gebracht, zijn lijk heeft begraven, opgegraven en vershredderd en de resten vervolgens heeft uitgestrooid. Naar mijn oordeel zijn die vaststellingen toereikend voor de bewezenverklaring van het verbergen van een stoffelijk overschot met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen. Het zijn zonder twijfel “gedragingen waarmee wordt geprobeerd een lijk aan elke nasporing te onttrekken of zijn bestaan onzeker te maken”.
144. Uit de hiervoor weergegeven onderdelen van de verklaringen van de verdachte blijkt – in tegenstelling tot wat de stellers van het middel aanvoeren – niet dat de verdachte het lijk al ‘vernietigd’ had in die zin dat er niets meer was om te verbergen. In tegendeel, uit de verklaringen van de verdachte blijkt juist dat de verdachte het na het begraven, opgraven en vershredderen van het lijk overgebleven stoffelijk overschot wel degelijk nog heeft verborgen – door uitstrooiing – kennelijk om (de restanten van) het lijk aan iedere vorm van nasporing te onttrekken. Het lijk is daarna ook niet meer gevonden.
145. Dat het hof deze gedragingen aldus onder art. 151 Sr strafbaar heeft geacht en heeft gekwalificeerd als “medeplegen van een lijk verbergen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen”, sluit aan bij het door de Hoge Raad weergegeven doel van de wetgever bij deze strafbaarstelling, namelijk “het behoud van lijken als bewijsmateriaal in strafzaken”. Het sluit ook aan bij wat door de Hoge Raad de kern van het delict is genoemd, namelijk het “oogmerk om het overlijden te verhullen”. Beide beslissingen van het hof getuigen naar mijn oordeel daarom niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk.
146. Het middel faalt.
Het achtste middel
147. Het middel klaagt over de strafoplegging. In de schriftuur wordt gewezen op de wijziging van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: VI-regeling) per 1 juli 2021. De stellers van het middel betogen dat de opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren onder de oude VI-regeling zoals die gold ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde “neer zou komen op het feitelijk zitten van 128 maanden”, terwijl dat onder de nieuwe VI-regeling resulteert in 168 maanden ‘zitten’. Gelet op art. 7 EVRM had het hof volgens de stellers van het middel geen hogere straf mogen opleggen dan een straf van 128 maanden, nu dat de netto straf was onder de oude VI-regeling.
148. Bij de beoordeling van het middel is om te beginnen het volgende van belang. Voor de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 gold dat een veroordeelde na twee derde van een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaar voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld.28.Op 1 juli 2021 is de VI-regeling als gevolg van deze wet aangepast.29.Op grond van art. 6:2:10 lid 1 sub b Sv kan de duur van de voorwaardelijke invrijheidsstelling tegenwoordig nooit langer zijn dan twee jaren, ongeacht de duur van de opgelegde tijdelijke gevangenisstraf. Bij de wijziging is ook voorzien in overgangsrecht, op grond waarvan de nieuwe regeling alleen van toepassing is op vrijheidsstraffen die na de inwerkingtreding zijn uitgesproken.30.
149. De stellers van het middel beroepen zich op art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR, terwijl in de toelichting op het middel ook nog art. 1 lid 2 Sr wordt genoemd. In deze bepalingen is – als uitwerking van het legaliteitsbeginsel – onder meer vervat dat de voor de verdachte meest gunstige bepalingen worden toegepast indien de wet is gewijzigd sinds het tijdstip waarop het feit is begaan. Dit gebod geldt volgens de rechtspraak van de Hoge Raad echter niet voor de wijziging van regels die betrekking hebben op de executie van een opgelegde straf.31.De Hoge Raad heeft op 20 december 2022 in dit verband het volgende overwogen over de wijziging van de VI-regeling:
“De in artikel 6:2:10 Sv vervatte regeling voorziet in de mogelijkheid aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf voorwaardelijke invrijheidsstelling te verlenen. Deze regeling heeft betrekking op de executie van een opgelegde straf. De wijziging van deze regeling kan dus niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de toepassing van deze bepaling op gevallen waarin na 1 juli 2021 een veroordeling is uitgesproken voor een strafbaar feit begaan voor 1 juli 2021 in strijd is met artikel 7 EVRM. Voor zover het cassatiemiddel, dat uitgaat van een andere opvatting, hierover klaagt, faalt het.”32.
