Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba
Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/BIJLAGE 3:BIJLAGE 3 Tekst van de voor het hoger beroep belangrijkste bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met vermelding van de wijzigingen daarin vanaf Rv 1931 en van de overeenkomstige bepalingen van Rv. Ind.
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/BIJLAGE 3
BIJLAGE 3 Tekst van de voor het hoger beroep belangrijkste bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met vermelding van de wijzigingen daarin vanaf Rv 1931 en van de overeenkomstige bepalingen van Rv. Ind.
Documentgegevens:
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS442608:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Boek 1. De wijze van procederen voor de gerechten in eerste aanleg en voor het Hof van Justitie
…
Titel 1. Algemene bepalingen
…
Afdeling 4. Het algemeen register, het proces-verbaal van de zittingen en vonnissen in het algemeen
…
Artikel 48b
De rechter beslist over alles hetgeen partijen hebben gevorderd.
(ingevoegd bij Rv 2005).
Artikel 52
Rechters vullen bij hun beraadslagingen van ambtswege de rechtsgronden aan, die partijen niet hebben aangevoerd.
Art. 50 Rv. Ind. De regters moeten bij hunnen beraadslagingen van ambtswege de regtsgronden aanvullen, welke niet door de partijen mogten zijn aangevoerd.
Zij zijn verpligt regt te doen op alle gedeelten van den eisch. Het is hun verboden uitspraak te doen omtrent zaken, welke niet zijn geëischt, of meer toe te wijzen dan geëischt is geworden.
Rv 1931: De rechters moeten bij hun beraadslagingen van ambtswege de rechtsgronden aanvullen, welke partijen niet mochten hebben aangevoerd.
Titel 2. De wijze van procederen voor de rechter in eerste aanleg
…
Afdeling 1. Voorafgaande bepalingen
…
Artikel 108
Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, kan de eiser te allen tijde zijn eis verminderen.
Artikel 109
Zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of bij akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter beslist, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of een vermeerdering buiten beschouwing laten.
Tegen de beslissingen van de rechter, bedoeld in het eerste lid, staat geen hogere voorziening open.
Indien een of meer gedaagden niet in het geding zijn opgekomen, zal de rechter, na het doen betekenen van de conclusie of akte aan de niet verschenen partijen met hun oproeping tegen een nadere rechtsdag, op een gemaakt bezwaar beslissen.
Artikel 120, eerste volzin, is niet van toepassing, voor zover de gedaagde door die bepaling, in verband met een verandering of vermeerdering, in zijn verdediging zou worden benadeeld.
Art. 127 Rv. Ind. De eischer is bevoegd tot den afloop der zaak zijnen eisch te wijzigen of te verminderen, zonder nochtans het onderwerp van den eisch te mogen veranderen of vermeerderen.
Rv 1931: De eischer is bevoegd om tot den afloop van de zaak zijn eisch te wijzigen of te verminderen, zonder nochtans het onderwerp van den eisch te mogen veranderen of te vermeerderen.
PB 1956 no. 97:
De eiser is bevoegd tot de afloop van het geding zijn eis bij conclusie of bij akte ter rolle te verminderen, te veranderen of te vermeerderen.
De gedaagde is bevoegd zich bij akte ter rolle tegen een verandering of vermeerdering te verzetten, indien hij daardoor in zijn procesvoering onredelijk wordt bemoeilijkt of het geding daardoor onredelijk wordt vertraagd.
De rechter zal, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk op het verzet van de gedaagde beslissen.
Indien een of meer gedaagden niet in het geding zijn opgekomen, zal de rechter, na het doen betekenen van de conclusie of akte aan de niet verschenen partij(en) met hun oproeping tegen een nadere rechtsdag, op een gedaan verzet beslissen.
Van een beslissing te zijnen nadele kan de eiser, van een beslissing ten voordele van deze kan de gedaagde die zich verzet heeft in hoger beroep komen, doch uitsluitend binnen acht dagen na die der beslissing. De artikelen 263a en 271 tot en met 277 blijven ten deze buiten toepassing. De griffier zendt de processtukken onverwijld naar het Hof, dat zo spoedig mogelijk beslist, na partijen te hebben gehoord of daartoe behoorlijk te hebben doen oproepen.
De eerste zinsnede van artikel 120 is niet van toepassing, voor zover de gedaagde door die bepaling, in verband met een vermindering, verandering of vermeerdering van de eis, in zijn verdediging zou worden benadeeld.
PB 1959 no. 39: 6. De eerste zin van artikel 120 is niet van toepassing, voor zover de gedaagde door die bepaling, in verband met een vermindering, verandering of vermeerdering van de eis, in zijn verdediging zou worden benadeeld.
Afdeling 2. De rechtsgang, de verweren en het voldingen van de zaak
…
Artikel 118
De rechter in eerste aanleg is bevoegd om, indien hij dit voor de goede en geregelde gang van zaken nodig acht, partijen bij de behandeling van de zaak de nodige voorlichting te geven, hen te ondervragen en zelfs opmerkzaam te maken op de rechts-en bewijsmiddelen, die zij kunnen aanwenden.
Art. 943 Rv. Ind. De residentierechter draagt zelf zorg voor de inschrijving der zaak op de rol van de zitting en is bevoegd om, indien hij dit voor den goeden en geregelden gang der zaak noodig acht, partijen bij de behandeling der zaak de noodige voorlichting te geven, haar te ondervragen en zelfs opmerkzaam te maken op de rechts- en bewijsmiddelen, welke zij kunnen aanwenden.
Rv 1931: De kantonrechter is bevoegd om, indien hij dit voor den goeden en geregelden gang van de zaak noodig acht, partijen bij de behandeling van de zaak de noodige voorlichting te geven, haar te ondervragen en zelfs opmerkzaam te maken op de rechts- en bewijsmiddelen, welke zij kunnen aanwenden.
Titel 4. Het kort geding
…
Artikel 235
In geval van hoger beroep worden de termijnen, bedoeld in de artikelen 264, 266, 267, 271, 274, 275 en 276, verkort tot op de helft van de in die artikelen vermelde duur. Bij grote spoed kan de president van het Hof van Justitie deze termijnen op verzoek verder verkorten.
