Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/5.14
5.14 De dagvaardingsprocedure
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS441436:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 6 juni 1967 (Jacobs/Jonkhout), NJ 1968, 50 (C), t.a.v. het eerste ontvankelijkheidsverweer.
HR 6 oktober 1967 (Jacobs/Jonkhout), NJ 1968, 50 (C), t.a.v. het eerste ontvankelijkheidsverweer.
Veegens/Korthals Altes/Groen 2005, nr. 141.
Anders: conclusie A-G Ten Kate onder 2 voor HR 12 mei 1989 (Rodriguez/Sprockel), NJ 1989, 677 (C).
HR 7 november 2008, NJ 2008, 580 (NL), rov. 3.
Het gebrek is dus minder ernstig dan wordt aangenomen in Veegens/Korthals Altes/Groen 2005, nr. 141.
HR 13 november 1981 (GodettfEllis), NJ 1982, 543, m.nt. WHH (C) en conclusie P-G Berger.
HR 12 mei 1989 (Rodriguez/Sprockel), NJ 1989, 677 (C), rov. 2 en conclusie A-G Ten Kate onder 1.
HR 30 november 2001 (SintiagofCamelia), NJ 2002, 166 (C).
Reeds in 1967 heeft de Hoge Raad in Jacobs/Jonkhout bepaald dat het beroep van alle in de Nederlandse Antillen (thans ook: in Aruba) verkregen cassabele uitspraken kan geschieden door indiening van een verzoekschrift, ongeacht of de verkregen uitspraak een vonnis of een beschikking is.1 Aangezien het instellen van cassatie bij verzoekschrift (zie paragraaf 5.15) veel gemakkelijker en goedkoper is dan bij dagvaarding is bij Antilliaanse/Arubaanse cassatieberoepen de dagvaardingsprocedure in onbruik geraakt. Die procedure bestaat formeel nog steeds en wordt hieronder besproken.
In cassatie geldt, zoals in de feitelijke instanties in Nederland, een onderscheid tussen de dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure. De dagvaardingsprocedure is geregeld in art. 407-418a RvNL. De Hoge Raad heeft in Jacobs/Jonkhout bepaald dat cassatie bij dagvaarding is toegelaten in Antilliaanse (en thans ook: Arubaanse) zaken die zich daarvoor lenen.2 Veegens meent m.i. terecht dat hiermee wordt gedoeld op alle zaken waarin een wederpartij kan worden aangewezen, want die kan dan gedagvaard worden.3 De bedoeling van de Hoge Raad lijkt te zijn geweest om in zo veel mogelijk gevallen zowel cassatie bij verzoekschrift als cassatie bij dagvaarding toe te laten. Volgens deze maatstaf kan niet alleen tegen vonnissen cassatie worden ingesteld bij dagvaarding, maar ook tegen veel beschikkingen, zoals bijvoorbeeld beschikkingen in ontbindingsprocedures,4 andere arbeidsrechtelijke procedures en diverse familierechtelijke procedures. Zelfs bij verzoeken om wijziging van de voornamen als bedoeld in art. 1:4 lid 4 BWNA, waarop het GEA beslist bij beschikking, met de mogelijkheid van hoger beroep op het Hof ingevolge art. 429n lid 1, is dagvaarding mogelijk, namelijk dagvaarding van de ambtenaar van de burgerlijke stand.
De kwestie is van weinig belang sinds de dagvaardingsprocedure in onbruik is geraakt. Het belang is nog verminderd sinds de invoering in Nederland van de wisselbepaling van art. 69 Rv (zie paragraaf 2.32.2). Deze bepaling wordt ook in Nederlandse cassatieberoepen toegepast.5 M.i. zou die ingevolge art. 1 lid 1 Cassatieregeling ook moeten worden toegepast in het moeilijk denkbare geval dat een Antilliaanse/Arubaanse cassatieberoep wordt ingeleid met een dagvaarding, terwijl de zaak zich daarvoor niet leent.
