Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/105
105 Trial within a trial
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691546:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Een dergelijk oordeel leent zich niet voor bewijslevering met een voorlopig deskundigenbericht (HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:272, NJ 2020/81 met nt. A.I.M. van Mierlo).
Zie bijv. Hof Amsterdam 15 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4632, NJF 2017/168; Hof Den Haag 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2487 en Hof ’s-Hertogenbosch 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4210.
Asser in zijn noot onder HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0737, NJ 2014/480.
Bijv. de cliënt was eiser in de eerdere procedure en zijn wederpartij had een grondslagverweer gevoerd of de cliënt had een bevrijdend verweer gevoerd. Die feiten moeten worden gesteld door de cliënt (Hof Amsterdam 13 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5382, NJF 2017/178).
HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0737, NJ 2014/480 met nt. W.D.H. Asser, JA 2013/1 met nt. H.J. Delhaas en de vervolgprocedure Hof ’s-Hertogenbosch 1 november 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4851, NJF 2017/57. Curieus is dat Asser in zijn noot bij het arrest van 2012 had aangegeven dat de beslissing omtrent de stelplicht- en bewijslastverdeling door het hof in diens eerste arrest juist was en dat de beslissing daarover van de Hoge Raad niet klopt.
Bij de hypothetische benadering moet in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure de vraag worden beantwoord wat er gebeurd zou zijn zonder de fout en hoe de rechter in dat geval had behoren te beslissen.1 De beantwoording van de vraag vergt een juridische beoordeling aan de hand van de stellingen van partijen en de stukken waarop partijen zich beroepen.2
Het resultaat van deze methode kan resulteren in een alles of niets uitkomst. De stelplicht en bewijslast van het te verwachten resultaat en daarmee van de schade en het causaal verband tussen de beroepsfout en de schade, rusten op de cliënt.3 De rechter zal bij die beoordeling uit moeten gaan van de regels van stelplicht- en bewijslastverdeling, die zouden hebben gegolden in die (niet gevoerde of ondeugdelijk gevoerde) procedure. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de mogelijkheid dat het bewijsrisico in de eerdere procedure niet bij de cliënt zou hebben berust of juist wel.
Bij de cliënt rustte in de eerdere procedure het bewijsrisico
Berustte in de eerdere procedure het bewijsrisico bij de cliënt, dan is er geen bezwaar tegen hem ook in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure te belasten met het bewijsrisico.4 De cliënt wordt in dat geval niet in een lastiger bewijspositie gebracht dan gerechtvaardigd is.
Bij de cliënt rustte niet het bewijsrisico in de eerdere procedure
In dit geval wordt de cliënt in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure (waar hij het c.s.q.n.-verband zal moeten bewijzen) geconfronteerd met een nadeliger bewijspositie dan waarin hij zich bevond in de eerdere procedure. Voor een dergelijk uiteenlopen van het bewijsrisico heeft de Hoge Raad de volgende aanpassingen met betrekking tot de bewijsopdracht en de bewijswaardering aanbevolen:
“Berustte in de eerdere procedure het bewijsrisico niet op de cliënt, dan gelden in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure andere eisen aan bewijslevering dan de eisen die zouden hebben gegolden in de eerdere procedure. Bij de formulering van de bewijsopdracht dient ervoor te worden gewaakt dat de cliënt in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure in een lastiger bewijspositie wordt gebracht dan gerechtvaardigd is. Een passende bewijsopdracht zal moeten worden gegeven; anders zou de cliënt in de aansprakelijkheidsprocedure een te hoog bewijsrisico krijgen toebedeeld. Ook zal bij de waardering van het bewijs rekening moeten worden gehouden met de verschillen in bewijswaardering tussen enerzijds de oorspronkelijke procedure tussen de cliënt en zijn toenmalige wederpartij en anderzijds de procedure tussen cliënt en de advocaat.”5