HR, 10-03-2015, nr. 14/00775
ECLI:NL:HR:2015:534
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-03-2015
- Zaaknummer
14/00775
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:534, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:168, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:168, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:534, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0126 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het benoemen van een deskundige. Het verzoek tot het benoemen van een deskundige voor nader (gedrags)deskundig onderzoek naar de geestestoestand van verdachte t.t.v. het plegen van de tlgd. feiten, is een verzoek a.b.i. art. 328 Sv i.v.m. art. 330 Sv om gebruik te maken van een in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van dit verzoek de juiste maatstaf toegepast. De beslissing is evenwel, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, in het bijzonder omtrent de aard van de bij verdachte aanwezige psychiatrische problematiek en zijn verblijf in het Regionaal Psychiatrisch Centrum (RPC) te Woerden in de periode van het plegen van het aan hem tlgd. feit, ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
10 maart 2015
Strafkamer
nr. 14/00775
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 januari 2014, nummer 21/007338-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het benoemen van een gedragsdeskundige.
2.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "appelschriftuur" van de raadsman van de verdachte. Deze appelschriftuur houdt in:
"Appellant verzoekt het gerechtshof om een gedragswetenschapper als deskundige te benoemen, die zich in verband met de toerekeningsvraag een oordeel dient te vormen omtrent appellant zijn geestestoestand ten tijde van de delicten.
Appellant verzoekt het gerechtshof de vraag te beantwoorden in hoeverre het delict, voor zover dit bewezen kan worden verklaard, hem kan worden toegerekend."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De verdediging verzoekt uw Hof het onderzoek ter terechtzitting aan te houden. De verdediging persisteert in haar verzoek tot het benoemen van een gedragsdeskundige.
Benoemen gedragsdeskundige die zich in verband met de toerekeningsvraag een oordeel dient te vormen omtrent cliënt zijn geestestoestand ten tijde van het delict.
Cliënt werd in de periode juni t/m augustus 2010 in verband met een psychose opgenomen bij het RPC in Woerden. Vanaf september 2010 was cliënt hiervoor in behandeling bij Altrecht in Utrecht. Cliënt werd gediagnosticeerd met een psychose met classificatie P689. Cliënt heeft vervolgens tot medio februari 2011 een rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus 2012 werd cliënt opnieuw opgenomen door de crisisdienst. Cliënt werd geplaatst op de gesloten Acute Psychiatrie afdeling van Altrecht in Zeist. Cliënt heeft hierna in detentie gezeten van 8 januari 2013 tot en met 21 juni 2013. Cliënt onderging de detentie in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Om te voorkomen dat cliënt in vrijheid werd gesteld, werd aan cliënt op 17 juni 2013 een voorlopige machtiging verleend ingevolge de Wet BOPZ. Cliënt werd op 24 juni 2013 in een psychotische toestand overgebracht naar het RPC in Woerden. Cliënt wordt in deze zaak verdacht van een winkeldiefstal op 3 juli 2013. Uit cliënt zijn verklaring blijkt dat hij niet op tijd was teruggekeerd van verlof naar het RPC in Woerden. Nadat cliënt zijn psychiatrische toestand was gestabiliseerd werd cliënt op 12 juli 2013 ontslagen uit het RPC in Woerden. Op 19 juli 2013 wordt cliënt aangehouden op verdenking van diefstal van een Jaguar (21/007265-13). Cliënt wordt voor die zaak in eerste instantie geplaatst op de Extra Zorgvoorziening afdeling van PI Utrecht loc. Wolvenplein maar wordt al snel overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Uit het selectieadvies d.d. 5 september 2013 blijkt dat cliënt verhalen vertelt die niet zijn te volgen, in het luchtledige praat en dat hij op nachtrapport is gezet om hem in de gaten te houden. Uit de indicatiestelling d.d. 5 september 2013 blijkt dat cliënt geen ziektebesef heeft, steeds meer afglijdt in dwanghandelingen en dient te worden overgeplaatst naar het PPC van PI Vught om zijn psychose te stabiliseren. Ook de reclassering stelt in het zogeheten rechtszittingadvies d.d. 11 september 2013 vast dat cliënt niet is te volgen. In dit adviesrapport wordt verwezen naar de Pro Justitia rapportage d.d. 6 maart 2013, waaruit naar voren komt dat er bij cliënt sprake is van psychiatrische problematiek. Er was een vermoeden van een schizofrene stoornis in combinatie met middelengebruik. Het denken van cliënt was inhoudelijk omslachtig en verward waarbij cliënt af en toe een bizarre indrukt maakte. De verdediging stelt dat cliënt zijn psychische stoornis vanaf 2010 nagenoeg gelijk is gebleven. Cliënt heeft geen ziektebesef.