(geheel gewijzigd bij PB 1956 no. 97; tweede zin ingevoegd bij Rv 2005). Rv 1931: De termijn voor het instellen van hooger beroep, onverschillig op het vonnis al dan niet bij voorraad mag worden ten uitvoer gelegd, bedraagt veertien dagen, gerekend van den dag der uitspraak of van dien der mededeeling van den griffier, naar de onderscheidingen bij de regeling van het hooger beroep gemaakt.
PB 1956 no. 97: In geval van hoger beroep worden de termijnen bedoeld in de artikelen 264, 266, 267, 271, 274, 275 en 276 verkort tot op de helft van de in die artikelen vermelde duur.
Titel 7. Het rechtsgeding in hoger beroep bij het Hof van Justitie van vonnissen en daaraan voorafgaande beschikkingen
…
Artikel 260
Partijen zijn bevoegd om bij het Hof van Justitie in hoger beroep te komen van het vonnis of van een aan het vonnis voorafgaande beschikking van de rechter in eerste aanleg in een zaak waarin deze niet anders dan in eerste aanleg heeft geoordeeld.
Art. 978 Rv. Ind. Partijen kunnen bij den raad van justitie in hooger beroep komen van de vonnissen gewezen door de residentiegerechten in zaken, waarin deze gerechten niet anders dan in het eerste ressort kunnen oordelen. De artt. 828, 829 en 330 zijn op dit hooger beroep van toepassing. Rv 1931: Partijen zijn bevoegd om bij het hof van justitie in hooger beroep te komen van het vonnis of van de beschikking van den kantonrechter in eene zaak, waarin deze niet anders dan in eersten aanleg heeft geoordeeld.
Artikel 261
Degene die berust heeft in een vonnis, is niet meer ontvankelijk in een daarvan ingesteld hoger beroep.
Rv 1931: Hij die berust heeft in een vonnis, is niet meer ontvankelijk in een daarvan ingesteld hooger beroep.
Artikel 262
Van een veroordeling bij verstek staat geen hoger beroep open, doch indien de oorspronkelijke eiser van het vonnis in hoger beroep komt, is de gedaagde bevoegd om al zijn verdediging insgelijks in hoger beroep te doen gelden, zelfs bij wege van incidenteel beroep; hij mag dan echter van het middel van verzet tegen de beslissing bij verstek in eerste aanleg niet meer gebruik maken.
In afwijking van het eerste lid kan de niet verschenen gedaagde van een vonnis als bedoeld in artikel 82, tweede lid, in hoger beroep komen, mits hij vooraf bij voorraad, tegen het stellen van zekerheid, aan het vonnis voldoet, zelfs wanneer dat vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was.
Rv 1931:
Artikel 263
Van de vonnissen en beschikkingen die aan het eindvonnis voorafgaan, mag, behoudens artikel 263a, slechts hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het beroep van het eindvonnis.
Dit beroep is ontvankelijk, zelfs wanneer die vonnissen en beschikkingen zonder voorbehoud van degene die er zich mee bezwaard acht, zijn ten uitvoer gelegd.
In hoger beroep kan, met de vernietiging van het vonnis van het gerecht in eerste aanleg, teruggave worden gevorderd van hetgeen ter voldoening aan dat vonnis is voldaan.
(lid 1 gewijzigd bij PB 1956 no. 97; lid 3 ingevoegd bij Rv 2005) Art. 979 Rv. Ind. Van de vonnissen en beschikkingen bij art. 937, eerste lid, vermeld, kan geen hooger beroep worden ingesteld dan tegelijk met het beroep van het eindvonnis.
Dit beroep zal ontvankelijk zijn, zelfs wanneer die vonnissen en beschikkingen zonder voorbehoud van dengene, die er zich mede bezwaard acht waren ten uitvoer gelegd.
Rv 1931:
Van de vonnissen en beschikkingen, welke aan het eindvonnis voorafgaan, mag slechts hooger beroep worden ingesteld tegelijk met het beroep van het eindvonnis.
Dit beroep is ontvankelijk, zelfs wanneer die vonnissen en beschikkingen zonder voorbehoud van dengene, die er zich mede bezwaard acht, zijn ten uitvoer gelegd.
PB 1956 no. 97:
Van de vonnissen en beschikkingen, welke aan het eindvonnis voorafgaan, mag, behoudens het bepaalde in de artikelen 109 en 263a, slechts hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het beroep van het eindvonnis.
Artikel 263a
In afwijking van artikel 263, eerste lid, mag van de daar genoemde vonnissen en beschikkingen afzonderlijk hoger beroep worden ingesteld, indien daartoe door het Hof van Justitie vergunning is verleend. Het tot het verkrijgen van die vergunning strekkende verzoekschrift wordt binnen twee weken, gerekend van de dag van de uitspraak, ingediend ter griffie van het gerecht in eerste aanleg waar de beslissing is gegeven.
De griffier zendt de processtukken onverwijld aan het Hof, dat zo spoedig mogelijk beschikt, na partijen te hebben gehoord of daartoe behoorlijk te hebben doen oproepen. De beschikking wordt in het openbaar uitgesproken.
Indien vergunning wordt verleend, is de beroepstermijn zes weken, gerekend van de dag van de uitspraak.
Indiening van het verzoekschrift heeft schorsing van het in eerste aanleg hangende geding, voor zover de voorziening daartegen is gericht, ten gevolge.
De schorsing duurt voort, totdat hetzij op het verzoek afwijzend is beschikt, hetzij, in geval van een toewijzende beschikking, op het vervolgens ingestelde hoger beroep is recht gedaan, dan wel de beroepstermijn ongebruikt is verstreken.
Indien vergunning wordt verleend, behoeft de wederpartij geen vergunning om harerzijds in beroep te komen.
(lid 1-5 ingevoegd bij PB 1956 no. 97; lid 6 ingevoegd bij Rv 2005)
PB 1956 no. 97:
In afwijking van het artikel 263, eerste lid bepaalde mag van de daar genoemde vonnissen en beschikkingen afzonderlijk hoger beroep worden ingesteld, ingeval daartoe door het Hof van Justitie vergunning is verleend. Het tot het verkrijgen dier vergunning strekkende verzoekschrift wordt binnen veertien dagen nadat de beslissing, waartegen het hoger beroep zich wil richten, is gegeven, ter griffie van het gerecht in eerste aanleg ingediend.
De griffier zendt de processtukken onverwijld aan het Hof, dat zo spoedig mogelijk beschikt, na partijen te hebben gehoord of daartoe behoorlijk te hebben doen oproepen.