Ingevolge art. 407 lid 1 RvNL moet de cassatiedagvaarding voldoen aan de vereisten die in Nederland gelden voor een dagvaarding in eerste aanleg. Voorts moet het exploot van dagvaarding op straffe van nietigheid een advocaat bij de Hoge Raad aanwijzen (art. 407 lid 3 RvNL).
Ingevolge art. 5 Cassatieregeling moet de deurwaarder bij het Hof het exploot van cassatiedagvaarding op dezelfde wijze doen als andere exploten. Indien de deurwaarder hierbij het openbaar ministerie moet inschakelen bij de rechter voor wie de vordering gebracht is (in Antilliaanse zaken, art. 5 onder 7 en 8 Rv), moet m.i. het openbaar ministerie worden ingeschakeld bij de rechter voor wie de vordering in laatste feitelijke instantie is gebracht. In veel gevallen kan ook art. 5a uitkomst bieden.6
Nadat het exploot is gedaan, moet de eiser het tijdig laten aantekenen bij de griffier van het Hof. Daarna moet hij de dagvaarding met bewijs van die aantekening overleggen bij de griffie van de Hoge Raad.
De termijn tussen de dag van het exploot en de dag van aantekening door de Hofgriffier was in het oorspronkelijk ontwerp van de Cassatieregeling bepaald op drie dagen. Bij Rijkswet van 18 december 1963, Stb. 1963, 546, werd dit gewijzigd, waarna de Cassatieregeling en deze wijzigingswet gelijktijdig in werking traden. De termijn is vanwege de afstanden tussen de eilanden verlengd tot veertien vrije dagen (KB van 25 januari 1965, Stb. 1965, 33, PB 1965 no. 19). Ook de dagvaardingstermijn (de termijn tussen de dag van het exploot van dagvaarding en de aangezegde zittingsdag van de Hoge Raad) is nader geregeld bij laatstgenoemde algemene maatregel van rijksbestuur.
In de memorie van toelichting is bij art. 5 Cassatieregeling opgemerkt dat de Nederlandse termijnen van dagvaarding zijn afgestemd op toepassing in Nederland en dat de Antilliaanse termijnen van oproeping ervan uitgaan dat het rechtsgeding zich in eigen land afspeelt, zodat een eigen regeling van dagvaardingstermijnen wenselijk werd geacht. De memorie van antwoord bij de Cassatieregeling vermeldt dat indien de wederpartij buiten de Nederlandse Antillen verblijft, het exploot moet worden gedaan zoals in de Nederlandse Antillen is voorgeschreven voor exploten aan buiten de Nederlandse Antillen verblijvende personen.
In Godett/Ellis is getracht cassatie in te stellen bij dagvaarding. Hierbij ging het volgende mis: in de cassatiedagvaarding werd geen advocaat bij de Hoge Raad aangewezen en werden geen dag en uur vermeld waarop de wederpartij bij de Hoge Raad zou moeten verschijnen. De Hoge Raad kwam niet toe aan nietigverklaring van de dagvaarding of niet-ontvankelijkverklaring van de eiser in cassatie: hij verstond dat de zaak niet in behandeling kon worden genomen en verwees daartoe naar de conclusie van de P-G.7
In Rodriguez/Sprockel liet A-G Ten Kate in het midden of cassatie was ingesteld bij dagvaarding of bij verzoekschrift of allebei, nu in elk geval geen sprake was van tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaarde op laatstbedoelde grond Rodriguez niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.8
Ook in Sintiago/Camelia mislukte een poging cassatie in te stellen bij dagvaarding. Het exploot werd niet gedaan door een deurwaarder bij het Hof, maar door een deurwaarder bij de rechtbank Den Haag. De wederpartij verscheen niet. De rolraadsheer hield de zaak aan om de eiser in cassatie alsnog in de gelegenheid te stellen een bewijs over te leggen van aantekening in het register van de Hofgriffie (hoewel art. 5 lid 3 Cassatieregeling bepaalt dat dit bewijs tegelijk met de dagvaarding aan de Hoge Raad moet worden overgelegd). Pas daarna werd het exploot in dat register aangetekend. De daarvoor geldende termijn was inmiddels verstreken. De Hoge Raad weigerde het verstek en verklaarde het exploot van dagvaardig nietig.9