Kamerstukken II 1914/15, 32, nr. 1, p. 7. Voor deze conclusie put ik voorts uit mijn dissertatie, Onder voorwaarde, Deventer: Gouda Quint 1996, o.a., p. 69 en 70.
HR, 31-05-2022, nr. 20/04188
ECLI:NL:HR:2022:807
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-05-2022
- Zaaknummer
20/04188
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:807, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:170
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:10058
ECLI:NL:PHR:2022:170, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:807
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑06‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0109
NJ 2022/250 met annotatie van J.M. ten Voorde
JIN 2022/134 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Bezit en vervaardigen kinderporno, meermalen gepleegd (art. 240b.1 Sr) en ontucht met buurmeisje, meermalen gepleegd (art. 247 Sr). Bijzondere voorwaarde, art. 14c.2.14 Sr en art. 14c.2.5 (oud) Sr. Uitleg van “andere voorwaarden, het gedrag van veroordeelde betreffende”. Kon hof controle aan huis van digitale gegevensdragers opleggen als bijzondere voorwaarde? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2020:1215 en HR:2015:2981, inhoudende dat het bij deze bijzondere voorwaarde gaat om voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. HR merkt n.a.v. vraag in CPG m.b.t. uitleg van omschrijving van gedragsvoorwaarde op dat art. 14c.2.14 Sr rechter de mogelijkheid biedt om, naast algemene voorwaarde uit art. 14c.1 Sr dat veroordeelde zich binnen proeftijd niet schuldig maakt aan strafbaar feit, bepaalde gedragsvoorwaarden te stellen. Dat kan gebeuren in aanvulling op of i.p.v. overige in art. 14c.2 Sr genoemde bijzondere voorwaarden. Onder ‘voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van veroordeelde’ moeten daarbij worden verstaan voorwaarden die strekken tot voorkomen van strafbaar gedrag van veroordeelde. Bij ‘voorwaarden die gedraging betreffen waartoe hij uit oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht’ gaat het om voorwaarden die gedraging van veroordeelde betreffen waartoe hij n.a.v. bewezenverklaard feit uit oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden is, bijvoorbeeld jegens slachtoffers van bewezenverklaard feit. HR herhaalt verder relevante overwegingen uit HR:2021:1403 m.b.t. het onder deze bijzondere voorwaarde stellen van gedragsvoorwaarde die ertoe strekt toezicht op andere door rechter o.g.v. art. 14c.2 Sr gestelde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken of te bevorderen. Door hof gestelde bijzondere voorwaarde voldoet niet aan daar genoemde eisen en is daarom in strijd met art. 14c.2.5° (oud) Sr. Hoewel hof voldoende duidelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat deze bijzondere voorwaarde het toezicht op naleving van bepaalde bijzondere voorwaarden beoogt te regelen, blijkt uit voorwaarde immers niet op welke wijze controles van gegevensdragers mogen worden uitgevoerd en hoe is gewaarborgd dat persoonlijke levenssfeer van verdachte daarbij niet verdergaand wordt beperkt dan nodig is voor beoogd toezicht. Volgt (partiële) vernietiging t.a.v. strafoplegging en terugwijzing. Vervolg op HR:2016:302.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04188
Datum 31 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2020, nummer 21-006374-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de strafoplegging betreft, en tot een zodanige beslissing op de voet van artikel 440 Sv als de Hoge Raad passend voorkomt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarden.
2.2.1
De verdachte is door het hof veroordeeld voor 1. het op 8 september 2011 in het bezit hebben en het in de periode van 19 oktober 2009 tot en met 8 september 2011 vervaardigen van – kort gezegd – kinderporno, telkens meermalen gepleegd, en 2. het in de periode van 19 oktober 2003 tot en met 31 mei 2009 met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
“Verdachte heeft zijn buurmeisje [slachtoffer] van haar achtste tot haar dertiende levensjaar herhaaldelijk seksueel misbruikt. De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de opeenvolgende woonplaatsen/woningen van verdachte. Het meisje kwam regelmatig bij hem over de vloer, omdat verdachte in de eerste woning een buurman was en een vriend van de familie van het slachtoffer. Verdachte heeft aldus ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van een jeugdige, de lichamelijke integriteit van het meisje op grove wijze geschonden en het door de familie van het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen zeer ernstig geschonden.
Voorts heeft verdachte een groot aantal kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit gehad en daarmee bijgedragen aan de instandhouding van een markt waarop dergelijk verwerpelijk en voor jeugdigen schadelijk materiaal wordt aangeboden. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat kinderen door genoemd misbruik lichamelijke en psychische schade kunnen oplopen, hetgeen ook vele jaren later nog diepe sporen nalaat. Uit het onderzoek van de bij verdachte inbeslaggenomen gegevensdragers blijkt dat 70 procent van de kinderpornografische afbeeldingen minderjarigen onder de 12 jaar betreft. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Verdachte heeft bovendien ook zelf kinderporno vervaardigd met afbeeldingen van jonge meisjes van wie de ouders vertrouwden dat zij bij hem veilig zouden zijn. Ook daarmee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de eerbaarheid van de slachtoffers.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 oktober 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte, weliswaar langer geleden, wegens ontucht met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren onherroepelijk is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Het hof houdt voorts rekening met een beknopt adviesrapport over de persoon van verdachte d.d. 15 februari 2012 alsook met twee retourzendingen uit 2012 en 2018 van de reclassering betreffende het opmaken van een nadere rapportage. Uit de laatste retourzending, die betrekking heeft op de onderhavige zaak nadat deze is teruggewezen door de Hoge Raad, blijkt dat verdachte alles behalve een meewerkende houding vertoonde. Dit heeft ertoe geleid dat de reclassering niet nader heeft kunnen rapporteren over de persoon van verdachte.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte thans een zeer slechte lichamelijke conditie heeft en vanwege fors overgewicht de deur bijna niet meer uitkomt.
Het hof heeft bij de bepaling van de straf als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken genomen met betrekking tot artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ook daadwerkelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige terwijl hij in de positie van buurman en als vriend van de familie verkeerde. De oriëntatiepunten zijn niet van toepassing op de samenloop van zowel het bezit en het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal als het daadwerkelijk verrichten van ontuchtige handelingen. Het hof is in dit geval dan ook van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
(...)