Ingeval vergunning wordt verleend, is de termijn van beroep dertig dagen, gerekend van de dag waarop 's Hofs beschikking bij aangetekende dienstbrief door de griffier is medegedeeld. Het vierde en het vijfde lid van artikel 119 zijn van overeenkomstige toepassing.
Indiening van het in het eerste lid genoemde voorschrift heeft schorsing van het in eerste aanleg hangende geding, voor zover de voorziening daartegen is gericht, ten gevolge.
De schorsing duurt voort totdat hetzij op het verzoek afwijzend is beschikt hetzij, in geval van een toewijzende beschikking, op het vervolgens ingestelde hoger beroep is recht gedaan dan wel de appel-termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 264
De beroepstermijn is zes weken, gerekend van de dag van de uitspraak.
Indien de eiser in beroep of zijn gemachtigde bij die uitspraak niet tegenwoordig is geweest, wordt de beroepstermijn gerekend van de dag waarop het eindvonnis hem volgens de wet is medegedeeld.
Buiten de in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen, vangt de termijn aan na de aanzegging van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is.
Indien in eerste aanleg een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het hoger beroep daartegen open tot het moment dat in de hoofdzaak in hoger beroep de memorie van antwoord kan worden ingediend.
(geheel gewijzigd bij Rv 2005)
Art. 980 Rv.Ind. De termijn van beroep is van dertig dagen, te rekenen van den dag der uitspraak, of, indien de appellant bij die uitspraak niet tegenwoordig is geweest, van den dag waarop het eindvonnis hem, ingevolge art. 946, derde lid, is aangezegd.
Rv 1931: De termijn van beroep is dertig dagen, gerekend van den dag der uitspraak, of, indien de eischer in beroep bij die uitspraak niet tegenwoordig is geweest, van den dag waarop het eindvonnis hem, volgens de wet is medegedeeld.
Artikel 265
(vervallen)
Rv 1931: De termijn van beroep van beschikkingen van de kantonrechters buiten eigenlijk rechtsgeding is dertig dagen, gerekend van de dagteeke-ning der beschikking.
PB 1956 no. 97: (vervallen)
Artikel 266
Bij overlijden van de in het ongelijk gestelde partij gedurende de loop van de termijn voor het hoger beroep zijn haar erfgenamen of haar rechtverkrijgenden nog bevoegd om het beroep in te stellen binnen zes weken na het overlijden, of, zo zij van het recht van beraad gebruik maken, binnen zes weken na afloop van de daarvoor gestelde termijn.
Rv 1931: Bij overlijden van de in het ongelijk gestelde partij gedurende den loop van den termijn voor het hooger beroep, zijn hare erfgenamen of hare rechtverkrijgenden nog bevoegd om het beroep in te stellen binnen dertig dagen na het overlijden, of, zoo zij van het recht van beraad gebruik maken, binnen dertig dagen na afloop van den daarvoor gestelden termijn.
Artikel 267
De gedaagde in beroep is bevoegd om van zijn zijde incidenteel beroep in te stellen, mits op de wijze en binnen de termijn, bepaald in artikel 274.
Afstand van het principaal beroep doet het ingestelde incidentele beroep niet vervallen.
Art. 981 Rv. Ind. De gedaagde in beroep, kan van zijne zijde incidenteel beroep instellen, mits op de wijze en binnen den termijn in art. 986 bepaald.
Rv 1931:
e gedaagde in beroep is bevoegd om van zijne zijde incidenteel beroep in te stellen, mits op de wijze en binnen den termijn in artikel 274 bepaald.
fstand van het principaal beroep doet het ingesteld incidenteel beroep niet vervallen.
Artikel 268
Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis, indien dit niet bij voorraad mag worden ten uitvoer gelegd.
Rv 1931: Het hooger beroep schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis, indien dit niet bij voorraad mag worden ten uitvoer gelegd.
Artikel 269
Het hoger beroep van het eindvonnis heeft, tenzij bij de aantekening daarvan uitdrukkelijk het tegendeel is verlangd, ten gevolge dat de hogere rechter tevens kennis neemt van en oordeelt over de aan dat vonnis voorafgegane vonnissen en beschik kin gen.
Art. 982 Rv. Ind. Het hooger beroep van het eindvonnis heeft, tenzij bij de aanteekening daarvan uitdrukkelijk het tegendeel is verlangd, ten gevolge, dat in hooger beroep mede wordt kennis genomen van de aan dat vonnis voorafgegane vonnissen en beschikkingen.
Rv 1931: Het hooger beroep van het eindvonnis heeft, tenzij bij de aantee-kening daarvan uitdrukkelijk het tegendeel is verlangd, ten gevolge, dat de hoogere rechter tevens kennis neemt van en oordeelt over de aan dat vonnis voorafgegane vonnissen en beschikkingen.
Artikel 270
Het hoger beroep vangt aan met een verklaring dat men van dat middel gebruik wil maken, door de eiser in beroep of diens daartoe gemachtigde ter griffie van het gerecht in eerste aanl eg waar de beslissing is gegeven, afgelegd of aldaar schriftelijk ingediend.
Indien een gemachtigde de verklaring aflegt, legt hij daarbij de akte van volmacht over, tenzij die akte reeds vroeger werd overlegd of de volmacht mondeling ter zitting werd verleend.
Van de afgelegde of ingediende verklaring houdt de griffier onverwijld aantekening in het algemeen register, onder vermelding van de dagtekening waarop zij is afgelegd of ontvangen.
De dagtekening, bedoeld in het derde lid, geldt bij de berekening van de beroepstermijn als tijdstip van de verklaring.
Vindt binnen de voor indiening van de memorie gestelde termijn geen vooruitbetaling plaats van het door de griffier getaxeerde bedrag van de kosten van de aanzegging dat hoger beroep is ingesteld, van de betekening van de memorie en de daarbij overgelegde bescheiden, van de zegels die voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift-vonnis van de hogere rechter moeten worden gebezigd en van het verschuldigde vast recht, dan vervalt het beroep en wordt de aantekening in het algemeen register doorgehaald. Desverlangd geschiedt de taxatie van het te betalen bedrag door de rechter.
