Hof Den Haag, 24-03-2021, nr. 2200197420
ECLI:NL:GHDHA:2021:569
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-03-2021
- Zaaknummer
2200197420
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:569, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑03‑2021; (Hoger beroep, Verwijzing na Hoge Raad)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1763
Uitspraak 24‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Arrest na terugwijzing door de HR i.v.m. de strafoplegging. WOB downloaden, verspreiden en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. Recidive, de verdachte liep nog in de proeftijd van een soortgelijk feit. GEV voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden vw met een proeftijd van 3 jaren en onder bijzondere voorwaarden. Een van de opgelegde bijzondere voorwaarden (nummer 4) houdt in dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen, zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen, zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd en zich onthoudt van het aanwezig hebben of gebruiken van wisprogramma's op zijn digitale apparatuur. Het hof acht het verbinden van een drietal beperkingen aan het uit te oefenen reclasseringstoezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarde noodzakelijk, te weten: de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, de wijze waarop kennis wordt genomen van aangetroffen gegevens en het niet door een opsporingsambtenaar mogen uitvoeren van deze controles. TUL-beslissing: GEV omgezet in TS.
PROMIS
Rolnummer: 22-001974-20
Parketnummers: 09-827146-17 en 09-837207-13 (TUL)
Datum uitspraak: 24 maart 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. Deze bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2015 onder parketnummer 09-837207-13 eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, zoals eveneens vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit hof van 21 juni 2018 is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in dit arrest. Deze bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2015 onder parketnummer 09-837207-13 eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, zoals eveneens vermeld in dit arrest.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van
7 juli 2020 voormeld arrest van het hof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is - met inachtneming van de voormelde uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden – het vonnis waarvan beroep aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft de strafoplegging.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering benoemd onder de punten 3 tot en met 5 en 7 tot en met 13 in de rapportage van 19 juli 2017, en dat tevens als bijzondere voorwaarde wordt bepaald dat:
- -
de verdachte zich op welke wijze dan ook onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen;
- -
de verdachte zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;
- -
de verdachte zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd;
en dat voorts ten aanzien van het toezicht op alle bijzondere voorwaarden zal worden bepaald:
- -
dat aan de reclassering de opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op naleving van die bijzondere voorwaarden en de verdachte te begeleiden, waarbij deze van rechtswege verplicht is medewerking te verlenen aan dat reclasseringstoezicht, inclusief huisbezoeken en zich melden bij de reclassering;
- -
dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan voor wat betreft de strafoplegging (en de tevens daartoe behorende beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2015 onder parketnummer 09-837207-13 eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf) niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft slechts ten gerieve van zichzelf het in de bewezenverklaring omschreven kinderpornografisch materiaal gedownload, verspreid, en in bezit gehad. De verdachte heeft hiermee de norm die strekt tot de bescherming van jeugdigen tegen seksueel misbruik in ernstige mate geschonden. Door het downloaden, verspreiden en het bezitten van kinderpornografisch materiaal wordt de productie daarvan gestimuleerd en in stand gehouden. Voor deze productie worden jonge kinderen ernstig seksueel misbruikt en uitgebuit. Ten gevolge hiervan lopen deze kinderen dikwijls psychische schade op die gedurende lange tijd diepe sporen nalaat. Ook kunnen zij nog geruime tijd achtervolgd worden door de gevolgen van de productie van de beelden. In de praktijk is namelijk gebleken dat een afbeelding die eenmaal op internet is aangetroffen, vrijwel onmogelijk blijvend van internet te verwijderen is en nog jarenlang kan opduiken. Dat de verdachte hieraan, als consument, een bijdrage heeft geleverd, rekent het hof de verdachte zwaar aan. De rol van de verdachte is met name kwalijk omdat het hier gaat om foto's en video's waarop ernstig seksueel misbruik van jonge en zelfs zeer jonge kinderen (baby's) is te zien.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het
plegen van een ernstig strafbaar feit. Het gedrag van de