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal van de op te leggen straf een groter deel voorwaardelijk worden opgelegd, hetgeen resulteert in een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft hierbij tevens acht geslagen op de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten. Aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal een bijzondere voorwaarde worden gekoppeld op hierna te melden wijze.”
2.2.3
De uitspraak van het hof bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissingen:
“Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 15 (vijftien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- wordt verplicht om zich te onthouden van:
(a) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en
(b) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd.
Ten behoeve van de naleving van deze verplichtingen is veroordeelde verder verplicht zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers. De reclassering bepaalt in welke gevallen, op welke manier, door wie en wanneer de feitelijke controle plaatsvindt. Die medewerking dient uit het volgende te bestaan:
- veroordeelde moet maximaal tweemaal per jaar in het kader van die controle aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot zijn woning;
- veroordeelde moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers;
- veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.”
Juridisch kader over bijzondere voorwaarden
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 14c lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zoals dat luidde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten:
“2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:
(...)
5° andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, heeft te voldoen.”
“1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14° andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
3. Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
(...)
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
(...)
6. De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.”
“1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van:
a. voorwaarden die zijn gesteld bij:
(...)
4°. een veroordeling waarin de rechter heeft bepaald dat de straf of maatregel of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd;
(...)
3. De onder toezicht gestelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit nodig acht. (...)”
2.4.1
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in voorheen artikel 14c lid 2, aanhef en onder 5° (oud), Sr en momenteel artikel 14c lid 2, aanhef en onder 14°, Sr moet het gedrag van de veroordeelde betreffen (hierna ook: gedragsvoorwaarde). Het gaat daarbij om voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Zo’n voorwaarde moet voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift formuleren. Zij mag echter niet gedrag van de verdachte omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen. (Vgl. HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215.) Een bijzondere voorwaarde waarvan de naleving niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde, kan niet worden gesteld (vgl. HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2981).
2.4.2
In de conclusie van de procureur-generaal wordt de vraag opgeworpen welke uitleg moet worden gegeven aan deze omschrijving van de gedragsvoorwaarde. Daarover merkt de Hoge Raad het volgende op. Artikel 14c lid 2, aanhef en onder 14°, Sr biedt de rechter de mogelijkheid om, naast de algemene voorwaarde uit lid 1 dat de veroordeelde zich binnen de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, bepaalde gedragsvoorwaarden te stellen. Dat kan gebeuren in aanvulling op of in plaats van de overige in artikel 14c lid 2 Sr genoemde bijzondere voorwaarden. Onder ‘voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde’ moeten daarbij worden verstaan voorwaarden die strekken tot het voorkomen van strafbaar gedrag van de veroordeelde. Bij ‘voorwaarden die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht’ gaat het om voorwaarden die een gedraging van de veroordeelde betreffen waartoe hij naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden is, bijvoorbeeld jegens slachtoffers van het bewezenverklaarde feit.
2.5
Op grond van artikel 14c lid 3, aanhef en onder b, Sr is aan het stellen van een bijzondere voorwaarde van rechtswege onder meer de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c lid 6 Sr. Daarnaast voorziet artikel 6:3:14 Sv in voorschriften en bevoegdheden in verband met het toezicht op de naleving van aan een voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden. Deze regelingen staan er niet aan in de weg dat – voor zover dat, gelet op de mogelijkheden die de zojuist genoemde wettelijke bepalingen al bieden, aangewezen is – een gedragsvoorwaarde wordt gesteld die een gedraging van de veroordeelde betreft en die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van artikel 14c lid 2 Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen. Ook hierbij geldt dat het moet gaan om een voldoende precies geformuleerd gedragsvoorschrift. Dat gedragsvoorschrift mag niet verder strekken dan voor het toezicht op de naleving van de andere bijzondere voorwaarde(n) noodzakelijk is. (Vgl. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403).
Beoordeling van de cassatieklachten
2.6
De door het hof gestelde bijzondere voorwaarde
“- veroordeelde moet maximaal tweemaal per jaar in het kader van die controle aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot zijn woning;
- veroordeelde moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers;
- veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden”
voldoet niet aan de onder 2.5 genoemde eisen en is daarom in strijd met artikel 14c lid 2, aanhef en onder 5°, (oud) Sr. Hoewel het hof voldoende duidelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat deze bijzondere voorwaarde het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden onder a en b beoogt te regelen, blijkt uit de voorwaarde immers niet op welke wijze de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd en hoe is gewaarborgd dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte daarbij niet verdergaand wordt beperkt dan nodig is voor het beoogde toezicht.
2.7
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2022.
Conclusie 22‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. Bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke straf. De PG geeft de Hoge Raad in overweging de maatstaf ‘ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde’ teneinde te bepalen of een voorwaarde het gedrag van de veroordeelde betreft te vervangen dan wel te verduidelijken. De PG is van mening dat de door het hof gestelde voorwaarde die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van artikel 14c lid 2 Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen in casu niet toelaatbaar is. Conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/04188
Zitting 22 februari 2022
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 2 december 2020 het vonnis van de rechtbank Overijssel van 29 oktober 2013 in de strafzaak van de verdachte bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. Bij dat vonnis is de verdachte veroordeeld wegens “een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd en een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, of schijnbaar is betrokken, vervaardigen, meermalen gepleegd”, alsmede “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd”. Na gedeeltelijke vernietiging van dit vonnis heeft het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van dertig maanden, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Het hof heeft daarbij de bijzondere voorwaarden gesteld, zoals in het arrest omschreven. Het hof heeft verder twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het procesverloop
3. De voorliggende zaak is eerder in cassatie aan de orde geweest. Het hof had het vonnis van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 29 oktober 2013 bij arrest van 25 augustus 2014 bevestigd met aanvulling van de gronden. Bij arrest van 23 februari 2016 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:302) het arrest van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, de schadevergoedingsmaatregel daaronder begrepen. De grond voor cassatie was erin gelegen dat de gestelde bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan politiële controles van zijn computer(s) en andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) zijn opgeslagen niet is aan te merken als een voorwaarde als bedoeld in art. 14c tweede lid 2 onder 5°, (oud) Sr (thans art. 14c, tweede lid onder 14°, Sr).
4. Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2020 dat is gewezen nadat het arrest van dat hof van 25 augustus 2014 door de Hoge Raad gedeeltelijk was vernietigd.
Het middel
5. Het middel, bezien in het licht van de toelichting, bevat drie deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat de gestelde bijzondere voorwaarde onvoldoende precieze gedragsvoorschriften formuleert. Als tweede deelklacht wordt aangevoerd dat het hof bij de formulering van de medewerkingsverplichting niet de noodzakelijke beperkingen heeft aangebracht die uit de rechtspraak van de Hoge Raad voortvloeien. De derde deelklacht houdt in dat de bijzondere voorwaarde onvoldoende is gemotiveerd, mede in aanmerking genomen het ruime tijdsverloop tussen de bewezen verklaarde feiten en de strafoplegging in het bestreden arrest.
De uitspraak van het hof en een namens de verdachte gevoerd verweer
6. Het hof heeft de volgende bijzondere voorwaarden gesteld en ten aanzien van (de medewerking aan) het toezicht het volgende overwogen:
“Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- wordt verplicht om zich te onthouden van:
(a) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en
(b) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd.
Ten behoeve van de naleving van deze verplichtingen is veroordeelde verder verplicht zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers. De reclassering bepaalt in welke gevallen, op welke manier, door wie en wanneer de feitelijke controle plaatsvindt. Die medewerking dient uit het volgende te bestaan:
- veroordeelde moet maximaal tweemaal per jaar in het kader van die controle aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot zijn woning;
- veroordeelde moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers;
- veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.”
7. Het hof heeft de aan de verdachte opgelegde straf, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, als volgt gemotiveerd:
“Oplegging van straf en maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn buurmeisje (…) van haar achtste tot haar dertiende levensjaar herhaaldelijk seksueel misbruikt. De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de opeenvolgende woonplaatsen/woningen van verdachte. Het meisje kwam regelmatig bij hem over de vloer, omdat verdachte in de eerste woning een buurman was en een vriend van de familie van het slachtoffer. Verdachte heeft aldus ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van een jeugdige, de lichamelijke integriteit van het meisje op grove wijze geschonden en het door de familie van het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen zeer ernstig geschonden.
Voorts heeft verdachte een groot aantal kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit gehad en daarmee bijgedragen aan de instandhouding van een markt waarop dergelijk verwerpelijk en voor jeugdigen schadelijk materiaal wordt aangeboden. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat kinderen door genoemd misbruik lichamelijke en psychische schade kunnen oplopen, hetgeen ook vele jaren later nog diepe sporen nalaat. Uit het onderzoek van de bij verdachte inbeslaggenomen gegevensdragers blijkt dat 70 procent van de kinderpornografische afbeeldingen minderjarigen onder de 12 jaar betreft. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Verdachte heeft bovendien ook zelf kinderporno vervaardigd met afbeeldingen van jonge meisjes van wie de ouders vertrouwden dat zij bij hem veilig zouden zijn. Ook daarmee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de eerbaarheid van de slachtoffers.
(…)
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal van de op te leggen straf een groter deel voorwaardelijk worden opgelegd, hetgeen resulteert in een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft hierbij tevens acht geslagen op de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten. Aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal een bijzondere voorwaarde worden gekoppeld op hierna te melden wijze.”
8. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 18 november 2020 blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“De gezondheid van cliënt is slechter geworden. Hij is inmiddels verhuisd naar een aangepaste woning. Cliënt heeft obesitas. Hij weegt 180 kilo. Hij kan zijn huis nauwelijks verlaten en verplaatst zich met een rollator. Het is mij niet meer gelukt om een doktersverklaring te vragen.
Het verbaast mij niet dat cliënt de woning niet meer uitkomt. Ik heb gezien dat hij steeds dikker werd. Eerder heeft cliënt een tia gehad en daarvan ervaart hij regelmatig de consequenties. Hij heeft problemen met zijn geheugen en vindt het lastig om woorden te vinden.
(…)
De opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk vindt cliënt te veel. Een werkstraf ligt meer in de rede met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Momenteel zijn er bij cliënt lichamelijke beperkingen om een werkstraf uit te voeren maar cliënt wil wel zijn best doen.
Gelet op het enorme tijdsverloop lijkt het mij niet nodig om te controleren bij iemand die zijn woning niet meer uitkomt en eigenlijk geen contact met de buitenwereld meer heeft.”
De bespreking van het middel
9. Het middel geeft mij aanleiding iets langer stil te staan bij de mogelijkheid bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke veroordeling te verbinden.
‘voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende’
10. De oplegging van een voorwaardelijke straf geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit (art. 14, eerste lid, Sr). Daarnaast kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld (art. 14c, tweede lid, Sr). Daartoe behoort de categorie ‘andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende’ (art. 14c, tweede lid, onder 14, Sr). Deze zogenoemde gedragsvoorwaarde is al sinds de invoering van de voorwaardelijke veroordeling in 1915 in het wetboek opgenomen. In de oorspronkelijke regeling was daarnaast slechts één andere bijzondere voorwaarde afzonderlijk gerubriceerd, te weten de voorwaarde strekkende tot schadevergoeding. Schadevergoeding werd in mindere mate dan andere bijzondere voorwaarden aangemerkt als een middel om recidive te voorkomen en meer als een randvoorwaarde voor de toepassing van de voorwaardelijke veroordeling.1.
11. De gedragsvoorwaarde en de algemene voorwaarde staan in een logische verhouding tot elkaar: met de bijzondere voorwaarde tracht de rechter het gedrag van de veroordeelde dusdanig te beïnvloeden, dat de kans wordt vergroot dat deze de algemene voorwaarde, dat hij zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, naleeft. De veroordeelde zou actief moeten meewerken aan zijn ‘verbetering’, die strafbaar gedrag zou tegengaan. Volgens de memorie van toelichting zou sprake moeten zijn van een “krachtige zedelijke beïnvloeding”.2.Deze terminologie past in het toenmalige tijdsgewricht. Dat geldt ook voor voorwaarden die korte tijd na de invoering werden gesteld, zoals de voorwaarde dat de veroordeelde zal breken met zijn vrienden en de voorwaarde dat de veroordeelde haar moeder in het huishouden behulpzaam zal zijn en zich zal onthouden van elke niet door haar ouders goedgekeurde omgang met mannen of jongens.3.De voorwaarden hadden niet zelden een bevoogdend karakter en grepen soms diep in het leven van de veroordeelde in. In een duidelijke normering heeft de wetgever niet voorzien. Uit de tekst van de wet (‘het gedrag van de veroordeelde betreffende’) vloeit slechts voort dat de naleving van de voorwaarde uitsluitend in handen van de veroordeelde moet liggen.4.