Cliënt was op 3 juli 2013 met verlof en niet tijdig teruggekeerd naar het RPC in Woerden. Cliënt zijn psychiatrische toestand zou pas op 12 juli 2013 zijn gestabiliseerd waarna hij werd ontslagen uit het RPC in Woerden. Volgens de verdediging zijn er deswege aanwijzingen om te veronderstellen dat bij cliënt ten tijde van het feit sprake was van een zodanige gebrekkig ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat cliënt over onvoldoende capaciteiten beschikte om de betekenis van zijn gedrag in voldoende mate te beseffen en zijn wil te bepalen. De verdediging stelt dat de feiten hem deswege niet kunnen worden toegerekend. De verdediging stelt dat er in ieder geval aanwijzingen zijn dat cliënt verminderd toerekeningsvatbaar was. De verdediging stelt dat dit blijkt uit de stukken die zijn overgelegd aan uw Hof en het Openbaar Ministerie in de brief d.d. 13 januari 2014, die tevens aan deze pleitnota zijn gehecht. Dit betreft de griffiersverklaring d.d. 17 juni 2013, bewijs van ontslag d.d. 21 juni 2013, selectieadvies d.d. 5 september 2013, indicatiestelling d.d. 5 september 2013, selectiebeslissing d.d. 6 september 2013, reclasseringsadvies d.d. 11 september 2013, beslissing op bezwaar d.d. 16 oktober 2013 en toelichting Selectiefunctionaris d.d. 18 november 2013.
Het inschakelen van een gedragsdeskundige is relevant voor de toerekeningsvraag en de strafmaat.
Het verzoek om een deskundige te benoemen en de opdracht te geven om verslag uit te brengen, is door de verdediging tijdig bij appelschriftuur opgegeven. De verdediging stelt dat het verdedigingsbelang noopt tot benoeming van een deskundige. Voorts stelt de verdediging dat artikel 6 lid 3 sub d EVRM noopt tot het inschakelen van een deskundige."
2.2.3.
De raadsman van de verdachte heeft blijkens het
proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep aldaar nog het volgende aangevoerd:
"Ik heb de deskundige nodig om iets te kunnen zeggen over het causale verband tussen stoornis en delict. Dat kan ik zelf niet onderzoeken. Er zijn aanwijzingen dat hij gestoord is. Hij wordt met de BOPZ-machtiging overgebracht en dan is er toch iets ernstigs aan de hand. Het is ook mogelijk dat het delict niet met de stoornis te maken heeft, maar verdachte doet rare dingen."
2.2.4.
Blijkens voormeld proces-verbaal heeft het Hof het verzoek tot het benoemen van een gedragsdeskundige als volgt afgewezen:
"het verzoek van de raadsman om een gedragskundig onderzoek bij de verdachte te laten verrichten wordt afgewezen nu het hof zich op basis van de thans aanwezige stukken waaronder ook hetgeen de raadsman aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd voldoende voorgelicht acht om antwoord te geven op de vragen van 350 Sv, waaronder dus ook de vraag naar de strafoplegging, en op grond daarvan een gedragskundig onderzoek bij verdachte niet noodzakelijk acht."
2.3.
Het Hof heeft het door de raadsman gedane verzoek, niet onbegrijpelijk, opgevat als een verzoek tot het benoemen van een deskundige voor nader (gedrags)deskundig onderzoek naar de geestestoestand van de verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. Een dergelijk verzoek is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 330 Sv om gebruik te maken van een in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van dit verzoek derhalve de juiste maatstaf toegepast. Die beslissing is evenwel, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, in het bijzonder omtrent de aard van de bij de verdachte aanwezige psychiatrische problematiek en zijn verblijf in het Regionaal Psychiatrisch Centrum (RPC) te Woerden in de periode van het plegen van het aan hem tenlastegelegde feit, ontoereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2015.
