Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/5.16
5.16 De uitspraak
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS446305:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bijvoorbeeld: HR 22 december 1966 (FuchsfHolsum), NJ 1967, 277 (C), dictum; HR 28 oktober 1983 (SNE/FCIB), NJ 1985, 131, m.nt. JCS (C), rov. 3.4, 3.7 en 3.10; HR 12 september 2008 (MurrayfBirgen di Rosario), LiN BD6026 (C).
Conclusie A-G Biegman-Hartogh onder 4 voor HR 18 november 1988 (PDA/Oduber), NJ 1990, 564 (A); HR 11 december 1992 (FTA/Centrale Bank), NJ 1996, 229, m.nt. EAA (A), rov. 3.2, eerste zin.
Onder meer: HR 22 februari 1985 (Nederlandse Antillen/Antilles Communications), NJ 1985, 645, m.nt. LWH (C) en de in de volgende noten genoemde arresten.
HR 20 december 2002 (Lightning Casino/Nederlandse Antillen), NJ 2004, 4, m.nt. JBMV (M), rov. 3.2.
HR 14 december 2007 (GN Entertainment/Nederlandse Antillen), LJN BB7175 (C).
HR 28 maart 1997 (Curnao/Vigilancia), NJ 1998, 418, m.nt. J.B.J.M. ten Berge (C), rov. 3.6.
HR 16 april 1993 (Amaya/AHE), NJ 1993, 367 (A), rov. 3.
Conclusie A-G Mok onder 3.4.5 voor HR 9 februari 1996 (Manimex/Aruba), NJ 1996, 379 (A).
HR 10 oktober 1986 (APP/Valks I), NJ 1987, 120 (C); HR 6 maart 1987 (APP/Valks II), NJ 1987, 904, m.nt. WHH (C).
Vergelijk: conclusie A-G Huydecoper onder 7-26 voor HR 7 mei 2004, LiN A03868 (NL).
Conclusie A-G Ten Kate onder 16 en 17 voor HR 10 oktober 1986 (APP/Valks I), NJ 1987, 120 (C).
HR 25 maart 1988 (Staal Antillen/Nederlandse Antillen), NJ 1990, 233, m.nt. MS (C), rov. 3.2.2.
Onder veel meer: HR 30 juni 1967 (Marre/Curaao), NJ 1967, 345 (C), overweging omtrent het eerste middel, onderdeel 2; HR 14 november 1969 (De Jongh/Adlerstein), NJ 1970, 662 m.nt. DJV (C), overweging omtrent het tweede middel; HR 25 maart 1988 (Staal Antillen/Nederlandse Antillen), NJ 1990, 233 (C), rov. 3.1.2; HR 9 november 1990 (Nahar/Cornes), NJ 1992, 212, m.nt. WMK (A), rov. 5.2.2; HR 3 juni 1994 (Nederlandse Antillen/mr. Komdeur q.q.), NJ 1995, 342, m.nt. HJS (C), rov. 3.2; HR 27 februari 2004 (AME/Mantout), NJ 2004, 320 (M), rov. 33, eerste volzin.
HR 17 november 2000 (RosariofBardanello), LJN AA8362 (M), rov. 3.4.1.
HR 3 april 2009, NJ 2009, 173 (NL), rov. 3.4.1.2.
Conclusie A-G Keus onder 23 voor HR 28 maart 2003 (DuberoJCHS), NJ 2003, 347 (A); HR 11 juli 2003 (Galazy/West Coast), LiN AF7538 (A), rov. 3.2.
HR 9 september 1994 (Latham/Mill Resort), NJ 1995, 5 (A), rov. 3.3. Vergelijk: HR 20 februari 1998 (Rainbow/Ontvanger), NJ 1998, 474 (NL), rov. 33 en 3.4.
HR 27 februari 2004 (AME/Mantout), NJ 2004, 320 (M), rov. 33.
HR 23 februari 2007 (Manoth/Arts), NJ 2007, 133 (A), rov. 3.1 en 33.2.
Conclusie A-G Vranken onder 10 voor HR 10 november 1995 (Erven Wathey/ITO), NJ 1996, 255, m.nt. PAS (M); HR 10 april 1998 (Offringa/Vinck), NJ 1998, 666, m.nt. WMK (C), rov. 3.1, aanhef en 3.2, eerste zin.
Conclusie A-G Mok onder 23.5.2 voor HR 28 mei 1999 (Nassy-Tseng/Curacao), NJ 1999, 816, m.nt. TK (C).