150. De Hoge Raad ziet de wijziging van de VI-regeling dus als een executiekwestie en niet als een wijziging ten aanzien van de strafbaarstelling of strafbedreiging, zodat art. 7 EVRM toepassing mist. Tegen deze achtergrond is de strafoplegging in de onderhavige zaak niet in strijd met art. 7 EVRM, art. 15 IVBPR of art. 1 lid 2 Sr.
151. In de toelichting op het middel onderkennen de stellers van het middel deze lijn in de rechtspraak van de Hoge Raad, maar zij betogen dat deze rechtspraak in strijd is met art. 7 EVRM. Zij menen dat de nieuwe VI-regeling wel binnen het bereik van art. 7 EVRM valt, omdat – zo begrijp ik de toelichting – er wel degelijk sprake is van een daadwerkelijke strafverhoging en zich wel de situatie voordoet dat een andere of langere straf ten uitvoer wordt gelegd dan de rechter voor ogen stond.
152. Dit betoog voor een koerswijziging van de Hoge Raad overtuigt niet. De VI-regeling verandert de aard en duur van de door de rechter opgelegde straf immers niet. Onder zowel de oude als nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling blijft een opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren een opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren. Er is in dit opzicht geen sprake van strafverhoging.33.Bovendien gaat een vergelijking tussen de nieuwe VI-regeling en de in de schriftuur aangehaalde zaak-Del Río Prada34.niet op. In die zaak ging het om een verlenging van de strafduur, terwijl die wijziging bij de initiële strafoplegging niet voorzienbaar was voor de rechter. Bij de wijziging van de VI-regeling heeft de Nederlandse wetgever echter voorzien in overgangsrecht op grond waarvan de nieuwe VI-regeling slechts van toepassing is op straffen die na de inwerkingtreding van de nieuwe VI-regeling worden uitgesproken. Daarom doet zich in de onderhavige zaak niet de situatie voor waarin een andere of langere straf ten uitvoer wordt gelegd dan de rechter bij de strafoplegging voor ogen stond. In zoverre faalt het middel.
153. Ook de klacht dat het hof bij de strafoplegging gehouden was rekening te houden met de gevolgen van de nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling faalt. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de keuze van factoren die bij de strafoplegging van belang zijn, is voorbehouden aan de feitenrechter. Het staat het hof dus vrij rekening te houden met de wijze waarop de straf ten uitvoer wordt gelegd, maar er is geen rechtsregel die daartoe verplicht.35.In de onderhavige zaak heeft het hof – ondanks de tussentijdse wijziging van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling – een gevangenisstraf van 16 jaren opgelegd. Dat stond het hof vrij en is niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
154. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
155. De middelen falen. De middelen kunnen, met uitzondering van de onder 94-98 behandelde klachten van het zesde middel en met uitzondering van het zevende middel, worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
156. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
157. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑08‑2023
Nu het hof het onderzoek ter terechtzitting op 16 juni 2022 volgens het proces-verbaal daarvan heeft hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing op 12 november 2021 en het arrest van het hof mede is gewezen “naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2021”, kan in cassatie over deze afwijzing worden geklaagd. Vgl. art. 322 lid 4 Sv.
Het e-mailbericht zelf heb ik overigens niet bij de stukken aangetroffen.
EHRM 5 juli 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0705JUD004618208 (Lazu/Moldavië). De stellers van het middel wijzen in de toelichting verder op EHRM 16 september 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0316JUD005022407 (Mischie/Roemenië) en EHRM 15 september 2015, EHRM:CE:ECHR:2015:0915:JUD001690312 (Moinescu/Roemenië). Zie voorts vergelijkbare overwegingen in onder meer EHRM 5 juli 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0705JUD000899907, par. 33 (Dan/Moldavië), EHRM 28 februari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0228JUD005687511, par. 32 (Manoli/Moldavië) en EHRM 29 juni 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0629JUD006344613, par. 43 (Lorefici/Italië).
HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1943, r.o. 4.3, NJ 2019/239, m.nt. T. Kooijmans. Vgl. ook HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:60, r.o. 5.2.
Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1055, r.o. 2.5 en HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946, r.o. 4.5.
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.8, 2.9 en 2.76, NJ 2014/441, m.nt. M. Borgers en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, r.o. 3.8, NJ 2017/440, m.nt T. Kooijmans. Zie ook HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:72, r.o. 2.5, NJ 2019/205, m.nt. T. Kooijmans.
HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:41, r.o. 2.1.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 270.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 270. Daar wordt onder meer verwezen naar HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9754.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 270.
Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:534, r.o. 2.3.