(lid 3 gewijzigd bij PB 1937 no. 88; lid 4 gewijzigd bij PB 1959 no. 39; lid 5 ingevoegd bij Rv 2005)
Art. 983 Rv. Ind. Het hooger beroep wordt aangevangen met eene verklaring, dat men van dat middel gebruik wil maken, door den appellant of diens op de wijze als bepaald in art. 944, derde lid daartoe gemachtigde voor den griffier van het residentiegerecht afgelegd, of aan dien griffier schriftelijk ingediend.
Indien de verklaring wordt gedaan door een gemachtigde, moet de akte van volmacht worden overgelegd, tenzij die akte reeds vroeger mocht zijn overgelegd of de volmacht mondeling ter zitting mocht zijn verleend. Behoudens inachtneming van het bepaalde in de volgende zinsnede, wordt van de afgelegde of ingediende verklaring onverwijld door den griffier aanteekening gehouden in het bij art. 941 genoemde register, onder vermelding der dagteekening waarop zij is afgelegd of ontvangen. Die aantee-kening zal niet geschieden dan nadat aan den griffier ter nadere verrekening is vooruitbetaald het bedrag, waarop door den residentierechter naar omstandigheden de griffierechten en de kosten van de verplichte oproepingen van en aanzeggingen aan partijen, van de beteekening, bedoeld in het eerste lid van art. 985 en van de te bezigen zegels voorloopig worden begroot.
De dagteekening bedoeld in de eerste zinsnede van het vorige lid, geldt als tijdstip der verklaring bij de berekening van den termijn van beroep.
Rv 1931:
Het hooger beroep vangt aan met eene verklaring, dat men van dat middel gebruik wil maken, door den eischer in beroep of diens daartoe gemachtigde ter griffie van het kantongerecht afgelegd of aldaar schriftelijk ingediend.
Indien een gemachtigde de verklaring aflegt, is hij verplicht om daarbij de akte van volmacht over te leggen, tenzij die akte reeds vroeger werd overgelegd of de volmacht mondeling ter zitting werd verleend.
Van de afgelegde of ingediende verklaring houdt de griffier onverwijld aantekening in het algemeen register, onder vermelding van de dagtee-kening, waarop zij is afgelegd of ontvangen. Die aantekening geschiedt niet dan na vooruitbetaling aan den griffier van de kosten, voor de aanzegging en de beteekening van de memorie en van de daarbij overgelegde bescheiden, desverlangd na taxatie door den rechter.
De dagteekening, bedoeld in de eerste zinsnede van het vorige lid, geldt bij de berekening van den termijn van beroep als tijdstip van de verklaring.
PB 1937 no. 88:
Van de afgelegde of ingediende verklaring houdt de griffier onverwijld aantekening in het algemeen register, onder vermelding van de dagtee-kening, waarop zij is afgelegd of ontvangen. Die aantekening geschiedt niet dan nadat aan den griffier ter nadere verrekening is vooruitbetaald het bedrag der kosten van de aanzegging, van de beteekening van de memorie en de daarbij overgelegde bescheiden en van de zegels, welke voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift-vonnis van den hoogeren rechter moeten worden gebezigd, desverlangd na taxatie door den rechter.
PB 1959 no. 39:
De dagteekening, bedoeld in de eerste zin van het vorige lid, geldt bij de berekening van den termijn van beroep als tijdstip van de verklaring.
Artikel 271
Bij of na de verklaring waarbij hoger beroep wordt ingesteld, maar in alle gevallen binnen zes weken na de dag van deze verklaring, is de appellant of zijn gemachtigde bevoegd een ondertekende memorie, houdende de middelen waarop het hoger beroep gegrond is, vergezeld van zodanige bescheiden als hij geraden oordeelt, over te leggen aan of in te dienen bij de griffier van het gerecht in eerste aanleg, die van de ontvangst in voege als voren aantekening houdt.
(geheel gewijzigd bij PB 1956 no. 97)
Art. 984 Rv. Ind. Bij of na de verklaring, dat in hooger beroep wordt gekomen, maar in allen gevalle binnen den voor het beroep gestelden termijn van dertig dagen, kan door den appellant of zijn gemachtigde een onder-teekende memorie, vergezegd van zoodanige bescheiden als hij geraden oordeelt, worden overgelegd of ingediend aan den griffier van het residentiegerecht, die van de ontvangst in voege als voren aanteekening houdt. Rv 1931: Bij of na de verklaring, waarbij hooger beroep wordt ingesteld, maar in allen gevalle binnen den voor het beroep gestelden termijn van dertig dagen, is de appellant of zijn gemachtigde bevoegd om eene onder-teekende memorie, vergezeld van zoodanige bescheiden als hij geraden oordeelt, over te leggen of in te dienen aan den griffier van het kantongerecht, die van de ontvangst in voege als voren aanteekening houdt. PB 1956 no. 97: Bij of na de verklaring waarbij hoger beroep wordt ingesteld, maar in alle gevallen binnen dertig dagen na de dag dezer verklaring, is de appellant of zijn gemachtigde bevoegd een ondertekende memorie, houdende de middelen op welke het hoger beroep gegrond is, vergezeld van zodanige bescheiden als hij geraden oordeelt, over te leggen aan of in te dienen bij de griffier van het gerecht in eerste aanleg, die van de ontvangst in voege als voren aantekening houdt.
Artikel 272
Indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kan het Hof van Justitie op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen.
Rv 1931: Wanneer buiten de gevallen bij algemeene verordening voorzien de voorloopige tenuitvoerlegging van een vonnis bevolen is, is de appellant bevoegd om bij afzonderlijk verzoekschrift aan het hof van justitie het verzoek te doen, dat de executie worde gestaakt; het hof doet de wederpartij op korten termijn oproepen ten einde daarover te worden gehoord.
Artikel 273
Nadat de memorie is ingekomen of de termijn voor de indiening is verstreken, doet de rechter in eerste aanleg onverwijld aan de wederpartij aanzeggen dat hoger beroep is ingesteld en doet hij een afschrift betekenen van de ingekomen memorie en van de daarbij overgelegde bescheiden.
Indien zich onder die bescheiden zodanige bevinden die, ter beoordeling van de rechter, wegens hun omvang of anderszins, niet voor overschrijving in aanmerking komen, mag de rechter volstaan met de aanzegging dat zij ter inzage van de wederpartij ter griffie zijn neergelegd.