12. In 1926 gaf de Hoge Raad een uitleg aan ‘andere voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende’. Daaronder moesten volgens de Hoge Raad worden verstaan “voorschriften betreffende zijn handel en wandel te huis en in de samenleving, zijn wijze van leven”.5.Voorwaarden zouden in “een berispelijk leven” verbetering kunnen brengen. In latere arresten worden ook voorwaarden die de strekking hebben “het maatschappelijk betamend gedrag van den veroordeelde te bevorderen” geschaard onder voorwaarden ‘het gedrag van de veroordeelde betreffende’.6.In zijn arrest van 25 juni 1963, NJ 1964/311 overweegt de Hoge Raad dat de in die zaak gestelde bijzondere voorwaarde niet het gedrag van de veroordeelde betrof in de zin van art. 14c, tweede lid, (oud) Sr, omdat deze noch de levenswandel van de veroordeelde betrof noch een gedraging waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moest worden geacht.7.Daaruit volgt dat de formulering uit het arrest van 1926 is samengebald tot ‘levenswandel’ en dat daarnaast sprake kan zijn van een gedragsvoorwaarde als deze ertoe strekt de maatschappelijke betamelijkheid te bevorderen.
13. In 1968 zette de Hoge Raad de volgende stap in de rechtspraak over de gedragsvoorwaarde. De Hoge Raad oordeelt over een voorwaarde dat de veroordeelde Nederland zal verlaten en daarin binnen de proeftijd niet zal terugkeren dat “deze voorwaarde niet valt aan te merken als strekkende ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde noch te betreffen een gedraging waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht en is dus niet een voorwaarde betreffende het gedrag van de veroordeelde als bedoeld in art. 14c Sr”.8.Deze lijn in de rechtspraak is nog steeds geldend recht. De omstandigheid dat veel bijzondere voorwaarden sinds 2012 afzonderlijk in art. 14c, tweede lid, Sr zijn opgenomen, heeft hierin geen verandering gebracht.9.Zo overweegt de Hoge Raad in zijn arrest van 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215, NJ 2020/410 onder verwijzing naar het arrest uit 1968 dat als voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht.10.
14. Aan het voorgaande doet niet af dat ook arresten zijn aan te wijzen waarin een voorwaarde is aangemerkt als een voorwaarde het gedrag van de veroordeelde betreffende nadat was vastgesteld dat deze de strekking had de veroordeelde te weerhouden van het begaan van strafbare feiten, met name van soortgelijke als waarvoor de verdachte werd vervolgd.11.Die formulering impliceert immers dat het voorkomen van recidive als uitingsvorm van ‘goed levensgedrag’ wordt aangemerkt, terwijl in arresten van zeer recente datum het criterium van ‘goed levensgedrag’ onverkort wordt vooropgesteld.12.
15. Zowel de term ‘goed levensgedrag’ als het begrip ‘maatschappelijke betamelijkheid’ heeft een normatief element. De maatstaf van ‘maatschappelijke betamelijkheid’ doet denken aan het bepaalde in art. 6:162 BW over hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. In de context van de bijzondere voorwaarden kan daarbij in het bijzonder worden gedacht aan fatsoensnormen die verplichten tot een gedraging naar aanleiding van het gepleegde delict en die enige vorm van morele genoegdoening inhouden.13.In het vervolg zal ik mij concentreren op de categorie voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde.
16. Eerder heb ik betoogd dat de maatstaf dat een voorwaarde strekt ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde beter kan worden vervangen door het criterium dat de voorwaarde strekt ter voorkoming van strafbaar gedrag.14.Anderen waren mij daarin voorgegaan, om te beginnen Enschedé. In zijn in 1970 verschenen noot onder het arrest van 1968 laat hij doorklinken dat hij de term ‘goed levensgedrag’ niet goed bruikbaar acht voor het strafrecht “van nu”. Hij stelt dat in de huidige, pluriforme maatschappij op de vraag wat ‘goed levensgedrag’ is geen ondubbelzinnig antwoord meer mogelijk is. De wet dringt de rechter de formulering ‘goed’ levensgedrag niet op, terwijl de rechter die dit criterium toepast partij moet kiezen in wat goed levensgedrag is.
17. Deze argumentatie heeft anno 2022 alleen maar aan kracht gewonnen. Ten tijde van de invoering van de voorwaardelijke veroordeling waren formuleringen als ‘krachtige zedelijke beïnvloeding’ en verbetering brengen in een ‘berispelijk leven’ niet ongebruikelijk. Maar in de huidige maatschappelijke verhoudingen komt de rechter die zich moet uitlaten over ‘goed levensgedrag’ onvermijdelijk in een ongemakkelijke positie, omdat dit begrip per definitie subjectief is en de rechter het verwijt van bevoogdend optreden over zich afroept. In een moderne visie op de taak van de rechter in onze democratische rechtsorde past beter dat de strafrechter zich concentreert op het voorkomen van strafbaar gedrag, dat in het verlengde ligt van de berechting van strafbare feiten. Het lijkt mij van belang dat de strekking van de bijzondere voorwaarden strafrechtelijke doelen reflecteren. Speciale preventie wordt aangemerkt als een van de strafdoeleinden. Voorwaarden met het oog op het voorkomen van toekomstig strafbaar gedrag van de veroordeelde passen naadloos bij dat doel van de straf, terwijl dat niet zonder meer geldt voor de categorie voorwaarden ter bevordering van ‘goed levensgedrag’. De legitimatie voor een surplus boven het speciaal-preventieve doel is bepaald niet vanzelfsprekend.15.
18. Het begrip ‘goed levensgedrag’ heeft bovendien het nadeel van de vaagheid.16.Ook dat past beter in de tijd waarin de voorwaardelijke veroordeling werd ingevoerd dan in ons huidige rechtsstelsel. De voorwaardelijke veroordeling draagt de sporen van het gedachtegoed van de Moderne Richting in het strafrecht, die een persoonsgerichte strafrechtelijke reactie voorstond en waarin beginselen van legaliteit en rechtszekerheid op de achtergrond bleven.17.In de tweede helft van de vorige eeuw werd de nadruk op die beginselen groter, mede onder invloed van Europese rechtspraak. Zo zal aan een bijzondere voorwaarde die een inbreuk maakt op een verdragsrechtelijk beschermd recht van de veroordeelde een wettelijke regeling ten grondslag moeten liggen die voldoet aan de eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid.18.De wetgever heeft in 2012 bij deze ontwikkeling aansluiting gezocht door een aantal bijzondere voorwaarden afzonderlijk in art. 14c, tweede lid, Sr op te nemen. Daarmee werd mede beoogd de rechtszekerheid te bevorderen.19.De maatstaf ‘goed levensgedrag’ is ook in dit verband een anachronisme.
19. Ook uit een oogpunt van wetssystematiek ligt het meer voor de hand het begrip ‘goed levensgedrag’ te vervangen door de maatstaf ‘ter voorkoming van strafbaar gedrag’. De bijzondere voorwaarde staat aldus beschouwd in een logisch verband tot de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De gedragsvoorwaarde staat in zoverre in dienst van de naleving van de algemene voorwaarde en daarmee van het strafdoeleinde van speciale preventie.
20. Ten slotte zie ik geen praktische bezwaren tegen vervanging van het criterium van ‘goed levensgedrag’ door ‘strafbaar gedrag’. Voor zover ik kan overzien, wordt de desbetreffende categorie gedragsvoorwaarden in de praktijk al op die wijze ingezet. Ook uit praktisch oogpunt lijkt er geen behoefte te bestaan buiten de grenzen van het voorkomen van strafbaar gedrag van de veroordeelde te treden.
21. Gelet op het bovenstaande, geef ik de Hoge Raad in overweging de lijn in de rechtspraak in zoverre te verduidelijken dan wel aan te passen dat als voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter voorkoming van strafbaar gedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht.
22. Ik keer terug naar het middel. De steller van het middel keert zich tegen de bijzondere voorwaarde die inhoudt dat de veroordeelde wordt verplicht om zich te onthouden van: (a) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en (b) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd. De strekking ervan is onmiskenbaar dat daarmee wordt beoogd te voorkomen dat de veroordeelde zich schuldig maakt aan strafbaar gedrag, in het bijzonder aan soortgelijke misdrijven als die waarvoor hij is veroordeeld. Gelet op de bewoordingen, aard en strekking van de voorwaarde, acht ik de voorwaarde niet te onbepaald. Anders dan de steller van het middel aanvoert, laat de formulering van de voorwaarde er geen twijfel over bestaan dat de veroordeelde wel gebruik zal mogen maken van zoekmachines op internet, mits hij deze maar niet gebruikt om op zoek te gaan naar websites waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en/of waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd. In de omschrijving van de voorwaarde komt de gerichtheid van de gedragingen tot uitdrukking. De voorwaarde is aan te merken als een voorwaarde, het gedrag van de veroordeelde betreffende, als bedoeld in art. 14c, tweede lid, onder 5, (oud) Sr (thans: art. 14c, tweede lid, onder 14, Sr. Voor zover het middel de klacht behelst dat de voorwaarde ontoelaatbaar is omdat de gedragsvoorschriften onvoldoende precies zijn, meen ik dat het geen doel treft. De eerste deelklacht faalt.
23. Tot een nadere motivering van de gestelde voorwaarde was het hof, mede in aanmerking genomen hetgeen namens de verdachte ter zitting is aangevoerd, niet gehouden. Ook de derde deelklacht faalt.
Medewerking aan toezicht
24. In het door de Hoge Raad gecasseerde arrest had het hof – door bevestiging van het in eerste aanleg gewezen vonnis – verder als bijzondere voorwaarde gesteld dat “de verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan politiële controles van zijn computer(s) en andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) zijn opgeslagen”.
25. Bij de beoordeling van het middel moet worden bedacht dat het bewezen verklaarde plaatsvond in de jaren 2009 tot en met 2011. Voor het toepasselijke wettelijk kader verwees de Hoge Raad naar de conclusie van AG Vegter. Die nam tot uitgangspunt de wettelijke bepalingen zoals die golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Art. 14c Sr luidde toen, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, als volgt:
“1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:
(…)
5°.andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, heeft te voldoen.”
26. De Hoge Raad verwees in zijn arrest naar het genoemde art. 14c, tweede lid, onder 5, (oud) Sr en oordeelde de gestelde bijzondere voorwaarde in strijd met de genoemde bepaling. De Hoge Raad overwoog daartoe:
“2.4 Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in art. 14c, tweede lid onder 5º, (oud) Sr (thans art. 14c, tweede lid onder 14°, Sr) dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht (vgl. HR 26 november 1968, ECLI:NL:HR:1968: AB6079, NJ 1970/123).
2.5. De door het Hof gestelde bijzondere voorwaarde dat "de verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan politiële controles van zijn computer(s) en andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) zijn opgeslagen", is in strijd met genoemde bepaling omdat deze voorwaarde niet voldoet aan de hiervoor onder 2.4 weergegeven maatstaven.
Daarbij heeft de Hoge Raad mede in aanmerking genomen dat het Hof weliswaar kennelijk het oog had op gedrag dat met - kort gezegd - kinderporno verband houdt, maar daartoe niet een voldoende precies gedragsvoorschrift heeft geformuleerd, alsmede dat het toezicht op de naleving van voorwaarden separaat is geregeld en een bijzondere voorwaarde in de zin van art. 14c, tweede lid onder 14º, Sr, niet geacht kan worden gedrag te omvatten dat in feite overeen komt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen dwangmiddelen op de veelomvattende en ingrijpende wijze zoals in de onderhavige voorwaarde is geformuleerd.”
27. De uitspraak van het hof is uitsluitend wat de strafoplegging betreft vernietigd. De bewezenverklaring is onaangetast gebleven. Dat betekent dat in cassatie moet worden uitgegaan van de bewezen verklaarde periode die ook in de ‘vorige ronde’ aan de orde was (kort samengevat: in de jaren 2009 tot en met 2011). Daarmee is art. 14c, tweede lid, onder 5, (oud) Sr, zoals hiervoor onder 21 geciteerd, toepasselijk.20.De wetswijzigingen vanaf 2012, voor zover daarbij is voorzien in een wettelijke grondslag voor een verder strekkende en de veroordeelde belastende medewerkingsverplichting ten aanzien van het reclasseringstoezicht en daarmee van een wezenlijk onderdeel van de sanctieoplegging en strafbedreiging, zullen buiten beschouwing moeten blijven.21.
28. Resteert de vraag of de formulering van de bijzondere voorwaarde in het bestreden arrest kan worden aangemerkt als een voorwaarde, het gedrag van de veroordeelde betreffende. Deze vraag moet ontkennend moet worden beantwoord. In HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215, NJ 2020/410 had het hof de volgende bijzondere voorwaarde gesteld:
28. “(ii) Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde maximaal tweemaal per jaar in het kader van controle van zijn digitale gegevensdragers aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaft tot zijn woning, waarbij de veroordeelde dan op verzoek van de reclassering, al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking moet stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers. De veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.”
29. De Hoge Raad overwoog:
“3.3.2
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c, lid 2 onder 14°, Sr dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht (vgl. ten aanzien van artikel 14c, lid 2 onder 5° (oud), Sr, HR 26 november 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6079 (NJ 1970/123, m.nt. Ch.J. Enschedé; red.)).
Zo’n voorwaarde dient voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift te formuleren. Zij kan niet geacht worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (vgl. HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302).
3.4
De hiervoor onder (ii) door het hof gestelde bijzondere voorwaarde is in strijd met artikel 14c, lid 2 onder 14°, Sr omdat deze voorwaarde niet voldoet aan de hiervoor onder 3.3.2 weergegeven maatstaven.
Voor zover het hof met het formuleren van dit gedragsvoorschrift zou hebben beoogd het toezicht op de naleving van de onder (i) weergegeven bijzondere voorwaarde te regelen, heeft het hof dat niet voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht, terwijl het hof dan evenmin voldoende precies heeft geformuleerd dat het onderzoek aan de gegevensdragers — en het daarmee verbonden verlenen van toegang tot de woning en de gegevensdragers — beperkt dient te blijven tot dat toezicht op de naleving van die bijzondere voorwaarde en evenmin voldoende precies heeft geformuleerd op welke wijze dat onderzoek aan de gegevensdragers mag worden uitgevoerd en welke functionarissen daarbij de reclassering (technische) ondersteuning mogen bieden, teneinde te waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet meer dan nodig voor het beoogde toezicht wordt beperkt.”
30. Daarmee valt ook het doek voor de door het hof gestelde voorwaarde. Daaraan doet niet af dat het hof de voorwaarde meer dan in het arrest uit 2020 heeft verbonden met de naleving van de specifieke bijzondere voorwaarden ten aanzien van internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd. Het hof heeft immers in elk geval niet voldoende precies geformuleerd op welke wijze het onderzoek aan de gegevensdragers mag worden uitgevoerd en welke functionarissen daarbij de reclassering (technische) ondersteuning mogen bieden, teneinde te waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet meer dan nodig voor het beoogde toezicht wordt beperkt. Voor zover het middel daarover klaagt, slaagt het.
31. Ten overvloede merk ik nog het volgende op. Het huidige art. 14c, derde lid, Sr luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
“(…)
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.”
32. Art. 14c, zesde lid, Sr luidt als volgt:“De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.”
33. De nieuwe bepalingen staan er volgens de Hoge Raad niet aan in de weg dat een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c, tweede lid, onder 14, Sr wordt gesteld die een gedraging van de veroordeelde betreft en die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van artikel 14c, tweede lid, Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen. Wel moet het daarbij gaan om een voldoende precies geformuleerd gedragsvoorschrift. Dat gedragsvoorschrift mag niet verder strekken dan voor het toezicht op de naleving van de andere bijzondere voorwaarde(n) noodzakelijk is.22.
34. De vraag naar de reikwijdte van het reclasseringstoezicht, in het bijzonder ten aanzien van digitale gegevensdragers, is aan de hand van de wettelijke regeling moeilijk te beantwoorden. Gelet op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die het onderzoek van gegevensdragers kan meebrengen, verdient het de voorkeur dat de wetgever bij de normering het voortouw neemt.
35. Het hof heeft ten aanzien van het toezicht niet meer overwogen dan dat het de reclassering opdracht geeft tot het houden van toezicht op de naleving van “voormelde bijzondere voorwaarde” en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. De voorwaarde die ertoe strekt het toezicht op een (andere) voorwaarde mogelijk te maken of te bevorderen, is wel nader ingevuld en op zodanige wijze dat daarmee onmiskenbaar een meer dan ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde wordt gemaakt.23.Kennelijk heeft het hof daarmee – indirect – een kader voor de reclassering willen geven voor de reikwijdte van het toezicht. De in het bestreden arrest gekozen constructie, waarbij de opdracht tot het houden van toezicht aan de reclassering algemeen en de medewerkingsverplichting ten laste van de veroordeelde specifiek en verstrekkend is, ligt naar mijn mening niet in de rede.
36. De tweede deelklacht is terecht voorgesteld. Het middel slaagt in zoverre.
37. Slotsom
38. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
39. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de strafoplegging betreft, en tot een zodanige beslissing op de voet van art. 440 Sr als de Hoge Raad passend voorkomt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
PG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑02‑2022
Meer voorbeelden en bronverwijzingen in Onder voorwaarde, p. 81.
Hieraan was bijvoorbeeld niet voldaan in HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2981, NJ 2015/431.
HR 15 maart 1926, NJ 1926, p. 422.
HR 1 maart 1949, NJ 1949/430.
Vgl. ook HR 1 mei 1951, ECLI:NL:HR:1951:47, NJ 1951/482.
HR 26 november 1968, NJ 1970/123.
Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 545 (in werking getreden op 1 april 2012).
Vgl. bijvoorbeeld ook HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302, HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2392, NJ 2017/389, HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:667, NJ 2018/311 en HR 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1882, NJ 2019/252.