Zie HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:72, r.o. 2.5.3, NJ 2019/205, m.nt. T. Kooijmans.
Vgl. bijvoorbeeld de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Wortel ECLI:NL:PHR:2006:AU8912, onder 11, zoals die voorafging aan HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8912.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 270. Daar wordt onder meer verwezen naar HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9754.
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.4-2.6 en 2.76, NJ 2014/441, m.nt. M. Borgers en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, r.o. 3.8, NJ 2017/440, m.nt T. Kooijmans. Zie voorts HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:72, , r.o. 2.5, NJ 2019/205, m.nt. T. Kooijmans.
Overigens blijkt uit p. 43 van het bestreden arrest, onder het kopje “Mate van (psychische)druk/kwetsbare verdachte”, dat de bedoelde operatie op een later moment in het WOD-traject alsnog heeft plaatsgevonden. Daaruit leidt het hof niet onbegrijpelijk af dat de verdachte zijn drugsgebruik toen kennelijk had verminderd.
Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, r.o. 3.7, NJ 2004/376, m.nt. Y. Buruma.
Zie onder 9.3.7 onder b) van het bestreden arrest.
Daaraan doet naar mijn oordeel niet af dat het hof er geen blijk van geeft te hebben onderzocht of een lichaam in zijn geheel door een shredder past, zoals in de media wel naar voren is gebracht. Uit zijn verklaring van 16 oktober 2018 blijkt dat de verdachte op de vraag van [verbalisant 1] “Iemand gaat in stukken. Gaat er toch niet heel in?” heeft geantwoord: “Hij is er zo helemaal in gegaan. Met plastic en al. (…) Alles.” Hij heeft vervolgens verklaard: “Als je zo’n boomstam in gooit. (…) Kan je er ook iemand van 90 kilo doorheen gooien.”. Dit deel van de verklaring hoefde het hof naar mijn oordeel niet als evident ongeloofwaardig te beschouwen, mede nu ter terechtzitting in hoger beroep niet is aangevoerd dat een lichaam als één geheel niet door een shredder past. Overigens is het nog maar de vraag of het hof er vanuit is gegaan dat de verdachte heeft verklaard dat het stoffelijk overschot als één geheel door de shredder is gehaald. “Hij is er zo helemaal in gegaan” kan immers ook zo worden gelezen dat “alle delen van het stoffelijk overschot in een keer” in de shredder zijn gegaan. Er is kortom ruimte voor een andere lezing. Daarbij komt dat de verdachte op 27 september 2018 op de vraag van [verbalisant 1] “Heb je em met een mes aan mootjes gesneden?” heeft geantwoord: “Ja, maar eerst eeh….”.
HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982, NJ 2020/216, m.nt. T. Kooijmans, en ECLI:NL:HR:2019:1983, NJ 2020/217, m.nt. T. Kooijmans.
Het hof heeft op grond daarvan – en in navolging van de rechtbank – de verklaring van 24 januari 2019 uitgesloten van het bewijs.
Vgl. A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 270.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 270. Daar wordt onder meer verwezen naar HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9754.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 270.
Daarbij laat ik in het midden of dit argument op zichzelf bezien een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert.
HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2841, r.o. 2.4.2, NJ 2012/557 m.nt. N. Keijzer.
Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen), Stb. 2020, 224.
HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:850, r.o. 6.3, NJ 2021/298, m.nt. J.M. ten Voorde. Hoewel de Hoge Raad in de betreffende overweging enkel ingaat op art. 7 EVRM, neem ik aan dat deze rechtspraak op gelijke voet geldt voor art. 15 IVBPR en art. 1 lid 2 Sr.
HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1902, r.o. 6.4, NJ 2023/102, m.nt. J.M. Reijntjes. Andere zaken waarin een soortgelijk middel over de nieuwe VI-regeling in cassatie werd opgeworpen zijn door de Hoge Raad steeds met een op art. 81 lid 1 RO toegesneden motivering afgedaan (zie o.a. ECLI:NL:PHR:2023:346, onder 6.1-6.5 en ECLI:NL:PHR:2023:435, onder 37-41).
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld, ECLI:NL:PHR:2022:886, onder 9.5, zoals de voorafging aan HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1902, NJ 2023/102, m.nt. J.M. Reijntjes.
EHRM 21 oktober 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:1021JUD004275009 (Del Río Prada/Spanje).
HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9252, r.o. 2.5, NJ 2010/393, m.nt. P.A.M. Mevis.