Art. 985 Rv. Ind. Nadat de memorie is ingekomen of de termijn voor de indiening verstreken, doet de residentierechter onverwijld aan de wederpartij, onder aanzegging, dat hooger beroep is ingesteld, een afschrift beteekenen van de memorie en van de daarbij overgelegde bescheiden. Indien zich onder die bescheiden zoodanige bevinden, die, ter beoordeling van den rechter wegens hun omvang of anderszins, niet voor overschrijving in aanmerking behooren te komen, kan met de aanzegging dat zij ter inzage van de wederpartij ter griffie zijn neergelegd, worden volstaan.
Rv 1931:
Nadat de memorie is ingekomen of de termijn voor de indiening is verstreken, doet de kantonrechter onverwijld aan de wederpartij, onder aanzegging, dat hooger beroep is ingesteld, een afschrift beteekenen van de memorie en van de daarbij overgelegde bescheiden.
Indien zich onder die bescheiden zoodanige bevinden, welke, ter beoordeling van den rechter, wegens hun omvang of anderszins, niet voor overschrijving in aanmerking komen, mag de rechter volstaan met de aanzegging, dat zij ter inzage van de wederpartij ter griffie zijn neergelegd.
Artikel 274
De wederpartij of haar gemachtigde is bevoegd om binnen zes weken na dagtekening van de aanzegging van het beroep op gelijke wijze een memorie in te dienen met zodanige bescheiden als zij geraden oordeelt.
Bij die memorie mag zij de verklaring afleggen dat zij harerzijds in hoger beroep wenst te komen, in welk geval de memorie de middelen inhoudt, waarop het hoger beroep gegrond is. De memorie wordt als niet ingediend beschouwd, indien de belanghebbende niet bij de indiening bij de griffier heeft vooruitbetaald de kosten van de betekening, zoals ten aanzien van de appell ant is bepaald, desverlangd na taxatie door de rechter.
Van de ontvangst van de stukken en van de verklaring dat incidenteel beroep wordt ingesteld, houdt de griffier in voege als voren aantekening in het algemeen register, met uitzondering evenwel van het geval, bedoeld in het tweede lid, laatste volzin.
(leden 1 en 2 gewijzigd bij PB 1956 no. 97; lid 3 gewijzigd bij PB 1959 no. 39)
Art. 986 Rv. Ind. De wederpartij of haar gemachtigde kan binnen dertig dagen na de dagteekening der aanzegging van het appèl op gelijke wijze eene memorie indienen met zoodanige bescheiden als zij geraden oordeelt.
Bij die memorie van door of namens haar de verklaring worden afgelegd, dat zij ook harerzijds in hooger beroep wenscht te komen. De memorie wordt als niet ingediend beschouwd, indien niet bij de indiening door den geïntimeerde aan den griffier worden vooruitbetaald de kosten van de beteekening, bedoeld bij het eerste lid van art. 987, desver-langd na taxatie door den rechter.
Met uitzondering van het geval, bij het vorige lid voorzien, wordt van de ontvangst der stukken en van de verklaring dat incidenteel appèl wordt ingesteld, door den griffier in voege als voren aanteekening gehouden op het register.
Rv 1931:
De wederpartij of haar gemachtigde is bevoegd om binnen dertig dagen na de dagteekening van de aanzegging van het beroep op gelijke wijze een memorie in te dienen met zoodanige bescheiden als zij geraden oordeelt.
Bij de memorie mag zij de verklaring afleggen of doen afleggen, dat zij ook harerzijds in hooger beroep wenscht te komen. De memorie wordt als niet-ingediend beschouwd, indien de belanghebbende niet bij de indiening aan den griffier heeft vooruitbetaald de kosten van de betee-kening zoals ten aanzien van den appellant is bepaald, desverlangd na taxatie door den rechter.
Van de ontvangst van de stukken en van de verklaring, dat incidenteel beroep wordt ingesteld, houdt de griffier in voege als voren aanteeke-ning in het algemeen register, met uitzondering evenwel van het geval bij de laatste zinsnede van het vorige lid voorzien.
PB 1956 no. 97:
De wederpartij of haar gemachtigde is bevoegd om binnen dertig dagen na dagtekening van de aanzegging van het beroep op gelijke wijze een memorie in te dienen met zodanige bescheiden als zij geraden oordeelt.
Bij die memorie mag zij de verklaring afleggen, dat zij harerzijds in hoger beroep wenst te komen, in welk geval de memorie de middelen inhouden waarop het hoger beroep gegrond is. De memorie wordt als niet ingediend beschouwd, indien de belanghebbende niet bij de indiening bij de griffier heeft vooruitbetaald de kosten van de betekening zoals ten aanzien van de appellant is bepaald, desverlangd na taxatie door de rechter.
PB 1959 no. 39:
Van de ontvangst van de stukken en van de verklaring, dat incidenteel beroep wordt ingesteld, houdt de griffier in voege als voren aanteekening in het algemeen register, met uitzondering evenwel van het geval bij de laatste zin van het vorige lid voorzien.
Artikel 275
Nadat de memorie van antwoord is ingekomen, doet de rechter in eerste aanleg onverwijld afschrift daarvan en van de daarbij overgelegde bescheiden, behoudens artikel 273, tweede lid, betekenen aan de eiser in beroep.
Indien bij het antwoord incidenteel beroep is aangetekend, heeft de eiser in beroep een termijn van zes weken na de dag van betekening om op het incidentele beroep bij memorie te antwoorden.
Afschrift van de memorie van antwoord op het incidenteel beroep en van de verdere bescheiden die haar vergezellen, worden met inachtneming van artikel 273 in voege als voren aan de incidenteel-eiser in beroep betekend. Indien de incidenteel-verweerder bij de indiening van de memorie niet aan de griffier de kosten van de betekening, desverlangd na taxatie door de rechter, heeft vooruitbetaald, wordt de memorie als niet ingediend beschouwd.
(lid 2 gewijzigd bij PB 1956 no. 97)
Art. 987 Rv. Ind. Nadat de memorie van antwoord is ingekomen, doet de residentierechter onverwijld afschrift daarvan en van de daarbij overgelegde bescheiden, behoudens het te dien aanzien bepaalde in het tweede lid van art. 985, beteekenen aan den appellant.
Indien bij het antwoord incidenteel appèl is aangeteekend, heeft de appellant een termijn van veertien dagen om op het incidenteel appèl te antwoorden.