Vgl. bijvoorbeeld HR 12 januari 1988, NJ 1989/107 en HR 25 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3128, NJ 2001/637.
Vgl. HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248 en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1502, beide onder verwijzing naar het arrest uit 2020.
Zo schreef ik in 1996 in Onder voorwaarde, p. 83.
Onder voorwaarde, p. 82-83 en met P.C. Vegter in Sanctierecht, derde herziene druk. Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 350.
Zie ook Th.W. van Veen, ‘De bijzondere voorwaarden’, Proces 1974, p. 189-196, m.n. p. 191-192.
Zie voor soortgelijk ongemak ten aanzien van de term ‘slecht levensgedrag’ als grond voor weigering van een exploitatievergunning de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2174. Die term was echter in de APV opgenomen. De term ‘goed levensgedrag’ is in de jurisprudentie ontwikkeld. Zoals Enschedé al schreef: de wet dringt de rechter deze formulering niet op.
F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, derde herziene druk, p. 14-15.
Vgl. bijvoorbeeld HR 6 november 2007, NJ 2008/33 en HR 25 november 2008, NJ 2009/320.
Vgl. ook HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215, NJ 2020/410, waarin de Hoge Raad uitging van het ten tijde van de bewezen verklaarde feiten toepasselijk wettelijk kader.
Zie, mede in het licht van art. 7 EVRM, ook de vordering tot cassatie in het belang der wet van AG Vegter voorafgaand aan HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:850, NJ 2021/298, onder meer onder 27. Zie ook de conclusie van AG Hofstee voorafgaand aan HR 28 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:524 en mijn conclusie voorafgaand aan HR 6 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1567. Zie ook al G. Knigge, Verandering van wetgeving, Arnhem: Gouda Quint 1984, p. 396.
Vgl. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403, NJ 2022/9.
Vgl. in dit verband ook HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584, NJ 2017/229. Zie voor meer algemene formuleringen de conclusie van AG Spronken van 25 januari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:57.
Beroepschrift 22‑06‑2021
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Rekwirant is [rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats] aan de [adres] ([postcode]), voor deze zaak woonplaats kiezende te Deventer aan de Sluisstraat 8 ten kantore van mr. A.C. Huisman (postbus 797, 7400 AT) die tot ondertekening en indiening van deze cassatieschriftuur bepaaldelijk is gevolmachtigd door rekwirant;
Geeft eerbiedig te kennen
Dat rekwirant van een hem betreffend arrest d.d. 2 december 2020 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (met ressortsparketnummer 21/006374-17), het hierna nader te noemen middel van cassatie voordraagt.
Middel
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
in het bijzonder doordat het Hof in het kader van een voorwaardelijke strafoplegging de in onderdeel 1 van de toelichting op dit middel genoemde bijzondere voorwaarde — kortweg neerkomende op het zich onthouden van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen met een kinderpornografisch karakter en de verplichting om medewerking te verlenen aan controle van gegevensdragers — heeft gesteld en/althans doordat het hof de in de toelichting op dit middel nader te noemen bijzondere voorwaarde niet of onvoldoende heeft gemotiveerd.
Toelichting
Algemeen/Inleiding
1.
Het hof heeft in zijn arrest als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk deel van de strafoplegging gesteld dat rekwirant:
- ‘—
wordt verplicht om zich te onthouden van:
- (a)
gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en
- (b)
gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd.
Ten behoeve van de naleving van deze verplichtingen is veroordeelde verder verplicht zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers. De reclassering bepaalt in welke gevallen, op welke manier, door wie en wanneer de feitelijke controle plaatsvindt. Die medewerking dient uit het volgende te bestaan:
- —
veroordeelde moét maximaal tweemaal per jaar in het kader van die controle aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot zijn woning;
- —
veroordeelde moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers;
- —
veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.’
In dit middel zal rekwirant aanvoeren dat de gestelde voorwaarde niet toelaatbaar is en tevens onvoldoende gemotiveerd is.
2.
Voor wat betreft het wettelijk kader verwijst rekwirant naar onderdeel 12 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het arrest van uw Raad van 23 februari 2016.1.2.
Maatstaf bijzondere voorwaarde; onvoldoende precies
3.
Volgens vaste jurisprudentie van uw Raad luidt de maatstaf waaraan een bijzondere voorwaarde moet voldoen, als volgt.
‘Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c, lid 2 onder 14o, Sr dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht (vgl. ten aanzien van artikel 14c, lid 2 onder 5o (oud), Sr, HR 26 november 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6079).
Zo'n voorwaarde dient voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift te formuleren. Zij kan niet geacht worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (vgl.HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302).’3.
4.
Uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie volgt dat een voorwaarde voldoende precies geformuleerd moet zijn.
Rekwirant stelt vast dat de verplichting om zich te onthouden van gedragingen die zijn gericht op internet omgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen respectievelijk waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd wel erg algemeen geformuleerd is en weinig begrenzingen kent: mag rekwirant op basis van deze voorwaarden nog gebruik maken van een zoekmachine zoals Google? Mag rekwirant nieuwsartikelen over al dan niet gepleegd seksueel misbruik van kinderen lezen? Mag rekwirant — bedoeld of onbedoeld — kennisnemen van een discussie tussen strafrechtadvocaten op bijvoorbeeld twitter over de vraag of bepaalde seksuele handelingen tussen kinderen onderling wel of niet onder het bereik van het Wetboek van Strafrecht vallen? Mag rekwirant — bedoeld of onbedoeld — kennisnemen van een uitspraak op rechtspraak.nl waarin een tapgesprek over seksuele handelingen met kinderen wordt geciteerd?
Elk bezoek aan willekeurig welk nieuwsmedium dan ook en elke vorm van kijken op social media is riskant want alle hiervoor genoemde voorbeelden leveren op zichzelf bezien een schending op van de voorliggende geformuleerde bijzondere voorwaarde.
Rekwirant concludeert dat de geformuleerde voorwaarde om zich te onthouden van de in onderdeel 1 onder a en b genoemde gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen voor velerlei interpretatie vatbaar is en daarmee onvoldoende precies een gedragsvoorschrift formuleert.
Verplichting mee te werken aan controle: te vergaand
5.
Ten behoeve van de naleving van de hiervoor genoemde verplichtingen heeft het hof bepaald dat rekwirant op de wijze als in het arrest vermeld, verplicht is zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers.
