Einde inhoudsopgave
Omgevingsregeling
Artikel 9.13 (voorschriften grondwaterstand)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
01-12-2020, Stcrt. 2020, 64380 (uitgifte: 03-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
1.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de vergunninghouder een deskundige inschakelt om de grondwaterstand van de bodem te meten op de plaats waar is of wordt gestort, bedoeld in artikel 8.55, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de ingeschakelde deskundige de meting van de grondwaterstand:
- a.
ten minste tweemaal per maand verricht, op of nabij de 14e en 28e van de maand; en
- b.
volgens NEN-EN-ISO 22475-1 uitvoert.
3.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de ingeschakelde deskundige vaststelt of de gegevens die zijn verkregen uit de metingen, bedoeld in het eerste lid, representatief zijn voor de bodem op de plaats waar is of wordt gestort. Dit doet de deskundige door de gegevens te vergelijken met de beschikbare gegevens van de grondwaterstanden verkregen uit peilbuizen in hetzelfde geohydrologische systeem die zijn opgenomen in het Archief van grondwaterstanden van TNO, voor zover laatstbedoelde gegevens betrekking hebben op dezelfde periode en op de daaraan voorafgaande aaneengesloten periode van ten minste vijf jaar.