Afschrift van de memorie van antwoord op het incidenteel appèl en van de verdere bescheiden, welke haar mochten vergezellen, worden met inachtneming van het bepaalde bij art, 985 in voege als voren aan den incidenteel appellant beteekend, ten zij door den appellant bij die indiening van de memorie niet aan den griffier de kosten der beteekening, desverlangd na taxatie door den rechter, zijn vooruitbetaald, in welk geval de memorie als niet ingediend wordt beschouwd.
Rv 1931:
Nadat de memorie van antwoord is ingekomen, doet de kantonrechter onverwijld afschrift daarvan en van de daarbij overgelegde bescheiden, behoudens het te dien aanzien bepaalde in het tweede lid van artikel 273, beteekenen aan den eischer in beroep.
Indien bij het antwoord incidenteel beroep is aangeteekend, heeft de eischer in beroep een termijn van veertien dagen om op het incidenteel beroep te antwoorden.
Afschrift van de memorie van antwoord op het incidenteel beroep en van de verdere bescheiden, welke haar mochten vergezellen, worden met inachtneming van het bepaalde bij artikel 273 in voege als voren aan den incidenteel-eischer in beroep beteekend. Indien de incidenteel-verweerder bij de indiening van de memorie niet aan den griffier de kosten der beteekening, desverlangd na taxatie door den rechter, heeft vooruitbetaald, wordt de memorie als niet-ingediend beschouwd.
PB 1956 no. 97:
Indien bij het antwoord incidentele beroep is aangetekend, heeft de eiser in beroep een termijn van veertien dagen om op het incidentele beroep bij memorie te antwoorden.
Artikel 275a
In hoger beroep kunnen incidentele vorderingen worden gedaan uiterlijk binnen een week nadat de laatste memorie, genoemd in de artikelen 273, 274 en 275, is betekend, dan wel de voor de indiening daarvan gestelde termijn is verstreken.
Ten aanzien van deze conclusies, die ter griffie van het gerecht in eerste aanleg worden ingediend, en de daarbij overgelegde bescheiden wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 273 en 274.
De wederpartij heeft na de dag van betekening van de incidentele conclusie een termijn van twee weken om daarop te antwoorden.
(ingevoegd bij PB 1956 no. 97)
PB 1956 no. 97:
In hoger beroep kunnen incidentele vorderingen worden gedaan uiterlijk op de zevende dag na die, waarop de laatste memorie genoemd in de artikelen 273, 274 en 275 is betekend, dan wel de voor de indiening daarvan gestelde termijn is verstreken.
De wederpartij heeft een termijn van veertien dagen na de dagtekening der incidentele conclusie om daarop te antwoorden.
Ten aanzien van deze conclusies, welke ter griffie van het gerecht in eerste aanleg worden ingediend, en de daarbij overgelegde bescheiden wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 273 en 274.
Artikel 276
Uiterlijk binnen twee weken doch niet gedurende de eerste week nadat de laatste van de in deze afdeling bedoelde schrifturen is betekend of de voor de indiening daarvan bepaalde termijn is verstreken, zendt de griffier aan het Hof van Justitie de op de zaak betrekking hebbende stukken, met het in de zaak opgemaakte procesverbaal en een afschrift van het vonnis, alsmede een uittreksel uit de in het register gehouden aantekening van beroep en de voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift van het vonnis van de hogere rechter te bezigen zegels.
(gedeeltelijk gewijzigd bij PB 1937 no. 88; geheel gewijzigd bij PB 1956 no. 97)
Art. 988 Rv. Ind. Uiterlijk veertien dagen na de ontvangst van het antwoord van den geïntimeerde, of, indien incidenteel appèl is aangeteekend, van het antwoord van den incidenteel geïntimeerde, dan wel na het verstrijken van de voor de indiening dier schrifturen toegestane termijnen, zendt de griffier de tot de zaak betrekkelijke stukken, met het in de zaak opgemaakte proces-verbaal en een afschrift van het vonnis alsmede een extract van de op het register gehouden aanteekening van beroep, aan den griffier bij den betrokken raad van justitie.
Rv 1931: Uiterlijk binnen veertien dagen na de ontvangst van het antwoord van den verweerder in beroep, of indien incidenteel beroep is aangetee-kend, van het antwoord van den incidenteel-verweerder, dan wel na het verstrijken van de voor de indiening dier schrifturen toegestane termijnen, zendt de griffier de tot de zaak betrekkelijke stukken, met het in de zaak opgemaakte proces-verbaal en een afschrift van het vonnis alsmede een uittreksel uit de in het register gehouden aanteekening van beroep aan het hof van justitie.
PB 1937 no. 88: Uiterlijk binnen veertien dagen na de ontvangst van het antwoord van den verweerder in beroep, of indien incidenteel beroep is aangeteekend, van het antwoord van den incidenteel-verweerder, dan wel na het verstrijken van de voor de indiening dier schrifturen toegestane termijnen, zendt de griffier de tot de zaak betrekkelijke stukken, met het in de zaak opgemaakte proces-verbaal en een afschrift van het vonnis alsmede een uittreksel uit de in het register gehouden aanteekening van beroep en de voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift-vonnis van den hoogeren rechter te bezigen zegels aan het hof van justitie.
PB 1956 no. 97: Uiterlijk binnen veertien dagen doch niet gedurende de eerste zeven dagen nadat de laatste der in deze afdeling bedoelde schrifturen is betekend of de voor de indiening daarvan bepaalde termijn is verstreken, zendt de griffier de tot de zaak betrekkelijke stukken, met het in de zaak opgemaakte proces-verbaal en een afschrift van het vonnis, alsmede een uittreksel uit de in het register gehouden aantekening van beroep en de voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift van het vonnis van de hogere rechter te bezigen zegels, aan het Hof van Justitie.
Artikel 277
Elk der partijen is bevoegd om, totdat de griffier de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof van Justitie toegezonden heeft, in het algemeen register een aantekening te doen houden dat zij wil dat de zaak ter terechtzitting van het Hof wordt bepleit.
Van die aantekening geeft de griffier de wederpartij bij aangetekende dienstbrief kennis.
(lid 1 en 2 geheel gewijzigd en lid 3 toegevoegd bij PB 1956 no. 97; leden 1 en 3 gewijzigd bij PB 1959 no. 39; lid 2 gewijzigd bij PB 1985 no. 116; lid 3 vervallen bij Rv 2005).