Conclusie 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het benoemen van een deskundige. Het verzoek tot het benoemen van een deskundige voor nader (gedrags)deskundig onderzoek naar de geestestoestand van verdachte t.t.v. het plegen van de tlgd. feiten, is een verzoek a.b.i. art. 328 Sv i.v.m. art. 330 Sv om gebruik te maken van een in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van dit verzoek de juiste maatstaf toegepast. De beslissing is evenwel, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, in het bijzonder omtrent de aard van de bij verdachte aanwezige psychiatrische problematiek en zijn verblijf in het Regionaal Psychiatrisch Centrum (RPC) te Woerden in de periode van het plegen van het aan hem tlgd. feit, ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 14/00775 Zitting: 3 februari 2015 | Mr. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 28 januari 2014 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, behalve ten aanzien van de strafoplegging en met aanvulling van een bewijsmiddel, het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 september 2013 bevestigd waarbij verdachte schuldig is bevonden aan “diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren”. Het hof heeft verdachte wegens dit feit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
Er bestaat samenhang met de zaak 14/00774 waarin ik vandaag ook zal concluderen.
Mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het tweede middel klaagt dat de afwijzing door het hof van het verzoek om gedragskundig onderzoek te laten verrichten niet zonder meer begrijpelijk is en/of onvoldoende is gemotiveerd.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2014 heeft de raadsman van verdachte het volgende verzoek tot het hof gericht:
“De verdediging verzoekt uw Hof het onderzoek ter terechtzitting aan te houden. De verdediging persisteert in haar verzoek tot het benoemen van een gedragsdeskundige.
Benoemen gedragsdeskundige die zich in verband met de toerekeningsvraag een oordeel dient te vormen omtrent cliënt zijn geestestoestand ten tijde van het delict.
Cliënt werd in de periode juni t/m augustus 2010 in verband met een psychose opgenomen bij het RPC in Woerden. Vanaf september 2010 was cliënt hiervoor in behandeling bij Altrecht in Utrecht. Cliënt werd gediagnosticeerd met een psychose met classificatie P689. Cliënt heeft vervolgens tot medio februari 2011 een rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus 2012 werd cliënt opnieuw opgenomen door de crisisdienst. Cliënt werd geplaatst op de gesloten Acute Psychiatrie afdeling van Altrecht in Zeist. Cliënt heeft hierna in detentie gezeten van 8 januari 2013 tot en met 21 juni 2013. Cliënt onderging de detentie in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Om te voorkomen dat cliënt in vrijheid werd gesteld, werd aan cliënt op 17 juni 2013 een voorlopige machtiging verleend ingevolge de Wet BOPZ. Cliënt werd op 24 juni 2013 in een psychotische toestand overgebracht naar het RPC in Woerden. Nadat cliënt zijn psychiatrische toestand was gestabiliseerd werd cliënt op 12 juli 2013 ontslagen uit het RPC in Woerden. Cliënt wordt in deze zaak verdacht van diefstal gepleegd op 19 juli 2013, slechts 5 dagen nadat zijn psychotische toestand zou zijn gestabiliseerd. Cliënt wordt na zijn voorgeleiding in eerste instantie geplaatst op de Extra Zorgvoorziening afdeling van PI Utrecht loc. Wolvenplein maar wordt al snel overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Uit het selectieadvies d.d. 5 september 2013 blijkt dat cliënt verhalen vertelt die niet zijn te volgen, in het luchtledige praat en dat hij op nachtrapport is gezet om hem in de gaten te houden. Uit de indicatiestelling d.d. 5 september 2013 blijkt dat cliënt geen ziektebesef heeft, steeds meer afglijdt in dwanghandelingen en dient te worden overgeplaatst naar het PPC van PI Vught om zijn psychose te stabiliseren. Ook de reclassering stelt in het zogeheten rechtszittingadvies d.d. 11 september 2013 vast dat cliënt niet is te volgen. In dit adviesrapport wordt verwezen naar de Pro Justitia rapportage d.d. 6 maart 2013, waaruit naar voren komt dat er bij cliënt sprake is van psychiatrische problematiek. Er was een vermoeden van een schizofrene stoornis in combinatie met middelengebruik. Het denken van cliënt was inhoudelijk omslachtig en verward waarbij cliënt af en toe een bizarre indruk maakte. De verdediging stelt dat cliënt zijn psychische stoornis vanaf 2010 nagenoeg gelijk is gebleven. Cliënt heeft geen ziektebesef.
