Ik volsta hier met een verwijzing naar randnummer 5 tot en met 11 van de pleitnota.
HR, 27-06-2023, nr. 21/03301
ECLI:NL:HR:2023:946
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-06-2023
- Zaaknummer
21/03301
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:946, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑06‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:2448
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:158
ECLI:NL:PHR:2023:158, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:946
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑01‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0133
NJ 2023/299 met annotatie van N. Jörg
Uitspraak 27‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Ontucht met minderjarige, art. 247 Sr, vertonen van pornografisch materiaal aan minderjarige, art. 240a Sr en seksuele verleiding van minderjarige, art. 248a Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Afwijzing van een bij pleidooi gedaan (voorwaardelijk) verzoek om deskundigenonderzoek naar betrouwbaarheid van verklaringen aangeefsters op de grond dat zo’n onderzoek niet noodzakelijk is. 2. Had hof, gelet op art. 6 EVRM en daaraan verbonden notie van ‘overall fairness of the trial’ ambtshalve moeten overgaan tot oproepen en horen van aangeefsters? 3. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vinden verklaringen van aangeefsters voldoende steun in ander bewijsmateriaal? Ad 1. Hof heeft verzoek afgewezen op de grond dat hof zich door verhandelde ttz. voldoende voorgelicht acht en zo’n onderzoek door deskundige niet noodzakelijk acht. Oordeel is toereikend gemotiveerd. HR neemt daarbij in aanmerking dat aan verzoek ten grondslag is gelegd dat “niet kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van verklaringen van aangeefsters” en daarom “een deskundigenonderzoek” moet plaatsvinden, waarop hof heeft uitgelegd op welke andere wijze het, mede aan de hand van andere bewijsmiddelen, betrouwbaarheid van die verklaringen heeft kunnen beoordelen. Hof heeft daarbij o.m. acht geslagen op opgenomen transcriptie van telefoongesprek tussen aangeefster en verdachte, van welk gesprek verdachte heeft erkend dat dit seksuele strekking had en waarin verdachte heeft verklaard dat er “dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren” en dat aangeefster slachtoffer is. Ad 2. Hof heeft verklaringen aangeefsters voor bewijs kunnen gebruiken zonder daarmee art. 6 EVRM en daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’ te miskennen. Daartoe is allereerst van belang dat noch in eerste aanleg noch in hoger beroep door verdachte, die van rechtsbijstand was voorzien, verzoek is gedaan om aangeefsters als getuigen te horen. In deze zaak doet zich dus niet geval voor dat verdachte, ondanks nodige initiatief daartoe, is belemmerd in uitoefening ondervragingsrecht en hem daarom compensatie had moeten worden geboden voor ontbreken ondervragingsgelegenheid (vgl. HR:2021:576). Verder is van belang dat Rb juistheid van verklaringen aangeefsters in het midden heeft gelaten en dat zij vrijspraak van verdachte van tlgd. feiten daarop heeft gebaseerd dat niet zou zijn voldaan aan bewijsminimumvoorschrift van art. 342.2 Sv. Hier doet zich dus niet geval voor dat rechter in h.b. tot oordeel komt over betrouwbaarheid van aan opsporingsambtenaar afgelegde, verdachte belastende verklaring van getuige, dat tegengesteld is aan oordeel daarover van rechter in e.a. (vgl. HR:2018:1943). Daarnaast is van belang dat hof in voorliggende zaak uitvoerig heeft gemotiveerd op welke gronden het verklaringen van aangeefsters betrouwbaar oordeelt en waarom het, anders dan Rb, van oordeel is dat verklaringen steun vinden in andere b.m. en dus aan bewijsminimumvoorschrift van art. 342.2 Sv wordt voldaan. In schriftuur genoemde omstandigheid dat hof bij behandeling van zaak in h.b. geen vragen heeft gesteld aan verdachte, vindt zijn verklaring erin dat verdachte niet is verschenen op tz., terwijl gemachtigde raadsman heeft aangegeven dat, als verdachte (na eventuele aanhouding van onderzoek ttz.) wel zou verschijnen, hem dringend zou worden geadviseerd zich te beroepen op zwijgrecht. Ad 3) HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BM2452 m.b.t. bewijsminimum art. 342.2 Sv. Van schending van art. 342.2 Sv is geen sprake. Hof heeft bewezenverklaring niet telkens uitsluitend aangenomen o.g.v. verklaring één getuige. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03301
Datum 27 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juli 2021, nummer 20-003385-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Procesgang in feitelijke aanleg
2.1
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van alle hem tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft daarover onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, tot het oordeel gekomen dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt zij als volgt.
Veel zedenzaken kenmerken zich door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) ontuchtige handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Verder is van belang dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering en de op die bepaling betrekking hebbende jurisprudentie van de Hoge Raad het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt als waarborg van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag die in beide zaken ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) derhalve moet worden beantwoord, is of er naast de verklaring van aangeefsters in onderhavig procesdossier, ondersteunende bewijsmiddelen aanwezig zijn voor het tenlastegelegde. In de zaak van [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2) bevinden zich in het dossier, naast de aangifte, twee getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze verklaringen, voor zover die zien op wat de getuigen over het vermeende misbruik weten, echter niet als steunbewijs dienen. Die verklaringen zijn immers gebaseerd op wat zij van aangeefster over de aan verdachte verweten feiten hebben gehoord. De bron van hun informatie is dus enkel en alleen gelegen in de verklaringen van aangeefster. Over het aan verdachte tenlastegelegde kunnen zij niets meer of iets anders vertellen dan wat zij daarover van aangeefster hebben gehoord.
Voor zover de officier van justitie heeft willen betogen dat de beide hiervoor bedoelde getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als steunbewijs kunnen dienen, omdat zij beide verklaren over aanwezige emoties bij aangeefster toen zij vertelde over hetgeen aan verdachte wordt tegengeworpen, overweegt de rechtbank als volgt.
In sommige gevallen kan een verklaring van een getuige, die niet bij het feit zelf aanwezig is geweest, als steunbewijs dienen. Dat kan indien een verklaring van een getuige een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna. Het tijdsbestek tussen het plaatsvinden van het strafbare feit en het waarnemen van een toestand zoals hiervoor beschreven dient derhalve kort te zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat in onderhavige zaak niet het geval. Beide getuigen verklaren over de emotionele gemoedstoestand van aangeefster op het moment dat zij hen over het misbruik vertelde. Getuige [betrokkene 1] verklaart dat aangeefster huilde en in paniek was en getuige [betrokkene 2] verklaart dat aangeefster overstuur was. Deze waarnemingen zijn echter gedaan in 2018, twee jaar na het vermeende incident, dat zou hebben plaatsgevonden in 2016. Mede bezien in het licht van het tijdsverloop tussen de waarnemingen en het incident, acht de rechtbank deze waarnemingen onvoldoende ondersteunend bewijs.
In de zaak van [slachtoffer 2] (feiten 3 en 4) bevat het dossier naast de aangifte verklaringen van de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Ook voor deze verklaringen geldt dat de bron van wetenschap de aangeefster is. Voor wat betreft waargenomen emoties geldt dat ook deze veel te laat zijn waargenomen om als steunbewijs te kunnen dienen.
Voorts bevat het dossier in de zaak van [slachtoffer 2] (feiten 3 en 4) naast de aangifte onder meer een uitwerking van een opgenomen telefoongesprek dat op 1 maart 2017 tussen [slachtoffer 2] en verdachte zou hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit telefoongesprek niet als steunbewijs dienen. De inhoud van het telefoongesprek is onvoldoende concreet in relatie tot de aan verdachte verweten feiten. Weliswaar kan uit het gesprek worden afgeleid dat er “dingen zijn gebeurd die niet hadden moeten gebeuren” en dat “het” tussen verdachte en [slachtoffer 2] moet blijven en “dat de buitenwereld het niet hoeft te weten”, maar waar dit precies op ziet wordt niet concreet gemaakt. De rechtbank is verder van oordeel dat in onderhavige zaken geen gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs. Voor schakelbewijs is ten minste vereist dat voor één van de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen voldoende wettig bewijs bestaat. Zowel in de zaak van [slachtoffer 1] als in de zaak van [slachtoffer 2] is dat naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
Wat er (...) ook zij van de juistheid van de verklaringen van de aangeefsters, de rechtbank kan, vanwege het wettelijke bewijsminimum, louter op grond daarvan niet komen tot het wettige en overtuigend bewijs dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan. Verdachte zal daarom van de tenlastegelegde feiten worden vrijgesproken.”
2.2
De officier van justitie heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
2.3
In hoger beroep is de verdachte veroordeeld wegens (kort gezegd) 1. het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] die toen nog geen zestien jaar was, 2. het vertonen aan die [slachtoffer 1] van een film met seksuele/pornografische gedragingen, en 4. het door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht meermalen opzettelijk bewegen van [slachtoffer 2] , van wie hij wist dat zij nog geen achttien jaar was, tot het dulden of plegen van ontuchtige handelingen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het als feit 3 tenlastegelegde plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] .
2.4
De aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn alleen door opsporingsambtenaren gehoord. De verdediging is daarbij niet aanwezig geweest. In eerste aanleg noch in hoger beroep is door of namens de verdachte het verzoek gedaan hen te (doen) horen als getuige.
2.5
De verdachte is niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt daarover onder meer het volgende in:
“De verdachte (...) is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M. Struik, advocaat te Veldhoven.
De voorzitter stelt, aan de hand van de mededeling van de deurwaarder, vast dat als benadeelde partijen ter terechtzitting zijn verschenen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt bijgestaan door haar moeder en [betrokkene 5] van Slachtofferhulp Nederland. De benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt bijgestaan door haar begeleidster [betrokkene 6] en haar advocaat mr. M. Rotgans.
Desgevraagd voert de raadsman het woord als volgt:
Mijn cliënt is op de hoogte van de terechtzitting van heden. Gisterenavond heb ik
telefonisch contact met hem gehad. Uit dit gesprek bleek dat mijn cliënt niet in staat is ter terechtzitting te verschijnen. Er is sprake van lichamelijke en psychische
problematiek. Hij kampt met hartklachten en ernstig nierfalen. Mijn cliënt wordt drie keer per week gedialyseerd.
(...)
Overigens zal ik, als mijn cliënt ter terechtzitting zou moeten verschijnen, hem
dringend adviseren zich te beroepen op zijn zwijgrecht.
De raadsman verklaart uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal als volgt mede:
Ik heb veel vragen aan de verdachte. Voor de slachtoffers is het een hele opgave om vandaag hierheen te komen. Wanneer de strafzaak vandaag wordt aangehouden, gaat het enige tijd duren voordat deze inhoudelijk behandeld kan worden. Bovendien zal de raadsman de verdachte adviseren zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Mijn voorkeur is om de zaak vandaag te laten doorgaan. Ik zal mij echter refereren aan het oordeel van het hof of de zaak buiten tegenwoordigheid van de verdachte zal worden behandeld en afgedaan.
Desgevraagd voert mr. Rotgans namens benadeelde partij [slachtoffer 2] het woord als volgt:
Voor mijn cliënte is het heel erg zwaar om vandaag hier te zijn. Zij heeft een enorm lange periode moeten wachten tot de zaak zou dienen. Er zijn aanvullende stukken over haar toegestuurd aan uw hof. Voor mijn cliënte zou het fijn zijn wanneer zij de zaak kan afronden. Op basis van hetgeen de raadsman van de verdachte aanvoert, is het nog maar de vraag tot welke aanvullende informatie het zou leiden wanneer de verdachte ter terechtzitting aanwezig is. Ik verzoek het hof de zaak vandaag inhoudelijk te behandelen.
Desgevraagd voert de heer [betrokkene 5] namens benadeelde partij [slachtoffer 1] het woord als volgt:
Ik sluit mij aan bij hetgeen mr. Rotgans zojuist naar voren heeft gebracht. Mijn cliënte heeft ook alle belang bij een voortvarende afdoening van de zaak. Ook zij wil er een streep onder kunnen zetten.
(...)
Na een korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de zaak buiten de aanwezigheid van de verdachte wordt behandeld en dat het hof ermee instemt dat de gemachtigd raadsman de verdediging zal voeren.”
3. Bewezenverklaring, bewijsvoering, voorwaardelijk verzoek om een deskundige te benoemen en beoordeling van dat verzoek door het hof
3.1.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 1 december 2016 in de gemeente [plaats] , met [slachtoffer 1] , geboren op 31 mei 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- de borst van die [slachtoffer 1] aangeraakt/betast en over de borst van die [slachtoffer 1] gewreven en
- in het bijzijn van die [slachtoffer 1] zijn hand in zijn broek gedaan en vervolgens op en neer gaande bewegingen gemaakt en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd "kom neuken", althans woorden van gelijke aard of strekking;
2. hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 1 december 2016 in de gemeente [plaats] , afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft vertoond aan een minderjarige van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze jonger was dan zestien jaar, immers heeft hij toen aldaar aan [slachtoffer 1] , geboren op 31 mei 2002, een film vertoond waarin opnamen of afbeeldingen waren opgenomen van seksuele/pornografische gedragingen, te weten orale seks;
4. hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 in Nederland, meermalen, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten door het leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en een persoon genaamd [slachtoffer 2] en door zijn positie als oom van die [slachtoffer 2] , voornoemde [slachtoffer 2] , geboren op 28 april 1994, waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten het voor de webcam laten zien van haar ontblote borsten en het doen betasten van haar borsten, of zodanige handelingen van verdachte te dulden, te weten het voor de webcam aan die [slachtoffer 2] laten zien van zijn, verdachtes, ontblote penis en het vervolgens maken van op en neer gaande bewegingen.”
3.1.2
De bewijsmiddelen zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7. Daarvan zijn in het bijzonder van belang:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden (pagina’s 19-20), voor zover inhoudende als waarnemingen en bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Informatief gesprek zeden met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2002.
Datum gesprek: 19 juni 2018.
[slachtoffer 1] verklaarde samengevat onder andere dat:
De man die dit bij haar heeft gedaan [verdachte] heet en 2 straten verderop woont. Vroeger wel eens 1 x in de maand samen met haar ouders bij hem op visite ging. Het 1,5 jaar à 2 jaar geleden is gebeurd. [slachtoffer 1] weet dat net de Tilburgse kermis was geweest. De man had opgebeld en vroeg of ze snoep wilde ophalen. [slachtoffer 1] daarheen is gegaan en hij vroeg of ze naar boven wilde komen. Hij in een kamer ging zitten waar een computer stond. Hij een seksfilm opzette en met zijn hand in zijn broek ging.
Hij tegen haar zei: “kom nu neuken”. Hij had gezegd dat als zij niet zou neuken dat straks niemand meer met haar zou willen neuken. Hij haar bij haar linkerborst had aangeraakt terwijl hij zichzelf bleef aftrekken met zijn andere hand. Hij langs haar borst ‘gleed’. Hij gisteren had opgebeld en zij hiervan was geschrokken. Zij het verteld heeft aan [betrokkene 7] omdat zij erg geschrokken was en bang was.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juni 2019, proces-verbaalnummer PL2300-2018091468-10 (ongenummerde pagina’s), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 1] :
(pagina ’s ongenummerd)
A: [slachtoffer 1] kwam naar mij en ik zag dat zij aan het huilen was. Dit was op school. Ze vertelde mij dat ze was aangerand en dat een man haar had betast aan haar borsten. Ik zag dat [slachtoffer 1] helemaal overstuur was en aan het huilen. Die man had haar namelijk tijdens de les gebeld. Hij belde met een anoniem nummer. Tijdens de pauze belde hij weer en toen heb ik dat telefoongesprek opgenomen. Ik heb het gesprek op luidspreker gezet en [slachtoffer 1] vertelde mij dat ze de stem herkende als de stem van de man die haar had aangerand. Ik hoorde dat hij zei: “Ha [slachtoffer 1] ”. Ik hoorde dat dit de stem was van een man. Ik heb toen direct opgehangen. Ik zag dat [slachtoffer 1] in paniek was en huilde. Wij zijn toen naar de juf gegaan.
(...)
A: Het was vorig jaar dat [slachtoffer 1] het vertelde, net voor de zomervakantie 2018.
(...)
V: Wat gebeurde er toen?
A: (...)
Nadat [slachtoffer 1] met de docent en de vertrouwenspersoon een gesprek heeft, hebben wij hierover niet meer met elkaar gesproken. Ik vond het zelf ook moeilijk om met haar hierover te praten. Ik heb dit gesprek aan niemand verder verteld. Een week later tijdens de kookles heeft [slachtoffer 1] verteld dat de man die haar had aangerand haar alsmaar bleef bellen en zelfs bij [slachtoffer 1] aan de deur was geweest.
V: Waar ken jij [slachtoffer 1] van?
A: [slachtoffer 1] is een achternicht van mij.
(...)
V: Wat heeft [slachtoffer 1] verteld wie de man is, waar de aanranding heeft plaatsgevonden en waar hij momenteel woonachtig is?
A: [slachtoffer 1] heeft mij verteld waar de man woont. (...) Ik weet dat dit in de buurt is waar [slachtoffer 1] woonachtig is. Dit is een straat van haar woonadres vandaan.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juli 2019, proces-verbaalnummer PL2300-2018091468-8 (ongenummerde pagina’s), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 2] :
De getuige verklaarde:
V= vraag verbalisanten
A= antwoord getuige [betrokkene 2]
O= opmerkingen verbalisanten
V: Wanneer ben je leerkracht/mentor van [slachtoffer 1] geweest?
A: Dat was vorig schooljaar. Dus schooljaar 2017/2018.
(...)
V: Wat is [slachtoffer 1] voor een kind?
A: Lief, behulpzaam, eerlijk.
(...)
V: Wat kun je ons vertellen over wat er met [slachtoffer 1] is gebeurd?
A: Het is een tijd geleden. Ik zal vertellen wat ik weet. Ze stond op de gang en was overstuur. Ze kreeg al de hele tijd in de klas telefoon. Dat bleek, toen ze opnam, dat het die man was.
(...)
Ik heb haar toen apart genomen. [slachtoffer 1] heeft toen bij mij verteld dat die man een bekende van de familie was en dat de familie daar goed contact mee had. Die man maakte ook vaker wat lekkers te eten. [slachtoffer 1] is een keer naar die man gegaan om wat lekkers daar te gaan ophalen. Toen ze in de woning was van die man, wilde die man haar iets laten zien. [slachtoffer 1] is toen met die man mee naar de computer gelopen en daar heeft ze pornografische afbeeldingen op de computer gezien van die man (het hof begrijpt: op de computer van die man gezien). Die man deed haar toen ook oneervolle voorstellen.
(... )
Ik meen me nog te herinneren dat er een tijdje tussen dat feit zat en het moment dat [slachtoffer 1] dat mij vertelde.
(...)
[slachtoffer 1] kon (...) daarna niets meer zeggen. Zo overstuur was ze.
V: Wanneer heeft [slachtoffer 1] dat tegen jou verteld?
A: Dat was in de laatste week van het vorige schooljaar.
5. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 mei 2017 (pagina’s 45-51), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 3] (namens het slachtoffer [slachtoffer 2] ):
V: vraag verbalisanten
A: antwoord getuige [betrokkene 2]
O: opmerkingen verbalisanten
(pagina 45)
A: (...)
(het hof begrijpt O:) Op maandag 3 april 2017 is er werkoverleg geweest tussen de zedenpolitie en (pagina 46) [A] . Het onderwerp betrof het vermoedelijk seksueel misbruik van [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum] 1994. [slachtoffer 2] is verstandelijk beperkt en verblijft op de woonlocatie [plaats] . Zij had bij jullie aangegeven dat zij meerdere keren misbruikt was door haar oom.
(...)
Op 23 maart 2017 is er een taxatiegesprek geweest met [slachtoffer 2] . Toen bleek uit jullie taxatiegesprek dat er mogelijk sprake was van seksueel misbruik en besloten jullie aangifte te gaan doen namens [slachtoffer 2] .
V: Je zit hier namens [A] . Wat is je functie bij [A] ?
A: Ik werk nu 3 á 4 jaar bij [A] . Sinds een jaar in de rol als cliëntcoach.
(...)
V: Probeer in grote lijnen een beeld te schetsen van [slachtoffer 2] .
A: Een licht verstandelijke beperking, veel meegemaakt in de gezinssituatie. Genetisch ook kwetsbaar, voor psychiatrische problematiek.
(...)
Angst om afgewezen te worden.
(...)
Ze heeft een vertraagde cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling. Samen met die angst lijkt het alsof ze moeilijk een eigen identiteit ontwikkelt.
(pagina 47)
(...)
V: En de betrouwbaarheid met betrekking tot het mogelijk seksueel misbruik?