HR 30 september 2005 (ECCICellOne), LJN AS8376 (M), rov. 3.5.
Bijvoorbeeld: HR 7 juni 1996 (CitcofNagico), NJ 1996, 571 (A), rov. 3.4.
Bijvoorbeeld: HR 27 februari 1998 (AstecfBarcadera), NJ 1998, 494 (A), rov. 3.3; HR 29 april 2005 (James Town/Dynamo Trust), NJ 2006, 479, m.nt. ThMdB (M), rov. 4.1.
HR 9 juli 1999 (Nederlandse Antillen/RKCS), NJ 1999, 698 (C), rov. 4.7.
HR 9 september 1994 (Latham/Mill Resort), NJ 1995, 5 (A), rov. 3.2; HR 16 januari 2009 (mr. Wertenbroek q.q./Van den Heuvel I), NJ 2009, 55 (NL), rov. 33.
Bijvoorbeeld: HR 6 mei 1983 (Curaao/Oil Terminal), NJ 1984, 361, m.nt. MS (C), rov. 3.9 en 3.11; HR 3 januari 1986, NJ 1987, 73, m.nt. EAAL (A), rov. 3.5 en 3.6; eerste conclusie A-G Mok onder 5 voor HR 14 mei 1993 (ArubafPlaya Liquor), NJ 1993, 641, m.nt. MS (A).
HR 21 april 2000 (RosariofNederlandse Antillen), NJ 2001, 143 (M), rov. 43.
HR 22 januari 1993 (Windward Islands/Jongsma), NJ 1993, 597, m.nt. HJS (M), rov 3.4, zie ook de noot onder 5 en 6; HR 16 april 1993 (Amaya/AHE), NJ 1993, 367 (A), rov. 5 en dictum t.a.v. Johannes Rafini; HR 29 september 1995 (All Nature/Nederlandse Antillen), NJ 1996, 69 (C), rov. 3.7.
HR 27 februari 2004 (AME/Mantout), NJ 2004, 320 (M), rov. 3.4.
HR 9 juli 1999 (LowstatefMCB), NJ 1999, 699 (C), rov. 3.7.
Haak 1990, p. 6.
Remmelink 1990, p. 15.
Tillema/Tjittes 1993, p. 94.
HR 20 mei 1994 (Monzon/Scarano), rek. nr. 8336, niet gepubliceerd (A).
Conclusie A-G Franx onder 18 voor HR 6 januari 1989 (Brandeberry/Hoog Catherijne), rek. nr. 7238, niet gepubliceerd (C); conclusie A-G Mok onder 4 voor HR 21 april 1989 (De WindtfSehos), NJ 1989, 589 (C).
HR 6 januari 1989 (Brandeberry/Hoog Catherijne), rek. nr. 7238, niet gepubliceerd (C); HR 28 april 1989 (Felix/Martina), rek. nr. 7428, niet gepubliceerd (C); HR 9 februari 1990 (Nahar/NRED), rek. nr. 7460, niet gepubliceerd (M); HR 22 juni 1990 (Wever/Bettina), rek. nr. 7692, niet gepubliceerd (C); HR 10 augustus 1990 (Dos SantosfPlayers), rek. nr. 7691, niet gepubliceerd (M); HR 6 december 1991 (Nahar/Beudeker), rek. nr. 7879, niet gepubliceerd (M); HR 10 januari 1992 (Dulzaides/Walter), rek. nr. 7780, niet gepubliceerd (C); HR 11 december 1992 (Noemi/Fatum), rek. nr. 8044, niet gepubliceerd (C); HR 12 december 1997 (Van Velzen/Martier), rek. nr. 8913, R96/120, niet gepubliceerd (C); HR 19 december 1997 (Knuf/Nouel), rek. nr. 9860, R97/25, niet gepubliceerd (B); HR 18 september 1998 (MartinafAnzola), rek. nr. 9049, R97/114, niet gepubliceerd (C); HR 9 oktober 1998 (CCSJDunker), rek. nr. 9079, R97/144, niet gepubliceerd (C); HR 9 april 1999 (CosmosfGruszecki), rek. nr. 9101, R97/166, niet gepubliceerd (A); HR 11 juni 1999 (Carhemar/SFT Bank), rek. nr. 9105, R97/170, niet gepubliceerd (C); HR 10 november 2000 (mr. Komdeur/Curgao), NJ 2001, 187 (C).
Bijvoorbeeld: HR 2 oktober 1998 (Plataforma Otrabanda/Curnao), NJ 1999, 1 (C), rov. 5.11; HR 16 januari 2004 (DaileyfNederlandse Antillen), NJ 2004, 223 (C), rov. 3.6; HR 23 september 2005 (ERTCC/Penha), LIN AT5554 (C), rov. 33.4.
Bijvoorbeeld: HR 17 november 2000 (RosariofBardanello), LIN AA8362 (M), rov. 3.5; HR 24 november 2000 (MatosfNederlandse Antillen I), NJ 2001, 376, m.nt. PJB (C), rov. 4.2; HR 10 augustus 2001 (DomarofPennings), NJ 2001, 526 (A), rov. 3.7.
HR 16 februari 2001 (Brown/Nederlandse Antillen), NJ 2001, 291 (C).
HR 30 september 2005 (ECCICel1One), LIN AS8376 (M).
Indien de bestreden uitspraak een beschikking is, doet ook de Hoge Raad uitspraak bij beschikking.1 Indien de bestreden uitspraak een vonnis is, doet de Hoge Raad uitspraak bij arrest. Hiervoor is niet van belang of het cassatieberoep bij dagvaarding of bij verzoekschrift is ingesteld.
De regel dat de Hoge Raad geen onderzoek buiten de cassatiemiddelen om doet (art. 419 lid 1 RvNL) is ingevolge art. 1 lid 1 Cassatieregeling van overeenkomstige toepassing op Antilliaanse en Arubaanse zaken.2
Voorbeeld:
Diverse zaken zijn aan de Hoge Raad voorgelegd waarin de Gouverneur als zodanig als procespartij optreedt of is opgetreden in een civiele zaak.3 De Gouverneur is waarschijnlijk niet tot dat optreden bevoegd, maar de Hoge Raad heeft dat nog nooit beslist. Indien de feitenrechter een vordering tegen de Gouverneur niet-ontvankelijk heeft verklaard en daartegen geen cassatieklacht is gericht, acht de Hoge Raad een cassatieberoep tegen de Gouverneur niet-ontvankelijk.4 Indien de feitenrechter de Gouverneur wel als procespartij heeft toegelaten en daartegen geen cassatieklacht is gericht, laat de Hoge Raad de Gouverneur toe als procespartij en verwijst hij hem zo nodig in de proceskosten.5 De vraag of de Gouverneur tot dit optreden bevoegd is, zal de Hoge Raad, naar valt aan te nemen, pas beantwoorden als deze vraag aan hem wordt voorgelegd bij wijze van cassatiemiddel.
In Curaao/Vigilancia werd bij wijze van cassatiemiddel aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd of de gezaghebber als orgaan van het eilandgebied optreedt indien hij een vuurwapenvergunning verleent. Deze vraag beantwoordde de Hoge Raad bevestigend.6
Op grond van deze regel wordt de verzoeker in cassatie die zijn cassatiemiddelen intrekt, niet-ontvankelijk verklaard7 en laat de Hoge Raad klachten die eerst bij de toelichting in cassatie worden aangevoerd, buiten beschouwing.8
De regel dat de Hoge Raad geen onderzoek buiten de cassatiemiddelen om doet, geldt niet onverkort in alle gevallen. Zie de hiervoor in paragraaf 3.8.2 samengevatte zaak APP/Valks.9 Naar aanleiding van de conclusie van A-G Ten Kate hield de Hoge Raad de zaak aan om partijen in de gelegenheid te stellen zich onder meer uit te laten over de vraag of de voorwaarde van de ontslagvergunning geldig was, een vraag die de A-G ambtshalve had opgeworpen. De Hoge Raad leek daarmee de mogelijkheid open te houden dat die vraag van invloed kon zijn op de beslissing in cassatie. Nadat partijen zich over de vraag hadden uitgelaten, verzocht A-G Biegman-Hartogh de Hoge Raad om hierover een oordeel te geven in het algemeen belang. De Hoge Raad overwoog echter dat hij in het middel geen hierop gerichte klacht las en dat hij zich derhalve onthield van een oordeel op dit punt. Hij voegde daaraan toe dat het punt ook in de feitelijke instanties niet aan de orde was geweest en dat het zonder nadere voorlichting omtrent de bestaande praktijk en de maatschappelijke gevolgen daarvan moeilijk kon worden beoordeeld. Deze toevoeging was kennelijk bedoeld als een reactie op het verzoek van A-G Biegman-Hartogh. Niettemin kan eruit worden afgeleid dat de Hoge Raad mogelijk acht dat hij een oordeel geeft over een kwestie die niet bij cassatiemiddel aan de orde is gesteld. Een dergelijk ambtshalve gegeven oordeel kan tot bevestiging van de bestreden uitspraak leiden. Het kan ook obiter dictum gegeven worden, eventueel met de toevoeging dat het tot vernietiging van de bestreden uitspraak zou hebben geleid, indien de kwestie bij cassatiemiddel aan de orde was gesteld. In uitzonderlijke gevallen kan een dergelijk ambtshalve gegeven oordeel m.i. zelfs tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden.10
Ik begrijp overigens niet goed waarom A-G Ten Kate in de zaak APP/Valks concludeerde dat indien de voorwaarde niet geldig was en het ontslag niet kon worden aangemerkt als een ontslag zonder vergunning, dat zou kunnen leiden tot verwerping van de cassatieklachten.11 Dan zou de Hoge Raad de bestreden uitspraak in stand hebben moeten laten, juist omdat hij ambtshalve zou hebben bevonden dat die uitspraak getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Dat is niet goed voorstelbaar. De wettelijke regeling over de feitelijke grondslag12 en nova13 (art. 419 lid 2 en 3 RvNL) is ingevolge art. 1 lid 1 Cassatieregeling van overeenkomstige toepassing op Antilliaanse en Arubaanse zaken.
Middelen die feitelijke grondslag missen, falen. De feitelijke grondslag kan alleen gevonden worden in de bestreden uitspraak en de stukken van het geding (art. 419 lid 2 RvNL). Indien de feitenrechter bij vonnis vaststelt dat bepaalde bescheiden zijn overgelegd en de Hoge Raad die bescheiden in het dossier aantreft, behoren die tot de stukken van het geding, ook al zijn de bescheiden niet aangehecht aan het vonnis en blijkt van de overlegging niet uit enig proces-verbaal.14 Ook in een geval waarin blijkens het (aanvullende) proces-verbaal van de pleitzitting de afspraak was gemaakt dat partijen voorstellen naar de rechter zouden sturen, behoorden de volgens die afspraak verzonden brieven tot de stukken van het geding.15 Ook tot de stukken van het geding behoort het dossieromslag waarop de griffier aantekeningen doet en het uittreksel uit het algemeen register als bedoeld in art. 276.16 Een door de advocaat van een partij bij brief aan de griffier van het Hof gericht schorsingsverzoek werd daarentegen geacht geen deel uit te maken van de stukken van het geding.17 Deze beslissing lijkt mij te formalistisch. Een eerst in cassatie overgelegd afschrift van een per fax aan de griffie van het GEA gerichte memorie van grieven maakte, m.i. terecht, wel deel uit van de processtukken en de Hoge Raad baseerde er een feitelijk (voorshands) oordeel op.18 Ter beoordeling van de vraag of een memorie van grieven tijdig was ingediend, deed de Hoge Raad, m.i. terecht, uitgebreid onderzoek in de gedingstukken, waaronder een fax, een koeriersbericht, een stempel van de griffier en een memobriefje.19
De eiser in cassatie kan zijn middelen mede baseren op de hypothetische feitelijke grondslag, dat wil zeggen: op feitelijke stellingen die hij bij de vorige rechter heeft aangevoerd, maar waarvan de juistheid door die rechter in het midden is gelaten.20
Indien een stelling voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep is aangevoerd en de appelrechter daarover niets heeft geoordeeld, kan dat erop wijzen dat de appelrechter de stelling buiten beschouwing heeft gelaten wegens strijd met een goede procesorde. In een dergelijk geval kan de stelling in cassatie als ontoelaatbaar novum worden beschouwd.21
Middelen die belang missen, falen. Dit betreft middelen die ook bij gegrondbevinding (dat wil zeggen: ook indien zij terecht wijzen op een rechtsschending of een vormverzuim) niet tot een voor de eiser in cassatie gunstiger beslissing kunnen leiden,22 bijvoorbeeld middelen die zich richten tegen een niet-dragende overweging23 of tegen een overweging die heeft geleid tot een op andere gronden juist oordeel.24 De klacht dat het Hof zijn beslissing ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, mist belang, indien alle andere klachten falen.25
Indien een procespartij lopende een procedure failliet gaat, geldt een regeling over schorsing van de procedure. Deze regeling brengt een beperking mee van het onderzoek in cassatie. De klacht dat de feitenrechter aan de faillietverklaring niet de juiste processuele gevolgen heeft verbonden door het geding af te doen in plaats van het te schorsen of geschorst te verklaren, is vatbaar voor onderzoek in cassatie. Slaagt zij, dan moet het geding worden verwezen, waarna de feitenrechter de juiste processuele gevolgen aan het faillissement - als dat dan nog niet is beëindigd - kan verbinden en moeten andere cassatieklachten buiten behandeling blijven. Faalt zij, dan kunnen ook de andere cassatieklachten worden onderzocht.26
De wettelijke regeling over afdoening door de Hoge Raad (art. 420-422 RvNL) is ingevolge art. 1 lid 1 Cassatieregeling van overeenkomstige toepassing op Antilliaanse en Arubaanse zaken.27 Soms gaat de Hoge Raad ten behoeve van een efficiënte afdoening tamelijk ver in het uitleggen van hetgeen partijen in feitelijke instanties hebben gesteld.28 Verwijzing kan ingevolge art. 9 lid 1 Cassatieregeling slechts naar het Hof (in afwijking van art. 422a en 423 RvNL, zie paragraaf 3.10).
De wettelijke regeling over de vrijheid van de Hoge Raad ter zake van de proceskostenveroordeling (art. 419 lid 4 en 429 lid 3 RvNL) is ingevolge art. 1 lid 1 Cassatieregeling van overeenkomstige toepassing op Antilliaanse en Arubaanse zaken.29
Een door de Hoge Raad veelal gehanteerde regel is dat bij een slagend cassatieberoep de verweerder in cassatie niet in de proceskosten wordt veroordeeld indien hij de bestreden overwegingen noch in de feitelijke instanties heeft uitgelokt, noch in cassatie heeft verdedigd.30 Indien hij een van beide wel heeft gedaan, wordt hij doorgaans wel veroordeeld in de proceskosten in cassatie.31
Bij de Wet van 16 juni 1988, Stb. 1988, 286, inwtr. 1 juli 1988, is de mogelijkheid ingevoerd dat de Hoge Raad cassatieberoepen verwerpt met een verkorte motivering (art. 81 RO; art. 101a (oud) RO). De bedoeling hiervan was de werklast van de Hoge Raad te verminderen. Haak32, Remmelink33 en Tillema/Tjittes34 hebben betoogd dat er redenen kunnen zijn om art. 81 RO niet toe te passen in Antilliaanse en Arubaanse zaken. Pas in 1994 heeft de Hoge Raad voor de eerste keer deze bepaling toegepast in een Antilliaanse/Arubaanse zaak,35 hoewel A-G Franx en A-G Mok al eerder hadden vermeld dat zij de zaken waarin zij concludeerden, er geschikt voor achtten.36 Daarna is de Hoge Raad de bepaling op ruime schaal gaan toepassen (zie bijlage 8).37
Voor en na 1994 heeft de Hoge Raad herhaaldelijk cassatieberoepen verworpen met een enkele verwijzing naar de conclusie van de A-G.38 De Hoge Raad kan ook een deel van de cassatieklachten bespreken en een ander deel verwerpen met verwijzing naar art. 81 R039 of met verwijzing naar de conclusie van de A-G.40 Verder heeft de Hoge Raad een keer het (enige) middel van een cassatieberoep verworpen op grond van de enkele overweging: 'Het middel faalt nu het Hof op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven:41 Betwijfeld kan worden of de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling veel baat hebben gehad bij deze toelichting.
Art. 31 en art. 32 RvNL over verbetering en aanvulling van rechterlijke uitspraken is ook van toepassing op uitspraken van de Hoge Raad. Hoewel art. 1 lid 1 Cassatieregeling strikt genomen mogelijk niet ziet op de kennisneming van verzoeken om verbetering en aanvulling, past de Hoge Raad art. 31 en 32 RvNL (m.i. terecht) ook toe in Antilliaanse/Arubaanse zaken.42
Voor tenuitvoerlegging van uitspraken van de Hoge Raad waarbij een Antilliaanse of Arubaanse zaak is afgedaan, bevat art. 9 lid 3 Cassatieregeling de bepaling dat zij gelden als een in de Nederlandse Antillen of Aruba gegeven uitspraak in hoger beroep. Voor executiegeschillen geldt art. 438.