Cliënt was op 3 juli 2013 met verlof en niet tijdig teruggekeerd naar het RPC in Woerden. Cliënt zijn psychiatrische toestand zou pas op 12 juli 2013 zijn gestabiliseerd waarna hij werd ontslagen uit het RPC in Woerden. Volgens de verdediging zijn er deswege aanwijzingen om te veronderstellen dat bij cliënt ten tijde van het feit sprake was van een zodanige gebrekkig ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat cliënt over onvoldoende capaciteiten beschikte om de betekenis van zijn gedrag in voldoende mate te beseffen en zijn wil te bepalen. De verdediging stelt dat de feiten hem deswege niet kunnen worden toegerekend. De verdediging stelt dat er in ieder geval aanwijzingen zijn dat cliënt verminderd toerekeningsvatbaar was. De verdediging stelt dat dit blijkt uit de stukken die zijn overgelegd aan uw Hof en het Openbaar Ministerie in de brief d.d. 13 januari 2014, die tevens aan deze pleitnota zijn gehecht. Dit betreft de griffiersverklaring d.d. 17 juni 2013, bewijs van ontslag d.d. 21 juni 2013, selectieadvies d.d. 5 september 2013, indicatiestelling d.d. 5 september 2013, selectiebeslissing d.d. 6 september 2013, reclasseringsadvies d.d. 11 september 2013, beslissing op bezwaar d.d. 16 oktober 2013 en toelichting Selectiefunctionaris d.d. 18 november 2013.
Het inschakelen van een gedragsdeskundige is relevant voor de toerekeningsvraag en de strafmaat.
Het verzoek om een deskundige te benoemen en de opdracht te geven om verslag uit te brengen, is door de verdediging tijdig bij appelschriftuur opgegeven. De verdediging stelt dat het verdedigingsbelang noopt tot benoeming van een deskundige. Voorts stelt de verdediging dat artikel 6 lid 3 sub d EVRM noopt tot het inschakelen van een deskundige.”
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman hieraan het volgende toegevoegd:
“Ik heb de deskundige nodig om iets te kunnen zeggen over het causale verband tussen stoornis en delict. Dat kan ik zelf niet onderzoeken. Er zijn aanwijzingen dat hij gestoord is. Hij wordt met de BOPZ-machtiging overgebracht en dan is er toch iets ernstigs aan de hand. Het is ook mogelijk dat het delict niet met de stoornis te maken heeft, maar verdachte doet rare dingen.”
7. Het hof heeft hierop als volgt gerespondeerd:
“het verzoek van de raadsman om een gedragskundig onderzoek bij verdachte te laten verrichten wordt afgewezen nu het hof zich op basis van de thans aanwezige stukken waaronder ook hetgeen de raadsman aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd voldoende voorgelicht acht om antwoord te geven op de vragen van 350 Sv, waaronder dus ook de vraag naar de strafoplegging, en op grond daarvan een gedragskundig onderzoek bij verdachte niet noodzakelijk acht.”
8. Uit het pleidooi van de raadsman en de bijlagen die aan de pleitnota zijn gehecht, kan worden afgeleid dat verdachte in de eerste helft van 2013 drie maanden in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught heeft verbleven en dat vervolgens in het kader van de Wet BOPZ een (voorlopige) rechterlijke machtiging is verleend om verdachte tot het eind van het jaar te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Kennelijk is zo een langdurige opname niet tot stand gekomen, maar verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit wel wegens een psychotische toestand opgenomen in het Regionaal Psychiatrisch Centrum te Woerden. Een week na het ten laste gelegde feit was de geestestoestand van verdachte kennelijk gestabiliseerd en is hij op vrije voeten gesteld, maar de voorlopige hechtenis die verdachte zeer kort daarna heeft ondergaan in het kader van de samenhangende strafzaak, is grotendeels ten uitvoer gelegd in het PPC te Vught omdat verdachte wederom psychotisch gedrag vertoonde. Gelet op de uit verscheidene overgelegde stukken naar voren komende sterke aanwijzingen voor langdurige ernstige psychische problematiek bij de nog relatief jonge verdachte en de psychotische toestand waarin hij in ieder geval zeer kort voor en na het ten laste gelegde feit verkeerde, acht ik het slechts zeer summier gemotiveerde oordeel van het hof dat de noodzaak van gedragskundig onderzoek niet is gebleken, niet zonder meer begrijpelijk.
9. Het middel is terecht voorgesteld.
10. Gelet op mijn beoordeling van het tweede middel behoeft het eerste middel geen bespreking meer. Indien uw Raad hierover anders oordeelt, ben ik uiteraard graag bereid aanvullend te concluderen.
11. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG