HR 7 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215, NJ 2020/410 m.nt. Jörg. Het betreft een veroordeling ter zake van art. 240b Sr, kortweg kinderpornografie.
HR, 29-11-2022, nr. 21/01477
ECLI:NL:HR:2022:1763
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-11-2022
- Zaaknummer
21/01477
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1763, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑11‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:569
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:915
ECLI:NL:PHR:2022:915, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1763
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑12‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0238
JIN 2023/33 met annotatie van mr. C. van Oort
NJ 2023/364 met annotatie van P.A.M. Mevis
Uitspraak 29‑11‑2022
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Verspreiden, verwerven, in bezit hebben van en zich toegang verschaffen tot kinderporno, meermalen gepleegd (art. 240b.1 Sr). Toezicht op naleving van bijzondere voorwaarde, art. 14c.6 Sr. Kon hof beperkingen stellen aan toezichtsopdracht aan reclassering a.b.i. art. 14c.6 Sr m.b.t. controle aan huis van digitale gegevensdragers van verdachte? Kwestie van toezicht op naleving van bijzondere voorwaarden is eerder in rechtspraak van HR aan de orde gekomen in aantal zaken waarin rechter o.g.v. art. 14c.2.14 Sr gedragsvoorwaarden aan veroordeelde had opgelegd die tot doel hadden toezicht op naleving van (een) andere bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen, bijvoorbeeld door bepaalde verplichtingen aan veroordeelde op te leggen i.v.m. controle aan huis van digitale gegevensdragers (vgl. HR:2022:338 en HR:2022:807). Deze zaak onderscheidt zich van laatstgenoemde zaken in zoverre dat hof een toezichtopdracht aan reclassering a.b.i. art. 14c.6 Sr heeft opgenomen en daarbij nader heeft bepaald op welke wijze dat toezicht kan plaatsvinden. HR herhaalt relevante overwegingen uit hiervoor bedoelde eerdere rechtspraak, waarvan uitgangspunten ook gelden voor toezicht dat in deze zaak aan de orde is. WvSr en WvSv voorzien niet in regeling die is toegesneden op het in art. 14c.6 Sr en art. 6:3:14.1.a.4 Sv bedoelde toezicht voor gevallen zoals dit, waarin toezicht ertoe strekt naleving te controleren van gedragsvoorwaarde v.zv. deze inhoudt dat veroordeelde zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en/of dat veroordeelde zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd. Het ontbreken van zo’n specifieke wettelijke regeling betekent niet dat rechter bij het geven van een toezichtsopdracht geen nadere invulling kan geven aan manier waarop toezicht kan plaatsvinden. Wel zal bij geven van zo’n opdracht moeten zijn gewaarborgd dat toezicht niet leidt tot meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van veroordeelde. Daarbij komt betekenis toe aan vraag met welke frequentie en hoe controles van gegevensdragers mogen worden uitgevoerd en welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn (vgl. HR:2021:248). Klacht dat hof heeft geoordeeld dat controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers door opsporingsambtenaar i.h.k.v. toezicht op naleving van gedragsvoorwaarde in het geheel niet zijn toegestaan, berust op onjuiste lezing van ’s hofs overwegingen en mist feitelijke grondslag. V.zv. middel klaagt over ‘s hof oordeel dat betreffende controles op naleving van gedragsvoorwaarde gedurende de proeftijd van 3 jaren maximaal 3 keer mogen worden uitgevoerd, dat daarbij niet door een persoon kennis wordt genomen van inhoud van afbeeldingen en dat controles niet mogen worden uitgevoerd door opsporingsambtenaar, is het eveneens tevergeefs voorgesteld. Hof heeft enerzijds geoordeeld dat het noodzakelijk is om maximale hoeveelheid en frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te beperken ter voorkoming van te ingrijpende inbreuk op persoonlijke levenssfeer van verdachte. Anderzijds heeft hof met het door hem bevolen (desgewenst mede door deskundige uitgevoerde) reclasseringstoezicht beoogd te bereiken dat binnen dat kader maximale vrijheid wordt gegeven aan reclassering om te voorkomen dat verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan aantal en frequentie van deze controles. Deze oordelen getuigen in het licht van wat is vooropgesteld over de daarbij in acht te nemen begrenzingen en gezichtspunten, niet van onjuiste rechtsopvatting en zijn toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt HR mede in aanmerking dat uit p-v van tz. in hoger beroep niet blijkt dat OM daar uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren heeft gebracht over invulling van het door reclassering uit te oefenen toezicht op naleving van betreffende gedragsvoorwaarde en over manier waarop opsporingsambtenaren daarbij zouden kunnen worden betrokken zonder dat betrokkenheid leidt tot meer dan beperkte inbreuk op persoonlijke levenssfeer van veroordeelde. Volgt verwerping. Vervolg op HR:2020:1215.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01477
Datum 29 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 maart 2021, nummer 22-001974-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof aan de reclassering verstrekte opdracht tot het houden van toezicht op de naleving van een bijzondere voorwaarde. In het bijzonder komt het op tegen de beperkingen die het hof heeft gesteld aan de mogelijkheid om in het kader van dat toezicht controles uit te oefenen van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, onder meer op de aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens het in de periode van 16 november 2015 tot en met 21 september 2016 verspreiden, verwerven, in bezit hebben en zich met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen van - kort gezegd - kinderporno, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met bijzondere voorwaarden als in zijn uitspraak omschreven.
2.2.2
Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering benoemd onder de punten 3 tot en met 5 en 7 tot en met 13 in de rapportage van 19 juli 2017, en dat tevens als bijzondere voorwaarde wordt bepaald dat:
- de verdachte zich op welke wijze dan ook onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen;
- de verdachte zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;
- de verdachte zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd;
en dat voorts ten aanzien van het toezicht op alle bijzondere voorwaarden zal worden bepaald:
- dat aan de reclassering de opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op naleving van die bijzondere voorwaarden en de verdachte te begeleiden, waarbij deze van rechtswege verplicht is medewerking te verlenen aan dat reclasseringstoezicht, inclusief huisbezoeken en zich melden bij de reclassering;
- dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
(...)
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft slechts ten gerieve van zichzelf het in de bewezenverklaring omschreven kinderpornografisch materiaal gedownload, verspreid, en in bezit gehad. De verdachte heeft hiermee de norm die strekt tot de bescherming van jeugdigen tegen seksueel misbruik in ernstige mate geschonden. Door het downloaden, verspreiden en het bezitten van kinderpornografisch materiaal wordt de productie daarvan gestimuleerd en in stand gehouden. Voor deze productie worden jonge kinderen ernstig seksueel misbruikt en uitgebuit. Ten gevolge hiervan lopen deze kinderen dikwijls psychische schade op die gedurende lange tijd diepe sporen nalaat. Ook kunnen zij nog geruime tijd achtervolgd worden door de gevolgen van de productie van de beelden. In de praktijk is namelijk gebleken dat een afbeelding die eenmaal op internet is aangetroffen, vrijwel onmogelijk blijvend van internet te verwijderen is en nog jarenlang kan opduiken. Dat de verdachte hieraan, als consument, een bijdrage heeft geleverd, rekent het hof de verdachte zwaar aan. De rol van de verdachte is met name kwalijk omdat het hier gaat om foto’s en video’s waarop ernstig seksueel misbruik van jonge en zelfs zeer jonge kinderen (baby’s) is te zien.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van een ernstig strafbaar feit. Het gedrag van de verdachte verdient scherpe afkeuring en dient streng bestraft te worden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit en hij nog in de proeftijd van dat feit liep. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de over de verdachte opgemaakte Pro Justitia Rapportage d.d. 22 mei 2017, opgesteld door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Hieruit volgt onder meer dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking, alsmede van een ziekelijke stoornis in de vorm van een ‘andere gespecificeerde parafiele stoornis’, oftewel een seksuele voorkeur, voor kinderen (zowel jongens als meisjes) vanaf de puberteit, van het niet exclusieve type. Met dr. Bullens is het hof van oordeel dat gelet hierop een nadrukkelijke zorgnoodzaak aanwezig is en dat het daarom van essentieel belang is dat de verdachte zijn behandeling bij De Waag voortzet.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Reclasseringsadvies d.d. 9 maart 2017 en het Voortgangsverslag d.d. 31 mei 2018. Hierin wordt geadviseerd een groot aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een meldplicht, een behandelverplichting, het meewerken aan begeleiding en toezicht en verder met name ‘externe veiligheidsmaatregelen’.
Tot slot leidt het hof uit hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard af dat de verdachte nog altijd wordt begeleid door Middin en dat er binnenkort plek is voor hem bij begeleid wonen.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht omtrent de persoon van de verdachte. Er wordt daarom geen noodzaak gezien tot het doen opstellen van nieuwe rapportages hieromtrent. Het daartoe strekkende voorwaardelijk gedane verzoek door de advocaat-generaal wordt om die reden afgewezen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De voorwaardelijke straf strekt ertoe de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze straf zal het hof tevens de hierna te melden bijzondere voorwaarden verbinden, nu het hof met de reclassering van oordeel is dat deze bijzondere voorwaarden passend en geboden zijn.
Het hof geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van hierna te melden bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Het Openbaar Ministerie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld “dat de rechter in de uitspraak kan en moet volstaan met de formulering van de bijzondere voorwaarden inhoudende de gedragsvoorschriften en met het aan de reclassering opdracht geven tot het houden van toezicht op de naleving van die voorwaarden conform de uitgebrachte rapportages zonder dat de rechter daarbij expliciteert waaruit dat toezicht bestaat.” Meer in het bijzonder heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat het niet aan de rechter maar aan het Openbaar Ministerie is om aan de verdachte voldoende duidelijkheid te verschaffen over de invulling van het toezicht. Het Openbaar Ministerie heeft specifiek gesteld dat zowel gezien het hiervoor weergegeven standpunt als vanwege de vergaande inperking van de wijze waarop het toezicht moet worden uitgeoefend, de beperkingen zoals door dit hof in het arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:193) aan het toezicht, in het bijzonder met betrekking tot de controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, verbonden, ten onrechte zijn gesteld. Tenslotte is niet gemotiveerd waarom deskundige bijstand bij die controle niet door een opsporingsambtenaar mag worden verleend.
De controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers betekent in potentie een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker daarvan. De arresten van de Hoge Raad van 4 april 2017 (onder meer ECLI:NL:HR:2017:584) en vele daarop volgende rechterlijke beslissingen, geven er blijk van dat de rechter zich daarvan rekenschap moet geven. Dat betekent dat, hoewel de rechter niet verplicht is om bij het opleggen van een gedragsvoorwaarde op de voet van artikel 14c lid 2 onder 14 Sr, die mogelijkheid wel bestaat en gebruikt kan worden om uit te sluiten dat het toezicht wordt uitgeoefend op een wijze die op voorhand als strijdig met een grondrecht of andere belangrijke rechtsbeginselen (zoals het nemo tenetur-beginsel) of disproportioneel kan worden aangemerkt. In dat kader acht het hof het verbinden van een drietal beperkingen aan het uit te oefenen toezicht noodzakelijk. Dat betreft de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, de wijze waarop kennis wordt genomen van aangetroffen gegevens, en het niet door een opsporingsambtenaar mogen uitvoeren van deze controles. Dit laatste vloeit voort uit het oordeel van de Hoge Raad (weliswaar gegeven in het kader van de formulering van het gedragsvoorschrift, maar dat doet aan de strekking ervan niet af), dat een gedragsvoorschrift niet geacht kan worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (zie onder meer HR 7 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1215) en hetgeen over dit specifieke punt wordt opgemerkt in de annotatie bij NJ 2020/410, punt 7.
Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is om de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te beperken ter voorkoming van een te ingrijpende inbreuk op het privéleven van de verdachte, maar beoogt met de hierna weer te geven modaliteit te bereiken dat maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat de verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequentie van deze controles.
Het voorgaande leidt tot het volgende.
Het toezicht op de hierna onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers. De verdachte dient daaraan mee te werken tijdens een huisbezoek. Deze controles mogen gedurende de proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren, maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen - voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft - slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Tot slot bepaalt het hof dat ten behoeve van deze controle een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning mag bieden.
(...)
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking, aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
(...)
4. zich gedurende de proeftijd op welke wijze dan ook:
- onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen,
- onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen,
- onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd,
- onthoudt van het aanwezig hebben of gebruiken van wisprogramma’s op zijn digitale apparatuur;
(...)
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Het toezicht op de onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers; de verdachte werkt daaraan mee tijdens een huisbezoek; deze controles mogen gedurende de proeftijd van 3 jaren maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen - voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft - slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Ten behoeve van deze controle mag een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning bieden.”
2.3.1
De ten tijde van het bewezenverklaarde feit van belang zijnde wetgeving is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 18, welke wetgeving op de hier aan de orde zijnde punten niet verschilt van de huidige wetgeving.
“1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
3. Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
(...)
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
(...)
6. De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.”
“1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van:
a. voorwaarden die zijn gesteld bij:
(...)
4°. een veroordeling waarin de rechter heeft bepaald dat de straf of maatregel of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd;
3. De onder toezicht gestelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht. Bij het houden van toezicht stelt de gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert of de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.
4. De stichting, gecertificeerde instelling of reclasseringsinstelling licht het openbaar ministerie in over het gehouden toezicht. Indien blijkt dat de verdachte of de veroordeelde een in het eerste lid bedoelde voorwaarde, straf, maatregel of aanwijzing niet naleeft, niet meewerkt aan het toezicht, of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie en Onze Minister.
5. De officier van justitie kan van een ieder vorderen de inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 545, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling houdt onder meer in:
“De wijzigingen van artikel 14d hebben tot doel deze bepaling aan te passen aan de thans gebruikelijke terminologie inzake het reclasseringstoezicht. Dat toezicht omvat het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de opgelegde voorwaarden te houden (begeleiding), naast de controle op de naleving van die voorwaarden en het signaleren van (dreigende) overtreding.”
(Kamerstukken II 2009/10, 32319, nr. 3, p. 21.)
2.3.3
De kwestie van het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden is eerder in de rechtspraak van de Hoge Raad aan de orde gekomen in een aantal zaken waarin de rechter op grond van artikel 14c lid 2, aanhef en onder 14°, Sr gedragsvoorwaarden aan de veroordeelde had opgelegd die tot doel hadden het toezicht op de naleving van (een) andere bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen, bijvoorbeeld door bepaalde verplichtingen aan de veroordeelde op te leggen in verband met controle aan huis van digitale gegevensdragers (vgl. onder meer HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:338 en HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:807).
Deze zaak onderscheidt zich van de laatstgenoemde zaken in zoverre dat het hof in de bestreden uitspraak een toezichtsopdracht aan de reclassering als bedoeld in artikel 14c lid 6 Sr heeft opgenomen en daarbij, op de onder 2.2.2 weergegeven wijze, nader heeft bepaald op welke manier dat toezicht kan plaatsvinden.
2.3.4
In de hiervoor bedoelde eerdere rechtspraak, waarvan de uitgangspunten ook gelden voor het toezicht dat in deze zaak aan de orde is, heeft de Hoge Raad het volgende beslist. Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, aanhef en onder 14°, Sr moet het gedrag van de veroordeelde betreffen (hierna ook: gedragsvoorwaarde). Het gaat daarbij om voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Onder ‘voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde’ moeten daarbij worden verstaan voorwaarden die strekken tot het voorkomen van strafbaar gedrag van de veroordeelde. Bij ‘voorwaarden die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht’ gaat het om voorwaarden die een gedraging van de veroordeelde betreffen waartoe hij naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden is, bijvoorbeeld jegens slachtoffers van het bewezenverklaarde feit. De gedragsvoorwaarde moet voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift formuleren. Zij mag echter niet gedrag van de veroordeelde omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen. Een bijzondere voorwaarde waarvan de naleving niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde, kan niet worden gesteld. (Vgl. HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:807.)
2.3.5
Op grond van artikel 14c lid 3, aanhef en onder b, Sr is aan het stellen van een bijzondere voorwaarde van rechtswege onder meer de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c lid 6 Sr. Daarnaast voorziet artikel 6:3:14 Sv in voorschriften en bevoegdheden in verband met het toezicht op de naleving van aan een voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden. (Vgl. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403.)
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet verder het volgende worden vooropgesteld. Het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering voorzien niet in een regeling die is toegesneden op het in artikel 14c lid 6 Sr en het in artikel 6:3:14 lid 1, aanhef en onder a sub 4, Sv bedoelde toezicht voor gevallen zoals dit, waarin het toezicht ertoe strekt de naleving te controleren van de gedragsvoorwaarde voor zover deze inhoudt dat de veroordeelde zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en/of dat de veroordeelde zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd. Het ontbreken van zo’n specifieke wettelijke regeling betekent niet dat de rechter bij het geven van een toezichtsopdracht geen nadere invulling kan geven aan de manier waarop dat toezicht kan plaatsvinden. Wel zal bij het geven van zo’n opdracht moeten zijn gewaarborgd dat het toezicht niet leidt tot een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde. Daarbij komt betekenis toe aan de vraag met welke frequentie en hoe de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd en welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn. (Vgl. HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248.)
2.5.1
Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat het hof heeft geoordeeld dat controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers door een opsporingsambtenaar in het kader van het toezicht op de naleving van de gedragsvoorwaarde in het geheel niet zijn toegestaan, berust het op een onjuiste lezing van de overwegingen van het hof en mist het in zoverre feitelijke grondslag.
2.5.2
Voor zover het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat in deze zaak de betreffende controles op de naleving van de onder 2.2.2 weergegeven gedragsvoorwaarde gedurende de proeftijd van drie jaren maximaal drie keer mogen worden uitgevoerd, dat daarbij niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen en dat de controles niet mogen worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar, is het eveneens tevergeefs voorgesteld. Het hof heeft enerzijds geoordeeld dat het noodzakelijk is om de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te beperken ter voorkoming van een te ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Anderzijds heeft het hof met het door hem bevolen - desgewenst mede door een deskundige uitgevoerde - reclasseringstoezicht beoogd te bereiken dat binnen dat kader maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat de verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequentie van deze controles. Deze oordelen getuigen in het licht van wat onder 2.3 en in het bijzonder 2.4 is vooropgesteld over de daarbij in acht te nemen begrenzingen en gezichtspunten, niet van een onjuiste rechtsopvatting en ze zijn toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat het openbaar ministerie daar een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren heeft gebracht over de invulling van het door de reclassering uit te oefenen toezicht op de naleving van de betreffende gedragsvoorwaarde en over de manier waarop opsporingsambtenaren daarbij zouden kunnen worden betrokken zonder dat die betrokkenheid leidt tot een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde.
2.6
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2022.
Conclusie 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. OM cassatie. Bijzondere voorwaarde met betrekking tot internetgedrag bij veroordeling ter zake van art. 240b Sr. Hof beperkt het toezicht op de naleving van deze voorwaarde door de bijstand door de politie bij onderzoek van geautomateerde bestanden en digitale gegevensdragers uit te sluiten, door de frequentie van controles te beperken en door de kennisname door een persoon van beelden bij de controle uit te sluiten. Naar het oordeel van de AG is deze beperking niet in strijd met het recht en evenmin is de motivering onbegrijpelijk of ontoereikend. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01477
Zitting 11 oktober 2022
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
1. Na terugwijzing door de Hoge Raad wegens vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging1., is verdachte bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 maart 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met tien bijzondere voorwaarden, opdracht tot reclasseringstoezicht en een proeftijd als nader in het arrest bepaald en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts is beslist op een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf als nader in het arrest omschreven.2.
2. Het cassatieberoep is ingesteld door H.H.J. Knol, advocaat-generaal bij het gerechtshof Den Haag, die een middel van cassatie heeft voorgesteld.
Inleidende beschouwingen
3. Welke vraag moet worden beantwoord? Deze conclusie gaat feitelijk over controle op de aanwezigheid van kinderporno in geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers en daarmee op onder meer computer, laptop, iPad, mobiele telefoon, extern geheugen en USB stick. Het gaat juridisch in de kern om de vraag of, en zo ja, op welke wijze de rechter in het kader van de strafoplegging het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden kan normeren. Een normering kan de aard en inhoud of wijze van het toezicht betreffen, maar eveneens de bevoegdheid daartoe en de frequentie en intensiteit ervan. Sinds de invoering van de voorwaardelijke veroordeling in 1915 is het openbaar ministerie belast met het toezicht.3.Bijzondere toezichtbevoegdheden kent de wet het openbaar ministerie niet toe, maar goed verdedigbaar is dat de toezichttaak geringe inbreuken op rechten en vrijheden van de veroordeelde niet uitsluit, voor zover die inbreuken tenminste rechtstreeks uit die taak voortvloeien.4.Over de mogelijkheid van toezicht op de naleving van de voorwaarden door de politie reppen het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering – anders dan over het toezicht door de reclassering – niet. Ondanks het ontbreken van een expliciete wettelijke grondslag wordt tegenwoordig doorgaans aangenomen dat de politie een rol kan vervullen in het kader van het toezicht.5.Dat spreekt bij toezicht op de naleving van de algemene voorwaarde (geen strafbare feiten begaan) voor zich. Opsporing van strafbare feiten is een kerntaak van de politie en wanneer de politie een strafbaar feit constateert, begaan tijdens de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling, ligt melding daarvan aan het openbaar ministerie in de rede. Opsporingsbevoegdheden kunnen worden ingezet bij verdenking ter zake van een nieuw strafbaar feit. Een wettelijke basis voor inzet van bevoegdheden bij toezicht door de politie op de naleving van bijzondere voorwaarden ontbreekt.
De problematiek rondom controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers was eerder onder meer aan de orde in een arrest van de Hoge Raad uit 2016.6.Met dat arrest worstelt de praktijk gelet op de gesignaleerde omstandigheid dat in nadien verschenen uitspraken veel rechtbanken en hoven op de oude voet verder zijn gegaan, zonder het arrest in acht te nemen.7.Daaruit lijkt mij niet af te leiden dat de gerechten het gevaar dat toezicht opsporingsonderzoek is of wordt niet serieus nemen, maar wel dat de vormgeving in het bijzonder bij kinderpornografie niet eenvoudig is. Een toezichtarrangement waarbij controle in de woning op de aanwezigheid van verdovende middelen na een veroordeling ter zake van art. 2 Opiumwet wordt toegestaan, zal (vrijwel) bij iedereen op grote weerstand stuiten, maar dat ligt kennelijk anders bij (daarmee vergelijkbare) controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers na een veroordeling ter zake van art. 240b Sr. Dit, terwijl beide vormen van controle het persoonlijk leven van een justitiabele in overwegende mate kunnen blootleggen.
4. Reclasseringstoezicht. Toezicht door de reclassering werd eerst met zoveel woorden bij de ingrijpende herziening van de regeling van voorwaardelijke veroordeling op 1 april 2012 opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Eerder kon de reclassering door de rechter worden belast met het verlenen van hulp en steun bij de naleving van bijzondere voorwaarden. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw werd verdedigd dat die hulpverlenende taak op gespannen voet stond met toezicht ten behoeve van justitiële autoriteiten.8.Art. 14c, zesde lid, Sr luidt thans: “De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.” De discussie over de vraag of de reclassering toezicht kan uitoefenen ten behoeve van justitie is inmiddels volledig verstomd. In verband met de verhouding tussen openbaar ministerie en reclassering ingeval van toezicht geeft het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen in hoofdstuk 3.1 enkele regels. De reclassering moet de aanwijzingen van het openbaar ministerie opvolgen (art. 3.1), het niet naleven van voorwaarden aan het openbaar ministerie melden en daarbij ook adviseren over het daaraan te verbinden gevolg (art. 3.4).9.In zoverre is de reclassering dus ‘ondergeschikt’ aan het openbaar ministerie.
5. Wat houdt toezicht volgens de wet in? Alvorens nader in te gaan op de rechterlijke normering eerst iets over de wettelijke normering van het toezicht of anders gezegd over de vraag wat toezicht volgens de wet kan inhouden. Die wettelijke normering van het toezicht op de naleving van voorwaarden is zeer beperkt en in zekere zin is het toezicht daardoor nogal onbepaald. Gelet daarop is het weinig verwonderlijk dat er vragen opkomen over de nadere rechterlijke normering van het toezicht bij de voorwaardelijke straf. Enige wettelijke normering is er wel. Zo kan de rechter bepalen dat aan een bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht kan worden verbonden (art. 14c, vierde lid, Sr). Die specificatie van het algemene toezicht tot (tevens) elektronisch toezicht is alleen mogelijk na een daartoe strekkende rechterlijke beslissing. In art. 6:3:14, derde lid, Sv is bepaald dat de veroordeelde verplicht is medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht en verder kan reclasseringstoezicht zowel huisbezoek als melding bij een reclasseringsinstelling omvatten. Duur en frequentie van het toezicht laat de wetgever kennelijk primair over aan het oordeel van de reclasseringsinstelling over de noodzaak ervan, al zijn aanwijzingen van het openbaar ministerie daaromtrent, zoals al naar voren kwam, niet uitgesloten. Het toezicht wordt in ieder geval begrensd door de duur van de proeftijd.
6. De beperkte wettelijke regeling van het toezicht staat er niet aan in de weg dat toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden meer kan omvatten dan elektronisch toezicht, huisbezoek en melding. Zowel (lagere) regelgeving als de taalkundige betekenis van het woord toezicht biedt weinig nadere invulling.10.De in Van Dale als derde gegeven betekenis van het begrip toezicht als hoede, zorg, controle is het meest toepasselijk, maar zegt weinig over de wijze van toezicht. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling in 2012 wordt het toezicht als volgt omschreven:
“De wijzigingen van artikel 14d hebben tot doel deze bepaling aan te passen aan de thans gebruikelijke terminologie inzake het reclasseringstoezicht. Dat toezicht omvat het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de opgelegde voorwaarden te houden (begeleiding), naast de controle op de naleving van die voorwaarden en het signaleren van (dreigende) overtreding. De voorgestelde formulering komt overeen met de formulering die in de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling is gekozen voor het reclasseringstoezicht. De voorgestelde wijzigingen omvatten geen inhoudelijke veranderingen in de regelgeving. Nieuw is wel de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur in het derde lid van artikel 14d. In deze algemene maatregel van bestuur zullen, zoals ook in het Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is gedaan, nadere regels worden gegeven over het toezicht op de naleving van de (bijzondere) voorwaarden. Deze regels betreffen onder meer het opstellen van een plan van aanpak waarin de aard en de intensiteit van het toezicht is aangegeven, de verplichting van de veroordeelde om de aanwijzingen en opdrachten van de reclassering in het kader van het toezicht op te volgen en de melding aan het openbaar ministerie van het niet-naleven van de voorwaarden door de veroordeelde.”11.
7. Doorgaans zal toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden plaatsvinden door het inwinnen, verzamelen en registreren van informatie om te bezien of de bijzondere voorwaarde wordt nageleefd. Het inwinnen en verzamelen van informatie zal in de praktijk onder meer geschieden doordat de toezichthouder zijn ogen en oren de kost geeft, met name in gesprekken met de veroordeelde.12.Ook lijkt mij het incidenteel inwinnen van mondelinge inlichtingen bij derden er onder te vallen. De nadere afbakening van toezicht is vooral relevant bij een wijze van uitoefening van het toezicht die een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of een ander grondrecht binnen bereik brengt. Vrijwillige medewerking en daarmee stilzwijgend afstand van het grondrecht vindt de wetgever kennelijk nog onvoldoende basis voor een ingrijpende vorm van toezicht zoals het elektronisch toezicht. Om die reden lijkt te zijn voorzien in een wettelijke grondslag voor een rechterlijke beslissing tot toepassing van elektronisch toezicht. Kan dit worden doorgetrokken en betekent het meer in het algemeen dat bij een dreigende inbreuk op grondrechten door uit te oefenen toezicht de vaststelling van de inhoud van het toezicht ook bij het ontbreken van een wettelijke regeling niet exclusief is voorbehouden aan het openbaar ministerie of de reclassering maar dat de rechter de bevoegdheid heeft om in het kader van de strafoplegging nadere grenzen aan het toezicht te stellen? Goed verdedigbaar lijkt mij dat wanneer de wet (nog) niet voorziet in een grondslag om inbreuken op grondrechten te voorkomen er een taak voor de rechter is weggelegd. Ook de snelheid van de technische ontwikkeling van mogelijkheden om toezicht uit te oefenen kan vragen om rechterlijke inmenging om het toezicht te normeren. De wetgever zal immers op zijn minst moeite hebben om het tempo van de technische ontwikkeling bij te houden.
8. Medewerkingsplicht. De plicht om mee te werken aan toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden betekent niet dat het toezicht feitelijk afdwingbaar is.13.Ingeval van weigering om mee te werken aan huisbezoek ontstaat geen recht om tegen de wil van de veroordeelde een woning binnen te treden en een veroordeelde die zich niet meldt bij de reclassering kan niet met geweld worden overgebracht naar de plaats waar hij zich diende te melden. De mogelijkheid om toezicht uit te oefenen is kortom altijd afhankelijk van de medewerking van de veroordeelde. Specifieke bevoegdheden tot het houden van toezicht op bijzondere voorwaarden kent de wet aan het openbaar ministerie en de reclassering niet toe. Het elektronisch toezicht op grond van een daartoe strekkende rechterlijke beslissing neemt een bijzondere plaats in, maar ook hier geldt dat medewerking niet kan worden afgedwongen. Toezicht is geen ‘dwangmiddel’ en legitimeert ook niet zelfstandig tot het gebruik van een dwangmiddel om het toezicht te realiseren. In het verlengde hiervan ligt dat het wettelijke toezicht niet zonder meer legitimeert tot een (ingrijpende) inbreuk op een grondrecht en mag het geen inbreuk maken op belangrijke rechtsbeginselen tegen de wil van de veroordeelde. Tot die beginselen kan worden gerekend het beginsel dat de veroordeelde niet behoeft mee te werken aan opsporingsonderzoek van de politie, wettelijke uitzonderingen daargelaten.14.Verdedigbaar is, zoals al is opgemerkt, dat de toezichttaak geringe inbreuken op grondrechten omvat.15.Hoe dan ook kan niet meewerken aan toezicht ingrijpende gevolgen hebben voor de veroordeelde. Het kan immers leiden tot een bevel tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. In zoverre is de vrijheid van de veroordeelde dus sterk beperkt. Die beperking vraagt om zorgvuldige afwegingen bij de afbakening van toezicht.
9. Controle op het toezicht door de rechter (achteraf). Het wettelijk systeem sluit bovendien rechterlijke controle op de wijze waarop het toezicht is uitgeoefend niet uit. In het kader van een bij de rechter aangebrachte vordering tot tenuitvoerlegging kan immers de wijze waarop toezicht is gehouden aan de orde komen. Overtreding van een voorwaarde die is geconstateerd in het kader van onrechtmatig uitgeoefend toezicht zal grond kunnen vormen voor afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Het kan en dat betekent nog niet dat de rechter die vergaande conclusie zal trekken. Ook hier zijn er alternatieven zoals een gedeeltelijke tenuitvoerlegging of een enkele constatering dat het toezicht onrechtmatig was.
10. De rechter bepaalt de inhoud van toezicht: elektronisch toezicht. Deze vorm van toezicht is voorzien van een wettelijke grondslag in art. 14c, vierde lid, Sr. De wetgever kent de rechter de bevoegdheid toe te bepalen dat elektronische toezicht wordt toegepast. Daarmee kent de wet dus een grondslag voor rechterlijke bemoeienis met de inhoud en wijze van toezicht. De noodzaak voor een dergelijke grondslag laat zich niet verklaren vanuit de bereidheid van de veroordeelde om al dan niet mee te werken aan deze vorm van toezicht. Ook hier geldt dat de enkelband kan worden geweigerd en dat deze niet met geweld mag worden aangebracht. De wettelijke grondslag laat zich vooral verklaren uit het ingrijpende karakter van deze vorm van toezicht. Met elektronische toezicht kan een ingrijpende inbreuk worden gemaakt op het persoonlijk leven (als bedoeld in art. 8 EVRM), met name indien daarvan een min of meer volledig beeld ontstaat.16.Van dat recht kan door eraan mee te werken weliswaar afstand worden gedaan, maar dat vindt de wetgever kennelijk onvoldoende om af te zien van een wettelijke grondslag. Zorgvuldig afwegen wordt aan de rechter overgelaten. Hierin kan een aanwijzing worden gelezen dat het wettelijk systeem ruimte biedt voor rechterlijke, aan de uitvoering van het toezicht voorafgaande bemoeienis ter voorkoming van te vergaand toezicht. Hoe dan ook sluit de wet zelf dus rechterlijke bemoeienis met toezicht niet volledig uit. Dat was zoals uit het schriftelijk requisitoir blijkt wel het standpunt van het openbaar ministerie voorafgaand aan het hier bestreden arrest.
11. Rechtspraak HR over nadere normering toezicht. Intussen koos de Hoge Raad al eerder voor een benadering waarin de rechter nadere inhoud kan geven aan het toezicht op een bijzondere voorwaarde door een andere bijzondere voorwaarde te stellen die een bepaalde vorm van toezicht mogelijk maakt. Er wordt daarmee dus een bijzondere toezichtvoorwaarde geïntroduceerd om naleving van een bijzondere gedragsvoorwaarde te bevorderen. Dat wringt wel enigszins. Die toezichtvoorwaarde betreft mijns inziens namelijk al snel eerder het gedrag van de toezichthouder dan, zoals art. 14c, tweede lid onder 14°, Sr vereist, het gedrag van de veroordeelde.17.De Hoge Raad oordeelde als volgt:
“3.3.3 Op grond van artikel 14c lid 3, aanhef en onder b, Sr is aan het stellen van een bijzondere voorwaarde van rechtswege onder meer de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid van artikel 14c Sr. Daarnaast voorziet artikel 6:3:14 Sv in voorschriften en bevoegdheden in verband met het toezicht op de naleving van aan een voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden. Deze regelingen staan er niet aan in de weg dat – voor zover dat, gelet op de mogelijkheden die de zojuist genoemde wettelijke bepalingen al bieden, aangewezen is – een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr wordt gesteld die een gedraging van de veroordeelde betreft en die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van artikel 14c lid 2 Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen. Ook hierbij geldt dat het moet gaan om een voldoende precies geformuleerd gedragsvoorschrift. Dat gedragsvoorschrift mag niet verder strekken dan voor het toezicht op de naleving van de andere bijzondere voorwaarde(n) noodzakelijk is.”18.
12. In de zojuist geciteerde overweging wordt de grondslag voor de nadere rechterlijke normering van het toezicht niet opgehelderd. Volstaan wordt immers met de mededeling dat de genoemde wettelijke regelingen daaraan niet in de weg staan. Naar de letter brengt dit mee dat de rechterlijke normering van het toezicht mag, maar niet hoeft. Hierboven ben ik enigszins verder gegaan. Bij dreiging van een (ernstige) inbreuk op grondrechten lijkt mij deze vorm van rechterlijke bemoeienis met het toezicht namelijk zelfs aangewezen. Dat is ook de lijn van de rechtspraak van de Hoge Raad waarin is overwogen dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet verdergaand wordt beperkt dan nodig is voor het beoogde toezicht.19.
13. Wat betekent de beperking tot het noodzakelijke? De voorwaarde en het toezicht daarop moeten niet verder gaan dan noodzakelijk. De noodzaak in het concrete geval staat daarbij centraal. Ter illustratie geef ik een voorbeeld waarvan ik denk dat het in de praktijk nog niet voorkomt. Inzet van een observatiecamera in het kader van een locatiegebod is op zich zelf wel toelaatbaar als bijzondere voorwaarde, maar het is niet nodig dat die camera iemand dag en nacht en steeds volledig zichtbaar in beeld brengt. Het ligt dan dus voor de hand dat de duur (per dag) en frequentie worden beperkt. Ook de wijze waarop de opnamen worden gemaakt kan aan normering onderhevig zijn en dat geldt ook voor de personen die de beelden mogen uitkijken. De noodzaak kan beperkingen meebrengen voor bijvoorbeeld de personen die het toezicht uitoefenen, voor de wijze van toezicht en voor de duur en frequentie van het toezicht. Het is aan de rechter daarover te oordelen. De rechter is daartoe niet alleen bevoegd, maar zelfs gehouden.20.Het vereiste van noodzaak geeft niet slechts een algemene indicatie, maar is in het concrete geval bepalend. Dat laatste heeft niet alleen betekenis voor de formulering van het toezicht in het vonnis of arrest, maar ook voor de uitvoering van het toezicht in de praktijk. Dat kan een complicerende factor zijn. Hoeveel toezicht daadwerkelijk nodig is, kan namelijk mede afhankelijk zijn van het gedrag van de veroordeelde in de proeftijd.
14. Motivering van het oordeel over de noodzaak. De rechter beslist over de noodzaak, maar geen rechtsregel verplicht de rechter die beslissing expliciet in zijn vonnis of arrest op te nemen en daarbij zijn oordeel over die noodzaak te motiveren. Dat een voorwaardelijke straf wordt opgelegd behoeft ingevolge art. 359, tweede lid, Sv, motivering. Doorgaans geschiedt dat door heel algemeen te wijzen op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Nadere motivering is niet vereist, tenzij een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen. Voor het innemen van zo’n standpunt ligt de lat tamelijk hoog. De keuze van een in het vonnis of arrest nader bepaalde bijzondere voorwaarde hoeft niet te worden verantwoord en valt ook de verantwoording van de noodzaak van het stellen van die voorwaarde buiten de wettelijke motiveringsplicht daargelaten het uitzonderlijke geval dat uitdrukkelijk wordt onderbouwd dat de bijzondere voorwaarde niet aangewezen en nodig is.21.
15. Na de vraag die in deze conclusie moet worden beantwoord in een kader te hebben gezet, bespreek ik nu het middel.
Het middel
16. Het middel klaagt over schending en/of verkeerde toepassing van art. 14c Sr en/of ontoereikende motivering van een nader omschreven bijzondere voorwaarde en het toezicht op de naleving van die voorwaarde.
De inhoud van de bestreden uitspraak:
17. Het hof heeft onder meer overwogen22.:
"Het Openbaar Ministerie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld "dat de rechter in de uitspraak kan en moet volstaan met de formulering van de bijzondere voorwaarden inhoudende de gedragsvoorschriften en met het aan de reclassering opdracht geven tot het houden van toezicht op de naleving van die voorwaarden conform de uitgebrachte rapportages zonder dat de rechter daarbij expliciteert waaruit dat toezicht bestaat." Meer in het bijzonder heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat het niet aan de rechter maar aan het Openbaar Ministerie is om aan de verdachte voldoende duidelijkheid te verschaffen over de invulling van het toezicht. Het Openbaar Ministerie heeft specifiek gesteld dat zowel gezien het hiervoor weergegeven standpunt als vanwege de vergaande inperking van de wijze waarop het toezicht moet worden uitgeoefend, de beperkingen zoals door dit hof in het arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:193) aan het toezicht, in het bijzonder met betrekking tot de controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, verbonden, ten onrechte zijn gesteld. Tenslotte is niet gemotiveerd waarom deskundige bijstand bij die controle niet door een opsporingsambtenaar mag worden verleend.
De controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers betekent in potentie een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker daarvan. De arresten van de Hoge Raad van 4 april 2017 (onder meer ECLI:NL:HR:2017:584) en vele daarop volgende rechterlijke beslissingen, geven er blijk van dat de rechter zich daarvan rekenschap moet geven. Dat betekent dat, hoewel de rechter niet verplicht is om bij het opleggen van een gedragsvoorwaarde op de voet van artikel 14c, lid 2 onder 14 Sr, die mogelijkheid wel bestaat en gebruikt kan worden om uit te sluiten dat het toezicht wordt uitgeoefend op een wijze die op voorhand als strijdig met een grondrecht of andere belangrijke rechtsbeginselen (zoals het nemo tenetur-beginsel) of disproportioneel kan worden aangemerkt. In dat kader acht het hof het verbinden van een drietal beperkingen aan het uit te oefenen toezicht noodzakelijk. Dat betreft de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, de wijze waarop kennis wordt genomen van aangetroffen gegevens, en het niet door een opsporingsambtenaar mogen uitvoeren van deze controles. Dit laatste vloeit voort uit het oordeel van de Hoge Raad (weliswaar gegeven in het kader van de formulering van het gedragsvoorschrift, maar dat doet aan de strekking ervan niet af), dat een gedragsvoorschrift niet geacht kan worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (zie onder meer HR 7 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1215) en hetgeen over dit specifieke punt wordt opgemerkt in de annotatie bij NJ 2020/410, punt 7.
Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is om de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te beperken ter voorkoming van een te ingrijpende inbreuk op het privéleven van de verdachte, maar beoogt met de hierna weer te geven modaliteit te bereiken dat maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat de verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequentie van deze controles.
Het voorgaande leidt tot het volgende.
Het toezicht op de hierna onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers. De verdachte dient daaraan mee te werken tijdens een huisbezoek. Deze controles mogen gedurende de proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren, maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen – voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft – slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Tot slot bepaalt het hof dat ten behoeve van deze controle een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning mag bieden.
(...)
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, (...)
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
(...)
4. zich gedurende de proeftijd op welke wijze dan ook:
- onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen,
- onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen,
- onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd,
- onthoudt van het aanwezig hebben of gebruiken van wisprogramma's op zijn digitale apparatuur;
5. zich gedurende de proeftijd niet als enige volwassene in een ruimte met één of meerdere minderjarigen bevindt;
(...) Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Het toezicht op de onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers; de verdachte werkt daaraan mee tijdens een huisbezoek; deze controles mogen gedurende de proeftijd van 3 jaren maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen – voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft – slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Ten behoeve van deze controle mag een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning bieden. (...)"
Het wettelijk kader
18. Ten tijde van de bewezen verklaarde feiten luidden de relevante wettelijke bepalingen als volgt23.:
Artikel 14c, eerste en tweede lid, Sr:
“1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarden dat:
(…)
b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 14a bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid zijn gesteld,
(…)
2° medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of bij de veroordeling te bepalen gedeelte, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(…)
14° andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.”
artikel 14d, eerste en tweede lid, Sr:
“1. Met het toezicht op de naleving van voorwaarden is het openbaar ministerie belast.
2. De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden stelt de reclassering de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.”
Bespreking van het middel
19. De nadere normering van het toezicht heeft het hof in het bestreden arrest niet vormgegeven door een daartoe strekkende bijzondere voorwaarde te formuleren, maar het hof heeft ervoor gekozen rechtstreeks het aan de reclassering opgedragen toezicht te beperken. Die wijze van vormgeving is door de Hoge Raad niet eerder getoetst24., maar is wel in enkele conclusies bepleit.25.Opgemerkt is zelfs dat een dergelijke vorm van beperking beter zou passen in het wettelijk stelsel. Ik wees er in de inleidende beschouwingen al op dat het bij dergelijke beperkingen eerder gaat om voorschriften voor de toezichthouder dan voorschriften het gedrag van de veroordeelde betreffende als bedoeld in art. 14c, tweede lid onder 14°, Sr. De steller van het middel meent (anders dan de in hoger beroep optredende advocaat-generaal) dat deze vorm van inkadering van het toezicht op zich zelf is toegelaten (schriftuur van cassatie onder 3). Ik ga er daarom verder vanuit dat deze rechtstreekse normering van het toezicht mogelijk is en meen dat hetgeen de Hoge Raad overwoog ten aanzien van de normering van het toezicht door het stellen van een bijzondere voorwaarde zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing moet worden geacht.
Rechtsklacht: bijstand van de politie bij reclasseringstoezicht
20. De meest principiële klacht betreft de uitsluiting van politieambtenaren als deskundige in het kader van het toezicht op de in het arrest onder 4 gestelde bijzondere voorwaarde. Volgens de steller van het middel kan het oordeel van het hof, dat de controles van de geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers van verdachte niet mogen worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar, niet anders worden begrepen dan dat het hof daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat een dergelijke controle door een opsporingsambtenaar van de politie in het geheel niet is toegestaan. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de steller van het middel. De steller van het middel stoelt deze zienswijze op het ontbreken van aanwijzingen in het bestreden arrest dat het hof van oordeel zou zijn dat dit in zijn algemeenheid wel is toegestaan, nu het hof daarover niets heeft overwogen.
21. Voor zover de klacht een rechtsklacht is die inhoudt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de wet niet toelaat dat politieambtenaren in het kader van het toezicht als deskundige geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers controleren, faalt deze bij gebrek aan feitelijke grondslag. In het arrest ligt een dergelijk rechtsoordeel ook niet besloten en het hof heeft slechts dergelijke controles door politieambtenaren op de onder 4 geformuleerde bijzondere voorwaarde in deze concrete zaak niet aangewezen geacht.
Ten overvloede over uitsluiting van bijstand door de politie
22. De mogelijkheid van toezicht door de politie op naleving van voorwaarden is niet altijd als vanzelfsprekend gezien. Bleichrodt wijst in zijn proefschrift op een vervallen circulaire uit 1917 waarin de toenmalige minister van Justitie zich op het standpunt stelde dat toezicht door de politie op de bijzondere voorwaarden volstrekt in strijd is met het instituut van de voorwaardelijke veroordeling.26.Hij merkt vervolgens op: “In zijn algemeenheid lijkt mij deze stelling niet juist. Doorslaggevend is ook hier de wijze van uitoefening van toezicht. Indien daarbij de nodige terughoudendheid in acht wordt genomen, juridisch vertaald in de inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, behoeft inschakeling van de politie niet op gespannen voet te staan met de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever.”
23. Als gezegd is de circulaire uit 1917 vervallen, oefent de politie in de praktijk toezicht op de bijzondere voorwaarden uit en is die mogelijkheid niet omstreden.27.28.Te wijzen valt in dit verband op een passage in de memorie van toelichting bij de ingrijpende wijziging van de voorwaardelijke veroordeling in 2012:
“Hoewel de reclassering specifiek met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast, kan hierbij ook een belangrijke rol worden vervuld door de politie. De politie zal uit hoofde van haar taken veelal een schending van de algemene voorwaarde kunnen constateren. Het is echter ook mogelijk dat bij de politie een schending van de bijzondere voorwaarden aan het licht komt, bijvoorbeeld bij overtreding van een locatieverbod. Nauwe samenwerking en tijdige uitwisseling van informatie met de reclassering en het openbaar ministerie is hierbij van belang. Het vereist dat de politie in bepaalde situaties op de hoogte wordt gesteld van de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd en dat afspraken worden gemaakt tussen de reclassering en de politie over de controle hierop.”29.
24. De navolgende overweging uit een arrest van de Hoge Raad uit 2021 sluit de mogelijkheid van inschakeling van politiefunctionarissen bij het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden evenmin uit:
“2.4 De door het hof gestelde bijzondere voorwaarde is, voor zover deze behelst dat de verdachte/veroordeelde zal meewerken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie, in strijd met artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr omdat dit onderdeel van de voorwaarde niet voldoet aan de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven maatstaven.
In het bijzonder blijkt uit die voorwaarde niet hoe deze zich precies verhoudt met de in de bijzondere voorwaarde bedoelde gesprekken met de reclassering. Ook blijkt daaruit niet met welke frequentie en op welke wijze de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd, welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn [onderstreping AG] en hoe is gewaarborgd dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte daarbij niet verdergaand wordt beperkt dan nodig is voor het beoogde toezicht.”30.
25. Ik heb mij nog afgevraagd of er andere gevallen bestaan waarin reclasseringstoezicht met behulp van anderen wordt uitgeoefend. Gaat het dan om gevallen waarin de reclassering feitelijk niet de mogelijkheid (waaronder capaciteit) en/of deskundigheid heeft of wellicht om gevallen waarin de vergaande controle met een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zich slecht verdraagt met de (nevengeschikte) begeleidingstaak? Als de bijzondere voorwaarde is gesteld dat de veroordeelde meewerkt aan onderzoek op gebruik van alcohol en drugs, zal het niet de reclassering zijn die de controle uitoefent door bijvoorbeeld bloed te prikken, maar kan dat een verpleegkundige of arts van de GGD zijn. Het toezicht op het plaatsvinden van de controles is wel in handen van de reclassering. Deze controles zelf mogen niet door een reclasseringsambtenaar worden uitgeoefend. Bij elektronisch toezicht is de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) verantwoordelijk voor de aan- en afsluitingen van de enkelband. Ook zorgen zij voor het functioneel beheer van de software, hardware-management en de storingsopvolging van de enkelbanden. Dit gebeurt in opdracht van en in samenwerking met de reclassering, aldus de informatie van de reclassering.31.Beide voorbeelden illustreren dat het kennelijk niet ongebruikelijk is in het kader van het toezicht samen te werken, indien de reclassering bevoegdheid, capaciteit, vaardigheid of kennis mist. De behoefte aan deskundige bijstand van anderen bij controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevens past daarmee binnen een gebruikelijk patroon en dat dit in strijd met de wet is, zie ik niet in. Ik sluit bovendien niet uit dat de behoefte van de reclassering aan bijstand door derden toeneemt naar mate de vorm van controle zich moeilijker verdraagt met begeleiding.
26. Ik kom tot de afronding van de beoordeling van de rechtsklacht na deze beschouwing ten overvloede. Onbetwist is dat de rechter het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden mag en soms zelfs moet normeren en die normering kan meebrengen dat toezicht door bepaalde functionarissen wordt uitgesloten. Een dergelijke uitsluiting is in ieder geval toegelaten als daartoe in het concrete geval noodzaak is in verband met de ingrijpende karakter van een bijzondere voorwaarde en/of, zoals het hof (in cassatie niet bestreden) onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad overweegt, nakoming van een bijzondere voorwaarde in feite neerkomt op het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen.32.De normering van het toezicht op de vierde bijzondere voorwaarde in het bestreden arrest kan als zodanig worden gezien en daarom faalt de rechtsklacht. Daaraan voeg ik echter onmiddellijk toe dat een onder alle omstandigheden voor de volledige uitsluiting van inschakeling van politiefunctionarissen bij het toezicht op bijzondere voorwaarden door de rechter geen grond bestaat.
Motivering is onbegrijpelijk dan wel ontoereikend
27. Alle drie beperkingen die het hof aanbrengt op het toezicht zijn onderwerp van de motiveringsklacht. Ik wees er in de inleidende beschouwingen al op dat de wet weliswaar motiveringsvoorschriften kent voor de (voorwaardelijke) oplegging van een straf, maar dat voorschriften voor de motivering van het stellen van een bijzondere voorwaarde en voor de motivering van het nader beperken van toezicht ontbreken. Het middel is niet in de sleutel van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt gezet. Het hof heeft niettemin de beperkingen van het toezicht in het kader van de vierde voorwaarde gemotiveerd. Dat is ook wenselijk, maar niet verplicht. Ik herhaal: “(…) Dat betekent dat, hoewel de rechter niet verplicht is om bij het opleggen van een gedragsvoorwaarde (…), die mogelijkheid wel bestaat en gebruikt kan worden om uit te sluiten dat het toezicht wordt uitgeoefend dat op voorhand strijdig is met een grondrecht of andere belangrijke rechtsbeginselen (…).” Deze grond voor beperking sluit, zoals al naar voren kwam, aan bij vaste rechtspraak van de Hoge Raad en wordt in het middel niet betwist. In zoverre is van een onbegrijpelijk of ontoereikende motivering geen sprake.
28. De motiveringsklacht spitst zich vooral toe op de overweging dat het hof “beoogt met de hierna weer te geven modaliteit te bereiken dat maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat de verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequentie van deze controles.” Ik merk op dat het hof hier niet spreekt van alle vrijheid maar van maximale vrijheid en ‘maximaal’ moet hier worden gelezen in relatie tot de mogelijke strijdigheid met – in de woorden van het hof – een grondrecht of andere belangrijke rechtsbeginselen. Anders gezegd het hof beoogt maximale vrijheid bij controle te bieden die, gelet op het ingrijpende karakter van controle op geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, in dit concrete geval mogelijk is. Als maximale vrijheid in die context wordt gelezen is de motivering niet onbegrijpelijk.
29. De vooronderstelling bij de motiveringsklacht is kennelijk dat het toezicht een lege huls wordt of onvoldoende effectief kan worden uitgeoefend. In de schriftuur van cassatie wordt de klacht onder 3.4 als volgt toegelicht:
“Het mag als bekend worden verondersteld dat juist bij de politie de expertise aanwezig is om geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te controleren op de aanwezigheid van kinderporno, mede aan de hand van een database met hashwaarden van reeds bekende kinderpornobestanden. Door juist bijstand van de politie uit te sluiten bij de controle hierop is de door het Hof voorgestane controle verworden tot een lege huls, zoals ook is aangegeven door de advocaat-generaal ter zitting van het Hof.”
30. De inzet van de politie bij de controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers wordt in de cassatieschriftuur vooral in verband gebracht met de expertise van de politie op (naar ik aanneem) onderzoek naar aanwezigheid van digitale kinderporno. Dat het toezicht door uitsluiting van de politie bij de controle op de naleving van de vierde bijzondere voorwaarde een lege huls wordt, brengt de advocaat-generaal ter zitting van het hof daarentegen vooral in verband met de voorspelbaarheid van toezicht door beperking van de frequentie en niet zozeer met de controle door juist een politieambtenaar. Het requisitoir in hoger beroep bestrijdt verder vooral de bemoeienis van de rechter met toezicht mede aan de hand van een citaat uit een kort daarvoor door het hof gewezen en al eerder in een noot genoemd arrest van 9 februari 2021. In feitelijke aanleg komt daarmee de effectiviteit van toezicht in het licht van de voorwaarden niet goed uit de verf.
31. Het ontbreken van een context aan de hand van feitelijke vaststellingen over de effectiviteit van het door het hof beperkte toezicht belemmert de verdere toetsing in cassatie ernstig. De stelling is in cassatie wel dat het toezicht niet effectief kan zijn, maar daarvoor aangevoerde gronden zijn er in cassatie niet of nauwelijks en (dat is ongetwijfeld ook voor requirant in cassatie het probleem) er zijn in feitelijke aanleg in de kern geen feiten aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat van onbegrijpelijk en ontoereikende motivering sprake is. Ik schrijf dit niet op als een verwijt, maar vooral als een aanmoediging om over de gang van zaken bij het toezicht en de effectiviteit ervan in feitelijke aanleg meer te stellen en dit onderwerp van debat ter terechtzitting te maken. Ik licht dit nader toe.
32. Dat het toezicht door de beperkingen die het hof stelt een lege huls en niet effectief is berust – als ik het goed zie – onder meer op een aantal noch in het requisitoir noch in de schriftuur van cassatie onderbouwde aannames. Na de drie belangrijkste aannames te hebben genoemd, voorzie ik ze van enige kanttekeningen.
- De politie is exclusief belast met en bekwaam tot controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers op kinderporno;
- De beperking van de frequentie van deze vorm van controle tot driemaal in de periode van drie jaar leidt tot voorspelbare controle;
- Een zodanige uitvoering dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen belet volledige controle.
33. Eerst (opnieuw) de politie. Er zijn in Nederland 11 Teams ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK). Deze teams werken nauw samen met de zedenpolitie omdat kinderporno en andere zedendelicten vaak samengaan. Het team ter bestrijding van kinderpornografie van de Landelijke Eenheid ondersteunt de regio's en houdt zich bovendien bezig met de ontwikkeling van nieuwe hulpmiddelen.33.Van den Hurk en De Vries34.menen dat het gelet op de enorme druk die ten aanzien van de opsporing van online misbruik op het opsporingsapparaat staat, aannemelijk is dat de hulp aan de reclassering bij controle van gegevensdragers in ieder geval geen prioriteit van de politie heeft.35.
34. Voor de grondslag voor de politiebijstand bij het toezicht en de werkwijze citeer ik uit de publicatie van A. Kuijer e.a.36.:
“Blijkens informatie van Reclassering Nederland zijn daarvoor speciale afspraken met de politie gemaakt. Deze houden in dat, als een dergelijke controle wenselijk wordt geacht, de toezichthouder contact opneemt met de politie. Samen met de politie wordt dan een onaangekondigd huisbezoek gepland. De toezichthouder en de politiefunctionaris gaan vervolgens samen naar de veroordeelde cliënt. De leiding ligt daarbij bij de toezichthouder terwijl de politiefunctionaris die in dit soort onderzoeken is gespecialiseerd en toegerust, het onderzoek feitelijk uitvoert. Deze rolverdeling is enerzijds zo afgesproken omwille van de digitale expertise bij de politie en anderzijds omdat het controleren van gegevensdragers impliciet een opsporingshandeling is, hetgeen een politietaak is.”37.
35. Al deze informatie is relevant en niet ter zitting aan de orde geweest. Overigens wijst deze informatie (indien deze wel feitelijk in de procedure vaststond) zacht gezegd niet zonder meer op onbegrijpelijkheid van de overweging van het hof. De ‘exclusieve’ politiebijstand bij de controletaak berust kennelijk slechts op praktische afspraken en in het midden blijft of de controles ook door anderen (bijvoorbeeld het NFI) kunnen worden uitgevoerd.38.
36. Dan de beperking van de frequentie. Van den Hurk en De Vries schrijven: “De politie biedt jaarlijks ondersteuning bij maximaal 50 controles, gelijkelijk verdeeld over de tien politie-eenheden.”39.En even verder: “In november 2019 had de reclassering ongeveer 150 cases onder zich waarin controle van gegevensdragers aan de orde is.”40.De door de politie ingezette capaciteit is (mogelijk mede ten gevolge van prioritering door de politie) beperkt en het is niet gewaagd om gezien de zojuist vermelde aantallen te veronderstellen dat (gemiddeld) twee of drie controles per veroordeelde per jaar bij deze stand van zaken al niet of nauwelijks uitvoerbaar zijn.41.De beperking van de frequentie van de controles door het hof is in het licht van de feitelijke mogelijkheden niet onrealistisch. Of die beperking van overwegende betekenis is de voorspelbaarheid en daarmee voor de effectiviteit van het toezicht valt zonder nadere toelichting moeilijk te beoordelen. Met inachtneming van de hier gepresenteerde feitelijke gegevens is de motivering dus evenmin onbegrijpelijk.
37. Over de uitsluiting van controle door een persoon op de inhoud van bestanden (met name de afbeeldingen) heeft in feitelijke aanleg geen debat plaatsgevonden, maar de steller van het middel verwoordt de bezwaren in de cassatieschriftuur onder 4.3.3 als volgt:
“Ten aanzien van de clausule dat niet door een persoon kennis mag worden genomen van de inhoud van de afbeeldingen, geldt dat dit, in ieder geval ten aanzien van kinderpornobestanden die niet in de hiervoor onder 4.3.2 genoemde database aanwezig zijn, betekent dat alleen gecontroleerd zou kunnen worden of in de naam van de bestanden geen termen voorkomen die aan kinderporno zouden kunnen worden gerelateerd. Dit heeft tot gevolg dat (onbekende) kinderpornobestanden die onder een andere naam worden weggeschreven niet zullen worden gevonden, alsmede dat bestanden die voorzien zijn van een naam die gerelateerd zou kunnen worden aan kinderporno, niet geopend zouden mogen worden om na te gaan of die bestanden daadwerkelijk kinderporno bevatten en of verdachte daarmee een voorwaarde heeft overtreden. Door het toezicht op de naleving van voorwaarde 4. te clausuleren op de wijze waarop het Hof dit heeft gedaan is aldus geen sprake van een effectieve controle op de naleving daarvan.”
38. Van den Hurk en de Vries geven het volgende globale beeld van de controle42.:
“(…) de controle van gegevensdragers [wordt] in beginsel slechts uitgevoerd wanneer (sterke) signalen wijzen op overtredingen van voorwaarden (…) de digitaal specialist [zal] de feitelijke controle uitvoeren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een USB-stick met een softwareprogramma dat in staat is om de bestanden op een gegevensdrager te vergelijken met een database van uit eerder politieonderzoek bekende kinderpornobestanden. Ook kan het programma inzichtelijk maken welke afbeeldingen op de gegevensdragers staan en de mappenstructuur tonen (…) Ook kan de digitaal specialist handmatig gegevensdragers van de veroordeelde kijken. Zo kan bijvoorbeeld worden onderzocht of software aanwezig is die kan duiden op gedragingen met kinderpornografisch materiaal (…). ”
39. Dat handmatig onderzoek meer resultaten kan opleveren dan alleen controle met een geautomatiseerd zoekprogramma wordt ook in de literatuur gesignaleerd.43.Dat bovendien de mogelijkheid om een persoon kennis te laten nemen van de afbeeldingen voor de controle toegevoegde waarde kan hebben, lijkt eveneens voor de hand te liggen. De noodzaak in een concreet geval is van een andere orde. En in het algemeen zal de effectiviteit van de controle wel minder zijn, maar hoeveel minder lijkt mij ook een punt waarover standpunten moeten worden ingenomen in feitelijke aanleg zodat debat mogelijk is. Daarbij doemt overigens de vraag op of toezicht een 100% controle moet zijn. Is het anders gezegd voor het voor effectief toezicht noodzakelijk dat steeds alles uit de kast kan worden gehaald?44.Vooralsnog houd ik het er voor dat 100% controle niet realistisch en nodig is. Ook hier geldt in de kern dat in feitelijke aanleg te weinig is vastgesteld om te concluderen dat de motivering van de beperkingen van het toezicht onbegrijpelijk is.
40. De motiveringsklachten inzake de afzonderlijke beperkingen treffen geen doel. Hoewel in de schriftuur van cassatie niet met zoveel woorden de klacht wordt toegespitst op de gevolgen van de drie beperkingen in onderling verband, meen ik dat het door dat onderling verband niet anders wordt.
41. Het middel faalt in alle onderdelen.
Ten overvloede
42. In de schriftuur van cassatie wordt opgemerkt dat het cassatieberoep zich niet richt tegen de (vijfde) bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet als enige volwassene in een ruimte met één of meerdere, minderjarigen bevindt. Er wordt onder verwijzing naar HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1502 op gewezen dat naleving van deze voorwaarde niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de verdachte. Nu alleen het openbaar ministerie cassatie heeft ingesteld zonder dat het beroep zich tegen de vijfde bijzondere voorwaarde richt en overigens de mogelijkheid om ambtshalve te casseren bijzonder spaarzaam wordt toegepast, volsta ik met de constatering dat de vijfde voorwaarde inderdaad te onbepaald is.45.
Slotsom
43. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2022
Zie voor het bestreden arrest hof Den Haag 24 maart 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:569. Zie voor een eerdere, soortelijke beslissing hof Den Haag 9 februari 2021:ECLI:NL:GHDHA:2021:193. Zie ook A. Kuijer, Artikel 240b Sr Juridische en digitaal-technische aspecten van strafvervolging wegens gedragingen met digitaal kinderpornografisch materiaal, bewerkt door: J.W. van den Hurk, S.J. de Vries, R.J.A. Klaar en J.J. Mossink, Den Haag: Kenniscentrum Cybercrime voor de Rechtspraak, hoofdstuk 8.4 (digitale versie 3.0. 2022). Het bestreden arrest en de voorgeschiedenis worden daar besproken. Een van de bewerkers maakte deel uit van de strafkamer van het hof dat het hier bestreden arrest wees.
Zie thans art. 6:3:14, eerste lid aanhef en onder a sub 4, Sv.
Zie F.W. Bleichrodt, Onder voorwaarde (diss. Nijmegen), Gouda Quint Arnhem 1996, p. 128.
Bleichrodt, a.w, p. 129.
HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302, NJB 2016/511.
J.W. van den Hurk en S. de Vries, ‘Controle van zedendelinquenten, toezicht of opsporing?’, NJB 2020/571.
Daarover onder meer J.W. Fokkens, Reclassering en strafrechtspleging (diss. Nijmegen), Gouda Quint Arnhem 1981.
Vgl. ook art. 6:3:14, vierde lid, Sv (art. 14d, tweede lid, oud Sr).
Zowel de Reclasseringsregeling 1995 (art. 12) als het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (art. 3.1 t/m 3.5) geven enkele uitvoeringsvoorschriften voor het houden van toezicht. De inhoud, reikwijdte of begrenzing van toezicht wordt er echter niet geregeld. Ook biedt de Aanwijzing kader voor toepassing van voorwaarden, gedragsaanwijzingen en maatregelen (2020A008) geen (nadere) omschrijving van het begrip toezicht, maar wordt in 3.6 vooral de wettelijke regeling herhaald. Zie ook Aanwijzing voorwaardelijke straffen en schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden, art. 2.8. Een (op rsj.nl te vinden) advies van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming van 17 oktober 2013 onder de titel ‘Reclasseringsrecht’ (p. 27) verstaat onder reclasseringstoezicht: “(…) de controle op het nakomen van door OM, ZM en DJI opgelegde (bijzondere) voorwaarden en het signaleren van dreigende overtreding, het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de (bijzondere) voorwaarden te houden.”
Ook die grondvorm wordt incidenteel wel betwist. Denk aan de casus van Volkert van der G. Hij voldeed aan de meldplicht bij de reclasseringsinstelling, maar betwistte in de kern dat hij gehouden was dan ook een gesprek te voeren. Eind 2021 oordeelde de Klachtencommissie Reclassering in een andere casus dat de medewerking aan reclasseringstoezicht mede omvat ten minste basaal inzicht verschaffen in leef-, woon- en werksituatie. Beslissing van 2 december 2021, gepubliceerd als zaak 15 in het jaarverslag van de Klachtencommissie Reclassering over 2021.
Zie over de medewerking ook Kamerstukken II 2010/11, 32 319, nr. 8, p. 8. Eerder wees ik al op onduidelijkheid over de reikwijdte van toezicht (ECLI:NL:PHR:2021:663, randnummer 21).
Zie noot Jörg punt 7 onder HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215, NJ 2020/410 waarin hij verwijst naar HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302, NJB 2016/511. In de noot worden de aan de bijzondere gedragsvoorwaarde te stellen eisen besproken. Die eisen kunnen niet ongedaan worden gemaakt door onbeperkt toezicht toe te laten en werken daarmee door bij de begrenzing van het toezicht.
Zie Bleichrodt, a.w., p. 128.
Een specifieke reden om juist deze elektronische vorm van toezicht te voorzien van een wettelijke grondslag heb ik in de memorie van toelichting niet aangetroffen. Wel wordt deze vorm van toezicht in verband gebracht met de (dan nog bestaande voornemens tot invoering van de) straf van thuisdetentie en wordt opgemerkt dat het niet voor de hand ligt het elektronisch toezicht zo in te richten dat het in de richting van vrijheidsontneming gaat. Elektronisch toezicht wordt passend geacht bij bijzondere voorwaarden inzake het onderhouden van contacten en het zich bevinden op een bepaalde locatie. Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 5,7, 8 en 20.
Zie voor de actualisering van de inhoud daarvan HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:807, NJ 2022/250 m.nt. Ten Voorde. Overigens werd ook de passage die is geciteerd in dit randnummer herhaald.
HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403, NJ 2022/9 m.nt. Ten Voorde.
Zie HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248, rov. 2.4. Vgl. HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:338, NJB 2022/758, rov. 4.3 en HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:807, NJ 2022/250 m.nt. Ten Voorde, rov. 2.6.
Het standpunt van de AG bij het hof was blijkens een samenvatting daarvan in het bestreden arrest anders: 'dat de rechter in de uitspraak kan en moet volstaan met de formulering van de bijzondere voorwaarden inhoudende de gedragsvoorschriften en met het aan de reclassering opdracht geven tot het houden van toezicht op de naleving van die voorwaarden conform de uitgebrachte rapportages zonder dat de rechter daarbij expliciteert waaruit dat toezicht bestaat.' In de cassatieschriftuur wordt dit standpunt niet ingenomen.
Zie Bleichrodt, a.w., p. 57-64. alsmede mijn conclusie ECLI:NL:PHR:2015:2693.
Een enkele evidente verschrijving is hersteld.
Zie HR 7 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215, NJ 2020/410 m.nt. Jörg, rov. 3.3.1. Zie voor verdere bronverwijzingen: conclusie PG Bleichrodt ECLI:NL:PHR:2022:170 i.h.b. voetnoot 21. Zie ook noot van Bleichrodt bij HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:392, NJ 2013/392.
Zie onder meer HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302, rov. 3.3.2-3.4; HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248, rov. 2.3.2-2.4; HR 6 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:498, NJ 2021/288 m.nt. Ten Voorde, rov. 3.3.2-3.3.3; HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:698, rov. 3.3.2-3.3; HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403, NJ 2022/9 m.nt. Ten Voorde, rov. 3.3.2-3.3.3; 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:338, rov. 4.2.2-4.3.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken, ECLI:NL:PHR:2021:136 (onder 2.15) voorafgaand aan HR 6 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:498, NJ 2021/288 m.nt. Ten Voorde, de conclusie van mijn ambtgenoot Paridaens, ECLI:NL:PHR:2021:250 (onder 7.6) voorafgaand aan HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:698 en mijn conclusie, ECLI:NL:PHR:2021:663 (onder 20) voorafgaand aan HR 29 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403, NJ 2022/9 m.nt. Ten Voorde.
Bleichrodt, a.w., p. 129 en 130. In het volgende citaat is de voetnoot weggelaten.
Zie H.G. van Bunt e.a., Toezicht op zedendelinquenten door de politie in samenwerking met de reclassering, Amsterdam: Reed Business 2011, p. 37: “De reclassering kan de politie vragen om op speciale dingen te letten of speciale acties te ondernemen, zoals het checken van een computer op kinderporno (doorgaans wordt hierbij de zedenpolitie ingeschakeld). De politie doet dit in principe alleen op verzoek van de reclassering.” Zie verder Verbeterd zicht op zedendelinquenten; samenvatting en longread - Websitevoordepolitie: “De reclassering legt al jaren huisbezoeken af aan veroordeelden in kinderpornozaken en controleert of de justitiële voorwaarden worden nageleefd. Sinds 2015 sluit de politie daarbij in sommige gevallen aan om technische ondersteuning te bieden bij de controle van gegevensdragers (zoals telefoons, computers en USB-sticks) van de veroordeelde. Zonder deze technische ondersteuning zou de reclassering minder goed kunnen nagaan of de zedendelinquent eerlijk is over zijn bezigheden op het internet. Dit is een mooi voorbeeld van het samenkomen van de verschillende belangen van de organisaties: effectieve begeleiding van een veroordeelde en een waakzaam oog om terugval te constateren en waar nodig opsporing te starten.” In een conclusie uit 2015 (ECLI:NL:PHR:2015:2693, randnummer 19) merkte ik op dat in het licht van de verhouding tussen de openbaar ministerie en politie alsmede gelet op de taak van de politie aan te nemen valt dat het openbaar ministerie ook de politie opdracht kan geven toezicht te houden.
In de rechtspraak zijn er meer gevallen van het niet toestaan van digitale controle door de politie. Zie onder meer rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3066; hof Arnhem-Leeuwarden 28 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10329; rechtbank Midden-Nederland 19 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:101 en rechtbank Limburg 5 september 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:6767. Zie voor uitspraken waarbij, ondanks gestelde beperkingen aan het toezicht, de reclassering is toegestaan om hulp van de politie in te schakelen: rechtbank Limburg 14 oktober 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:7880; rechtbank Rotterdam 3 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:11146; rechtbank Noord-Nederland 29 april 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1826; rb. Midden-Nederland 30 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2767; rechtbank Noord-Nederland 31 augustus 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3825; rechtbank Midden-Nederland 30 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4785; rechtbank Midden-Nederland 1 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5510; rechtbank Midden-Nederland 20 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5184; rechtbank Midden-Nederland 30 november 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5821; rechtbank Midden-Nederland 6 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:21.
Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 4.
Zie HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248, NJB 2021/854, rov. 2.4.
www.reclassering.nl/over-de-reclassering/wat-wij-doen/elektronische-monitoring (geraadpleegd 5 oktober 2022).
HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215, NJ 2020/410 m.nt. Jörg.
J.W. van den Hurk en S. de Vries, a.w., NJB 2020/571 onder 4.
Uit noot 773 van de digitale publicatie (A. Kuijer, a.w., 2022) blijkt dat dit gaat om telefonische informatie vanuit Reclassering Nederland aan de auteurs.
A. Kuijer, a.w., 2022, par. 8.1.4.
Bron: informatie per mail (2017) aan de oorspronkelijk auteur van S. van Gennip, algemeen directeur Reclassering Nederland (oorspronkelijk nummer van de noot: 772).
De expertise van het NFI is geen (overwegend) probleem. Vgl. bijvoorbeeld Vakbijlage Forensisch gebruik van bestandskenmerken en bijbehorende hashalgoritmen | Brochure | Forensischinstituut.nl. Beschikbare capaciteit is iets anders.
Zie ook S. van Wingerden, ‘Een blauwer web’, PROCES 2018 (97) 2, p. 76-78 (i.h.b. p. 76) die mede op basis van informatie van de digitaal coördinator Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme (TBKK) schrijft : “Jaarlijks zijn er echter slechts middelen voor vijftig van die controles. En dan is het ook nog maar de vraag of de cliënt al zijn harde schijven ter controle aanbiedt, of dat er nog een verzameling verstopt ligt op zolder of in een cloud waar niemand weet van heeft.”
Uit noot 773 van de digitale publicatie (A. Kuijer, a.w., 2022) blijkt dat dit gaat om telefonische informatie vanuit Reclassering Nederland aan de auteurs.
Zie ook par. 8.4.2.3. van de internetpublicatie (A. Kuijer, a.w., 2022): “Waar lange tijd twee keer per jaar gemeengoed was, zien we nu ook een maximum van drie keer per jaar.” En
J.W. van den Hurk en S. de Vries, a.w., NJB 2020/571 onder 4. Voor de technische aspecten: Terug naar de bestanden, Technische toelichting over identificeren, verbergen en verwijderen van bestanden 22 juni 2019. Opdrachtgever Openbaar Ministerie, Landelijk Parket, Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersextoerisme technische toelichting Nederlands Forensisch Instituut.
J.W. van den Hurk en S. de Vries, a.w., NJB 2020/571 onder 4.
Zie bijvoorbeeld ook A. van Wijk, S. Dickie en J. van Esseveldt, Niet meer doen! Een onderzoek naar de INDIGO-afdoening, Den Haag: Sdu Uitgevers 2019, p. 61: “In de interviews met de kinderpornoplegers is enige evidentie gevonden voor de werking van deze justitiële stok achter de deur: ‘Ze houden me in de gaten.’ Ook kan er een controle op de gegevensdragers worden uitgevoerd. Dat laatste wordt overigens nauwelijks toegepast blijkens de ervaring van de toezichthouders en kinderpornoplegers die we hebben gesproken.”
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, onderdeel 4.6.4.
Beroepschrift 06‑12‑2021
CASSATIESCHRIFTUUR
Kenmerk: 22-001974-20
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart 2021, waarbij — voor zover thans van belang — het Hof in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
heeft geoordeeld dat de controles van de geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers van verdachte niet mogen worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar, dat de controles gedurende de proeftijd van 3 jaar maximaal 3 keer mogen worden uitgevoerd en dat daarbij niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen.
Rekwirant kan zich met deze beslissing en de motivering daarvan niet verenigen en draagt het hierna volgende middel van cassatie voor.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in art. 79 lid 1 RO, waarbij in het bijzonder is geschonden althans niet is nageleefd art. 14c Sr, aangezien, zoals hierna nader zal worden toegelicht, het Hof met zijn oordeel dat de controles van de geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers van verdachte niet mogen worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans is zijn oordeel dat dit in het onderhavige geval niet is toegestaan ontoereikend gemotiveerd en/of niet zonder meer begrijpelijk. Daarnaast is niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, 's Hofs oordeel dat de controles gedurende de proeftijd van 3 jaar maximaal 3 keer mogen worden uitgevoerd en dat daarbij niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen, gezien het doel dat het Hof voor ogen stond bij de oplegging van de bijzondere voorwaarden dat verdachte — bij wie, naar het Hof in de strafmotivering heeft aangegeven, sprake is van een seksuele voorkeur voor kinderen (zowel jongens als meisjes) vanaf de puberteit — zich gedurende de proeftijd onthoudt van handelingen met betrekking tot kinderporno.
Toelichting
1.
Bij arrest van 21 juni 2018 heeft het Hof Den Haag verdachte ter zake — kort gezegd — het bezit van kinderporno en het zich met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Bij die deels voorwaardelijke gevangenisstraf had het Hof onder meer als bijzondere voorwaarden gesteld i) dat verdachte zich — kort gezegd — onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen en dat hij zich niet op digitale wijze inlaat met omgevingen, gericht op kinderporno/kindermisbruik, dan wel communicatie daarover en ii) dat verdachte maximaal tweemaal per jaar in het kader van controle van zijn digitale gegevensdragers aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers toegang verschaft tot zijn woning, waarbij verdachte dan op verzoek van de reclassering, al zijn gegevensdragers ter beschikking moet stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers. Daarbij moest verdachte de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.
In het hiertegen door verdachte ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215, NJ 2020/410, ([verdachte]) geoordeeld dat voorwaarde ii) in strijd is met art. 14c lid 2 onder 14o Sr, omdat deze voorwaarde niet voldoet aan de door de Hoge Raad in eerdere uitspraken weergegeven maatstaven.
Tevens heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, voor zover het Hof met het formuleren van deze voorwaarde zou hebben beoogd het toezicht op de naleving van voorwaarde i) te regelen, het Hof dat niet voldoende tot uitdrukking heeft gebracht, terwijl het Hof dan evenmin voldoende precies heeft geformuleerd dat het onderzoek aan de gegevensdragers — en het daarmee verbonden verlenen van toegang tot de woning en de gegevensdragers — beperkt dient te blijven tot dat toezicht op de naleving van die bijzondere voorwaarde en evenmin voldoende precies heeft geformuleerd op welke wijze dat onderzoek aan de gegevensdragers mag worden uitgevoerd en welke functionarissen daarbij de reclassering (technische) ondersteuning mogen bieden, teneinde te waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van verdachte niet meer dan nodig voor het beoogde toezicht wordt beperkt.
2.1
Na terugwijzing door de Hoge Raad voor wat betreft de strafoplegging, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en dat aan de deels voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf — voor zover thans van belang — als bijzondere voorwaarde wordt verbonden i) dat verdachte zich — kort gezegd — onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen en dat hij zich niet op digitale wijze inlaat met kinderporno, dan wel communicatie daarover, en ii) dat, ten aanzien van het toezicht op alle bijzondere voorwaarden, zal worden bepaald dat aan de reclassering de opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op naleving van die bijzondere voorwaarden en de verdachte te begeleiden, waarbij deze van rechtswege verplicht is medewerking te verlenen aan dat reclasseringstoezicht, inclusief huisbezoeken en zich melden bij de reclassering.
2.2
Het Hóf heeft in het thans bestreden arrest verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en ten aanzien van de op te leggen bijzondere voorwaarden — voor zover thans van belang — als volgt overwogen en geoordeeld:
‘Het Openbaar Ministerie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld ‘dat de rechter in de uitspraak kan en moet volstaan met de formulering van de bijzondere voorwaarden inhoudende de gedragsvoorschriften en met het aan de reclassering opdracht geven tot het houden van toezicht op de naleving van die voorwaarden conform de uitgebrachte rapportages zonder dat de rechter daarbij expliciteert waaruit dat toezicht bestaat.’ Meer in het bijzonder heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat het aan het niet aan de rechter maar aan het Openbaar Ministerie is om aan de verdachte voldoende duidelijkheid te verschaffen over de invulling van het toezicht. Het Openbaar Ministerie heeft specifiek gesteld dat zowel gezien het hiervoor weergegeven standpunt als vanwege de vergaande inperking van de wijze waarop het toezicht moet worden uitgeoefend, de beperkingen zoals door dit hof in het arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:193) aan het toezicht, in het bijzonder met betrekking tot de controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, verbonden, ten onrechte zijn gesteld. Tenslotte is niet gemotiveerd waarom deskundige bijstand bij die controle niet door een opsporingsambtenaar mag worden verleend.
De controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers betekent in potentie een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker daarvan. De arresten van de Hoge Raad van 4 april 2017 (onder meer ECLI:NL:HR:2017:584) en vele daarop volgende rechterlijke beslissingen, geven er blijk van dat de rechter zich daarvan rekenschap moet geven. Dat betekent dat, hoewel de rechter niet verplicht is om bij het opleggen van een gedragsvoorwaarde op de voet van artikel 14c, lid 2 onder 14 Sr., die mogelijkheid wel bestaat en gebruikt kan worden om uit te sluiten dat het toezicht wordt uitgeoefend op een wijze die op voorhand als strijdig met een grondrecht of andere belangrijke rechtsbeginselen (zoals het nemo tenetur-beginsel) of disproportioneel kan worden aangemerkt. In dat kader acht het hof het verbinden van een drietal beperkingen aan het uit te oefenen toezicht noodzakelijk. Dat betreft de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, de wijze waarop kennis wordt genomen van aangetroffen gegevens, en het niet door een opsporingsambtenaar mogen uitvoeren van deze controles. Dit laatste vloeit voort uit het oordeel van de Hoge Raad (weliswaar gegeven in het kader van de formulering van het gedragsvoorschrift, maar dat doet aan de strekking ervan niet af), dat een gedragsvoorschrift niet geacht kan worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (zie onder meer HR 7 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1215) en hetgeen over dit specifieke punt wordt opgemerkt in de annotatie bij NJ 2020/410, punt 7.
Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is om de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te beperken ter voorkoming van een te ingrijpende inbreuk op het privéleven van de verdachte, maar beoogt met de hierna weer te geven modaliteit te bereiken dat maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat de verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequentie van deze controles.
Het voorgaande leidt tot het volgende.
Het toezicht op de hierna onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers. De verdachte dient daaraan mee te werken tijdens een huisbezoek. Deze controles mogen gedurende de proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren, maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen — voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft — slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Tot slot bepaalt het hof dat ten behoeve van deze controle een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning mag bieden.
(…)
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep — voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen — en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, (…)
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- 1 .
(…)
- 2.
(…)
- 3.
(…)
- 4.
zich gedurende de proeftijd op welke wijze dan ook:
- —
onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen,
- —
onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen,
- —
onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd,
- —
onthoudt van het aanwezig hebben of gebruiken van wisprogramma's op zijn digitale apparatuur;
- 5.
zich gedurende de proeftijd niet als enige volwassene in een ruimte met één of meerdere minderjarigen bevindt;
- 6.
(…)
- 7.
(…)
- 8.
(…)
- 9.
(…)
- 10.
(…)
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Het toezicht op de onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers; de verdachte werkt daaraan mee tijdens een huisbezoek; deze controles mogen gedurende de proeftijd van 3 jaren maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen — voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft — slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Ten behoeve van deze controle mag een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning bieden.
(…)’
3.
Het Hof heeft aldus de wijze van toezicht op de naleving van de onder 4. genoemde bijzondere voorwaarde gezet in de sleutel van een nadere inkadering van het door de reclassering op grond van art. 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
In HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat art. 14c lid 6 Sr en art. 6:3:14 Sv ‘er niet aan in de weg (staan) dat — voor zover dat, gelet op de mogelijkheden die (deze) bepalingen al bieden, aangewezen is — een bijzondere voorwaarde als bedoeld in art. 14c lid 2, onder 14o, Sr wordt gesteld die een gedraging van de veroordeelde betreft en die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van art. 14c lid 2 Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen.’
In lijn hiermee stelt rekwirant zich, anders dan de advocaat-generaal bij het Hof in de onderhavige zaak, op het standpunt dat het ook mogelijk is dat de rechter het door de reclassering op grond van art. 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht nader inkadert, zoals het Hof heeft gedaan.
4.1
Een gedragsvoorschrift — en daarmee ook een nadere inkadering van het door de reclassering op grond van art. 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht, zoals in de onderhavige zaak — kan niet geacht worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende (cursivering rekw.) dwangmiddelen (zie o.m. HR 7 juli 2020 ([verdachte])). Dit brengt evenwel niet mee dat bij de controle op de naleving van de bijzondere voorwaarden in het geheel geen rol weggelegd kan zijn voor een politieambtenaar, dan wel een andere opsporingsambtenaar, zoals het Hof in de onderhavige zaak expliciet heeft overwogen door te bepalen dat slechts een deskundige, niet zijnde een opsporingsambtenaar, de reclassering technische ondersteuning mag bieden.
4.2
In HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een bijzondere voorwaarde dat een veroordeelde ‘zal meewerken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie’ niet voldoende is omschreven, nu ‘daaruit niet (blijkt) met welke frequentie en op welke wijze de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd, welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn en hoe is gewaarborgd dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte daarbij niet verdergaand wordt beperkt dan nodig is voor het beoogde toezicht.’ Daaruit volgt naar de mening van rekwirant dat een politiefunctionaris wel degelijk betrokken kan worden bij de controle van gegevensdragers, zij het dat dit niet ertoe mag leiden dat de verdachte moet meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen.
4.3.1
Het oordeel van het Hof dat de controles van de geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers van verdachte niet mogen worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar kan naar de mening van rekwirant niet anders worden begrepen dan dat het Hof daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat een dergelijke controle door een opsporingsambtenaar in het geheel niet zou zijn toegestaan. Er zijn immers geen aanwijzingen in het bestreden arrest te vinden dat het Hof van oordeel zou zijn dat dit in zijn algemeenheid wel zou zijn toegestaan, maar slechts in deze zaak niet, nu het Hof daaromtrent niets heeft overwogen. Met zijn oordeel dat deze controles niet mogen worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar, heeft het Hof dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3.2
Indien 's Hofs oordeel, ondanks hetgeen hiervoor onder 4.3.1 is gesteld, toch aldus moet worden verstaan dat in dit specifieke geval bijstand door een opsporingsambtenaar niet is toegestaan, is dit oordeel ontoereikend gemotiveerd en/of niet zonder meer begrijpelijk. Het mag als bekend worden verondersteld dat juist bij de politie de expertise aanwezig is om geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te controleren op de aanwezigheid van kinderporno, mede aan de hand van een database met hashwaarden1. van reeds bekende kinderpornobestanden. Door juist bijstand van de politie uit te sluiten bij de controle hierop is de door het Hof voorgestane controle verworden tot een lege huls, zoals ook is aangegeven door de advocaat-generaal ter zitting van het Hof.
4.3.3
Dit geldt ook voor de beslissing van het Hof dat deze controles gedurende de proeftijd van 3 jaar maximaal 3 keer mogen uitgevoerd en dat daarbij niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen.
De maximaal 3 controles gedurende de proeftijd van 3 jaar beperkt de reclassering enorm in de mogelijkheid om effectief toezicht uit te oefenen. Indien het maximale aantal controles is bereikt kan verdachte er immers van uit gaan dat er geen controles meer zullen plaatsvinden, zelfs niet indien de reclassering gegronde vermoedens heeft dat verdachte daarna de voorwaarden overtreedt. ' s Hofs overweging dat hiermee maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequenties van deze controles is naar de mening van rekwirant dan ook volstrekt onbegrijpelijk.
Ten aanzien van de clausule dat niet door een persoon kennis mag worden genomen van de inhoud van de afbeeldingen, geldt dat dit, in ieder geval ten aanzien van kinderpornobestanden die niet in de hiervoor onder 4.3.2 genoemde database aanwezig zijn, betekent dat alleen gecontroleerd zou kunnen worden of in de naam van de bestanden geen termen voorkomen die aan kinderporno zouden kunnen worden gerelateerd. Dit heeft tot gevolg dat (onbekende) kinderpornobestanden die onder een andere naam worden weggeschreven niet zullen worden gevonden, alsmede dat bestanden die voorzien zijn van een naam die gerelateerd zou kunnen worden aan kinderporno, niet geopend zouden mogen worden om na te gaan of die bestanden daadwerkelijk kinderporno bevatten en of verdachte daarmee een voorwaarde heeft overtreden.
Door het toezicht op de naleving van voorwaarde 4. te clausuleren op de wijze waarop het Hof dit heeft gedaan is aldus geen sprake van een effectieve controle op de naleving daarvan.
5.
Gelet op het voorgaande heeft het Hof met zijn oordeel dat de controles van de geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers van verdachte niet mogen worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans is zijn oordeel dat dit in het onderhavige geval niet is toegestaan ontoereikend gemotiveerd en/of niet zonder meer begrijpelijk. Daarnaast is niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, 's Hofs oordeel dat de controles gedurende de proeftijd van 3 jaar maximaal 3 keer mogen worden uitgevoerd en dat daarbij niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen, gezien het doel dat het Hof voor ogen stond bij de oplegging van de bijzondere voorwaarden dat verdachte — bij wie, naar het Hof in de strafmotivering heeft aangegeven, sprake is van een seksuele voorkeur voor kinderen (zowel jongens als meisjes) vanaf de puberteit — zich gedurende de proeftijd onthoudt van handelingen met betrekking tot kinderporno.
6.
Hoewel het onderhavige cassatieberoep zich niet richt tegen de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet als enige volwassene in een ruimte met één of meerdere minderjarigen bevindt, wijst rekwirant op HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1502, waarin is geoordeeld dat een dergelijke voorwaarde in strijd is met art. 14c lid 2 onder 14o Sr, omdat het niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van verdachte of hij zich in een ruimte met minderjarigen zal bevinden.
Indien het cassatiemiddel doel treft zal het arrest van het Hof Den Haag van 24 maart 2021 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 6 december 2021
mr H.H.J. Knol
advocaat-generaal bij het ressortsparket
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 06‑12‑2021
Een hashwaarde of hashcode is de uitkomst van een wiskundige berekening over de inhoud van een bestand en is altijd uniek.