6.
Rekwirant stelt voorop dat het huidige tijdsgewricht tal van gegevensdragers kent, variërend van fototoestellen tot hardeschijfrecorders, van computers tot telefoons, en van televisies tot allerhande opslagmedia als SD-kaarten, floppy's, usb-sticks, cd's en wat dies meer zij. Het aantal opslagmedia is potentieel zo talrijk, dat de hier gestelde voorwaarde feitelijk zal of kan betekenen dat verzoeker de verplichting heeft om mee te werken aan doorzoekingen van zijn woning. Deze verplichting is op geen enkele wijze beperkt, behoudens dat de duur beperkt is tot de proeftijd.
7.
Op grond van de gestelde voorwaarde zou verzoeker dus moeten dulden — of sterker, actief eraan moeten meewerken — dat de politie geregeld in zijn woning komt en al zijn media doorspit. De politie kan op deze wijze een min of meer volledig beeld van rekwirant vergaren waar het betreft zijn financiën, zijn contacten, zijn correspondentie, zijn interesses, maar ook van medicijngebruik, gezondheid, properheid en nog veel meer.
8.
In het licht van de verstrekkende gevolgen en ook de verstrekkende wijze waarop het toezicht volgens het Hof zou kunnen en moeten plaatsvinden haalt rekwirant de volgende overweging aan uit een arrest van uw Raad van medio 2020:
‘Voor zover het hof met het formuleren van dit gedragsvoorschrift zou hebben beoogd het toezicht op de naleving van de onder (i) weergegeven bijzondere voorwaarde te regelen, heeft het hof dat niet voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht, terwijl het hof dan evenmin voldoende precies heeft geformuleerd dat het onderzoek aan de gegevensdragers — en het daarmee verbonden verlenen van toegang tot de woning en de gegevensdragers — beperkt dient te blijven tot dat toezicht op de naleving van die bijzondere voorwaarde en evenmin voldoende precies heeft geformuleerd op welke wijze dat onderzoek aan de gegevensdragers mag worden uitgevoerd en welke functionarissen daarbij de reclassering (technische) ondersteuning mogen bieden, teneinde te waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet meer dan nodig voor het beoogde toezicht wordt beperkt.’4.
Rekwirant stelt vast dat het hof in de formulering van de bijzondere voorwaarde in zijn zaak niet de beperkingen heeft aangebracht die uw Raad in de hiervoor aangehaalde overweging als minimumnorm heeft geformuleerd.
Motivering bijzondere voorwaarde: onvoldoende
9.
Naast het feit dat de geformuleerde voorwaarde niet voldoet aan de geldende maatstaf en dat het toezicht zich evenmin verhoudt met hetgeen toelaatbaar is, voert rekwirant ook aan dat de voorliggende bijzondere voorwaarde ten onrechte niet of onvoldoende gemotiveerd is.
Hoewel de wet voor het opleggen van een bijzondere voorwaarde geen expliciete motiveringsverplichting kent, is rekwirant op grond van algemeen geldende rechtsbeginselen c.q. een behoorlijke strafrechtspleging van mening dat onder omstandigheden een nadere motivering wel vereist is. Rekwirant denkt hierbij in ieder geval aan die gevallen waarin de voorwaarde een stevige inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer én de voorwaarde zonder nadere motivering niet direct begrijpelijk is én bij overtreding van de voorwaarde te tenuitvoerlegging van een aanzienlijke (vrijheidsbenemende) straf dreigt, zoals in de voorliggende casus.
Rekwirant ziet vanzelfsprekend onder ogen dat deze opsomming voor discussie vatbaar is, het punt dat hij echter wil maken is dat bij het opnemen van de voorliggende, bestreden voorwaarde iets dusdanig wringt dat gegeven de verstrekkende gevolgen die de voorwaarde met zich meebrengt een nadere motivering vereist is.
10.
In de voorliggende casus is sprake van een strafzaak die is aangevangen in 2011. De zaak is dus al ongeveer tien jaar oud. Na de terugwijzing in 2016 is de redelijke termijn flink geschonden. Van enige vorm van recidive is de afgelopen tien jaar blijkens het uittreksel van de JDD niet gebleken. Dit laatste duidt op zichzelf al op gedragsverandering. Het hof heeft al dan niet tegen die achtergrond bovendien ‘het gevaar’ klaarblijkelijk niet heel pregnant aanwezig geacht, anders had men wel de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar verklaard. Zonder toelichting die ontbreekt, roept het opnemen van de bestreden bijzondere voorwaarde in de uitspraak meer dan tien jaar na aanvang van de redelijke termijn wel vragen op: van enige noodzaak is niet gebleken terwijl het uitblijven van recidive erop duidt dat er juist geen noodzaak is. De vraag is hiermee welk doel een zo verstrekkende bijzondere voorwaarde als hier aan de orde zoveel jaar na dato nog dient, nu gedragsverandering klaarblijkelijk al bereikt is.
11.
Rekwirant meent op basis van het vorenstaande dat de bestreden, door het hof gestelde bijzondere voorwaarde ontoelaatbaar is en tevens dat het stellen van deze voorwaarde — zo deze al toelaatbaar zou zijn — onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd is. Op basis hiervan meent rekwirant dat 's hofs arrest niet in stand kan blijven.
Deventer, 22 juni 2021
mr. A.C. Huisman
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑06‑2021
Dit betreft eveneens deze zaak, zie ECLI:NL:HR:2016:302 en voor de conclusie ECLI:NL:PHR:2015:2693. Uw Raad heeft toen de voorliggende zaak teruggewezen naar het hof omdat de indertijd gestelde bijzondere voorwaarde niet voldeed aan de geldende maatstaven.
In aanvulling op het in die conclusie genoemde wettelijk kader noteert rekwirant dat per 1 januari 20202artikel 14c Sr gewijzigd is. Voor de beoordeling van dit middel is dit niet heel relevant omdat in sub 14 van het tweede lid van dit artikel nog altijd staat vermeld dat er ‘andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende’ kunnen worden gesteld.
Laatstelijk herhaald in ECLI:NL:HR:2020:1215, rov. 3.3.2.
ECLI:NL:HR:2020:1215, rov. 3.4.