Rv 1931:
De appellant is bevoegd om bij of na de verklaring dat hij in hooger beroep is gekomen, doch uiterlijk vóórdat de griffier de tot de zaak betrekkelijke stukken aan het hof van justitie gezonden heeft, in het algemeen register een aanteekening te doen houden, dat hij zijne zaak ter terechtzitting van het hof van justitie door een praktizijn wil doen bepleiten. Gelijke bevoegdheid komt toe aan den verweerder na de aanzegging van het ingestelde hooger beroep.
Van die aantekening geeft de griffier van het kantongerecht de wederpartij bij aangeteekenden dienstbrief kennis.
PB 1956 no. 97:
Elk der partijen die een memorie heeft ingediend, is bevoegd om, totdat de griffier de tot de zaak betrekkelijke stukken aan het hof van justitie toegezonden heeft, in het algemeen register een aantekening te doen houden, dat zij de zaak ter terechtzitting van het hof door een praktizijn wil doen bepleiten.
Van die dagtekening geeft de griffier de wederpartij bij aangetekende dienstbrief kennis.
De procureur-generaal is bevoegd tot bepleiting ener zaak waarin hij de Nederlandse Antillen, Nederland, Suriname of Nieuw-Guinea in rechte vertegenwoordigt.
PB 1959 no. 39:
Elk der partijen die een memorie heeft ingediend, is bevoegd om, totdat de griffier de tot de zaak betrekkelijke stukken aan het hof van justitie toegezonden heeft, in het algemeen register een aantekening te doen houden, dat zij de zaak ter terechtzitting van het hof door een advocaat wil doen bepleiten.
De procureur-generaal is bevoegd tot bepleiting ener zaak waarin hij de Nederlandse Antillen, Nederland, Suriname of Nederlands Nieuw-Guinea in rechte vertegenwoordigt.
PB 1985 no. 116:
Van die aantekening geeft de griffier de wederpartij bij aangetekende dienstbrief kennis.
Artikel 278
De artikelen 108 en 109, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding in hoger beroep.
De oorspronkelijke verweerder kan nieuwe weren van rechten, een verdediging ten principale opleverende, inbrengen, tenzij dezelfde in het geding in eerste instantie zijn gedekt, waaronder niet begrepen is het geval dat het recht om ten principale te antwoorden ingevolge artikel 120 vervallen is, noch ook het geval dat de onverenigbaarheid van het in hoger beroep gevoerde verweer ten principale met het in eerste aanleg gevoerde het gevolg is van een verandering of vermeerdering in hoger beroep van de eis.
(geheel gewijzigd bij PB 1956 no. 97)
Art. 989 Rv. Ind. In hooger beroep kan geen nieuwe eisch worden gedaan. De oorspronkelijke verweerder kan echter nieuwe weren van rechten inbrengen, mits deze eene verdediging ten principale opleveren en niet in het geding ter eerste instantie zijn gedekt.
Hij zal nochtans, ook al wordt hij ten principale in het gelijk gesteld, kunnen veroordeeld worden in de kosten, veroorzaakt door het niet tijdig voorbrengen zijner weren.
Rv 1931:
In hooger beroep mag een nieuwe eisch niet worden gedaan, tenzij het zaken zijn:
van interesten, renten, huren en andere zaaksgevolgen, sedert het vonnis van eersten aanleg verschenen of ontstaan;
van kosten, schade en interesten wegens gelegden nadeel sedert dat vonnis;
van een eisch bij voorraad.
De oorspronkelijk verweerder mag echter nieuwe weren van rechten inbrengen, mits deze eene verdediging op de hoofdzaak opleveren en niet in het geding ter eerste instantie zijn gedekt.
De rechter is nochtans bevoegd om hem, ook al wordt hij op de hoofdzaak in het gelijk gesteld, te veroordelen in de kosten, veroorzaakt door het niet tijdig voorbrengen van zijne weren.
PB 1956 no. 97:
Het in artikel 109, eerste, tweede, derde en vierde lid bepaalde is van toepassing op het rechtsgeding in hoger beroep.
De oorspronkelijke verweerder kan nieuwe weren van rechten, een verdediging ten principale opleverende, inbrengen, tenzij dezelfde in het geding in eerste instantie zijn gedekt, waaronder niet begrepen is het geval, dat het recht om ten principale te antwoorden ingevolge artikel 120 vervallen is, noch ook het geval, dat de onverenigbaarheid van het in hoger beroep gevoerde verweer ten principale met het in eerste aanleg gevoerde het gevolg is van een vermindering, verandering of vermeerdering in hoger beroep van de eis.
Artikel 279
In hoger beroep zijn de artikelen 122 en 123 van toepassing, met dien verstande dat:
de oorspronkelijke gedaagde, eiser wordende in hoger beroep, niet is gehouden tot het stellen van de zekerheid;
de gedaagde in hoger beroep daartoe evenmin is gehouden, zelfs niet bij het instellen van incidenteel beroep;
de in eerste aanleg gestelde zekerheid ook blijft verbonden voor de kosten van het hoger beroep.
Rv 1931: In hooger beroep zijn de artikelen 122 en 123 niet anders van toepassing dan behoudens de navolgende bepalingen:
De oorspronkelijk gedaagde, eischer wordende in hooger beroep, is niet gehouden tot het stellen van de in die artikelen bedoelde zekerheid.
De gedaagde in hooger beroep is daartoe evenmin gehouden, zelfs niet het instellen van incidenteel beroep.
De in eerste aanleg gestelde zekerheid blijft ook verbonden voor de kosten van het hooger beroep.
Artikel 280
Voor zover uit deze titel dan wel uit een andere wettelijke regeling niet anders voortvloeit, is titel 2 in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat geen eis in reconventie kan worden ingesteld en geen verzoek tot vrijwaring kan worden gedaan.
Ook artikel 224 is van overeenkomstige toepassing.
Het Hof is bevoegd de behandeling van de rol op te dragen aan een uit zijn midden aangewezen lid.
(lid 1 gedeeltelijk gewijzigd bij PB 1934 no. 25; leden 1 en 2 geheel gewijzigd bij PB 1956 no. 97; leden 1 tot en met 3 geheel gewijzigd bij Rv 2005) Art. 990 Rv. Ind. De zaak wordt door den rechter in hooger beroep, zonder vorm van proces, op de stukken afgedaan, doch het staat hem vrij, alvorens bij eindvonnis uitspraak te doen, een nader plaatselijk of ander onderzoek, of een nader verhoor van partijen of getuigen, dan wel de overlegging van eenig bewijsstuk te gelasten.
