NJB 2022/1366:Omschrijving bijzondere voorwaarde, art. 14c lid 2, aanhef en onder 14°, Sr: deze bepaling biedt de rechter de mogelijkheid om, naast de algemene voorwaarde uit lid 1 dat de veroordeelde zich binnen de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, bepaalde gedragsvoorwaarden te stellen. Dat kan in aanvulling op of in plaats van de overige in art. 14c lid 2 Sr genoemde bijzondere voorwaarden. Daarbij zijn de ‘voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde’: voorwaarden die strekken tot het voorkomen van strafbaar gedrag van de veroordeelde. En de ‘voorwaarden die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht’: voorwaarden die een gedraging van de veroordeelde betreffen waartoe hij naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden is, bijvoorbeeld jegens slachtoffers van het bewezenverklaarde feit. De regelingen in art. 14c lid 3, aanhef en onder b, Sr (reclasseringstoezicht art. 14c lid 6 Sr) en art. 6:3:14 Sv (toezicht door openbaar ministerie) beletten niet dat – voor zover aangewezen  – een gedragsvoorwaarde wordt gesteld die een gedraging van de veroordeelde betreft en die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van art. 14c lid 2 Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen. Ook hierbij geldt dat het moet gaan om een voldoende precies geformuleerd gedragsvoorschrift. Dat gedragsvoorschrift mag niet verder strekken dan voor het toezicht op de naleving van de andere bijzondere voor waarde(n) noodzakelijk is. In casu voldoet de door het hof gestelde bijzondere voorwaarde niet aan de eisen.