verdachte verdient scherpe afkeuring en dient streng
bestraft te worden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit en
hij nog in de proeftijd van dat feit liep. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de over de verdachte opgemaakte Pro Justitia Rapportage d.d. 22 mei
2017, opgesteld door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Hieruit volgt onder meer dat bij de verdachte
sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke
beperking, alsmede van een ziekelijke stoornis in de vorm
van een ‘andere gespecificeerde parafiele stoornis’, oftewel een seksuele voorkeur, voor kinderen (zowel jongens als meisjes) vanaf de puberteit, van het niet
exclusieve type. Met dr. Bullens is het hof van oordeel
dat gelet hierop een nadrukkelijke zorgnoodzaak aanwezig
is en dat het daarom van essentieel belang is dat de
verdachte zijn behandeling bij De Waag voortzet.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Reclasseringsadvies d.d. 9 maart 2017 en het
Voortgangsverslag d.d. 31 mei 2018. Hierin wordt
geadviseerd een groot aantal bijzondere voorwaarden op te
leggen, waaronder een meldplicht, een behandelverplichting, het meewerken aan begeleiding en
toezicht en verder met name ‘externe veiligheidsmaatregelen’.
Tot slot leidt het hof uit hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard af dat de verdachte nog altijd wordt begeleid door Middin en dat er binnenkort plek is voor hem bij begeleid wonen.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht omtrent de persoon van de verdachte. Er wordt daarom geen noodzaak gezien tot het doen opstellen van nieuwe rapportages hieromtrent. Het daartoe strekkende voorwaardelijk gedane verzoek door de advocaat-generaal wordt om die reden afgewezen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De voorwaardelijke straf strekt ertoe de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze straf zal het hof tevens de hierna te melden bijzondere voorwaarden verbinden, nu het hof met de reclassering van oordeel is dat deze bijzondere voorwaarden passend en geboden zijn.
Het hof geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van hierna te melden bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Het Openbaar Ministerie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld “dat de rechter in de uitspraak kan en moet volstaan met de formulering van de bijzondere voorwaarden inhoudende de gedragsvoorschriften en met het aan de reclassering opdracht geven tot het houden van toezicht op de naleving van die voorwaarden conform de uitgebrachte rapportages zonder dat de rechter daarbij expliciteert waaruit dat toezicht bestaat.” Meer in het bijzonder heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat het aan het niet aan de rechter maar aan het Openbaar Ministerie is om aan de verdachte voldoende duidelijkheid te verschaffen over de invulling van het toezicht. Het Openbaar Ministerie heeft specifiek gesteld dat zowel gezien het hiervoor weergegeven standpunt als vanwege de vergaande inperking van de wijze waarop het toezicht moet worden uitgeoefend, de beperkingen zoals door dit hof in het arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:193) aan het toezicht, in het bijzonder met betrekking tot de controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, verbonden, ten onrechte zijn gesteld. Tenslotte is niet gemotiveerd waarom deskundige bijstand bij die controle niet door een opsporingsambtenaar mag worden verleend.
De controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers betekent in potentie een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker daarvan. De arresten van de Hoge Raad van 4 april 2017 (onder meer ECLI:NL:HR:2017:584) en vele daarop volgende rechterlijke beslissingen, geven er blijk van dat de rechter zich daarvan rekenschap moet geven. Dat betekent dat, hoewel de rechter niet verplicht is om bij het opleggen van een gedragsvoorwaarde op de voet van artikel 14c, lid 2 onder 14 Sr., die mogelijkheid wel bestaat en gebruikt kan worden om uit te sluiten dat het toezicht wordt uitgeoefend op een wijze die op voorhand als strijdig met een grondrecht of andere belangrijke rechtsbeginselen (zoals het nemo tenetur-beginsel) of disproportioneel kan worden aangemerkt. In dat kader acht het hof het verbinden van een drietal beperkingen aan het uit te oefenen toezicht noodzakelijk. Dat betreft de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, de wijze waarop kennis wordt genomen van aangetroffen gegevens, en het niet door een opsporingsambtenaar mogen uitvoeren van deze controles. Dit laatste vloeit voort uit het oordeel van de Hoge Raad (weliswaar gegeven in het kader van de formulering van het gedragsvoorschrift, maar dat doet aan de strekking ervan niet af), dat een gedragsvoorschrift niet geacht kan worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (zie onder meer HR 7 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1215) en hetgeen over dit specifieke punt wordt opgemerkt in de annotatie bij NJ 2020/410, punt 7.
Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is om de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te beperken ter voorkoming van een te ingrijpende inbreuk op het privéleven van de verdachte, maar beoogt met de hierna weer te geven modaliteit te bereiken dat maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat de verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequentie van deze controles.
Het voorgaande leidt tot het volgende.
Het toezicht op de hierna onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde
werken en digitale gegevensdragers. De verdachte dient daaraan mee te werken tijdens een huisbezoek. Deze controles mogen gedurende de proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren, maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen
– voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft – slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Tot slot bepaalt het hof dat ten behoeve van deze controle een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning mag bieden.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2015 onder parketnummer 09-837207-13 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van drie jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, gevorderd dat de gedeeltelijke tenuitvoerlegging wordt gelast, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, te vervangen door een taakstraf voor de duur van 240 uren.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het ligt in de rede om deze tenuitvoerlegging te gelasten overeenkomstig de strafmodaliteit als bepaald in genoemd vonnis, te weten een gevangenisstraf (vijf maanden). De proeftijd had immers betrekking op een soortgelijk feit als waarvoor de verdachte nu bij dit arrest is veroordeeld. Hij is kennelijk hardleers gebleken. Het is essentieel dat aan de overtreding van een door de rechter opgelegde voorwaarde gevolgen moeten worden verbonden; de geloofwaardigheid vergt dat overtreding niet vrijblijvend is.
Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, de tenuitvoerlegging gelasten van een taakstraf: een voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Deze komt in de plaats van de tenuitvoerlegging van een gedeelte van 4 maanden van de niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij de stichting Reclassering Nederland aan de Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hierna moet de veroordeelde zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht. De veroordeelde zorgt ervoor dat hij ten allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en begeleiders;
zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek De Waag, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen;
gedurende de proeftijd meewerkt aan ambulante begeleiding van Middin, of een soortgelijke instelling;
zich gedurende de proeftijd op welke wijze dan ook:
- onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen,
- onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen,
- onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd,
- onthoudt van het aanwezig hebben of gebruiken van wisprogramma's op zijn digitale apparatuur;
5. zich gedurende de proeftijd niet als enige volwassene in een ruimte met één of meerdere minderjarigen bevindt;
6. zich gedurende de proeftijd niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeeft, tenzij en voor zover hem dit in overleg met het Openbaar Ministerie en de reclassering wordt toegestaan;
7. gedurende de proeftijd niet zijn adres zal wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfsadres worden vooraf met de reclassering besproken;
8. zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en de reclassering toestemming verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
9. openheid geeft over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. Hij werkt mee aan de opbouw van een steunend sociaal netwerk en verleent toestemming tot contactopname met een nieuwe relatie;
10. als hij in de toekomst weer als trainer en coach actief wil worden bij een voetbalclub (of een andere sportclub), hierover eerst contact legt met de vertrouwenspersoon van die club.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Het toezicht op de onder 4 vermelde
voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers; de verdachte werkt daaraan mee tijdens een huisbezoek; deze controles mogen gedurende de proeftijd van 3 jaren maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen – voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft – slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Ten behoeve van deze controle mag een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning bieden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2015 met parketnummer 09-837207-13, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. F.W. van Lottum en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 maart 2021.
Mr. J.W. van den Hurk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.