A: Ik schat haar daar wel betrouwbaar in, op dat vlak.
V: Want?
A: Ze heeft het lange tijd voor zich gehouden. Zo ken ik haar ook. Als ze dan eenmaal met het verhaal komt, dan zit er vaak wel een kern van waarheid in. Of bijna altijd wel.
(...)
Ik ken haar niet als een meisje dat verhalen verzint. Meer dat zij verhalen voor zich houdt.
(pagina 48)
A: Als je haar eenmaal kent, als begeleider, dan is ze open.
V: Wanneer werd jij geconfronteerd met het mogelijke seksueel misbruik van [slachtoffer 2] ?
A: Dat was eind december 2016. Toen heb ik het via een begeleider, haar persoonlijk begeleider, gehoord.
(...)
V: Wat is er aan je verteld?
A: (...) Het ging erover dat [slachtoffer 2] vertelde dat zij voor de webcam haar shirt uit had moeten doen van haar oom en dat hij seksuele handelingen deed voor de webcam en dat zij daar naar moest kijken.
V: Wat is er gebeurd vanaf december 2016 toen dit naar buiten kwam?
(pagina 49)
A: Op dat moment ging het er vooral om of ze wel of niet naar de familie zou gaan.
[slachtoffer 2] wilde haar oom niet zien.
V: Hoe gaat het dan verder in februari (hof: 2017)?
A: (...) [slachtoffer 2] geeft dan aan dat haar oom haar weer lastigvalt. Ze gaf aan dat oom haar steeds belde en dat zij dat niet wilde. Op 1 maart heeft [slachtoffer 2] met haar oom gebeld. Dat gesprek heeft ze ook opgenomen, op advies van vader. Die opname hebben jullie.
(...)
V: Wanneer zou dit gebeurd zijn?
A: Ze is nu 23 jaar. Ze zegt zelf dat het met de webcam gebeurd is toen zij 13 à 14 jaar was.
(pagina 50)
V: Waar doe je aangifte van?
A: Dat zij haar shirt omhoog heeft gedaan voor de webcam, voor een man die seksuele handelingen laat zien.
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 juni 2017 (pagina’s 52-56), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 4] :
(pagina 53)
V: Wat is jouw functie?
A: Ik ben assistent begeleider bij [A] .
Ik was begeleider van [slachtoffer 2] in het begin. Ze bespreekt veel met mij, zoals ook het verhaal van misbruik. Het begon uit het niets.
V: Wanneer was dat?
Ik denk een week voor kerst. Ik vroeg haar wat haar plannen waren. Ze zei dat ze niet wist of ze naar haar oma wilde want dan kwam die oom ook. Ze benadrukte ‘die’. Ze vertelde mij in grote lijnen. In de tijd van MSN, dus zo’n 10 jaar geleden ging ze chatten met hem. (...) Tijdens het chatten zou ze een keer haar shirtje omhoog hebben gedaan. (...) Zij zag het als: ‘hij vroeg het en ik deed het’.
(pagina 54)
(...) Ze heeft ook nog een keer een gesprek met haar oom opgenomen. Dat gesprek hebben jullie als het goed is al in bezit. Ze heeft het mij laten horen. De oom zei: “ik ben fout geweest, dit had niet mogen gebeuren”.
(...) We hebben in het team afgesproken om niets meer te vragen aan [slachtoffer 2] . Alleen te reageren op wat zij vertelt. Ze heeft bij mij en een aantal collega’s wat meer details losgelaten. Er bleek dus dat als zij haar shirtje omhoog deed dat hij zich ging aftrekken.
(pagina 55)
V: Hoe zit het met de geloofwaardigheid?
A: (...) Ze heeft het klein en voorzichtig verteld en langzaam zijn er details naar voren gekomen.
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2017 (pagina’s 60-66), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 60)
Op donderdag 29 juni 2017, omstreeks 10.30 uur werd [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] -1994 te [geboorteplaats] , gehoord in de kindvriendelijke studio. Het verhoor is zoveel mogelijk letterlijk verwoord, maar niet geheel letterlijk weergegeven. De verklaring is in vraag en antwoord weergegeven.
V: vraag verbalisant
A: antwoord [slachtoffer 2]
O: opmerkingen
V: Waar kom je over vertellen?
A: Mijn oom.
V: Hoe heet je oom?
A: [verdachte]
(...)
V: We weten niet alles en willen het dus van jou allemaal horen.
A: Wat hij heeft gedaan via de webcam.
V: Wat bedoel je daarmee?
A: Dingen laten zien... van onder.
V: Wat bedoel je daarmee, welke delen?
A: Zijn geslachtsdeel.
V: En verder?
A: Hij vroeg of ik mijn T-shirt uit wilde doen.
V: En toen?
A: Toen heb ik het gedaan
(pagina 61)
V: Ik wil nog even wat vragen stellen over het verhaal van de webcam. Is dat 1 x gebeurd of vaker?
A: Vaker.
V: Waar was jij als dat gebeurde?
A: Bij oma.
V: Waar woont die oma?
A: In [plaats] .
V: Hoe oud was je?
A: (...) Ik denk 13.
V: Hoe weet je dat je 13 jaar was?
O: Ze beredeneert wanneer ze haar eerste vriendje had en wanneer ze geboren was en kwam toen tot de conclusie dat ze 13 of 14 jaar was, want het was 2 jaar voor het vriendje.
V: Hoe ging dat precies op de webcam?
A: MSN.
(pagina 62)
A: Mijn oom had MSN. De eerste maanden was het normaal.
V: En toen?
A: Werd het opeens anders.
V: Wat anders?
A: De webcam van hem ging aan.
V: Wat zag je toen?
A: Kwam zijn ding in beeld.
V: Wat bedoel je met ding?
A: Zijn geslachtsdeel. Daarna moest ik die van mij aan doen. Ik mocht niets zeggen. Het ging steeds door zo. Ik dacht dat ik het weggestopt had maar het kwam toch weer naar boven.
V: Hij vraagt of je je T-shirt uit wil doen. Wat gebeurt er dan?
A: Heb ik het gedaan.
V: Wat gedaan?
A: Uit gedaan.
(...)
V: Wat kon je oom van jou zien?
A: Toch logisch wat je dan ziet. (...) Nota bene mijn eigen oom.
V: Je kan het mij wel vertellen. Je hoeft je niet voor mij te schamen. Wat kan je oom zien voor de webcam?
A: Gewoon, mijn borsten.
V: Is dat 1 keer gebeurd of vaker?
A: 2x.
V: Hoe weet je dat?
A: Weet dat het minder vaak is dat ik zijn lul heb moeten zien.
V: Duidelijk. Heb je wel eens gedacht om het niet te doen?
(pagina 63)
A: Heb het wel gedacht. Ik werd overgehaald.
V: Hoe overgehaald?
A: Zeggen dat ik knap ben, de knapste van de familie.
(...)
V: Waar was jij?
A: In een kamer bij oma.
V: Waar was je oom?
A: [plaats] , vlakbij [plaats] . In zijn huis.
A: Had ik al gezegd dat hij zich ging aftrekken.
V: Nee, wat bedoel je met aftrekken?
A: (...) hand eromheen en dan omhoog - omlaag.
V: Waar omheen?
A: Zijn lul.
V: Hoe zag zijn lul eruit?
A: Gatverdamme... stijf.
V: Hoe stopt het?
A: Als mijn tante of neef naar boven kwamen, dan stopte het.
V: Zijn er nog andere dingen voor de webcam gebeurd? Heb je nog dingen bij jezelf moeten doen?
V: Probeer maar in je eigen woorden te vertellen.
A: Gewoon... moest ze vasthouden.
V: Wat moest je vasthouden?
A: Gewoon mijn borsten.
V: Hoe kwam het dat je dat ging doen?
A: Moest, een opdracht
V: Van wie moest dat?
A: Oom... nu heb ik dat gedaan en moet jij dat doen.
V: Hoe vaak is het gebeurd? 1x of vaker?
A: Tussenin. Niet zo vaak.
(pagina 65)
V: Hoe kwam het dat je ging vertellen?
A: Mijn oom ging videobellen en ik wilde niet opnemen. Toen kwam alles boven en ben ik gaan vertellen.
(pagina 66)
V: Wie is ome [verdachte] ?
A: Het is een aangetrouwde oom. Oma heeft 3 dochters, 1 is er getrouwd met ome [verdachte] .
9. Het proces-verbaal d.d. 11 september 2017 met bijlagen (pagina’s 71-77), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(pagina 71)
Aangeefster [betrokkene 3] verklaarde dat slachtoffer [slachtoffer 2] op 1 maart 2017 een telefoongesprek opgenomen had tussen haar en haar oom, zijnde de verdachte.
(...)
Dit gesprek is uitgewerkt door het bedrijf [B] te Limmen.
Het gesprek is als bijlage gevoegd aan dit proces-verbaal.
(pagina 72)
Verslag van het telefoongesprek tussen de verdachte en slachtoffer [slachtoffer 2] .
Bij de letterlijke weergave (van een gedeelte) van het verhoor, staat achter “VD.:”
datgene te lezen wat is gesproken door de verdachte en achter “SO.:" datgene wat is gezegd door slachtoffer [slachtoffer 2] .
VD.: Met [verdachte] .
(...)
VD: Ja, je bent heel erg teleurgesteld in mij, hè?
SO.: Ja.
VD.: Ja, ik ik eh, ik wil, ik wel met oprecht... wil ik een goed eh gesprek met jou voeren. Je weet, je weet dat ik absoluut niet zo ben. Dat weet je wel, hè?
SO.: Ja, maar het is wel gebeurd en ik ben het niet vergeten.
VD.: Ja, klopt. Ik geef jou, ik geef jou alle, alle, alle gelijk geef ik jou. Daarom mijn oprechte excuses, maar ik bedoel, we moeten toch verder gaan. Dat, dat snap jij wel, hè?
(...)
VD.: (...) Daarom wil ik ook met jou een goed gesprek voeren om het gewoon af te sluiten, begrijp je?
SO.: Hoe zie je dat voor je?
VD.: Ja eh eh er, het zijn, het zijn dingen eh gebeurd die ‘t niet moeten gebeuren.
(...)
VD.: Kijk en als je dan... en als je daar moeite mee hebt... dan snap ik dat wel, maar ik zou niet weten hoe ik dat met jou dan... op welke manier, of hoe dan ook, met jou kan goedmaken. Ik kan hoogstens met jou... een goed gesprek voeren en gewoon proberen dat jij geen, geen schade gaat lijden als je mij ziet. Begrijp je wat ik bedoel?
SO.: Ja, ik begrijp het... maar kijk...
VD.: En ik, ik snap, ik snap ook jou wel. Ik snap jou volledig. Ik snap jou 1000% (duizend procent). Het had niet moeten gebeuren. Kom op, laten we eerlijk zijn,
begrijp je?
SO.: Ja, klopt.
VD.: Maar... ik kan ‘t niet terugdraaien. Jij kan het ook niet terugdraaien. (...) ik weet niet hoe dat eigenlijk is gekomen, dat weet ik ook niet. Begrijp mij absoluut niet verkeerd. Het had niet moeten gebeuren en ik, ik nogmaals: ik snap jou helemaal. Dus... ja, ik hoop dat je mij kan vergeven, hoop ik. En ik...
SO.: Nou luister, even uitleggen.
VD.: Ja.
(pagina 73)
SO.: Hoe het bij mij weer naar boven is gekomen?
(...)
SO.: Tot op een gegeven moment had je mij rond 11 uur eh ergens in de avond..
VD.: Ja
SO.: ... ging videobellen.
VD.: Ja, klopt, klopt.
SO.: Maar voor mezelf dacht ik van: oh nou, ik ben het vergeten. Maar ja, blijkbaar zoiets...
VD.: Dan...
SO.: ...vergeet ik niet.
(...)
SO.: Ik denk niet dat andere mensen het ook weten ... over dit, want volgens mij is dit iets tussen ons, toch of niet?
VD.: ja, ik denk dat het ook tussen ons moet blijven, denk ik. Eh eigenlijk moet het tussen ons blijven. We zijn groot genoeg om daarover uit te praten. We, de buitenwereld hoeft het niet te weten, want er is... ik heb jou niet aangeraakt, begrijp je?
SO.: Nee, dat niet, dat heb je niet gedaan.
VD.: Want dat respect heb ik wel naar, naar onze familie en onze kinderen.
(...)
SO.: Als je dan zoveel respect hebt, waarom loop, waarom heb je dan toen die feiten voor de rest eh jezelf lopen.... ja, als je...
(...)
VD.: Ja, klopt, klopt. Nou, luister, dat probeer ik nou net uit te leggen. Ik ben, ik ben ook eh ik, ik wil het nu nog niet, ik wil het nu nog niet. Kijk. Waarom ging ik jouw telefoonnummer vragen, want ik zit daar ook eigenlijk al een langere tijd mee. (...)
VD.: En ik wist, dus ik wist niet, ik kon, ik zag je wel af en toe bij Nani, maar mijn gedachten gaan eh ik, ik heb het meisje pijn gedaan. (...) want je bent uiteindelijk eh een meisje en, en, en, en, en ’t kan eh héél erg veel schade voor mij berokkenen, begrijp... ,
(pagina 74)
VD.: Kijk, nogmaals... het spijt me heel erg lieverd. Ik, ik zeg ook lieverd, omdat je bent ons kind, begrijp je? (...)
VD.: Maar op, op dat je oprecht boos bent daar heb je gelijk in.
SO.: Ik ben boos, ik voel me niet op m’n gemak. (...)
SO.: Vorige keer, toen ik met een vriendin van mij kwam, toen […] jarig was, toen zat je toch ook aan m’n arm te wrijven, om het zo effe te zeggen.
VD.: Ik zat, ik ze, ik gaf je gewoon een hand, ja klopt, klopt.
SO.: Zelfs dat vond ik niet eens fijn. (...) Zo ver is het al. (...)
VD.: Als je dat wil, ik wil het gewoon allemaal maar goedmaken en niet anders dan goedmaken. En ik weet dat dat eigenlijk niet de bedoeling was, maar ik weet nu nog niet hoe dat is gebeurd. Misschien is dat door het... door ehm, misschien is dat door... enthousiasme, nieuwsgierigheid, want denk er aan, denk er aan, dat ik absoluut niet zo ben ingesteld. Ik weet, misschien omdat eh omdat eh de (onverstaanbaar) uit te proberen of zo. Weet je? Kijk, kijk eh, eh, eh, eh maar dat, dat bij, toevallig bij jou uitkomt, ja eh ik, ik, ik, ik, ik kende niemand anders misschien. (...) Weet je, want eigenlijk eh ben jij meer gepijnigd dan ik! (...) Want jij bent de slachtoffer, toch?
SO.: Ja
(pagina 75)
VD.: (...) Een babbeltje kunnen maken... zonder dat we elkaar eh, eh, eh beledigen,
of pijn doen, of met rare gedachten eh, eh, eh, eh met die gedachten zitten. En dat ja, we ie, ie, dat jij zoveel pijn hebt, of, of irritatie, of iets ja eh het spijt me heel erg, ik zou niet weten hoe ik eh het moet goedmaken. Dus, dus daarom vraag ik mij, mij ook af van eh hoe dat heeft kunnen gebeuren. Het had niet moeten gebeuren. Geloof mij echt maar, want eh jij hebt een idee gehad dat ik jou probeer te bereiken, maar alleen maar om jou proberen te bereiken, om mij eh met jou een gesprek te voeren op een fatsoenlijke manier, dat ik jou ook dat kan uitleggen en dat jij dat gewoon achter je kan sluiten. Maar waarschijnlijk lukt dat nog niet bij jou, toch?
SO.: Nee.
(...)
VD.: Ik zit daar ook mee, begrijp je? Ik ben ook 52 jaar. Ik bedoel en ik bedoel eh
hé, dat, dat, dat, dat, dat kan ook niet wat er gebeurt. (...)
VD.: Niet om mij te helpen, want kijk, ik ben een manspersoon weet je, maar jij
bent een dame. Jij hebt problemen ermee en dan ben ik verplicht om jou daarmee te helpen. Maar ik zou niet weten hoe ik dat moest doen, begrijp je?
SO.: Ja, jij wil het tussen ons houden, zodat de rest van de familie het niet weet.
(...)
VD.: (...) Laten we het tussen ons houden.
(pagina 76)
(...) want kijk eh van mijn kant uit, het moet tussen ons blijven.
(...)
SO.: Het liefst speel ik gewoon open kaart tegenover iedereen.
VD.: Nou dat, dat is dan, dat is eigenlijk niet de bedoeling. Ik bedoel, we moeten het echt sowieso eh tussen ons tweeën houden vind ik en gewoon goed, goed, goed praten. Desnoods een paar keer praten, begrijp je?
Kijk, ik, ik, ik weet niet hoe, hoe, hoe oud jij al bent? Denk gauw al 20 (twintig), 22 (tweeëntwintig) jaar?
SO.: 22 (Tweeëntwintig).
VD.: Nou en je bent toch groot en eh verstandig en, en, eh en eh zal maar zeggen eh, eh, eh goed gebekt eh laat ik zeggen dat, dat om een goed gesprek te voeren, het tussen ons blijft en dat we dat kunnen sluiten. Dat is joh, uiteraard is dat mijn oplossing, begrijp je?
SO.: Ja
VD.: Maar wij moeten tot een, tot een, tot een oplossing komen. Kijk, enne... de buitenwereld hoeft dat niet te weten.
(pagina 77)
SO.: Nee
VD.: ...begrijp je? En, en je kan mij alle hulp vragen die jij nodig hebt, zal ik je
helpen. Eh, eh, eh, eh, eh, eh ik bedoel... maar als het maar niet naar buiten komt, snap je?
SO.: Mm, mm.
(...)
SO.: Ik ben nog steeds boos.
VD.: Ja, je mag boos zijn, je mag boos zijn. We moeten elkaar eh nog vaker pra, spreken, ja?
SO.: Ja.
VD.: Is goed, niet boos zijn a.u.b.
SO.: Nou, dat is wat jij wil.
VD.: Ja, dat wil ik jaha, laten we lachen d’r over, hè?
SO.: Zo eh... lacherig is het niet hoor, maar goed.
VD.: Wat zeg je?
SO.: Zo lach eh zo eh, het is niet om te lachen.
10. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 januari 2019
(pagina’s 90-103), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 91)
V = vraag verbalisanten
O = opmerking verbalisanten
A = antwoord verdachte
(opmerking hof: uit het proces-verbaal blijkt dat de verdachte [verdachte] wordt genoemd).
V: Je wordt verdacht van seksueel misbruik van [slachtoffer 2] .
(pagina 92)
A: We hebben wel eens met elkaar gechat.
Ik weet dat ze in 1993 (het hof begrijpt: in 1994) is geboren.
Ik woon sinds 1997 in [plaats] (het hof begrijpt: gemeente [plaats] ). (...) Mijn vrouw is de oudste tante van [slachtoffer 2] .
V: Wat voor meisje is [slachtoffer 2] ?
A: (...) Vroeger had je MSN. Ik heb een keer met haar gechat via MSN. Ik had een nieuwe computer gekocht en een vriend van mij had alles aangesloten. In 2007 ben ik in de ziektewet terecht gekomen i.v.m. mijn hart. Dan zit je thuis en heb je een computer gekocht. (...) Op MSN zaten mijn neefjes en familieleden van mij. In die tijd heb ik (...) contact gehad met haar via MSN. (...) Dat was in 2007.
(pagina 93)
(...)
Ik heb nog een keer of 4 (ongeveer) via MSN met haar contact opgenomen. Ze heeft bij haar oma in Utrecht gewoond.
(...)
A: (...) Ze heeft via de webcam contact met ons opgenomen. Een enkele keer met mij alleen.
(pagina 94)
V: Hoe vaak hebt u met haar alleen contact gehad via MSN?
A: Ik denk 3 keer. Dat was in de periode van 2007.
(...)
Vanaf 2009 gebruiken we geen MSN meer.
(pagina 95)
V: Die webcam zat vast aan het beeldscherm.
(pagina 96)
O: De cliëntcoach van [slachtoffer 2] verklaarde dat [slachtoffer 2] op 1 maart 2017 een telefoongesprek had opgenomen tussen haar en u. Ik zal u stukjes voorlezen. VD bent u en SO is [slachtoffer 2]
VD: Met [verdachte] .
SO: Ja met (onverstaanbaar)
VD: (...) hoe is het?
(...)
VD: Je bent heel erg teleurgesteld in mij. he.
SO: Ja.
VD: Ja, ik ik eh. ik wil, ik wil met oprecht ... wil ik een goed eh gesprek met jou voeren. Je weet, je weet dat ik absoluut niet zo ben. Dat weet je wel, he ?
SO: Ja. maar het is wel gebeurd en ik ben het niet vergeten.
VD: Ja, klopt. Ik geef jou, ik geef jou ook alle, alle, alle gelijk geef ik jou. Daarom mijn oprecht excuses, maar ik bedoel, we moeten toch wel verder gaan. Dat, dat snap jij wel he.”
V: Waar gaat dit gesprek over?
(pagina 97)
A: Oké. Het gaat over de webcamera dat ze het gevoel heeft dat ik haar seksueel wilde benaderen.
(pagina 100)
We gaan het nu hebben over de zaak [slachtoffer 1] .
A: Die ken ik goed. Zij kwam bij ons.
V: Wat is er boven?
A: Ik heb boven mijn slaapkamer, computer.”
3.1.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“16. Bij de eerste rechters is nog even stevig gedebatteerd tussen mij en de zaakbehandelend officier van justitie of en in hoeverre in deze zaken gebruik mocht (mag) worden gemaakt van schakelbewijs.
17. Ik meen(de) van niet, en heb daarbij -in de kern- aangevoerd dat omdat in beide zaken het bewijsminimum niet wordt gehaald het bewijs in de ene zaak niet gebruikt mag worden voor het bewijs of als steunbewijs in de andere zaak en andersom (...).
25. Hoe dan ook, in mijn opvatting mag in dit huis niet worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en verzoek ik, in voorwaardelijke zin, om hiernaar een deskundigenonderzoek te gelasten.
26. Ik zeg in voorwaardelijke zin, omdat ik enerzijds betwijfel of aan de hand van onderzoek nog wel kan worden vastgesteld dat het om betrouwbare verklaringen gaat maar ook en anderzijds omdat ik van mening ben dat in deze zaken géén gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs.”
3.1.4
De uitspraak van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde. Daartoe is - op gronden zoals verwoord in de pleitnota's - onder meer aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van - kort gezegd - het bewegen van een minderjarige tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. De verdediging is van oordeel dat de belastende verklaring van [slachtoffer 2] niet betrouwbaar is en dat bij de beoordeling van de juistheid van haar verklaring terughoudendheid dient te worden betracht. Het gaat om feiten die (deels) beweerdelijk in 2007 of 2008 zouden hebben plaatsgevonden en tussentijdse beïnvloeding valt niet uit te sluiten. Voorts lijkt [slachtoffer 2] al eerder slachtoffer te zijn geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Haar verklaringen zijn bovendien niet consistent. De verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] kunnen niet als steunbewijs dienen nu deze verklaringen van dezelfde bron - namelijk [slachtoffer 2] - afkomstig zijn. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat de bij [slachtoffer 2] waargenomen emoties veel te laat zijn om nog als steunbewijs te kunnen dienen.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2]
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] te twijfelen. Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat [slachtoffer 2] in de kern consistent, gedetailleerd en authentiek heeft verklaard over hetgeen voor de webcam is gebeurd. Zij heeft verklaard dat haar oom, de verdachte, voor de webcam zijn geslachtsdeel heeft laten zien en zich heeft afgetrokken en dat zij, toen hij dat vroeg, haar T-shirt heeft uitgedaan en haar borsten heeft getoond aan de verdachte en dat zij van de verdachte haar borsten moest vasthouden. Uit de verklaring van [betrokkene 3] blijkt dat zij [slachtoffer 2] niet kent als een meisje dat verhalen verzint maar juist verhalen voor zich houdt en dat, als je haar eenmaal kent als begeleider, zij open is. Door [betrokkene 4] , een van de begeleiders van [slachtoffer 2] , is verklaard dat [slachtoffer 2] , naar aanleiding van een vraag wat zij met de kerst ging doen, vertelde dat zij tijdens het chatten met een oom haar shirtje omhoog had gedaan. [slachtoffer 2] heeft daarna wat meer details losgelaten, zoals dat de verdachte zich ging aftrekken. Volgens [betrokkene 4] heeft [slachtoffer 2] het ‘klein en voorzichtig’ verteld en zijn er langzaam details naar voren gekomen. Er zijn geen aanwijzingen voor een mogelijke tussentijdse beïnvloeding van [slachtoffer 2] . Zo blijkt uit de verklaring van [betrokkene 4] dat [slachtoffer 2] uit eigen beweging vertelde over het chatten met de oom, verdachte, waarbij zij haar shirtje omhoog heeft gedaan en dat zij gaandeweg wat meer details heeft verteld. Voorts wijst het hof op de verklaring van [betrokkene 4] dat in het team is afgesproken om niets meer te vragen aan [slachtoffer 2] en alleen te reageren op wat zij vertelt. In hetgeen door de verdediging verder is aangevoerd (zoals de uitlating van [slachtoffer 2] dat zij heeft geroepen: ‘Wat moet ik dan zeggen? Dat ik mijn borsten van hem moest laten zien terwijl hij zich zat af te trekken?’ (pagina 38 van het dossier)), ziet het hof anders dan de raadsman, geen aanwijzing van tussentijdse beïnvloeding die aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] afbreuk zou doen.
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt steun in de verklaring van de verdachte dat hij wel eens met haar chatte via MSN en in het telefoongesprek d.d. 1 maart 2017. In dat gesprek erkent de verdachte dat er dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren, dat het iets is wat tussen hem en [slachtoffer 2] moet blijven en niet voor de buitenwereld bekend mag worden en dat zij, [slachtoffer 2] , slachtoffer is. Het hof leidt uit de inhoud van het telefoongesprek af dat het onderwerp van het gesprek betrekking had op seksuele handelingen van de zijde van de verdachte waar [slachtoffer 2] het slachtoffer van is geworden. Het hof wijst in het bijzonder op de opmerking van de verdachte dat er dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren, dat hij [slachtoffer 2] niet zou hebben aangeraakt, dat hij haar pijn heeft gedaan en dat hij weet dat ze boos op hem is. Ook wijst het hof op de verklaring van de verdachte als hem delen van het telefoongesprek worden voorgehouden, waaruit het hof afleidt dat de verdachte erkent dat het telefoongesprek een seksuele strekking had. Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen enkele reden om aan de inhoud van de voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. De omstandigheid dat er enige tijd is verstreken tussen het laten plegen en het dulden van de ontuchtige handelingen en de afgelegde verklaring door [slachtoffer 2] is voor het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen. Ook de omstandigheid dat er eerder sprake zou zijn geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens [slachtoffer 2] brengt het hof niet tot een ander oordeel. Ook overigens ziet het hof in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 2] dan ook betrouwbaar en geloofwaardig. Het hof zal de verklaring dan ook tot het bewijs bezigen.
Voldoende steunbewijs
Het hof stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 2] overweegt het hof dat deze niet alleen voldoende betrouwbaar is, maar ook voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het hof wijst in dit verband niet alleen op de verklaring van [betrokkene 4] dat [slachtoffer 2] heeft verteld dat zij, [slachtoffer 2] , in de tijd van MSN, heeft gechat met de verdachte, dat ze tijdens dat chatten haar shirt omhoog heeft gedaan en dat de verdachte zich daarbij heeft afgetrokken, maar ook op het hiervoor weergegeven telefoongesprek tussen de verdachte en [slachtoffer 2] waaruit het hof afleidt dat het onderwerp van het gesprek betrekking had op seksuele handelingen van de zijde van de verdachte waarvan [slachtoffer 2] het slachtoffer is geworden, en op de verklaring van de verdachte zelf, inhoudende dat hij met [slachtoffer 2] chatte via MSN.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof ziet ook overigens in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging op alle onderdelen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2
I.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het - kort gezegd - plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige [slachtoffer 1] en het aan haar vertonen van een pornografische film. De verdediging is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet voldoende betrouwbaar is om tot een bewezenverklaring te komen. Door het tijdsverloop, in de zaak kan de feitelijke gang van zaken niet meer op een betrouwbare wijze worden vastgesteld en kan ook niet meer worden bepaald of tussentijdse beïnvloeding van aangeefster heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ,
naast onbetrouwbaar, niet ondersteunend zijn voor de verklaring van aangeefster, nu de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tot dezelfde bron – namelijk aangeefster – dienen te worden gerekend. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat de waarnemingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van de emoties bij aangeefster niet kort na het moment dat het strafbare feit zouden hebben plaatsgevonden en ook daarom niet als steunbewijs kunnen dienen. Ook valt uit die verklaringen niet af te leiden dat het om de verdachte zou gaan. De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat van een schakelbewijsconstructie geen
sprake kan zijn, nu er onvoldoende steunbewijs is en ook geen sprake is van een modus operandi die in overwegende mate in de verschillende gevallen overeenkomt. Er kan niet gesproken worden van een ‘specifieke werkwijze' of handelwijze waaraan verdachte kan worden herkend.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1]
Op 19 juni 2018 vond met aangeefster een informatief gesprek zeden plaats, waarna zij op 11 juli 2018 tegen de verdachte aangifte heeft gedaan. Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aangeefster in de kern consistent, gedetailleerd en authentiek heeft verklaard over hetgeen in het huis van verdachte is gebeurd. Zowel tijdens het informatief gesprek (pagina’s 19-20 van het dossier) als bij haar aangifte verklaart zij dat zij bij de verdachte snoep ging ophalen, dat de verdachte vroeg of zij naar boven wilde komen, dat er een computer was en de verdachte een seksfilm opzette, dat de verdachte zich met een hand in zijn broek ging aftrekken en dat hij tegen haar zei: “Kom nu neuken”, en dat hij haar bij haar borst heeft aangeraakt. Aangeefster heeft, voordat zij aangifte heeft gedaan, aan meerdere personen verteld over wat er is gebeurd, waarbij zij erg van streek was. Haar mentor, [betrokkene 2] , heeft verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat zij, aangeefster, een keer bij een man, een bekende van de familie, was geweest om wat lekkers te halen, dat zij met die man is meegelopen naar de computer en dat zij daarop pornografische afbeeldingen heeft gezien en dat die man haar ook oneerbare voorstellen deed. Door [betrokkene 1] is verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat een man haar had betast aan haar borsten.
Hoewel de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] over hetgeen aangeefster hen heeft verteld voor wat betreft de aard van de seksuele handelingen niet overeen komen – [betrokkene 2] spreekt van pornografische afbeeldingen en oneerbare voorstellen en [betrokkene 1] over het betasten van de borsten – ziet het hof daarin geen aanleiding om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Zowel uit de verklaring van [betrokkene 2] als uit de verklaring van [betrokkene 1] volgt dat aangeefster is geconfronteerd met ontuchtige handelingen waar aangeefster zelf bij haar aangifte ook over heeft verklaard. Uit de verklaring van [betrokkene 2] blijkt dat aangeefster het heeft over een man, een bekende van de familie, waar zij wat lekkers ging halen. Uit de verklaring van [betrokkene 1] volgt dat aangeefster haar heeft verteld dat de man die aangeefster heeft aangerand in de buurt woonde. Bezien in samenhang met de verklaring van aangeefster waarin zij de verdachte noemt als de dader valt hieruit zonder enige twijfel af te leiden dat zij, toen zij met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] sprak, doelde op de verdachte.
Het hof heeft geen enkele reden om aan de inhoud van de voor het bewijs gebruikte
verklaring van aangeefster te twijfelen. De omstandigheid dat er enige tijd is verstreken tussen het plegen van de ontuchtige handelen en de aangifte is voor het hof geen reden om tot een ander standpunt te komen. De verstreken tijd is niet zodanig essentieel dat aan de verklaring van aangeefster geen geloof kan worden gehecht. Voorts zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen dat mogelijk sprake is geweest van tussentijdse beïnvloeding. Het hof acht de verklaring van aangeefster dan ook betrouwbaar en geloofwaardig.
Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal de verklaring dan ook tot het bewijs bezigen.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd evenmin reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te twijfelen.
Voldoende steunbewijs
Zoals hiervoor reeds is overwogen kan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] is niet alleen betrouwbaar, maar vindt ook
voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Het hof wijst in dat verband op de verklaring van de mentor van aangeefster, [betrokkene 2] . Uit die verklaring blijkt niet alleen dat aangeefster haar heeft verteld over de pornografische afbeeldingen die aangeefster te zien kreeg en de oneerbare voorstellen die haar zijn gedaan, maar ook over de heftige reactie van aangeefster toen zij, aangeefster, die dag door de verdachte werd benaderd. Door [betrokkene 2] is namelijk verklaard dat aangeefster op de gang stond en overstuur was, dat zij de hele tijd in de klas telefoon kreeg van ‘die man’ en dat aangeefster, nadat zij had verteld wat er was voorgevallen, niets meer kon zeggen omdat ze zo overstuur was.
Voorts wijst het hof op de verklaring van de achternicht van aangeefster die bij haar in de klas zat, [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij zag dat aangeefster op school helemaal overstuur was en aan het huilen was omdat de man die haar had betast aan de borsten haar tijdens de les had gebeld. Toen de man tijdens de pauze weer belde en [betrokkene 1] opnam, herkende aangeefster de stem van de man die haar had aangerand en was ze in paniek en huilde ze.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] over dezelfde gebeurtenis verklaren en over de emoties van aangeefster, direct nadat de verdachte weer met haar contact opnam. In deze verklaringen ziet het hof steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Het gaat daarbij niet alleen om wat aangeefster hen heeft verteld over wat er was voorgevallen, maar ook om haar reactie als zij, na geruime tijd, weer wordt benaderd door de verdachte: aangeefster raakt hiervan overstuur en in paniek. De emoties zoals beschreven komen het hof authentiek over. Daaruit leidt het hof af dat de omstandigheid dat de verdachte - na geruime tijd - weer contact met haar zoekt een enorme impact op haar heeft.
Voorts vindt de aangifte van [slachtoffer 1] steun in het navolgende. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen in de zaak van [slachtoffer 1] vertonen een aantal opvallende overeenkomsten met de zaak van [slachtoffer 2] . Het gaat immers in beide gevallen om nog minderjarige, jonge meisjes in de leeftijd van 12-14 jaar, in de directe omgeving van de verdachte. Immers, [slachtoffer 1] kwam met haar ouders bij verdachte op bezoek. [slachtoffer 2] is het nichtje van verdachte waarmee hij contact had. Beide meisjes hebben verklaard dat de verdachte zich voor hun ogen heeft afgetrokken.
Uit hun verklaringen blijkt ook dat de aandacht van de verdachte dan was gericht op hun borsten. Beide meisjes kenden elkaar niet en hebben geheel onafhankelijk van elkaar verklaard over de ontuchtige handelingen, hetgeen de authenticiteit en geloofwaardigheid van de verklaringen van de beide meisjes over en weer versterkt.
Voor de bewezenverklaring van de ontucht in de zaak van [slachtoffer 1] acht het hof dan ook mede redengevend de bewezenverklaring van de ontucht door de verdachte in de zaak van [slachtoffer 2] . Weliswaar zijn er verschillen tussen beide zaken, zoals de omstandigheid dat in de zaak van [slachtoffer 2] sprake was van ontucht met een webcam en in de zaak van [slachtoffer 1] een pornografische film werd getoond, maar deze verschillen zijn niet zodanig essentieel dat dit aan het voorgaande, in de weg staat. De wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan komt op essentiële punten overeen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging op alle onderdelen
II.
Door de verdediging is het – voorwaardelijk – verzoek gedaan om een deskundigenonderzoek te gelasten naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het hof acht zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht. Het hof acht een dergelijk onderzoek dan ook niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.”
4. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt allereerst over de afwijzing door het hof van een (voorwaardelijk) verzoek tot het doen van deskundigenonderzoek.
4.2
De raadsman heeft, zoals onder 3.1.3 weergegeven, bij pleidooi het (voorwaardelijke) verzoek gedaan om een deskundigenonderzoek te gelasten naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
4.3.1
Het verzoek van de raadsman is een verzoek als bedoeld in artikel 328 in samenhang met artikel 331 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) om gebruik te maken van de bevoegdheid die is omschreven in artikel 315 lid 3, tweede volzin, Sv dan wel in artikel 316 Sv. Maatstaf voor de beslissing op zo’n verzoek is telkens of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken.
4.3.2
Het hof heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat het hof zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende voorgelicht acht en het zo’n onderzoek door een deskundige niet noodzakelijk acht. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat aan het verzoek ten grondslag is gelegd dat “niet kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ” en daarom “een deskundigenonderzoek” moet plaatsvinden, waarop het hof heeft uitgelegd op welke andere wijze het, mede aan de hand van andere bewijsmiddelen, de betrouwbaarheid van die verklaringen heeft kunnen beoordelen. Het hof heeft daarbij onder meer acht geslagen op de (in bewijsmiddel 9) opgenomen transcriptie van een telefoongesprek tussen [slachtoffer 2] en de verdachte, van welk gesprek de verdachte heeft erkend dat dit een seksuele strekking had, en waarin de verdachte heeft verklaard dat er “dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren” en dat [slachtoffer 2] slachtoffer is.
4.3.3
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
4.4
Het cassatiemiddel klaagt verder, met een beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en de daaraan verbonden notie van de 'overall fairness of the trial', dat het hof de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl het niet (ambtshalve) is overgegaan tot het oproepen en horen van deze getuigen. Het cassatiemiddel voert in dat verband aan dat (a) de veroordeling in hoger beroep in overwegende mate berust op door de verdachte betwiste verklaringen van getuigen die door de rechter noch door de verdediging zijn ondervraagd en voor ondervraging van die getuigen ook geen gelegenheid is geboden; (b) aan de verdachte daarvoor geen compensatie is geboden; en (c) de verdachte zelf ook niet door het hof is ondervraagd.
4.5
Het hof heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor het bewijs kunnen gebruiken zonder daarmee artikel 6 EVRM en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’ te miskennen. Daartoe is allereerst van belang dat noch in eerste aanleg noch in hoger beroep door de verdachte, die van rechtsbijstand was voorzien, het verzoek is gedaan om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als getuigen te horen. In deze zaak doet zich dus niet het geval voor dat de verdachte, ondanks het nodige initiatief daartoe, is belemmerd in de uitoefening van het ondervragingsrecht en hem daarom compensatie had moeten worden geboden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverwegingen 2.12.1. en 2.12.2) Verder is van belang dat de rechtbank de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het midden heeft gelaten en dat zij de vrijspraak van de verdachte van alle tenlastegelegde feiten daarop heeft gebaseerd dat niet zou zijn voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342 lid 2 Sv. Hier doet zich dus niet het geval voor dat de rechter in hoger beroep tot een oordeel komt over de betrouwbaarheid van een aan een opsporingsambtenaar afgelegde, de verdachte belastende verklaring van een getuige, dat tegengesteld is aan het oordeel daarover van de rechter in eerste aanleg (vgl. over dergelijke gevallen HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1943). Daarnaast is van belang dat het hof in de voorliggende zaak uitvoerig heeft gemotiveerd op welke gronden het de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar oordeelt en waarom het, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat de verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen en dus aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342 lid 2 Sv wordt voldaan. Tot slot verdient nog opmerking dat de in de cassatieschriftuur genoemde omstandigheid dat het hof bij de behandeling van de zaak in hoger beroep geen vragen heeft gesteld aan de verdachte, zijn verklaring erin vindt – zoals blijkt uit het onder 2.5 weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep – dat de verdachte niet is verschenen op de terechtzitting, terwijl zijn gemachtigde raadsman heeft aangegeven dat, als de verdachte (na een eventuele aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting) wel zou verschijnen, hem dringend zou worden geadviseerd zich te beroepen op het zwijgrecht.
4.5.3
Gelet op een en ander kan de klacht niet tot cassatie leiden.
5. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
5.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 Sv de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van één getuige, te weten aangeefster [slachtoffer 1] voor zover het de feiten onder 1 en 2 betreft en aangeefster [slachtoffer 2] voor zover het feit 4 betreft.
5.2
Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).
5.3
Van schending van artikel 342 lid 2 Sv is geen sprake. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 en ook van feit 4 niet telkens uitsluitend aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. De bewezenverklaring van feit 4 berust mede op de in bewijsmiddel 9 opgenomen transcriptie van het onder 4.3.2 bedoelde telefoongesprek, waarin de verdachte onder meer erkent dat er “dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren” en dat [slachtoffer 2] slachtoffer is, en op de verklaring van de verdachte over zowel het gebruik van MSN als over het genoemde telefoongesprek (bewijsmiddel 10). De bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 berust mede op de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] over onder meer het meermalen in de klas gebeld worden door een man en, toen [slachtoffer 1] de stem van deze man herkende als die van de verdachte, haar reactie die bestond uit paniek en huilen (bewijsmiddelen 3-5). Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat er op essentiële onderdelen, namelijk waar het gaat om door hen waargenomen gedragingen van de verdachte, over en weer overeenkomsten bestaan tussen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
5.4
Het cassatiemiddel faalt.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans , in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2023.
Conclusie 14‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 240a, 247 en 248a Sr. Ontucht met minderjarigen. Klachten over onder meer het niet gelasten van deskundigenonderzoek betrouwbaarheid verklaringen en het niet (ambtshalve) oproepen en horen getuigen (M1), en schending bewijsminimumvoorschrift ex art. 342.2 Sv (M2). AG is van mening dat alle klachten falen. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/03301
Zitting 14 maart 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 26 juli 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen", 2. “afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, vertonen aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar” en 4. “door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of van hem te dulden, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het gerechtshof beslist op vorderingen van benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Een en ander als nader in het arrest bepaald.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en Th.J. Kelder, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
De zaak in het kort
3. Het verdachte in deze zaak is vervolgd voor een viertal zedenmisdrijven. Feiten 1 en 2 hebben betrekking op het slachtoffer [slachtoffer 1] en feit 4 op het slachtoffer [slachtoffer 2]. Van feit 3, waarvoor [slachtoffer 2] eveneens als slachtoffer was aangemerkt, is de verdachte door het hof vrijgesproken. De rechtbank had de verdachte voor alle feiten vrijgesproken omdat het oordeelde – kort gezegd – dat niet aan het bewijsminimumvoorschrift was voldaan.
De middelen
4. De klachten in cassatie hebben betrekking op de bewijsvoering ter zake van elk van de drie feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld. Het eerste middel bevat de klachten dat het hof i) op ontoereikende gronden een verzoek tot het laten doen van een deskundigenonderzoek, waarin de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou moeten worden onderzocht, heeft afgewezen, ii) ten onrechte, althans onbegrijpelijk, niet ambtshalve beide slachtoffers heeft opgeroepen om te worden gehoord en iii) ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte niet in zijn recht op een eerlijk proces tekort is gedaan. Het tweede middel richt zich op de motivering van de bewezenverklaring. Het bevat de klacht dat bij de veroordeling voor de feiten 1, 2 en 4 niet aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342 lid 2 Sv is voldaan en het hof het tot vrijspraak strekkende verweer wegens het gebrek aan voldoende wettig bewijs op onjuiste en ontoereikende gronden heeft verworpen.
5. Gelet op de inhoud van de middelen geef ik hieronder eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
6. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 1 december 2016 in [plaats], met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- de borst van die [slachtoffer 1] aangeraakt/betast en over de borst van die [slachtoffer 1] gewreven en
- in het bijzijn van die [slachtoffer 1] zijn hand in zijn broek gedaan en vervolgens op en neer gaande bewegingen gemaakt en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd "kom neuken", althans woorden van gelijke aard of strekking;
2. hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 1 december 2016 in [plaats], afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft vertoond aan een minderjarige van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze jonger was dan zestien jaar, immers heeft hij toen aldaar aan [slachtoffer 1], geboren op 31 mei 2002, een film vertoond waarin opnamen of afbeeldingen waren opgenomen van seksuele/pornografische gedragingen, te weten orale seks;
4. hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 in Nederland, meermalen, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten door het leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en een persoon genaamd [slachtoffer 2] en door zijn positie als oom van die [slachtoffer 2], voornoemde [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1994, waarvan verdachte wist deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten het voor de webcam laten zien van haar ontblote borsten en het doen betasten van haar borsten, of zodanige handelingen van verdachte te dulden, te weten het voor de webcam aan die [slachtoffer 2] laten zien van zijn, verdachtes, ontblote penis en het vervolgens maken van op en neer gaande bewegingen.”
7. Het hof heeft deze bewezenverklaringen doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden (pagina’s 19-20), voor zover inhoudende als waarnemingen en bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Informatief gesprek zeden met [slachtoffer 1], geboren op 31 mei 2002. Datum gesprek: 19 juni 2018.
[slachtoffer 1] verklaarde samengevat onder andere dat:
De man die dit bij haar heeft gedaan [verdachte] heet en 2 straten verderop woont.
Vroeger wel eens 1x in de maand samen met haar ouders bij hem op visite ging.
Het 1,5 jaar à 2 jaar geleden is gebeurd.
[slachtoffer 1] weet dat net de Tilburgse kermis was geweest.
De man had opgebeld en vroeg of ze snoep wilde ophalen.
[slachtoffer 1] daarheen is gegaan en hij vroeg of ze naar boven wilde komen.
Hij in een kamer ging zitten waar een computer stond.
Hij een seksfilm opzette en met zijn hand in zijn broek ging.
Hij tegen haar zei: “kom nu neuken”.
Hij had gezegd dat als zij niet zou neuken dat straks niemand meer met haar zou willen neuken.
Hij haar bij haar linkerborst had aangeraakt terwijl hij zichzelf bleef aftrekken met zijn andere hand.
Hij langs haar borst ‘gleed’.
Hij gisteren had opgebeld en zij hiervan was geschrokken. Zij het verteld heeft aan [betrokkene 1] omdat zij erg geschrokken was en bang was.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 juli 2018 (pagina’s 22-32), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1]:
(pagina 22)
Plaats delict: [a-straat 1], [postcode] [plaats] (woning [verdachte])
(...)
Op woensdag 11 juli 2018, om 13.10 uur, verscheen voor ons, in het politiebureau, Regiobureau, Rijnbeekstraat 1, 5913 GA Venlo, een persoon die ons opgaf te zijn:
Achternaam : [slachtoffer 1]
Voornamen : [slachtoffer 1]
Geboren : [geboortedatum] 2002.
(...)
V: vraag verbalisanten
A: antwoord aangever
O: opmerking verbalisanten
V: (...) Waarvan wil je aangifte doen?
A: Ik wil aangifte doen van poging tot aanranding. Ik denk dat het zo heet.
V: Waar is het gebeurd?
A: In [plaats]. Volgens mij is het [a-straat 1].
V: Wie woont daar?
A: [verdachte] (het hof begrijpt telkens: de verdachte)
(pagina 23)
V: Wie heeft die poging tot aanranding gedaan?
A: [verdachte]
(pagina 24)
V: Wanneer is het gebeurd?
A: Ongeveer 1,5 jaar geleden.
V: Hoe weetje dat het 1,5 jaar geleden was?
A: Het was na de Tilburgse Kermis en het is niet vorig jaar geweest.
Opmerking hof: Uit openbare bronnen (www.google.nl) blijkt dat in 2016 de Tilburgse kermis heeft plaatsgevonden in de tweede helft van de maand juli.
V: Wanneer is de Tilburgse kermis?
A: Het is dan altijd warm. [verdachte] had gezegd dat hij snoep van de Tilburgse kermis had meegenomen. Daarom weet ik dat.
V: Dus het is in 2016 gebeurd rond de Tilburgse kermis?
A: Ja.
V: Wie was erbij toen het gebeurde?
A: Alleen ik en [verdachte].
V: Wat voor opleiding heb je gedaan?
A: Ik heb op [basisschool] in [plaats] gezeten. Dat is speciaal onderwijs.
V: Waarom zat je op [basisschool]?
A: Ik heb op 2 basisscholen gezeten. Op de ene basisschool kon ik niet zo goed leren. Ik heb namelijk PDD-NOS.
(...)
V: Je hebt al gezegd dat je aangifte komt doen van poging tot aanranding. Wat is er gebeurd?
(pagina 25)
A: [verdachte] belde en mijn vader of moeder nam op. [verdachte] had gezegd dat hij Surinaams snoep had van de Tilburgse kermis. Mijn vader of moeder zei dat ik dat mocht gaan halen. Ik ging aan de deur en toen ik daar stond zei hij ‘kom eens mee naar boven’. Ik vond dat niet gek, want ik ken hem al heel lang dus ik deed dat. Maar toen ik bovenkwam zag ik dat hij allemaal seksfilms op had staan. Hij zat zichzelf af te trekken. Hij heeft ook mijn borst aangeraakt. Hij zei ook “kom neuken”. Ik heb toen gezegd dat ik dat niet wilde en dat ik daarvoor te jong was. (...) Hij bleef maar doorvragen om te neuken. Ik ben toen weggegaan en naar huis gegaan.
(...)
V: Hoe ziet de woning van [verdachte] eruit als je binnenkomt?
A: Er zijn twee deuren, 1 voor de woonkamer en 1 voor de wc. (...) Ik ben de woning ingegaan en toen de trap op. Op de eerste verdieping ben ik de eerste kamer rechts in gegaan.
V: Hoe zag die kamer eruit?
(…)
A: Er stonden 2 computers en een printer. Er lagen allemaal kleren op de grond.
V: Als je die kamer binnenkomt wat zag je toen?
A: [verdachte] ging zitten op de tweede stoel. Ik keek naar rechts naar de computers. Daar stonden films op.
V: Wat voor films?
A: Seksfilms
V: Wat zag je dat er gebeurde?
A: Een vrouw die het geslachtsdeel van een man in de mond had.
V: En toen?
A: [verdachte] bleef maar kijken en hij zocht naar andere films waarop mensen ook seks hadden. Hij vroeg of ik ook kwam zitten. Ik ging ook zitten.
V: En wat zei jij?
A: Ik zei niks. [verdachte] zei “wat is dat?”. Op een moment zag ik dat hij andere films aan het zoeken was omdat hij aan het scrollen was op het beeldscherm. Toen zag ik dat [verdachte] zichzelf aan het aftrekken was.
V: Wat bedoel je daarmee?
A: (...) Hij zat met zijn hand in zijn broek en ik zag dat hij met zijn hand op en neer ging.
(pagina 26)
V: Toch nog even voor de duidelijkheid. Als een man zich aftrekt, wat doet hij dan?
A: Met zijn hand zijn geslachtsdeel vastpakken en dan op en neer bewegen.
V: Wanneer ging hij met zijn hand in zijn broek?
A: Volgens mij toen hij een ander filmpje had opgezet. Toen zat hij met zijn hand in zijn broek.
V: Hoe lang was jij op die kamer voordat hij met zijn hand in zijn broek ging?
A: Niet lang. 5 minuten ongeveer.
V: Wat zeiden jullie in die vijf minuten?
A: Ik kwam binnen, toen zei hij alleen “oh, wat is dit voor film". Maar ik zei niks. Toen deed hij zijn hand in zijn broek. Toen hij klaar was met zijn hand in zijn broek, heeft hij mijn borst aangeraakt.
(...)
V: Dan pakt hij jou aan je borsten. Hoe deed hij dat?
A: Hij deed dat met zijn rechterhand. Hij wreef over mijn linkerborst.
V: Hoe weet jij nog dat het zijn rechterhand was?
A: Hij zat links naast mij. Zijn andere hand lag op zijn been. Het was zijn rechterhand, want ik weet dat hij niet met zijn hele linkerarm naar mij toe is gebogen.
V: Hoe raakt hij je borst aan?
A: Hij heeft mijn borst vastgepakt en hij wreef over mijn kleding over mijn linkerborst. Ik heb mijn bovenlichaam weggedraaid naar de rechterkant toen hij dat deed.
(...)
V: Jij hebt je weggedraaid. Wat gebeurde er toen?
A: Toen zei hij “kom neuken".
(pagina 27)
V: En toen zei jij dat je dat niet wilde. En toen?
A: Toen vroeg hij het nog een keer iets met dat andere jongens mij later niet meer zouden willen.
V: Wat zei jij toen?
A: Ik ben veel te jong. Ik heb die vraag over andere jongens eigenlijk niet beantwoord.
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Hij bleef maar doorvragen totdat ik het zat werd. En toen heb ik gezegd dat ik naar huis moest.
V: Wat zei hij dan allemaal?
A: Hij zei dat hij het echt met mij zou willen doen. Kom nu. Kom neuken. Dat bleef hij steeds zeggen. Toen heb ik gezegd dat ik naar huis moest en ben ik opgestaan en de trap afgegaan. Hij heeft mij daarna het snoep gegeven. Toen hij dat snoep gaf zei hij nog dat dit wel ons geheimpje moest blijven. Ik heb daar niks op gezegd.
(…)
V: Sinds wanneer ken jij [verdachte]?
A: Sinds kleins af aan.
(pagina 28)
(...)
V: En op andere manieren nog contact?
A: Hij heeft me ook liggen bellen. De eerste keer dat ik naar het politiebureau ben gegaan, had hij mij die dag gebeld toen ik op school was. Hij had mij op mijn telefoon gebeld. Via Messenger heeft hij me iets langer geleden ook gebeld. Maar toen heb ik hem geblokkeerd. Toen hij op mijn telefoon belde kon ik niet opnemen. Ik heb toen teruggebeld en hoorde dat het [verdachte] was.
V: Hoe ging dat gesprek?
A: Mijn nicht was erbij. Ik belde het nummer en toen zei hij: he [slachtoffer 1], hoe is het? Ik heb toen opgelegd.
(...)
V: Hoe heet jouw nicht?
A: [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]).
Die heeft ook gehoord wat [verdachte] zei.
(...)
V: Wat heb jij toen tegen [betrokkene 2] gezegd toen het gebeurde?
A: [betrokkene 2] vroeg aan mij wie het was. Ik heb haar toen verteld wat er gebeurd was.
(...)
V: Tegen wie heb je het het eerst verteld?
A: Tegen [betrokkene 2].
(...)
A: Toen [verdachte] belde heb ik haar verteld dat dit de man was waarmee het gebeurd was. Wat er gebeurd was heb ik dus al eerder verteld.
(pagina 29)
V: Tegen wie heb je het na [betrokkene 2] verteld?
A: Op 18 juni (het hof begrijpt: 18 juni 2019) heb ik het tegen mijn mentor [betrokkene 1] gezegd. Op dezelfde dag had ik van school oudergesprek. Mijn moeder was bij dat oudergesprek. Ik heb het toen ook verteld.
(...)
We zijn toen direct vanuit het oudergesprek naar het politiebureau gegaan.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juni 2019, proces-verbaalnummer PL2300-2018091468-10 (ongenummerde pagina’s), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 2]:
(pagina ’s ongenummerd)
A: [slachtoffer 1] kwam naar mij en ik zag dat zij aan het huilen was. Dit was op school. Ze vertelde mij dat ze was aangerand en dat een man haar had betast aan haar borsten. Ik zag dat [slachtoffer 1] helemaal overstuur was en aan het huilen. Die man had haar namelijk tijdens de les gebeld. Hij belde met een anoniem nummer. Tijdens de pauze belde hij weer en toen heb ik dat telefoongesprek opgenomen. Ik heb het gesprek op luidspreker gezet en [slachtoffer 1] vertelde mij dat ze de stem herkende als de stem van de man die haar had aangerand. Ik hoorde dat hij zei: “Ha [slachtoffer 1]”. Ik hoorde dat dit de stem was van een man. Ik heb toen direct opgehangen. Ik zag dat [slachtoffer 1] in paniek was en huilde. Wij zijn toen naar de juf gegaan.
(…)
A: Het was vorig jaar dat [slachtoffer 1] het vertelde, net voor de zomervakantie 2018.
(...)
V: Wat gebeurde er toen?
A: (...)
Nadat [slachtoffer 1] met de docent en de vertrouwenspersoon een gesprek heeft, hebben wij hierover niet meer met elkaar gesproken. Ik vond het zelf ook moeilijk om met haar hierover te praten. Ik heb dit gesprek aan niemand verder verteld. Een week later tijdens de kookles heeft [slachtoffer 1] verteld dat de man die haar had aangerand haar alsmaar bleef bellen en zelfs bij [slachtoffer 1] aan de deur was geweest.
V: Waar ken jij [slachtoffer 1] van?
A: [slachtoffer 1] is een achternicht van mij.
(…)
V: Wat heeft [slachtoffer 1] verteld wie de man is, waar de aanranding heeft plaatsgevonden en waar hij momenteel woonachtig is?
A: [slachtoffer 1] heeft mij verteld waar de man woont. (...) Ik weet dat dit in de buurt is waar [slachtoffer 1] woonachtig is. Dit is een straat van haar woonadres vandaan.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juli 2019, proces-verbaalnummer PL2300-2018091468-8 (ongenummerde pagina’s), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 1]:
De getuige verklaarde:
V= vraag verbalisanten
A= antwoord getuige [betrokkene 1]
0= opmerkingen verbalisanten
V: Wanneer ben je leerkracht/mentor van [slachtoffer 1] geweest?
A: Dat was vorig schooljaar. Dus schooljaar 2017/2018.
(...)
V: Wat is [slachtoffer 1] voor een kind?
A: Lief, behulpzaam, eerlijk.
(...)
V: Wat kun je ons vertellen over wat er met [slachtoffer 1] is gebeurd?
A: Het is een tijd geleden. Ik zal vertellen wat ik weet. Ze stond op de gang en was overstuur. Ze kreeg al de hele tijd in de klas telefoon. Dat bleek, toen ze opnam, dat het die man was.
(...)
Ik heb haar toen apart genomen. [slachtoffer 1] heeft toen bij mij verteld dat die man een bekende van de familie was en dat de familie daar goed contact mee had. Die man maakte ook vaker wat lekkers te eten. [slachtoffer 1] is een keer naar die man gegaan om wat lekkers daar te gaan ophalen. Toen ze in de woning was van die man, wilde die man haar iets laten zien. [slachtoffer 1] is toen met die man mee naar de computer gelopen en daar heeft ze pornografische afbeeldingen op de computer gezien van die man (het hof begrijpt: op de computer van die man gezien). Die man deed haar toen ook
oneervolle voorstellen.
(... )
Ik meen me nog te herinneren dat er een tijdje tussen dat feit zat en het moment dat [slachtoffer 1] dat mij vertelde.
(...)
[slachtoffer 1] kon (...) daarna niets meer zeggen. Zo overstuur was ze.
V: Wanneer heeft [slachtoffer 1] dat tegen jou verteld?
A: Dat was in de laatste week van het vorige schooljaar.
5. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 mei 2017 (pagina’s 45-51), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 3] (namens het slachtoffer [slachtoffer 2]):
V: vraag verbalisanten
A: antwoord getuige [betrokkene 1]
O: opmerkingen verbalisanten
(pagina 45)
A: (...)
(het hof begrijpt O:) Op maandag 3 april 201 7 is er werkoverleg geweest tussen de zedenpolitie en
(pagina 46)
[A]. Het onderwerp betrof het vermoedelijk seksueel misbruik van [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 1994. [slachtoffer 2] is verstandelijk beperkt en verblijft op de woonlocatie [plaats]. Zij had bij jullie aangegeven dat zij meerdere keren misbruikt was door haar oom.
(...)
Op 23 maart 2017 is er een taxatiegesprek geweest met [slachtoffer 2]. Toen bleek uit jullie taxatiegesprek dat er mogelijk sprake was van seksueel misbruik en besloten jullie aangifte te gaan doen namens [slachtoffer 2].
V: Je zit hier namens [A]. Wat is je functie bij [A]?
A: Ik werk nu 3 à 4 jaar bij [A]. Sinds een jaar in de rol als cliëntcoach.
(...)
V: Probeer in grote lijnen een beeld te schetsen van [slachtoffer 2].
A: Een licht verstandelijke beperking, veel meegemaakt in de gezinssituatie. Genetisch ook kwetsbaar, voor psychiatrische problematiek.
(...)
Angst om afgewezen te worden.
(...)
Ze heeft een vertraagde cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling. Samen met die angst lijkt het alsof ze moeilijk een eigen identiteit ontwikkelt.
(pagina 47)
(...)
V: En de betrouwbaarheid met betrekking tot het mogelijk seksueel misbruik?
A: Ik schat haar daar wel betrouwbaar in, op dat vlak.
V: Want?
A: Ze heeft het lange tijd voor zich gehouden. Zo ken ik haar ook. Als ze dan eenmaal met het verhaal komt, dan zit er vaak wel een kern van waarheid in. Of bijna altijd wel.
(...)
Ik ken haar niet als een meisje dat verhalen verzint. Meer dat zij verhalen voor zich houdt.
(pagina 48)
A: Als je haar eenmaal kent, als begeleider, dan is ze open.
V: Wanneer werd jij geconfronteerd met het mogelijke seksueel misbruik van [slachtoffer 2]?
A: Dat was eind december 2016. Toen heb ik het via een begeleider, haar persoonlijk begeleider, gehoord.
(...)
V: Wat is er aan je verteld?
A: (…)
Het ging erover dat [slachtoffer 2] vertelde dat zij voor de webcam haar shirt uit had moeten doen van haar oom en dat hij seksuele handelingen deed voor de webcam en dat zij daar naar moest kijken.
V: Wat is er gebeurd vanaf december 2016 toen dit naar buiten kwam?
(pagina 49)
A: Op dat moment ging het er vooral om of ze wel of niet naar de familie zou gaan. [slachtoffer 2] wilde haar oom niet zien.
V: Hoe gaat het dan verder in februari (hof: 2017)?
A: (...)
[slachtoffer 2] geeft dan aan dat haar oom haar weer lastigvalt. Ze gaf aan dat oom haar steeds belde en dat zij dat niet wilde.
Op 1 maart heeft [slachtoffer 2] met haar oom gebeld. Dat gesprek heeft ze ook opgenomen, op advies van vader. Die opname hebben jullie.
(...)
V: Wanneer zou dit gebeurd zijn?
A: Ze is nu 23 jaar. Ze zegt zelf dat het met de webcam gebeurd is toen zij 13 à 14 jaar was.
(pagina 50)
V: Waar doe je aangifte van?
A: Dat zij haar shirt omhoog heeft gedaan voor de webcam, voor een man die seksuele handelingen laat zien.
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 juni 2017 (pagina’s 52-56), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 4]:
(pagina 53)
V: Wat is jouw functie?
A: Ik ben assistent begeleider bij [A].
Ik was begeleider van [slachtoffer 2] in het begin. Ze bespreekt veel met mij, zoals ook het verhaal van misbruik. Het begon uit het niets.
V: Wanneer was dat?
Ik denk een week voor kerst. Ik vroeg haar wat haar plannen waren. Ze zei dat ze niet wist of ze naar haar oma wilde want dan kwam die oom ook. Ze benadrukte ‘die’.
Ze vertelde mij in grote lijnen. In de tijd van MSN, dus zo’n 10 jaar geleden ging ze chatten met hem.
(...)
Tijdens het chatten zou ze een keer haar shirtje omhoog hebben gedaan.
(...)
Zij zag het als: ‘hij vroeg het en ik deed het’.
(pagina 54)
(...)
Ze heeft ook nog een keer een gesprek met haar oom opgenomen. Dat gesprek hebben jullie als het goed is al in bezit. Ze heeft het mij laten horen. De oom zei: “ik ben fout geweest, dit had niet mogen gebeuren”.
(…)
We hebben in het team afgesproken om niets meer te vragen aan [slachtoffer 2]. Alleen te reageren op wat zij vertelt.
Ze heeft bij mij en een aantal collega’s wat meer details losgelaten.
Er bleek dus dat als zij haar shirtje omhoog deed dat hij zich ging aftrekken.
(pagina 55)
V: Hoe zit het met de geloofwaardigheid?
A: (...)
Ze heeft het klein en voorzichtig verteld en langzaam zijn er details naar voren gekomen.
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2017 (pagina’s 60-66), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
(pagina 60)
Op donderdag 29 juni 2017, omstreeks 10.30 uur werd [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum]-1994 te [geboorteplaats], gehoord in de kindvriendelijke studio.
Het verhoor is zoveel mogelijk letterlijk verwoord, maar niet geheel letterlijk weergegeven. De verklaring is in vraag en antwoord weergegeven.
V: vraag verbalisant
A: antwoord [slachtoffer 2]
O: opmerkingen
V: Waar kom je over vertellen?
A: Mijn oom.
V: Hoe heet je oom?
A: [verdachte]
(...)
V: We weten niet alles en willen het dus van jou allemaal horen.
A: Wat hij heeft gedaan via de webcam.
V: Wat bedoel je daarmee?
A: Dingen laten zien... van onder.
V: Wat bedoel je daarmee, welke delen?
A: Zijn geslachtsdeel.
V: En verder?
A: Hij vroeg of ik mijn T-shirt uit wilde doen.
V: En toen?
A: Toen heb ik het gedaan.
(pagina 61)
V: Ik wil nog even wat vragen stellen over het verhaal van de webcam. Is dat 1x gebeurd of vaker?
A: Vaker.
V: Waar was jij als dat gebeurde?
A: Bij oma.
V: Waar woont die oma?
A: In [plaats].
V: Hoe oud was je?
A: (…)
lk denk 13.
V: Hoe weet je dat je 13 jaar was?
O: Ze beredeneert wanneer ze haar eerste vriendje had en wanneer ze geboren was en kwam toen tot de conclusie dat ze 13 of 14 jaar was, want het was 2 jaar voor het vriendje.
V: Hoe ging dat precies op de webcam?
A: MSN.
(pagina 62)
A: Mijn oom had MSN. De eerste maanden was het normaal.
V: En toen?
A: Werd het opeens anders.
V: Wat anders?
A: De webcam van hem ging aan.
V: Wat zag je toen?
A: Kwam zijn ding in beeld.
V: Wat bedoel je met ding?
A: Zijn geslachtsdeel. Daarna moest ik die van mij aan doen. Ik mocht niets zeggen. Het ging steeds door zo. Ik dacht dat ik het weggestopt had maar het kwam toch weer naar boven.
V: Hij vraagt of je je T-shirt uit wil doen. Wat gebeurt er dan?
A: Heb ik het gedaan.
V: Wat gedaan?
A: Uit gedaan.
(...)
V: Wat kon je oom van jou zien?
A: Toch logisch wat je dan ziet.
(...) Nota bene mijn eigen oom
V: Je kan het mij wel vertellen. Je hoeft je niet voor mij te schamen. Wat kan je oom zien voor de webcam?
A: Gewoon, mijn borsten.
V: Is dat 1 keer gebeurd of vaker?
A: 2x.
V: Hoe weet je dat?
A: Weet dat het minder vaak is dat ik zijn lul heb moeten zien.
V: Duidelijk. Heb je wel eens gedacht om het niet te doen?
(pagina 63)
A: Heb het wel gedacht. Ik werd overgehaald.
V: Hoe overgehaald?
A: Zeggen dat ik knap ben, de knapste van de familie.
(...)
V: Waar was jij?
A: In een kamer bij oma.
V: Waar was je oom?
A: [plaats], vlakbij [plaats]. In zijn huis.
A: Had ik al gezegd dat hij zich ging aftrekken.
V: Nee, wat bedoel je met aftrekken?
A: (...) hand eromheen en dan omhoog – omlaag.
V: Waar omheen?
A: Zijn lul.
V: Hoe zag zijn lul eruit?
A: Gatverdamme... stijf.
V: Hoe stopt het?
A: Als mijn tante of neef naar boven kwamen, dan stopte het.
V: Zijn er nog andere dingen voor de webcam gebeurd? Heb je nog dingen bij jezelf moeten doen?
V: Probeer maar in je eigen woorden te vertellen.
A: Gewoon... moest ze vasthouden.
V: Wat moest je vasthouden? .
A: Gewoon mijn borsten.
V: Hoe kwam het dat je dat ging doen?
A: Moest, een opdracht.
V: Van wie moest dat?
A: Oom... nu heb ik dat gedaan en moet jij dat doen.
V: Hoe vaak is het gebeurd? 1x of vaker?
A: Tussenin. Niet zo vaak.
(pagina 65)
V: Hoe kwam het dat je ging vertellen?
A: Mijn oom ging videobellen en ik wilde niet opnemen. Toen kwam alles boven en ben ik gaan vertellen.
(pagina 66)
V: Wie is ome [verdachte]?
A: Het is een aangetrouwde oom. Oma heeft 3 dochters, 1 is er getrouwd met ome [verdachte].
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2017 (pagina’s 67-70), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Op 11 oktober 2017 werd door verbalisant [verbalisant 5] in de audiovisuele ruimte van het bureau van politie te Hilversum aanvullend gehoord:
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats]. Vanuit de regiekamer werd het verhoor gevolgd en schriftelijk weergegeven in dit proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 4].
(pagina 67)
V: Om welke oom ging het ook alweer?
A: [verdachte].
(pagina 70)
V: Weet je zijn achternaam?
A: Ja, [verdachte].
9. Het proces-verbaal d.d. 11 september 2017 met bijlagen (pagina’s 71-77), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
(pagina 71)
Aangeefster [betrokkene 3] verklaarde dat slachtoffer [slachtoffer 2] op 1 maart 2017 een telefoongesprek opgenomen had tussen haar en haar oom, zijnde de verdachte.
(...)
Dit gesprek is uitgewerkt door het bedrijf [B] te Limmen.
Het gesprek is als bijlage gevoegd aan dit proces-verbaal.
pagina 72)
Verslag van het telefoongesprek tussen de verdachte en slachtoffer [slachtoffer 2]. Bij de letterlijke weergave (van een gedeelte) van het verhoor, staat achter “VD.:” datgene te lezen wat is gesproken door de verdachte en achter “SO.:’" datgene wat is gezegd door slachtoffer [slachtoffer 2].
VD.: Met [verdachte].
(…)
VD: Ja, je bent heel erg teleurgesteld in mij, hè?
SO.: Ja.
VD.: Ja, ik ik eh, ik wil, ik wel met oprecht... wil ik een goed eh gesprek met jou voeren. Je weet je weet dat ik absoluut niet zo ben. Dat weet je wel, hè?
SO.: Ja, maar het is wel gebeurd en ik ben het niet vergeten.
VD.: Ja, klopt. Ik geef jou, ik geef jou alle, alle, alle gelijk geef ik jou. Daarom mijn oprechte excuses, maar ik bedoel, we moeten toch verder gaan. Dat, dat snap jij wel, hè?
(...)
VD.: (...) Daarom wil ik ook met jou een goed gesprek voeren om het gewoon af te sluiten, begrijp je?
SO.: Hoe zie je dat voor je?
VD.: Ja eh eh er, het zijn, het zijn dingen eh gebeurd die ‘t niet moeten gebeuren.
(…)
VD.: Kijk en als je dan... en als je daar moeite mee hebt... dan snap ik dat wel, maar ik zou niet weten hoe ik dat met jou dan... op welke manier, of hoe dan ook, met jou kan goedmaken. Ik kan hoogstens met jou... een goed gesprek voeren en gewoon proberen dat jij geen, geen schade gaat lijden als je mij ziet. Begrijp je wat ik bedoel?
SO.: Ja, ik begrijp het... maar kijk...
VD.: En ik, ik snap, ik snap ook jou wel. Ik snap jou volledige. Ik snap jou 1000% (duizend procent). Het had niet moeten gebeuren. Kom op, laten we eerlijk zijn, begrijp je?
SO.: Ja, klopt.
VD.: Maar... ik kan ‘t niet terugdraaien. Jij kan het ook niet terugdraaien. (...) ik weet niet hoe dat eigenlijk is gekomen, dat weet ik ook niet. Begrijp mij absoluut niet verkeerd. Het had niet moeten gebeuren en ik, ik nogmaals: ik snap jou helemaal. Dus... ja, ik hoop dat je mij kan vergeven, hoop ik.
En ik...
SO.: Nou luister, even uitleggen.
VD.: Ja.
(pagina 73)
SO.: Hoe het bij mij weer naar boven is gekomen?
(...)
SO.: Tot op een gegeven moment had je mij rond 11 uur eh ergens in de avond..
VD.: Ja
SO.: ... ging videobellen.
VD.: Ja, klopt, klopt.
SO.: Maar voor mezelf dacht ik van: oh nou, ik ben het vergeten. Maar ja, blijkbaar zoiets...
VD.: Dan...
SO.: ...vergeet ik niet.
(...)
SO.: Ik denk niet dat andere mensen het ook weten ... over dit, want volgens mij is dit iets tussen ons, toch of niet?
VD.: ja, ik denk dat het ook tussen ons moet blijven, denk ik. Eh eigenlijk moet het tussen ons blijven. We zijn groot genoeg om daarover uit te praten. We, de buitenwereld hoeft het niet te weten, want er is... ik heb jou niet aangeraakt, begrijp je?
SO.: Nee, dat niet, dat heb je niet gedaan.
VD.: Want dat respect heb ik wel naar, naar onze familie en onze kinderen.
(…)
SO.: Als je dan zoveel respect hebt, waarom loop, waarom heb je dan toen die feiten voor de rest eh jezelf lopen.... ja, als je...
(...)
VD.: Ja, klopt, klopt. Nou, luister, dat probeer ik nou net uit te leggen. Ik ben, ik ben ook eh ik, ik wil het nu nog niet, ik wil het nu nog niet. Kijk. Waarom ging ik jouw telefoonnummer vragen, want ik zit daar ook eigenlijk al een langere tijd mee.
(...)
VD.: En ik wist, dus ik wist niet, ik kon, ik zag je wel af en toe bij Nani, maar mijn gedachten gaan eh ik, ik heb het meisje pijn gedaan. (...) want je bent uiteindelijk eh een meisje en, en, en, en, en ’t kan eh héél erg veel schade voor mij berokkenen, begrijp...
(pagina 74)
VD.: Kijk, nogmaals... het spijt me heel erg lieverd. Ik, ik zeg ook lieverd, omdat je bent onze kind, begrijp je?
(...)
VD.: Maar op, op dat je oprecht boos bent daar heb je gelijk in.
SO.: Ik ben boos, ik voel me niet op m’n gemak.
(…)
SO.: Vorige keer, toen ik met een vriendin van mij kwam, toen […] jarig was, toen zat je toch ook aan m’n arm te wrijven, om het zo effe te zeggen.
VD.: Ik zat, ik ze, ik gaf je gewoon een hand, ja klopt, klopt.
SO.: Zelfs dat vond ik niet eens fijn. (...) Zo ver is het al.
(...)
VD.: Als je dat wil, ik wil het gewoon allemaal maar goedmaken en niet anders dan goedmaken. En ik weet dat dat eigenlijk niet de bedoeling was, maar ik weet nu nog niet hoe dat is gebeurd. Misschien is dat door het... door ehm, misschien is dat door... enthousiasme, nieuwsgierigheid, want denk ‘r aan, denk d’r aan, dat ik absoluut niet zo ben ingesteld. Ik weet, misschien omdat eh omdat eh de (onverstaanbaar) uit te proberen of zo. Weetje? Kijk, kijk eh, eh, eh, eh, maar dat,
dat bij, toevallig bij jou uitkomt, ja eh ik, ik, ik, ik, ik kende niemand anders misschien.
(...)
Weet je, want eigenlijk eh ben jij meer gepijnigd dan ik!
(...)
Want jij ben de slachtoffer, toch?
SO.: Ja.
(pagina 75)
VD.: (...) Een babbeltje kunnen maken... zonder dat we elkaar eh, eh, eh beledigen, of pijn doen, of met rare gedachten eh, eh, eh, eh met die gedachten zitten. En dat ja, we ie, ie, dat jij zoveel pijn heb, of, of irritatie, of iets ja eh het spijt me heel erg, ik zou niet weten hoe ik eh het moet goedmaken. Dus, dus daarom vraag ik mij, mij ook af van eh hoe dat heeft kunnen gebeuren. Het had niet moeten gebeuren. Geloof mij echt maar, want eh jij hebt een idee gehad dat ik jou probeer te bereiken, maar alleen maar om jou proberen te bereiken, om mij eh met jou een gesprek te voeren op een fatsoenlijke manier, dat ik jou ook dat kan uitleggen en dat jij dat gewoon achter je kan sluiten. Maar waarschijnlijk lukt dat nog niet bij jou, toch?
SO.: Nee.
(...)
VD.: Ik zit daar ook mee, begrijp je? Ik ben ook 52 jaar. Ik bedoel en ik bedoel eh hé, dat, dat, dat, dat, dat kan ook niet wat er gebeurt.
(...)
VD.: Niet om mij te helpen, want kijk, ik ben een manspersoon weet je, maar jij bent een dame. Jij hebt problemen ermee en dan ben ik verplicht om jou daarmee te helpen. Maar ik zou niet weten hoe ik dat moest doen, begrijp je?
SO.: Ja, jij wil het tussen ons houden, zodat de rest van de familie het niet weet.
(...)
VD.: (...) Laten we het tussen ons houden.
(pagina 76)
(...) want kijk eh van mijn kant uit, het moet tussen ons blijven.
(...)
SO.: Het liefst speel ik gewoon open kaart tegenover iedereen.
VD.: Nou dat, dat is dan, dat is eigenlijk niet de bedoeling. Ik bedoel, we moeten het echt sowieso eh tussen ons tweeën houden vind ik en gewoon goed, goed, goed praten. Desnoods een paar keer praten, begrijp je?
Kijk, ik, ik, ik weet niet hoe, hoe, hoe oud jij al bent? Denk gauw al 20 (twintig), 22
(tweeëntwintig) jaar?
SO.: 22 (Tweeëntwintig).
VD.: Nou en je bent toch groot en eh verstandig en, en, eh en eh zal maar zeggen eh, eh, eh goed gebekt eh laat ik zeggen dat, dat om een goed gesprek te voeren, het tussen ons blijft en dat we dat kunnen sluiten. Dat is joh, uiteraard is dat mijn oplossing, begrijp je?
SO.: Ja
VD.: Maar wij moeten tot een, tot een, tot een oplossing komen. Kijk, enne... de buitenwereld hoeft dat niet te weten.
(pagina 77)
SO.: Nee
VD.: ...begrijp je? En, en je kan mij alle hulp vragen die jij nodig hebt, zal ik je helpen. Eh, eh, eh, eh, eh, eh ik bedoel... maar als het maar niet naar buiten komt, snap je?
SO.: Mm, mm.
(...)
SO.: Ik ben nog steeds boos.
VD.: Ja, je mag boos zijn, je mag boos zijn. We moeten elkaar eh nog vaker pra, spreken, ja?
SO.: Ja.
VD.: Is goed, niet boos zijn a.u.b.
SO.: Nou, dat is wat jij wil.
VD.: Ja, dat wil ik jaha, laten we lachen d’r over, hè?
SO.: Zo eh... lacherig is het niet hoor, maar goed.
VD.: Wat zeg je?
SO.: Zo lach eh zo eh, het is niet om te lachen.
10. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 januari 2019 (pagina’s 90-103), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
(pagina 91)
V = vraag verbalisanten
O = opmerking verbalisanten
A = antwoord verdachte
(opmerking hof: uit het proces-verbaal blijkt dat de verdachte [verdachte] wordt genoemd).
V: Je wordt verdacht van seksueel misbruik van [slachtoffer 2].
(pagina 92)
A: We hebben wel eens met elkaar gechat.
Ik weet dat ze in 1993 (het hof begrijpt: in 1994) is geboren.
Ik woon sinds 1997 in [plaats] (het hof begrijpt: gemeente [plaats]). (...) Mijn vrouw is de oudste tante van [slachtoffer 2].
V: Wat voor meisje is [slachtoffer 2]?
A: (...)
Vroeger had je MSN. Ik heb een keer met haar gechat via MSN. Ik had een nieuwe computer gekocht en een vriend van mij had alles aangesloten. In 2007 ben ik in de ziektewet terecht gekomen i.v.m. mijn hart. Dan zit je thuis en heb je een computer gekocht.
(...)
Op MSN zaten mijn neefjes en familieleden van mij. In die tijd heb ik (...) contact gehad met haar via MSN. (...) Dat was in 2007.
(pagina 93)
(...)
Ik heb nog een keer of 4 (ongeveer) via MSN met haar contact opgenomen.
Ze heeft bij haar oma in [plaats] gewoond.
(...)
A: (...) Ze heeft via de webcam contact met ons opgenomen. Een enkele keer met mij alleen.
(pagina 94)
V: Hoe vaak hebt u met haar alleen contact gehad via MSN?
A: Ik denk 3 keer. Dat was in de periode van 2007.
(...)
Vanaf 2009 gebruiken we geen MSN meer.
(pagina 95)
V: Die webcam zat vast aan het beeldscherm.
(pagina 96)
O: De cliëntcoach van [slachtoffer 2] verklaarde dat [slachtoffer 2] op 1 maart 2017 een telefoongesprek had opgenomen tussen haar en u. Ik zal u stukjes voorlezen. VD bent u en SO is [slachtoffer 2]
"VD: Met [verdachte].
SO: Ja met (onverstaanbaar)
VD: (...) hoe is het?
(...)
VD: Je bent heel erg teleurgesteld in mij, he.
SO: Ja.
VD: Ja, ik ik eh, ik wil, ik wil met oprecht ... wil ik een goed eh gesprek met jou voeren. Je weet, je weet dat ik absoluut niet zo ben. Dat weet je wel, he?
SO: Ja, maar het is wel gebeurd en ik ben het niet vergeten.
VD: Ja, klopt. Ik geef jou, ik geef jou ook all, alle, alle gelijk geef ik jou. Daarom mijn oprecht excuses, maar ik bedoel, we moeten toch wel verder gaan. Dat, dat snap jij wel he. ”
V: Waar gaat dit gesprek over?
(pagina 97)
A: Oké. Het gaat over de webcamera dat ze het gevoel heeft dat ik haar seksueel wilde benaderen.
(pagina 100)
We gaan het nu hebben over de zaak [slachtoffer 1].
A: Die ken ik goed. Zij kwam bij ons.
V: Wat is er boven?
A: Ik heb boven mijn slaapkamer, computer.
8. Het arrest bevat voorts de volgende bewijsoverwegingen:
“Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
1.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota's – onder meer aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van – kort gezegd – het bewegen van een minderjarige tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. De verdediging is van oordeel dat de belastende verklaring van [slachtoffer 2] niet betrouwbaar is en dat bij de beoordeling van de juistheid van haar verklaring terughoudendheid dient te worden betracht. Het gaat om feiten die (deels) beweerdelijk in 2007 of 2008 zouden hebben plaatsgevonden en tussentijdse beïnvloeding valt niet uit te sluiten. Voorts lijkt [slachtoffer 2] al eerder slachtoffer te zijn geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Haar verklaringen zijn bovendien niet consistent. De verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] kunnen niet als steunbewijs dienen nu deze verklaringen van dezelfde bron – namelijk [slachtoffer 2] – afkomstig zijn. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat de bij [slachtoffer 2] waargenomen emoties veel te laat zijn om nog als steunbewijs te kunnen dienen.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2]
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] te twijfelen. Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat [slachtoffer 2] in de kern consistent, gedetailleerd en authentiek heeft verklaard over hetgeen voor de webcam is gebeurd. Zij heeft verklaard dat haar oom, de verdachte, voor de webcam zijn geslachtsdeel heeft laten zien en zich heeft afgetrokken en dat zij, toen hij dat vroeg, haar T-shirt heeft uitgedaan en haar borsten heeft getoond aan de verdachte en dat zij van de verdachte haar borsten moest vasthouden. Uit de verklaring van [betrokkene 3] blijkt dat zij [slachtoffer 2] niet kent als een meisje dat verhalen verzint maar juist verhalen voor zich houdt en dat, als je haar eenmaal kent als begeleider, zij open is. Door [betrokkene 4], een van de begeleiders van [slachtoffer 2], is
verklaard dat [slachtoffer 2], naar aanleiding van een vraag wat zij met de kerst ging doen, vertelde dat zij tijdens het chatten met een oom haar shirtje omhoog had gedaan. [slachtoffer 2] heeft daarna wat meer details losgelaten, zoals dat de verdachte zich ging aftrekken. Volgens [betrokkene 4] heeft [slachtoffer 2] het ‘klein en voorzichtig’ verteld en zijn er langzaam details naar voren gekomen. Er zijn geen aanwijzingen voor een mogelijke tussentijdse beïnvloeding van [slachtoffer 2]. Zo blijkt uit de verklaring van [betrokkene 4] dat [slachtoffer 2] uit eigen beweging vertelde over het chatten met de oom, verdachte, waarbij zij haar shirtje omhoog heeft gedaan en dat zij gaandeweg wat meer details heeft verteld. Voorts wijst het hof op de verklaring van [betrokkene 4] dat in het team is afgesproken om niets meer te vragen aan [slachtoffer 2] en alleen te reageren op wat zij vertelt. In hetgeen door de verdediging verder is aangevoerd (zoals de uitlating van [slachtoffer 2] dat zij heeft geroepen: ‘Wat moet ik dan zeggen? Dat ik mijn borsten van hem moest laten zien terwijl hij zich zat af te trekken?’ (pagina 38 van het dossier)), ziet het hof, anders dan de raadsman, geen aanwijzing van tussentijdse beïnvloeding die aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] afbreuk zou doen.
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt steun in de verklaring van de verdachte dat hij wel eens met haar chatte via MSN en in het telefoongesprek d.d. 1 maart 2017. In dat gesprek erkent de verdachte dat er dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren, dat het iets is wat tussen hem en [slachtoffer 2] moet blijven en niet voor de buitenwereld bekend mag worden en dat zij, [slachtoffer 2], slachtoffer is. Het hof leidt uit de inhoud van het telefoongesprek af dat het onderwerp van het gesprek betrekking had op seksuele handelingen van de zijde van de verdachte waar [slachtoffer 2] het slachtoffer van is geworden. Het hof wijst in het bijzonder op de opmerking van de verdachte dat er dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren, dat hij [slachtoffer 2] niet zou hebben aangeraakt, dat hij haar pijn heeft gedaan en dat hij weet dat ze boos op hem is. Ook wijst het hof op de verklaring van de verdachte als hem delen van het telefoongesprek worden voorgehouden, waaruit het hof afleidt dat de verdachte erkent dat het telefoongesprek een seksuele strekking had.
Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen enkele reden om aan de inhoud van de voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. De omstandigheid dat er enige tijd is verstreken tussen het laten plegen en het dulden van de ontuchtige handelingen en de afgelegde verklaring door [slachtoffer 2] is voor het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen. Ook de omstandigheid dat er eerder sprake zou zijn geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens [slachtoffer 2] brengt het hof niet tot een ander oordeel. Ook overigens ziet het hof in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 2] dan ook betrouwbaar en geloofwaardig. Het hof zal de verklaring dan ook tot het bewijs bezigen.
Voldoende steunbewijs
Het hof stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 2] overweegt het hof dat deze niet alleen voldoende betrouwbaar is, maar ook voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het hof wijst in dit verband niet alleen op de verklaring van [betrokkene 4] dat [slachtoffer 2] heeft verteld dat zij, [slachtoffer 2], in de tijd van MSN, heeft gechat met de verdachte, dat ze tijdens dat chatten haar shirt omhoog heeft gedaan en dat de verdachte zich daarbij heeft afgetrokken, maar ook op het hiervoor weergegeven telefoongesprek tussen de verdachte en [slachtoffer 2] waaruit het hof afleidt dat het onderwerp van het gesprek betrekking had op seksuele handelingen van de zijde van de verdachte waarvan [slachtoffer 2] het slachtoffer is geworden, en op de verklaring van de verdachte zelf, inhoudende dat hij met [slachtoffer 2] chatte via MSN.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof ziet ook overigens in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging op alle onderdelen.
Bewiisoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2
1.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het – kort gezegd – plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige [slachtoffer 1] en het aan haar vertonen van een pornografische film. De verdediging is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet voldoende betrouwbaar is om tot een bewezenverklaring te komen. Door het tijdsverloop in de zaak kan de feitelijke gang van zaken niet meer op een betrouwbare wijze worden vastgesteld en kan ook niet meer worden bepaald of tussentijdse beïnvloeding van aangeefster heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1], naast onbetrouwbaar, niet ondersteunend zijn voor de verklaring van aangeefster, nu de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] tot dezelfde bron – namelijk aangeefster – dienen te worden gerekend. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat de waarnemingen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] van de emoties bij aangeefster niet kort na het moment dat het strafbare feit zouden hebben plaatsgevonden en ook daarom niet als steunbewijs kunnen dienen. Ook valt uit die verklaringen niet af te leiden dat het om de verdachte zou gaan. De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat van een schakelbewijsconstructie geen sprake kan zijn, nu er onvoldoende steunbewijs is en ook geen sprake is van een modus operandi die in overwegende mate in de verschillende gevallen overeenkomt. Er kan niet gesproken worden van een ‘specifieke werkwijze' of handelwijze waaraan verdachte kan worden herkend.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1]
Op 19 juni 2018 vond met aangeefster een informatief gesprek zeden plaats, waarna zij op 11 juli 2018 tegen de verdachte aangifte heeft gedaan. Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aangeefster in de kern consistent, gedetailleerd en authentiek heeft verklaard over hetgeen in het huis van verdachte is gebeurd. Zowel tijdens het informatief gesprek (pagina’s 19-20 van het dossier) als bij haar aangifte verklaart zij dat zij bij de verdachte snoep ging ophalen, dat de verdachte vroeg of zij naar boven wilde komen, dat er een computer was en de verdachte een seksfilm opzette, dat de verdachte zich met een hand in zijn broek ging aftrekken en dat hij tegen haar zei: “Kom nu neuken”, en dat hij haar bij haar borst heeft aangeraakt.
Aangeefster heeft, voordat zij aangifte heeft gedaan, aan meerdere personen verteld over wat er is gebeurd, waarbij zij erg van streek was. Haar mentor, [betrokkene 1], heeft verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat zij, aangeefster, een keer bij een man, een bekende van de familie, was geweest om wat lekkers te halen, dat zij met die man is meegelopen naar de computer en dat zij daarop pornografische afbeeldingen heeft gezien en dat die man haar ook oneerbare voorstellen deed. Door [betrokkene 2] is verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat een man haar had betast aan haar borsten.
Hoewel de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] over hetgeen aangeefster hen heeft verteld voor wat betreft de aard van de seksuele handelingen niet overeen komen – [betrokkene 1] spreekt van pornografische afbeeldingen en oneerbare voorstellen en [betrokkene 2] over het betasten van de borsten – ziet het hof daarin geen aanleiding om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Zowel uit de verklaring van [betrokkene 1] als uit de verklaring van [betrokkene 2] volgt dat aangeefster is geconfronteerd met ontuchtige handelingen waar aangeefster zelf bij haar aangifte ook over heeft verklaard. Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat aangeefster het heeft over een man, een bekende van de familie, waar zij wat lekkers ging halen. Uit de verklaring van [betrokkene 2] volgt dat aangeefster haar heeft verteld dat de man die aangeefster heeft aangerand in de buurt woonde. Bezien in samenhang met de verklaring van aangeefster waarin zij de verdachte noemt als de dader valt hieruit zonder enige twijfel af te leiden dat zij, toen zij met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] sprak, doelde op de verdachte.
Het hof heeft geen enkele reden om aan de inhoud van de voor het bewijs gebruikte verklaring van aangeefster te twijfelen. De omstandigheid dat er enige tijd is verstreken tussen het plegen van de ontuchtige handelen en de aangifte is voor het hof geen reden om tot een ander standpunt te komen. De verstreken tijd is niet zodanig essentieel dat aan de verklaring van aangeefster geen geloof kan worden gehecht. Voorts zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen dat mogelijk sprake is geweest van tussentijdse beïnvloeding.
Het hof acht de verklaring van aangeefster dan ook betrouwbaar en geloofwaardig. Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof zal de verklaring dan ook tot het bewijs bezigen. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd evenmin reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te twijfelen.
Voldoende steunbewijs
Zoals hiervoor reeds is overwogen kan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] is niet alleen betrouwbaar, maar vindt ook voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Het hof wijst in dat verband op de verklaring van de mentor van aangeefster, [betrokkene 1]. Uit die verklaring blijkt niet alleen dat aangeefster haar heeft verteld over de pornografische afbeeldingen die aangeefster te zien kreeg en de oneerbare voorstellen die haar zijn gedaan, maar ook over de heftige reactie van aangeefster toen zij, aangeefster, die dag door de verdachte werd benaderd. Door [betrokkene 1] is namelijk verklaard aangeefster op de gang stond en overstuur was, dat zij de hele tijd in de klas telefoon kreeg van 'die man’ en dat aangeefster, nadat zij had verteld wat er was voorgevallen, niets meer kon zeggen omdat ze zo overstuur was.
Voorts wijst het hof op de verklaring van de achternicht van aangeefster die bij haar in de klas zat, [betrokkene 2]. [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij zag dat aangeefster op school helemaal overstuur was en aan het huilen was omdat de man die haar had betast aan de borsten haar tijdens de les had gebeld. Toen de man tijdens de pauze weer belde en [betrokkene 2] opnam, herkende aangeefster de stem van de man die haar had aangerand en was ze in paniek en huilde ze.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] over dezelfde gebeurtenis verklaren en over de emoties van aangeefster, direct nadat de verdachte weer met haar contact opnam. In deze verklaringen ziet het hof steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Het gaat daarbij niet alleen om wat aangeefster hen heeft verteld over wat er was voorgevallen, maar ook om haar reactie als zij, na geruime tijd, weer wordt benaderd door de verdachte: aangeefster raakt hiervan overstuur en in paniek. De emoties zoals beschreven komen het hof authentiek over. Daaruit leidt het hof af dat de omstandigheid dat de verdachte – na geruime tijd – weer contact met haar zoekt een enorme impact op haar heeft.
Voorts vindt de aangifte van [slachtoffer 1] steun in het navolgende.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen in de zaak van [slachtoffer 1] vertonen een aantal opvallende overeenkomsten met de zaak van [slachtoffer 2]. Het gaat immers in beide gevallen om nog minderjarige, jonge meisjes in de leeftijd van 12-14 jaar, in de directe omgeving van de verdachte. Immers, [slachtoffer 1] kwam met haar ouders bij verdachte op bezoek. [slachtoffer 2] is het nichtje van verdachte waarmee hij contact had. Beide meisjes hebben verklaard dat de verdachte zich voor hun ogen heeft afgetrokken. Uit hun verklaringen blijkt ook dat de aandacht van de verdachte dan was gericht op hun borsten. Beide meisjes kenden elkaar niet en hebben geheel onafhankelijk van elkaar verklaard over de ontuchtige handelingen, hetgeen de authenticiteit en geloofwaardigheid van de verklaringen van de beide meisjes over en weer versterkt.
Voor de bewezenverklaring van de ontucht in de zaak van [slachtoffer 1] acht het hof dan ook mede redengevend de bewezenverklaring van de ontucht door de verdachte in de zaak van [slachtoffer 2]. Weliswaar zijn er verschillen tussen beide zaken, zoals de omstandigheid dat in de zaak van [slachtoffer 2] sprake was van ontucht met een webcam en in de zaak van [slachtoffer 1] een pornografische film werd getoond, maar deze verschillen zijn niet zodanig essentieel dat dit aan het voorgaande in de weg staat. De wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan komt op essentiële punten overeen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging op alle onderdelen.”
Het eerste middel
9. Het middel bevat als gezegd een drietal deelklachten. Deze houden in dat het hof (i) op ontoereikende gronden een verzoek tot het laten doen van een deskundigenonderzoek, waarin de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou moeten worden onderzocht, heeft afgewezen, (ii) ten onrechte, althans onbegrijpelijk, niet ambtshalve beide slachtoffers heeft opgeroepen en (iii) ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte niet in zijn recht op een eerlijk proces tekort is gedaan. Ik bespreek de deelklachten hieronder achtereenvolgens.
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting bevat, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, om te beginnen het volgende (p. 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2021):
“De raadsman voert het woord als volgt:
Indien het hof de strafzaak tegen mijn cliënt zal aanhouden tot een nader te bepalen datum heb ik twee verzoeken. Allereerst doe ik dan het verzoek om over mijn cliënt een reclasseringsadvies op te laten stellen. Voorts verzoek ik uw hof dan om de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nader te laten onderzoeken. Dit verzoek heb ik ook subsidiair opgenomen in mijn pleitnota, omdat er naar mijn mening geen gebruik mag worden gemaakt van schakelbewijs.”
11. De raadsman van de verdachte heeft vervolgens het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota (p. 7 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2021). Deze pleitnota bevat, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende:
“Schakelbewijs
(…)
16. Bij de eerste rechters is nog even stevig gedebatteerd tussen mij en de zaakbehandelend officier van justitie of en in hoeverre in deze zaken gebruik mocht (mag) worden gemaakt van schakelbewijs.
17. Ik meen(de) van niet, en heb daarbij – in de kern – aangevoerd dat omdat in beide zaken het bewijsminimum niet wordt gehaald, het bewijs in de ene zaak niet gebruikt mag worden voor het bewijs of als steunbewijs in de andere zaak en andersom (…)
25. Hoe dan ook, in mijn opvatting mag in dit huis niet worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en verzoek ik, in voorwaardelijke zin, om hiernaar een deskundigenonderzoek te gelasten.
26. Ik zeg in voorwaardelijke zin, omdat ik enerzijds betwijfel of aan de hand van onderzoek nog wel kan worden vastgesteld dat het om betrouwbare verklaringen gaat maar ook en anderzijds omdat ik van mening ben dat in deze zaken géén gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs.”
12. In het arrest heeft het hof over het voorwaardelijk geformuleerde verzoek het volgende overwogen:
“Door de verdediging is het – voorwaardelijk – verzoek gedaan om een deskundigenonderzoek te gelasten naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Het hof acht zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht. Het hof acht een dergelijk onderzoek dan ook niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.
13. Uit het voorgaande volgt dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting het voorwaardelijk verzoek heeft gedaan om “deskundigenonderzoek” te laten verrichten naar de “betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]”, waarbij hij twee alternatieve voorwaarden heeft genoemd, waarvan er (dus) tenminste één zou moesten worden vervuld om zijn verzoek tot leven te wekken. De eerste voorwaarde was dat het hof de zaak zou aanhouden (zie hiervoor onder 10). Die voorwaarde is niet vervuld; het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting op die dag gesloten en twee weken later uitspraak gedaan. De tweede voorwaarde volgt uit zijn pleitnota (zie hiervoor onder 11) en hield in dat het hof (i) de veroordeling zou baseren op “schakelbewijs” om zo (ii) de drempel van het bewijsminimum te halen. Ik meen dat ook deze voorwaarde niet is vervuld, omdat het hof de veroordeling niet uitsluitend heeft gebaseerd op een zogenoemde schakelbewijsconstructie. Het hof kent in de bewijsvoering ter zake van feit 1 en 2 weliswaar mede (“voorts”) betekenis toe aan de “opvallende overeenkomsten” tussen de feiten waarvan [slachtoffer 1] het slachtoffer was en het feit waarvan [slachtoffer 2] het slachtoffer was, maar deze overweging is – zoals ik hieronder bij de bespreking van het tweede middel nog nader zal bespreken – in wezen niet nodig om de drempel van het bewijsminimum te halen. Reeds daarom moet de eerste deelklacht van het eerste middel falen.
14. Ook wanneer men over dit punt heen zou willen stappen, meen ik dat de eerste deelklacht moet falen, gelet op het volgende. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat – met name – de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer 2] als onbetrouwbaar terzijde zouden moeten worden gesteld. Dat was een verweer dat aan het hierboven weergegeven verweer over “schakelbewijs” vooraf ging.1.Het hof heeft in de hierboven onder 8 weergegeven bewijsoverwegingen dit verweer samengevat en in reactie daarop uitgebreid gemotiveerd waarom het de verklaringen van beide slachtoffers betrouwbaar vindt. Tegen deze motivering als zodanig wordt in cassatie niet opgekomen. Aan het voorwaardelijk geformuleerde verzoek om deze betrouwbaarheid niet slechts door het hof te laten beoordelen maar dit ook nog aan “deskundigenonderzoek” te onderwerpen, is vervolgens niet méér ten grondslag gelegd dan de algemene stelling dat “niet [mag] worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaringen” van beide slachtoffers. Niet aangevoerd is – bijvoorbeeld – op welke manier deskundigenonderzoek hier nader licht op zou kunnen doen schijnen en welke vragen deskundigen zouden moeten beantwoorden. In het licht van deze summiere onderbouwing van het verzoek was het hof niet tot een uitgebreidere motivering van de afwijzing van het verzoek gehouden.
15. De eerste deelklacht van het eerste middel faalt.
16. Dan de tweede deelklacht, die inhoudt dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, niet ambtshalve beide slachtoffers heeft opgeroepen. De steller van het middel merkt terecht op dat ter terechtzitting geen verzoek is gedaan door de raadsman van de verdachte om de slachtoffers als getuigen te horen. De steller van het middel formuleert in cassatie nu de klacht dat het hof, ondanks het uitblijven van een verzoek van de raadsman, de getuigen ambtshalve had moeten horen als getuige, “teneinde de verklaringen van deze getuigen zelfstandig te onderzoeken en te toetsen.”
17. Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Daarbij merk ik om te beginnen op dat er geen rechtsregel is die in situaties als de onderhavige dwingt tot het ambtshalve horen van getuigen. Voorts wijs ik erop dat de Hoge Raad in zijn arrest waarin hij de eisen omtrent ambtshalve horen het meest recent heeft bijgesteld (HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1406, NJ 2022, 43 m.nt. J.M. Reijntjes) over eerder bij de politie gehoorde personen heeft overwogen dat het bij de ontwikkeling naar – kort gezegd – een meer op een contradictoire leest geschoeide wijze van procesvoering past dat het “in de fase van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep (…) aan de procespartijen en aan de rechter wordt overgelaten om te beoordelen of in het concrete geval en mede in het licht van het recht op een eerlijk proces een zorgvuldige totstandkoming van het rechterlijk bewijsoordeel eist dat die persoon op de terechtzitting als getuige wordt gehoord.” Voor zover wordt geklaagd dat het hof ten onrechte beide slachtoffers niet ambtshalve heeft opgeroepen, lijkt het lot van de tweede deelklacht mij hiermee bezegeld. Nu het hof in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen redenen heeft gezien om aan de betrouwbaarheid van de getuigen te twijfelen, acht ik het niet ambtshalve horen van de getuigen evenmin onbegrijpelijk.
18. Ook de tweede deelklacht van het eerste middel moet falen.
19. Voor de derde deelklacht, ten slotte, tracht de steller van het middel aansluiting te zoeken bij de post-Keskin-jurisprudentie (in het bijzonder bij HR 20 april 2021, ECLI:NL: HR:2021:576, NJ 2021, 173 m.nt. J.M. Reijntjes). In het licht van deze jurisprudentie had het hof, volgens de steller van het middel, moeten beoordelen of in deze zaak wel sprake was van een eerlijk proces. Nu is het zo dat deze jurisprudentie toepassing mist, omdat in de onderhavige zaak geen verzoek is gedaan om beide slachtoffers als getuige ter terechtzitting te horen. De steller van het middel onderkent dit, maar stelt zich op het standpunt dat “[h]et EHRM (…) wel degelijk de opvatting [lijkt] te zijn toegedaan dat de rechter onder omstandigheden een eigen verplichting heeft om toe te zien op de naleving van de notie van een eerlijk proces, die in zoverre niet is verbonden met de procesopstelling van de verdediging, en ertoe kan nopen dat de appèlrechter na een vrijspraak in eerste aanleg zelf en rechtstreeks bewijs onderzoekt, bijvoorbeeld door getuigen (opnieuw) te horen.”2.In dit verband doet de steller van het middel in het bijzonder een beroep op de arresten Sigurþórsson t. IJsland (EHRM 16 juli 2019, nr. ECLI:CE:ECHR:2019:0716JUD003879717) en Maestri t. Italië (EHRM 8 juli 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0708JUD002090315).
20. Anders dan de steller van het middel leid ik uit beide door hem genoemde arresten niet de verplichting voor de appelrechter af om – ook niet na een vrijspraak in eerste aanleg – ambtshalve getuigen ter terechtzitting op te roepen en te horen, ook als hier niet door het OM en/of de verdediging om is gevraagd. De specifieke omstandigheden die zich in die twee zaken hebben voorgedaan, doen zich in deze zaak bovendien niet voor. In de IJslandse zaak ging het om getuigen à decharge die in elkaars bijzijn waren gehoord, waardoor de betrouwbaarheid ter discussie was komen te staan. In de Italiaanse zaak had in het hoger beroep in het geheel geen zitting plaatsgevonden. Ten overvloede merk ik nog op dat het gerechtshof in de onderhavige zaak niet tot een andere weging van de betrouwbaarheid van de verklaringen van beide slachtoffers is gekomen dan de rechtbank. De reden dat de rechtbank de verdachte had vrijgesproken was niet dat ze de verklaringen van de getuigen als onbetrouwbaar beoordeelde, maar dat ze meende dat niet aan het bewijsminimum was voldaan.3.Ook hierin verschilt de onderhavige zaak van de twee Straatsburgse arresten waar door de steller van het middel een beroep op wordt gedaan.
21. Ook de laatste deelklacht van het eerste middel faalt.
22. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel
23. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4 telkens niet naar de eis der wet met redenen zou zijn omkleed omdat de bewezenverklaring in de kern slechts zou steunen op de verklaringen van onderscheidenlijk het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1 en 2) en het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 4), waardoor het bepaalde in art. 342 lid 2 Sv zou zijn geschonden en het hof het tot vrijspraak strekkende verweer wegens het gebrek aan voldoende wettig bewijs op onjuiste en ontoereikende gronden heeft verworpen.
24. Het geldend juridisch kader dat bij de beoordeling van het middel in acht moet worden genomen is door het gerechtshof juist uiteen gezet in de hiervoor onder 8 weergegeven bewijsoverwegingen (telkens in de eerste twee alinea’s onder het kopje “voldoende steunbewijs”).
25. Ik meen dat het middel niet kan slagen. Met betrekking tot de feiten 1 en 2 wijs ik hiertoe op het volgende. De bewijsmiddelen 1 tot en met 4 hebben betrekking op deze feiten. Van deze bewijsmiddelen betreffen de eerste twee de verklaringen van het slachtoffer, [slachtoffer 1], die op zichzelf genomen alle bestanddelen van de bewezenverklaring afdekken maar waarvoor, gelet op het bepaalde in art. 342 lid 2 Sv, “voldoende steun” moet worden gevonden in de overige bewijsmiddelen.
26. Van de overige bewijsmiddelen bevat bewijsmiddel 4, de verklaring van de leerkracht/mentor van het slachtoffer, gedeeltelijk een verklaring die in de kern bezien te herleiden valt tot dezelfde bron: zij vertelt immers na wat ze van het slachtoffer heeft gehoord over wat er tussen haar en de verdachte zou zijn voorgevallen. In zoverre is de verklaring wat het bewijsminimum betreft niet bruikbaar als steunbewijs. De getuige verklaart echter ook dat zij heeft gezien dat het slachtoffer die dag “overstuur” op de gang stond en dat zij toen “al de hele tijd in de klas telefoon [kreeg]”, hetgeen volgens de getuige “die man” zou zijn geweest. In zoverre – althans waar het de waarneming betreft dat het slachtoffer “overstuur” was omdat zij veel werd gebeld – bevat het vierde bewijsmiddel een eigen waarneming die enige steun biedt aan, en inhoudelijk overeenstemt met, de verklaring van het slachtoffer. Deze verklaring lijkt me als zodanig echter niet genoeg om de drempel van “voldoende steun” te kunnen halen.4.
27. Meer steun wordt echter nog geboden door het derde bewijsmiddel, dat een verklaring van de nicht van het slachtoffer bevat. Deze verklaart erbij te zijn geweest toen het slachtoffer werd gebeld vanaf een anoniem nummer, dat de telefoon toen op de luidspreker is gezet en dat zij de stem van een man hoorde waarvan het slachtoffer zei die te herkennen als de stem van de verdachte, en dat zij zag dat het slachtoffer toen in paniek was en huilde. Deze verklaring betreft een duidelijke eigen waarneming van niet slechts een “emotie” of een “gedragsverandering”, maar van een fysiek waarneembare reactie (huilen) die te relateren is aan telefonische interactie met een man, zijnde volgens het slachtoffer de verdachte.
28. De vergelijking dringt zich hier op met het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014, 328, m.nt. N. Rozemond), in welk arrest de Hoge Raad genoegen nam met steunbewijs dat bestond uit een verklaring van een getuige die het slachtoffer – die in haar buik gestompt zou zijn – “verkrampt” bij hem aan de deur had zien staan. Toegegeven moet worden dat in dat arrest het tijdsverloop tussen de bewezenverklaarde gedraging en de door een getuige geconstateerde (fysiek-)emotionele reactie korter was, maar hier staat tegenover dat in de onderhavige zaak de steun biedende verklaringen eveneens direct volgde op een – door het slachtoffer gestelde – benaderingspoging van de verdachte in de richting van het slachtoffer, terwijl het tevens zo is dat de steun biedende verklaring meer, zij het beperkte, eigen waarnemingen behelst wat betreft het verband tussen het gedrag van de verdachte en de reactie van het slachtoffer in vergelijking met het arrest uit 2014: de nicht van het slachtoffer heeft immers waargenomen dat het slachtoffer in paniek raakte nadat zij gebeld werd door een man.
29. Al met al meen ik dat bewijsmiddel 3 en 4, in onderlinge samenhang bezien, voldoende steun bieden aan de verklaringen van het slachtoffer ten aanzien van de feiten 1 en 2 en dat zodoende de drempel van art. 342 lid 2 Sv – ook zonder daar het onder 4 bewezenverklaarde bij te betrekken – wordt gehaald. Mocht de Hoge Raad daar anders over denken, meen ik dat deze drempel in elk geval geen problemen oplevert indien de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten worden bezien in samenhang met de bewijsvoering ter zake van feit 4. Daarop kom ik hierna onder 31 nog terug.
30. Eerst behandel ik de klacht dat bij de bewijsvoering ter zake van feit 4, begaan jegens het slachtoffer [slachtoffer 2], niet aan het bewijsminimumvoorschrift zou zijn voldaan. Deze klacht kan evenmin slagen, gelet op het opgenomen telefoongesprek tussen het slachtoffer en de verdachte dat door het hof als bewijsmiddel 9 is opgenomen. In dit telefoongesprek vertelt de verdachte onder meer – zoals ook nog is uitgelicht door het hof in de hierboven weergegeven bewijsmotivering – dat er dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren, dat hij het slachtoffer niet zou hebben aangeraakt, dat hij haar pijn heeft gedaan en dat hij weet dat ze boos op hem is. Voorts blijkt uit dat gesprek duidelijk dat de verdachte erkent dat zij, [slachtoffer 2], “het slachtoffer” is en er vervolgens bij haar op aandringt om hetgeen tussen hen is voorgevallen niet aan anderen te vertellen, omdat hem dat “héél erg veel schade” kan berokkenen. Al met al geeft dit opgenomen telefoongesprek zonder meer voldoende steun aan de verklaring van het slachtoffer van feit 4, waardoor het oordeel van het hof dat het bepaalde in art. 342 lid 2 Sv niet is geschonden ook ter zake van feit 4 toereikend is gemotiveerd.
31. Gelet op het voorgaande ten overvloede, merk ik nog op dat de drempel van het bewijsminimum voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten enerzijds en feit 4 anderzijds naar het mij voorkomt in elk geval wordt gehaald als de bewijsvoering voor deze feiten in onderlinge samenhang wordt bezien, zoals het hof ook heeft gedaan. Dan valt op dat sprake is van – zoals het hof het noemt – “opvallende gelijkenissen”, nu het in beide feitencomplexen gaat om meisjes in de leeftijd van 12-14 jaar, in de directe omgeving van de verdachte, die beide verklaren dat de verdachte zich voor hun ogen heeft afgetrokken en ook beide verklaren dat de verdachte daarbij hun borsten wilde zien. Het in de schriftuur betrokken standpunt dat onvoldoende sprake is van “essentiële overeenkomsten” tussen beide zaken onderschrijf ik niet. Daarbij merk ik nog op dat in de onderhavige zaak in elk geval geen sprake is van een situatie waarin het steunbewijs in de zin van art. 342 lid 2 Sv uitsluitend gevonden kan worden door de zaken over en weer te “schakelen”. Voor beide feitencomplexen geldt immers dat er ook ander steunbewijs voorhanden is. In algemene zin is het zo – omdat voor het criterium van “voldoende steun” al het voorhanden zijnde bewijsmateriaal nu eenmaal in onderlinge samenhang moet worden bezien – dat indien reeds (enige) steun wordt gevonden in andere, zaakspecifieke bewijsmiddelen, minder steun ontleend hoeft te worden aan paralellen met andere zaken om de benodigde “voldoende steun” te halen.
32. Het middel faalt.
Slotsom
33. Beide middelen falen.
34. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
35. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑03‑2023
Zie 2.13 van de schriftuur (p. 6-7).
De rechtbank overwoog (op p. 3 van het vonnis van 29 oktober 2019), na een motivering waarom zij meende dat het bewijsminimum niet was gehaald: “Wat er derhalve ook zij van de juistheid van de verklaringen van de aangeefsters, de rechtbank kan, vanwege het wettelijke bewijsminimum, louter op grond daarvan niet komen tot het wettige en overtuigend bewijs dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan. Verdachte zal daarom van de tenlastegelegde feiten worden vrijgesproken.”
In dat verband wijs ik op het arrest van 13 juli 2010 ( ECLI:NL:HR:2010:BM2452,NJ 2010, 515, m.nt. M.J. Borgers), waarin de leerkracht van het vermeende slachtoffer had verklaard dat zij, nadat zij had gehoord van mogelijk misbruik van een van haar leerlingen, merkte dat het slachtoffer “wat aanhankelijker werd en knuffeliger” en dat zij na het studioverhoor merkte dat zij “wat stiller” werd. De Hoge Raad casseerde. Hoewel belangrijke verschillen met de onderhavige zaak mij lijken dat de leerkracht in de zaak uit 2010 haar observaties pas deed nadat zij over het misbruik had gehoord, haar observaties bovendien iets abstracter zijn en meer liggen in de sfeer van gedragsveranderingen (aanhankelijker, knuffeliger en stiller) dan in de sfeer van een acute emotionele reactie (overstuur zijn), terwijl tevens geldt dat in die zaak een en ander schortte aan de zuiverheid van de motivering van het hof, zou ik toch niet durven stellen dat in de onderhavige zaak ook bewijsminimumproblematiek was vermeden indien slechts de verklaring van de leerkracht/mentor zou zijn opgenomen als steunbewijs.
Beroepschrift 17‑01‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 21/03301
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Van : Mr. Th.J. Kelder
Dossiernummer: 2620683
Inzake:
[verdachte],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 26 juli 2021, onder nummer 20-003385-19 gewezen arrest.
Ontvankelijkheid en omvang van het cassatieberoep
1.
De initiële volmacht aan de griffiemedewerker tot het instellen van cassatieberoep is namens mr. M. Struik ‘p/o’ getekend door diens kantoorgenoot en advocaat mr. V.H.L. Weling. Omdat uit de ondertekening niet ondubbelzinnig volgde dat de volmacht door een advocaat was getekend is nadien — binnen de termijn voor het instellen van cassatieberoep — ook een door mr. Struik ondertekende volmacht nagezonden. De correspondentie hierover zou zich reeds bij de aan Uw Raad toegestuurde stukken moeten bevinden, maar is zekerheidshalve ook aan deze schriftuur gehecht (bijlage 1). Het cassatieberoep is gelet op het voorgaande ontvankelijk.
2.
Nadat aanvankelijk onbeperkt cassatieberoep is ingesteld is het cassatieberoep nadien partieel ingetrokken, en wel voor zover het de vrijspraak ter zake van feit 3. betreft (bijlage 2). Deze vrijspraak is zodoende van dit cassatieberoep uitgezonderd.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof:
- (i.)
het verzoek tot het doen van deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op ontoereikende gronden heeft afgewezen;
- (ii.)
ten onrechte, althans om onbegrijpelijke redenen niet (ambtshalve) de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft opgeroepen en gehoord, teneinde de verklaringen van deze getuigen zelfstandig te onderzoeken en te toetsen, bij gebreke waarvan verzoekers recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden, en;
- (iii.)
ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat verzoekers recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM niet is tekort gedaan, ondanks het feit dat (a.) verzoekers veroordeling in hoger beroep na zijn vrijspraak in eerste aanleg in overwegende mate berust op de (door verzoeker betwiste) verklaring van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], terwijl deze aangeefsters noch door een rechter noch door de verdediging zijn ondervraagd en tot een dergelijke ondervraging evenmin gelegenheid is geboden, (b.) aan verzoeker geen compensatie voor het uitblijven van deze ondervragingsmogelijkheid is geboden middels het door de verdediging verzochte deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters, en (c.) verzoeker door het hof voorts niet zelf niet is ondervraagd.
2. Toelichting
2.1
Aan verzoeker is een viertal zedenmisdrijven tenlastegelegd. De eerste twee feiten hebben betrekking op aangeefster [slachtoffer 1], de laatste twee op aangeefster [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft verzoeker ter zake van alle tenlastegelegde feiten vrijgesproken, omdat sprake was van onvoldoende steunbewijs voor beide aangiftes (vonnis, p. 3):
‘Wat er ook zij van de juistheid van de verklaringen van aangeefsters, de rechtbank kan, vanwege het wettelijke bewijsmininum, louter op grond daarvan niet komen tot het wettige bewijs en overtuigend bewijs dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan.’
2.2
Het hof heeft verzoeker ter zake van feit 3. eveneens vrijgesproken. Daartoe overwoog het, kort gezegd, dat [slachtoffer 2] aanvankelijk meerdere keren verklaarde dat zij geen dingen bij verzoeker heeft hoeven doen en dat zij in het telefoongesprek heeft gezegd dat verzoeker haar niet heeft aangeraakt.
Later verklaarde [slachtoffer 2] echter alsnog dat ze op en neergaande bewegingen heeft gemaakt met haar hand op het geslachtsdeel van verzoeker, alsmede dat verzoeker haar borsten zou hebben aangeraakt. Het hof heeft aldus niet met voldoende mate van zekerheid kunnen vaststellen dat de door [slachtoffer 2] bedoelde handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden (arrest, p. 3–4).
Voor de overige feiten heeft het hof verzoeker alsnog veroordeeld.
2.3
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 2] verstandelijk beperkt is, genetisch kwetsbaar voor psychiatrische problematiek, een vertraagde cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling heeft, en ‘Als ze dan eenmaal met het verhaal komt, dan zit er vaak wel een kern van waarheid in. Of bijna altijd wel.’ (zie voor e.e.a. bewijsmiddel 5.)
2.4
De raadsman van verzoeker heeft gemotiveerd betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Daarbij heeft hij er onder meer op gewezen dat het, zeker inzake [slachtoffer 2], feiten betreft die zeer lang geleden zouden hebben plaatsgevonden, terwijl de aangiftes inconsistenties behelzen. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat [slachtoffer 2] wordt gekarakteriseerd als iemand die ‘nog wel eens dingen kan zeggen om daar aandacht mee te krijgen’ en ‘in het verleden in de familie ook nog wel een keer leugens heeft verteld’ en eerder slachtoffer van seksueel grensoverschrijdend gedrag lijkt te zijn geweest, waarnaar echter geen onderzoek is verricht (pleitnota in hoger beroep, par. 5, 9-10-12 en de — in hoger beroep in zoverre als voorgehouden beschouwde — pleitnota in eerste aanleg, par. 35–40, 67–89 en 101–109). De raadsman heeft vervolgens uitgelegd dat hij beide aangeefsters niet als getuige had opgegeven, omdat hun eventuele verklaringen door het grote tijdsverloop, de onjuiste wijze van de initiële verhoren van aangeefsters en de tussentijdse beïnvloeding na gesprekken die zij hebben gehad met getuigen en de politie onbetrouwbaar zouden zijn (pleitnota in hoger beroep, par. 25 en voetnoot 14 en de — in hoger beroep in zoverre als voorgehouden beschouwde — pleitnota in eerste aanleg, par. 35–40). De raadsman heeft daarentegen wèl voorwaardelijk verzocht om een deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters in het geval het hof die verklaringen als schakelbewijs zou gebruiken (pleitnota in hoger beroep, par. 25–26).
2.5
Het hof heeft de verklaringen van aangeefsters als betrouwbaar beoordeeld (arrest, p. 23–24 en p. 25–26) en deze als (schakel)bewijs gebruikt. Het hof heeft aangeefsters niet gehoord of doen horen, teneinde hun verklaringen zelfstandig te onderzoeken en te toetsen. Ook heeft het hof het verzoek tot het gelasten van deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van hun verklaringen afgewezen. Daartoe heeft het hof enkel overwogen (arrest, p. 28):
‘Het hof acht zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht. Het hof acht een dergelijk onderzoek dan ook niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.’
2.6
Het ter terechtzitting gedane verzoek van de raadsman om een deskundige te benoemen teneinde onderzoek te verrichten naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters, is een verzoek zoals bedoeld in art. 328 Sv, in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv en art. 415, eerste lid, Sv, om gebruik te maken van de in art. 315, derde lid tweede volzin, Sv dan wel een in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beoordeling van een zodanig verzoek is of het hof de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het hof heeft deze maatstaf niet miskend. Zijn enkele, niet nader gemotiveerde, oordeel dat hij zich voldoende ingelicht af, zodat het gevraagde onderzoek niet noodzakelijk is en moet worden afgewezen, acht verzoeker evenwel ontoereikend gemotiveerd.
2.7
Evident is in deze zaak dat de verklaringen van aangeefsters het hart van de bewijsvoering vormen — het sole and decisive bewijs, waarop de veroordeling van verzoeker in overwegende mate berust. Verder staat vast dat beide aangeefsters nimmer door een rechter zijn gehoord, laat staan dat dat in het bijzijn van de verdediging is gebeurd. De betrouwbaarheid van die verklaringen is dus niet zelfstandig en direct middels een verhoor bij de rechter getoetst, terwijl de verdediging ook geen gelegenheid tot het stellen van vragen aan aangeefsters heeft gehad, terwijl verzoeker hun verklaringen wel heeft betwist. Voorts staat vast dat de rechtbank in de verklaringen van aangeefsters ontoereikend bewijs zag voor een veroordeling en verzoeker van alle tenlastegelegde feiten heeft vrijgesproken, terwijl ook het hof de verklaring van [slachtoffer 2] ter zake van feit 3. niet voldoende overtuigend achtte. Verder heeft de raadsman een aantal steekhoudende kanttekeningen bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van (met name) [slachtoffer 2] geplaatst, die tot op zekere hoogte steun vinden in bewijsmiddel 5. Voorts heeft de raadsman uitgelegd waarom hij niet om het verhoor van aangeefsters heeft gevraagd, maar van oordeel was dat als die verklaringen als (schakel)bewijs zouden worden gebruikt, een onderzoek naar de betrouwbaarheid daarvan door een deskundige niet achterwege mocht blijven.
2.8
In het licht van het voorgaande valt met de enkele, weinig zeggende frase dat het hof zich ‘voldoende ingelicht’ acht niet te begrijpen waarom het verzochte deskundigenonderzoek niet noodzakelijk zou zijn. Het hof loopt daarmee vooruit op hetgeen de aangeefsters zouden kunnen verklaren, terwijl zijn oordeel tegen de achtergrond van het processuele verloop in deze zaak — waarbij in het bijzonder in het oog springen de eerdere vrijspraak van verzoeker door de rechtbank, het uitblijven van enige ondervraging door een rechter en/of de verdediging van aangeefsters én de dragende betekenis van hun verklaringen voor de bewijsvoering — alsmede hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd omtrent de betrouwbaarheid van aangeefsters, ontoereikend is gemotiveerd.
2.9
In de tweede plaats is verzoeker van oordeel dat de vereisten van een eerlijk proces van art. 6 EVRM met zich brachten dat het hof in dezen zo nodig ambtshalve beide aangeefster had moeten oproepen en (ter zitting) had moeten (doen) horen, teneinde de verklaringen van deze getuigen zelfstandig te onderzoeken en te toetsen. Nu het hof dat niet heeft gedaan, en het hof ook overigens geen aandacht heeft besteed aan de ‘overall fairness’ van de onderhavige procedure, is verzoekers veroordeling in strijd met het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces, althans is niet juist en begrijpelijk waarom die procedure volgens het hof ‘overall fair’ is geweest. Het volgende is daartoe van belang.
2.10
Uit rov. 2.12.1–2.12.3 van het post-Keskin arrest (HR 20 april 2021, ECLI:NL: HR:2021:576, NJ 2021/173 m.nt. J.M. Reijntjes) kan worden afgeleid dat de rechter, voordat hij einduitspraak doet, moet nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij daartoe volgens Uw Raad ambtshalve alsnog moeten overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), ofwel bijvoorbeeld moeten vaststellen dat voldoende maatregelen zijn getroffen die het niet-ondervragen compenseren, welke maatregelen onder omstandigheden kunnen inhouden een verklaring van een deskundige die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek heeft onderworpen. De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing om het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is (nader) heeft gemotiveerd.
2.11
Het arrest van het hof bevat geen overweging omtrent verzoekers recht op een eerlijk proces. Er wordt niets opgemerkt over het feit dat de bewezenverklaringen in overwegende mate worden gedragen door verklaringen van aangeefsters die nimmer ten overstaan van een rechter zijn onderzocht en getoetst, en aan wie de verdediging geen vragen heeft kunnen stellen, terwijl het (compenserende) verzoek om een deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van die verklaringen evenmin is toegewezen.
2.12
Het is waar dat Uw Raad in de post-Keskin rechtspraak gewicht toekent aan het initiatief van de verdediging tot ondervraging van een getuige; bij het ontbreken daarvan lijken de ambtshalve verplichtingen voor de rechter in de ogen van Uw Raad vooralsnog gering. Ook in zaken waarin de vraag voorlag of de appelrechter na een vrijspraak in eerste aanleg tot een veroordeling mocht komen zonder zelf tot het oproepen van belangrijke getuigen over te gaan, leek Uw Raad weinig voor ambtshalve verplichtingen voor de rechter te voelen (zie bijv. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1943, NJ 2019/239 m.nt. T. Kooijmans en HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:60).1.
2.13
In de rechtspraak van het EHRM is het initiatief van de verdediging echter maar één van de relevante omstandigheden bij de beoordeling van de vraag of de procedure in haar geheel eerlijk is verlopen.2. Het EHRM lijkt wel degelijk de opvatting te zijn toegedaan dat de rechter onder omstandigheden een eigen verplichting heeft om toe te zien op de naleving van de notie van een eerlijk proces, die in zoverre niet is verbonden met de procesopstelling van de verdediging, en ertoe kan nopen dat de appelrechter na een vrijspraak in eerste aanleg zelf en rechtstreeks bewijs onderzoekt, bijvoorbeeld door getuigen (opnieuw) te horen. Recente uitspraken van het EHRM illustreren dat in de situatie waarin de rechtbank en het hof tot uiteenlopende gevolgtrekkingen komen op basis van hetzelfde dossier, er meer van de veroordelende rechter gevergd wordt om de eerlijkheid van het proces te waarborgen, ook los van eventuele initiatieven van de verdediging.3. Indien een veroordeling in beslissende mate rust op een niet-ondervraagde getuige, wiens verklaringen door rechtbank en hof anders worden beoordeeld, neemt de noodzaak tot het (ambtshalve) horen van deze getuige significant toe.
2.14
Het voorgaande was al uit de rechtspraak van het EHRM af te leiden,4. maar vindt inmiddels nog steviger verankering in de zaken Júlíus þór Sigurþórsson t. IJsland (EHRM 16 juli 2019, nr. 38797/17) en Maestri t. Italië (EHRM 8 juli 2021, nrs. 20903/15). In de eerste zaak is de rechtspraak van het EHRM ter zake helder en overzichtelijk weergegeven, terwijl de tweede uitspraak illustreert tot welke uitkomst die rechtspraak kan dwingen. Maestri was in eerste aanleg integraal vrijgesproken. De rechtbank was van oordeel dat uit de getuigenverklaringen en het andere bewijsmateriaal was gebleken dat zij eenvoudigweg de boekhouding van de vennootschappen had bijgehouden volgens de instructies van de bewindvoerders en dus zelf geen actieve rol had gespeeld in de activiteiten van de vennootschappen. Het hof vernietigde dit vonnis vernietigd en week ten aanzien van de uitleg van de verklaringen af van het oordeel van de rechter in eerste aanleg. Maestri werd alsnog schuldig bevonden, nadat het hof oordeelde dat met name uit de verklaringen van M. en C., die een gedetailleerde omschrijving hadden gegeven van de door Maestri verrichte werkzaamheden, was gebleken dat zij een proactieve rol had gespeeld bij het bestuur van de bedrijven. Volgens het EHRM stond buiten twijfel dat de kwesties die het hof had moeten beoordelen alvorens de vrijspraak te vernietigen en Maestri te veroordelen, binnen de grenzen van een eerlijk proces niet naar behoren konden worden vastgesteld zonder directe beoordeling van de verklaringen van M. en C., met name gelet op hun bewijskracht. Bovendien was Maestri, hoewel zij bij haar proces aanwezig was geweest, niet door het hof verhoord en was haar dus de mogelijk ontnomen haar eigen argumenten naar voren te brengen over feitelijke kwesties die bepalend waren voor de beoordeling van haar zaak. Door geen nieuw verhoor van M. en C. te verrichten en verzoekster niet opnieuw te horen alvorens de vrijspraak in eerste aanleg te vernietigen, had het hof de verdedigingsrechten van Maestri aanzienlijk ingeperkt en was de strafrechtelijke procedure oneerlijk geweest.5.
2.15
In casu is verzoeker eveneens van oordeel dat de procedure in haar geheel niet voldoet aan de vereisten van art. 6 EVRM en dat zonder nadere doch ontbrekende motivering in ieder geval niet begrijpelijk is waarom dat volgens het hof wel het geval is. Het hof heeft verzoeker immers veroordeeld op basis van dezelfde verklaringen die de rechtbank nog tot vrijspraak brachten en die door verzoeker uitdrukkelijk zijn betwist, zonder dat het hof die aangeefsters heeft gehoord en hun verklaringen aldus zelf rechtstreeks heeft onderzocht en getoetst, zonder dat het de verdediging in de gelegenheid heeft gesteld aangeefsters te ondervragen, zonder dat het de verdediging is tegemoet gekomen in haar wens om deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van die verklaringen, en zonder dat het verzoeker zelf heeft gehoord. Dat de verdediging in hoger beroep niet om het verhoor van aangeefsters heeft verzocht is bovendien alleszins begrijpelijk na een vrijspraak in eerste aanleg, zodat het feit dat de verdediging in hoger beroep niet zelf het verzoek tot het horen van deze getuigen heeft gedaan weinig betekenis toekomt. De rechter heeft ook een eigen positieve verplichting om zorg te dragen voor een eerlijk verloop van de procedure en aan die verantwoordelijkheid heeft het hof geen dan wel onvoldoende invulling gegeven. Bovendien heeft de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen wel degelijk betwist en die betwisting willen onderbouwen met het voorgestelde — maar afgewezen — deskundigenonderzoek.
2.16
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel II
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de onder 1., 2. en 4. bewezenverklaarde feiten niet naar de eis der wet met redenen zijn omkleed, nu de bewezenverklaring telkens, in strijd met het bepaalde in art. 342, tweede lid, Sv berust op de verklaring van één getuige (te weten aangeefster [slachtoffer 1] voor zover het de feiten 1. en 2. betreft en aangeefster [slachtoffer 2] voor zover het feit 4. betreft), en het hof het tot vrijspraak strekkende verweer wegens het gebrek aan voldoende wettig bewijs op onjuiste en ontoereikende gronden heeft verworpen.
2. Toelichting
2.1
Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
- ‘1.
hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 1 december 2016 in de gemeente [gemeente], met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- —
de borst van die [slachtoffer 1] aangeraakt/betast en over de borst van die [slachtoffer 1] gewreven en
- —
in het bijzijn van die [slachtoffer 1] zijn hand in zijn broek gedaan en vervolgens op en neer gaande bewegingen gemaakt en
- —
tegen die [slachtoffer 1] gezegd ‘kom neuken’, althans woorden van gelijke aard of strekking;
- 2.
hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 1 december 2016 in de gemeente [gemeente], afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft vertoond aan een minderjarige van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze jonger was dan zestien jaar, immers heeft hij toen aldaar aan [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2002, een film vertoond waarin opnamen of afbeeldingen waren opgenomen van seksuele/pornografische gedragingen, te weten orale seks;
- 4.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 in Nederland, meermalen, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voorvloeiend overwicht, te weten door het leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en een persoon genaamd A. [slachtoffer 2] en door zijn positie als oom van die [slachtoffer 2], voornoemde [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1994, waarvan verdachte wist deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten het voor de webcam laten zien van haar ontblote borsten en het doen betasten van haar borsten, of zodanige handelingen van verdachte te dulden, te weten het voor de webcam aan die [slachtoffer 2] laten zien van zijn, verdachtes, ontblote penis en het vervolgens maken van op en neer gaande bewegingen.’
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen 1. en 2. behelzen een (zakelijke weergave van) de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] ten aanzien van feit 1. en 2.
Bewijsmiddel 3. houdt kort gezegd als verklaring van getuige [betrokkene 1] in dat [slachtoffer 1] haar in 2018 heeft verteld dat zij was aangerand door een man die haar nu weer had gebeld, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] overstuur was en moest huilen. Bewijsmiddel 4. houdt kort gezegd als verklaring van getuige [betrokkene 2] in dat [slachtoffer 1] haar in 2018 heeft verteld dat een bekende van de familie haar pornografische afbeeldingen op een computer had laten zien en haar oneervolle voorstellen had gedaan, waarbij [slachtoffer 1] overstuur was. Bewijsmiddel 5. houdt de verklaring in van getuige [betrokkene 3], die kort gezegd verklaart wat aangeefster [slachtoffer 2] heeft verteld. Bewijsmiddel 6. behelst de verklaring van getuige [betrokkene 4], die eveneens relateert wat [slachtoffer 2] heeft verteld over MSN-contact van 10 jaar geleden. Bewijsmiddel 7. en 8. houden de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] in ten aanzien van feit 4. Bewijsmiddel 9. betreft een weergave van een telefoongesprek tussen [slachtoffer 2] en verzoeker, waarin verzoeker zijn excuses aanbiedt voor dingen die niet hadden mogen gebeuren en vraagt of het tussen hen kan blijven. Bewijsmiddel 10. houdt als verklaring van verzoeker in dat hij in 2007 heeft gechat met [slachtoffer 2] via MSN en dat het telefoongesprek met haar over de webcamera ging en dat zij het gevoel had dat hij haar seksueel wilde benaderen.
2.3
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv — dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan — kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Algemene regels over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv kunnen daarom niet worden gegeven. Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, NJ 2019/23).
Geen sprake mag bovendien zijn van een te ver verwijderd verband tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal (vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010: BK2094, NJ 2010/512).
2.4
De rechtbank heeft verzoeker, in navolging van het ter zake door de verdediging gevoerde verweer, van alle tenlastegelegde feiten vrijgesproken, omdat sprake was van onvoldoende steunbewijs. Volgens het hof is daarentegen, in afwijking van hetzelfde verweer, wel degelijk sprake van voldoende steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Voor wat betreft feit 4. wijst het hof daarbij op de verklaring van [betrokkene 4], op het telefoongesprek tussen aangeefster en verzoeker en op de verklaring van verzoeker. Ten aanzien van de feiten 1. en 2. wijst het hof op de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die niet alleen inhouden wat [slachtoffer 1] hen heeft verteld, maar ook dat [slachtoffer 1] geëmotioneerd was nadat verzoeker telefonisch contact met haar opnam. Voorts is het hof van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] steun vindt in de bewijsmiddelen die de zaak van [slachtoffer 2] betreffen en een aantal opvallende overeenkomsten met de zaak van [slachtoffer 1] vertonen (arrest, p. 24 en 26–27).
2.5
Anders dan het hof oordeelt vindt de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende steun in het overige bewijsmateriaal, als gevolg waarvan de bewezenverklaring ter zake van feit 4. ontoereikend is gemotiveerd. De verklaring van [betrokkene 4] houdt immers niet meer in dan hetgeen aangeefster haar heeft verteld, zodat zij berust op dezelfde bron als de aangifte zelf. Het telefoongesprek en verzoekers tot het bewijs gebezigde verklaring staan voorts in een te ver verwijderd verband tot het onder 4. bewezenverklaarde, als gevolg waarvan zij niet als (voldoende) steunbewijs kunnen worden aangemerkt. Het telefoongesprek vermeldt immers niets omtrent hetgeen onder 4. is bewezenverklaard, terwijl verzoekers verklaring dat hij met aangeefster via MSN heeft gechat ook geen kenbare betrekking heeft op de bewezenverklaarde gedragingen (vgl. bijv. HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594 en HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:637).
2.6
Zelfs als de bewezenverklaring ter zake van feit 4. echter wel naar de eis der wet met redenen is omkleed, heeft iets soortgelijks niet voor feit 1. en 2. te gelden. Bij deze feiten is immers sprake van een bewezenverklaring die berust op de verklaringen van [slachtoffer 1] en op verklaringen van getuigen die op hun beurt verklaren wat zij van [slachtoffer 1] hebben vernomen, zodat alle bewijs ten aanzien van deze feiten in essentie tot één bron is te herleiden. Bovendien betreffen de verklaringen van deze getuigen, voor zover zij de emoties van [slachtoffer 1] aangaan, niet zozeer haar emoties kort nadat het incident zich zou hebben voorgedaan, maar haar emoties nadat verzoeker jaren later telefonisch contact met haar opnam, hetgeen in geen (althans in een te ver verwijderd) verband staat met het onder 1. en 2. bewezenverklaarde.6.
Voor zover het hof de bewijsmotivering inzake [slachtoffer 2] in zijn bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1. en 2. betrekt, acht verzoeker dat eveneens onjuist en ontoereikend gemotiveerd. Uit de rechtspraak van Uw Raad volgt weliswaar dat in voorkomende gevallen steun kan worden ontleend aan een bewijsmiddel waaruit blijkt dat de verdachte een ander, soortgelijk strafbaar feit heeft begaan, maar in zodanig geval gelden strenge vereisten, in die zin dat ten minste wordt verlangd dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of dat er anderszins essentiële overeenkomsten bestaan in de bewijsvoering van die feiten.7. Daarvan is in casu, anders dan het hof overweegt, geen sprake.
Tussen de feiten 1. en 2. enerzijds en feit 4. anderzijds zit een periode van acht tot negen jaren, terwijl feit 1. en 2. betrekking hebben op (aftrekken tijdens) het vertonen van pornografische afbeeldingen aan iemand die zich bij verzoeker bevindt, en feit 4. het plegen van ontuchtige handelingen tijdens een webcam-conversatie betreft. Dat zijn niet alleen andere strafbare feiten, maar ook wezenlijk andere feitelijke gedragingen, die weinig méér met elkaar gemeen hebben dan dat de aangeefsters minderjarig waren. Van toereikende essentiële overeenkomsten die het gebruik van schakelbewijs legitimeren is hier dus geen sprake. Voor zover het hof in dit verband nog overweegt dat ‘[v]oor de bewezenverklaring van de ontucht in de zaak van [slachtoffer 1] (…) mede redengevend [is, TK] de bewezenverklaring van de ontucht door de verdachte in de zaak van [slachtoffer 2]’ ziet het er overigens ook aan voorbij dat het verzoeker ten aanzien van het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] (feit 3.) heeft vrijgesproken.
2.7
Het bewijs dat naast de aangiftes in het arrest is opgenomen ter zake van de bewezenverklaarde feiten biedt zodoende onvoldoende steun aan die aangiftes, althans staat in een te ver verwijderd verband daarvan. De bewezenverklaring is daarom telkens niet naar de eis der wet met redenen omkleed en het tot vrijspraak strekkende verweer wegens gebrek aan voldoende wettig bewijs is op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden verworpen.
2.8
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
mr. Th.J. Kelder
Den Haag, 25 januari 2022
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑01‑2022
Eenzelfde terughoudende benadering van de ambtshalve verplichtingen voor de rechter is te ontwaren in HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1406.
In zijn conclusies van 17 september 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:868 en 869) voorafgaand aan onder meer HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:59, NJ 2020/126 m.nt. T. Kooijmans geeft mr. Harteveld een korte samenvatting van de stand van zaken. Volgens hem is de vraag of het proces in zijn geheel als eerlijk kan worden beschouwd onder meer afhankelijk van de volgende relevante factoren:— of de veroordelende rechter zich baseert op nieuw, aanvullend bewijs, of dat teruggevallen wordt op getuigenverklaringen op basis waarvan het eerdere gerecht haar vrijspraak heeft gebaseerd;— of de verdachte eerder is vrijgesproken op basis van een door die rechter gehoorde getuige;— of de bewezenverklaring in belangrijke mate steunt op de betreffende getuigenverklaring;— of de toepasselijke nationale bepalingen zijn nageleefd;— of de verdachte verzocht heeft de betreffende getuige te horen;— of de verdachte juridische bijstand had, bekend was met de inhoud van de appelschriftuur van het openbaar ministerie en bekend was met de mogelijkheden van het hof om de verdachte te veroordelen;— of de wijze waarop het gerecht tot de feitenvaststelling is gekomen als arbitrair of onredelijk kan worden beschouwd.
Zie o.a. par. 38 van de zaak Júlíus þór Sigurþórsson t. IJsland (EHRM 16 juli 2019, nr. 38797/1738), waarin wordt gewezen op de ‘duty to take positive measures’ door de appelrechter ‘if the direct assessment of the evidence is deemed necessary’.
Zie o.m. de zaken Manoli t. Moldavië (EHRM 28 februari 2017, nr. 56875/11) en Lorifice t. Italië (EHRM 29 juni 2017, nr. 63446/13).
Tot een ander oordeel kwam het EHRM in de recente zaak Ignat t. Roemenië (EHRM 9 november 2021, nr. 17325/16). In die zaak had het verschil in eerste en tweede aanleg evenwel betrekking op de beoordeling van het bewijs en niet zozeer op de betrouwbaarheid daarvan. Het EHRM oordeelde daarom dat deze zaak moest worden onderscheiden van andere zaken waarin verdachten in laatste aanleg worden veroordeeld terwijl ze in eerste aanleg zijn vrijgesproken, zonder dat de verdachte of belastende getuigen opnieuw worden gehoord. De betrouwbaarheid van het bewijs was door Ignat niet betwist en er bestond bovendien objectief bewijs dat voor de zaak relevanter was dan de verklaringen van de getuigen.
Vgl. ook HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173 m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 2.12.2, waarin omtrent het onderzoek naar de betrouwbaarheid van een verklaring van een niet-gehoorde getuige wordt opgemerkt (onderstreping TK): ‘Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige — kort na de gebeurtenissen waar het om gaat — zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen.’
Zie G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Kluwer 2021, p. 857 en de aldaar in voetnoot 335 aangehaalde bronnen.