Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/104
104 Het causaliteitsverweer in een beroepsaansprakelijkheidsprocedure tegen een advocaat
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691876:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Ook hier geldt de maatstaf van ‘een redelijk bekwaam en redelijk handelende vakgenoot’ (vaste rechtspraak; o.m. HR 7 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1304, NJ 2003/302 en HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406, NJ 2015/267 (X/Gerhardus Beheer): de zorgvuldigheid brengt mee dat een advocaat zijn cliënt niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. In deze procedure wordt onderscheid gemaakt tussen de aansprakelijkheid bij proceshandelingen en de te hanteren maatstaf bij advisering). Voor rechtsbijstandsverzekeraars, letselschadejuristen en deurwaarders gelden dezelfde uitgangspunten. Zie ook Hof Amsterdam 9 maart 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:677 (deurwaarder).
Advocaten zijn verplicht verzekerd voor beroepsaansprakelijkheidsclaims. Indien sprake is van een door de maatschap aanvaarde opdracht (art. 7:407 lid 2 BW) is iedere maat jegens de opdrachtgever aansprakelijk voor het geheel ter zake van een tekortkoming in de nakoming (HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013/290 met nt. P. van Schilfgaarde).
Bijv. HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9395, RvdW 2006/683. Vgl. HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9312, RvdW 2006/983 (arts) en HR 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2589, RvdW 2007/131 (accountant) (Dipasa/KPMG).
Voor de inhoud, voordelen en nadelen van de twee benaderingswijzen is gebruik gemaakt van de conclusie van A-G F. Bakels vóór HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905, NJ 1998/257 met nt. PAS (Baijings/mr. H).
HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905, NJ 1998/257 met nt. PAS (Baijings/mr. H). Stein is in zijn NJ-noot onder punt C van mening dat het onbegonnen werk is een voorspelling te doen over de afloop van een procedure. De genoemde Baijings-maatstaf is in latere arresten herhaald: HR 23 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0199, NJ 2001/431 met nt. ThdB & JBMV; HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419, NJ 2007/256 met nt. JMM Maeijer (Tuin Beheer); HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7407, NJ 2008/245; HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0859, NJ 2010/3 (Velic/Lemmen) en HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:975, NJ 2018/279, MvV 2018/11, p. 350 e.v. met nt. J.B.R. Regouw (Citadel/Bela) voorafgegaan door de conclusie van A-G T. Hartlief. Zie ook de conclusie A-G T. Hartlief vóór HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3051, RvdW 2017/1285.
Wanneer de cliënt daartoe te weinig heeft gesteld, is de rechter niet in staat om een en ander te beoordelen; de vordering kan dan reeds om die reden niet worden toegewezen; evenmin is het mogelijk een schadebedrag te schatten aan de hand van goede en kwade kansen.
Geeft de advocaat in een beroepsaansprakelijkheidsprocedure aan dat de oorspronkelijke vordering niet verhaalbaar zou zijn geweest, dan zal de cliënt (ook) moeten aantonen dat zijn oorspronkelijke vordering te verhalen zou zijn geweest (HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1308, r.o. 3.2, RvdW 2020/940, JBPr 2020/76 (Peters c.s./De Raden)): de advocaat betwist met zijn verweer het causale verband (een grondslagverweer). Het hof had het beroep van de advocaat op de onverhaalbaarheid als een beroep op een bevrijdend verweer aangemerkt.
De rechter dient bij de beoordeling uit te gaan van de stand van de rechtsontwikkeling op het moment waarop – de beroepsfout weggedacht – over de vordering of het rechtsmiddel zou zijn geoordeeld (vgl. HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:975, NJ 2018/279 (Citadel/Bela)).
Conclusie A-G F. Bakels onder. 3.5 vóór HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905, NJ 1998/257 met nt. PAS (Baijings/mr. H).
Er moet sprake zijn van een reële (dat wil zeggen niet zeer kleine) kans op succes (HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:272, NJ 20320/81 met nt. A.I.M. van Mierlo). Zie ook HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:461, NJ 2021/127, MvV 2021/9, p. 312 met nt. J. den Hoed (ISG/Natwest): het is ook mogelijk kansschade vast te stellen in een geval waarin van het gedrag van de benadeelde partij afhankelijk was geweest of de kans op een beter resultaat zich zou hebben verwezenlijkt in de hypothetische situatie waarin de aansprakelijke partij haar die kans niet zou hebben onthouden.
HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2987, NJ 2017/133 met nt. S.D. Lindenbergh, TvVP 2017/2, p. 46 e.v. met nt. H.P. Verdam (Esther/Erasmus MC; netvliesloslating) en HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491, NJ 2013/237 met nt. S.D. Lindenbergh (Deloitte Belastingadviseurs/Hassink Beheer). De rechter heeft de vrijheid om bij de begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en bewijslast af te wijken (HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, NJ 2014/201 met nt. C.E. du Perron (VEB/WOL)). Zie ook Asser/Sieburgh 6-II 2021/79 e.v.
Op de beroepsaansprakelijkheidsprocedure tegen een advocaat wordt hierna afzonderlijk ingegaan.1 In de beroepsaansprakelijkheidsprocedure doet de cliënt een beroep op het feit dat zijn advocaat in een andere procedure (of buiten een procedure) een beroepsfout heeft gemaakt.2 De cliënt dient in deze aansprakelijkheidsprocedure het bestaan van het c.s.q.n.-verband tussen de eventuele normschending en de schade te bewijzen; het causaliteitsverweer van de advocaat is een grondslagverweer.
Is de advocaat bijvoorbeeld een termijn vergeten of heeft hij een bepaald te honoreren verweer niet gevoerd, dan staat de beroepsfout vast. Ingeval van twijfel of sprake is van een beroepsfout moet eerst komen vast te staan dat de beroepsbeoefenaar tekort is geschoten in zijn inspanningsverplichting. In die gevallen zal de advocaat het causaliteitsverweer zeker (subsidiair) voeren. De advocaat kan hiermee bewerkstelligen dat de rechter overweegt dat ook indien veronderstellenderwijs sprake zou zijn van een normschending, het causale verband met de gestelde schade ontbreekt; de vordering van de cliënt wordt dan afgewezen.3
De cliënt moet bewijzen dat de beroepsfout van de advocaat ‘weggedacht’, de eerdere procedure voor hem niet kansloos zou zijn geweest. Voor de cliënt kan dit tot gevolg hebben dat hij in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure geconfronteerd wordt met het bewijsrisico terwijl bij hem in de eerdere procedure niet het bewijsrisico berustte; hij komt dan in een lastiger bewijspositie dan gerechtvaardigd is. Dit probleem is in de rechtspraak onderkend. Ingeval van beroepsfouten worden twee benaderingswijzen bij het causaliteitsvraagstuk gehanteerd: de hypothetische benadering en als deze benadering niet mogelijk is, de reële-kans-benadering.4
De feitelijke/hypothetische benadering
Uitgangspunt is dat achterhaald moet worden wat er zonder fout zou zijn gebeurd (trial within a trial).5 De cliënt zal moeten concretiseren6 waarom de eerdere procedure voor hem niet kansloos zou zijn geweest.7 Uit de overwegingen in het Baijings-arrest kan worden afgeleid dat de Hoge Raad voorstaat dat de rechter zo concreet mogelijk moet vaststellen hoe de procedure zou zijn verlopen als de beroepsfout achterwege was gebleven en hoe de betrokken instantie had beslist zoals zij dat had behoren te doen.8 De feitelijke benadering is met name mogelijk waar de te beslissen kwestie een rechtsvraag is en/of over de feiten in de oorspronkelijke procedure geen geschil meer bestond.9 Partijen worden geacht daartoe alle gegevens te verschaffen die, indien de beroepsfout niet was gemaakt, in de procedure aan de orde zouden zijn gekomen.
De reële-kans-benadering
Pas als via de hypothetische benadering niet achterhaald kan worden wat er zonder (eventuele) fout zou zijn gebeurd, kan een reële kans benadering aan de orde zijn. De leer van de kansschade is geëigend om een oplossing te bieden voor situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een tekortkoming schade heeft veroorzaakt en het onredelijk is om de benadeelde daarvan het risico te laten dragen.10 De rechter schat het toewijsbare bedrag (art. 6:97 BW) aan de hand van de goede en kwade kansen die de cliënt zou hebben gehad.11
Ingeval van aansprakelijkheid van advocaten kan in de meeste gevallen worden beoordeeld hoe de rechter in de eerdere procedure had behoren te beslissen; aan de trial within a trial benadering zal daarom speciale aandacht worden besteed. De consequenties van de reële-kans-benadering zullen in het kader van dit onderzoek verder niet aan de orde komen.