De rechter in hooger beroep kan zoodanig onderzoek geheel of ten deele, naar omstandigheden, zelf houden met opvolging der voor de rechtspleging in eersten aanleg bestaande bepalingen dan wel opdragen aan den rechter in eerste aanleg of aan den residentierechter, binnen wiens rechtsgebied het onderzoek geheel of ten deele moet plaats hebben. In elk geval worden partijen in de gelegenheid gesteld bij het onderzoek tegenwoordig te zijn en daarop gehoord te worden, waartoe zij op last vanden rechter, die het onderzoek houdt, worden opgeroepen. De raad van justitie is bevoegd om aanmerkingen op de behandeling der zaak te maken.
Rv 1931:
Het hof doet de zaak in hooger beroep, na verhoor van het openbaar ministerie, zonder vorm van proces, op de stukken af, doch het staat den hove vrij om, vóór het eindvonnis, een plaatselijk of ander onderzoek, of een verhoor van partijen of getuigen, dan wel de overlegging van eenig bewijsstuk te gelasten, zoomede een der partijen ambtshalve een aanvullenden of beslissenden eed op te leggen.
Het hof is bevoegd om zoodanig onderzoek geheel of ten deele, naar omstandigheden, zelf te houden met overeenkomstige toepassing van de voor de rechtspleging in eersten aanleg bestaande bepalingen, dan wel dit op te dragen aan den rechter in eersten aanleg of aan den rechter op het eiland waar het onderzoek geheel of ten deele moet plaats hebben.
In elk geval worden partijen in de gelegenheid gesteld om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn en daarop gehoord te worden; zij worden daartoe op last van den rechter, die het onderzoek houdt, opgeroepen.
PB 1934 no. 25:
Het hof doet de zaak in hooger beroep, na verhoor van het openbaar ministerie, indien dit, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 221, den wensch om te worden gehoord te kennen heeft gegeven, zonder vorm van proces, op de stukken af, doch het staat den hove vrij om, vóór het eindvonnis, een plaatselijk of ander onderzoek, of een verhoor van partijen of getuigen, dan wel de overlegging van eenig bewijsstuk te gelasten, zoomede een der partijen ambtshalve een aanvullenden of beslissenden eed op te leggen.
PB 1956 no. 97:
Behoudens het in artikel 282 bepaalde doet het hof de zaak in hoger beroep zonder vorm van proces op de stukken af, doch het staat het hof vrij om, vóór het eindvonnis, een plaatselijk of ander onderzoek, of een verhoor van partijen of getuigen, dan wel de overlegging van enig bewijsstuk te gelasten, zomede een der partijen ambtshalve een aanvullende eed op te leggen.
Het hof is bevoegd een zodanig onderzoek geheel of ten dele, naar omstandigheden, zelf te houden, dan wel dit aan een zijner leden op te dragen, een en ander met overeenkomstige toepassing van de voor de rechtspleging in eerste aanleg bestaande bepalingen.
Artikel 281
Indien door partijen of een der partijen het verlangen te kennen is gegeven dat de zaak ter terechtzitting van het Hof wordt bepleit, bepaalt het Hof een dag daartoe. De griffier geeft de partijen daarvan schriftelijk kennis.
Het Hof kan bepalen dat het pleidooi zal geschieden ten overstaan van een uit zijn midden aangewezen lid.
(geheel gewijzigd bij PB 1956 no. 97; gedeeltelijk gewijzigd bij PB 1959 no. 39).
Rv 1931: Indien partijen of een harer het verlangen te kennen gegeven heeft om de zaak ter terechtzitting door praktizijns te doen bepleiten, bepaalt het hof, alvorens het openbaar ministerie te hooren, een dag voor de pleidooien. De griffier geeft de partijen daarvan schriftelijk kennis. Het hof bepaalt alsdan het aan de praktizijns hiervoor toekomend salaris, hetwelk naar gelang van omstandigheden onder de gerechtskosten mag worden begrepen.
PB 1956 no. 97: Indien partijen of een harer het verlangen te kennen hebben (heeft) gegeven om de zaak ter terechtzitting van het hof door prakti-zijns te doen bepleiten, bepaalt het hof, alvorens het openbaar ministerie te horen, een dag daartoe. De griffier geeft de partijen daarvan schriftelijk kennis.
PB 1959 no. 39: Indien partijen of een harer het verlangen te kennen hebben (heeft) gegeven om de zaak ter terechtzitting van het hof door advocaten te doen bepleiten, bepaalt het hof, alvorens het openbaar ministerie te horen, een dag daartoe. De griffier geeft de partijen daarvan schriftelijk kennis.
Artikel 281a
Het Hof kan, indien terzake geen middel is voorgesteld, ambtshalve recht doen.
(ingevoegd bij Rv 2005)
Artikel 281b
Het Hof kan bepalen dat een veroordeling in de kosten geen voldoende belang oplevert voor het hoger beroep.
(ingevoegd bij Rv 2005)
Artikel 282
Indien het hoger beroep van een vonnis waarbij de rechter in eerste aanleg aan een beslissing van het bodemgeschil niet is toegekomen, leidt tot een uitspraak die meebrengt dat zodanige beslissing alsnog moet worden genomen, verwijst het Hof de zaak daartoe naar dezelfde rechter, dan wel, indien de zaak ter kennisneming staat van een andere rechter in eerste aanleg, naar deze laatste, tenzij partijen verlangen dat het Hof de hoofdzaak zal afdoen, of het Hof daartoe termen aanwezig acht op grond dat het geding in die staat is dat daarover bij een en hetzelfde eindvonnis kan worden beslist.
(geheel gewijzigd bij PB 1956 no. 97)
Art. 991 Rv. Ind. Indien een vonnis, waarbij de residentierechter zich onbevoegd heeft verklaard, wordt te niet gedaan, zal de hoogere rechter de zaak ten principale naar denzelfden rechter verwijzen, uitgezonderd:
wanneer beide partijen vorderen, dat de hoogere rechter de zaak aan zich zal houden;
wanneer de hoogere rechter, naar den aard van het geding, gronden vindt om de zaak tot zich te trekken.
Rv 1931: Indien een vonnis, waarbij de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard, wordt te niet gedaan, verwijst de hoogere rechter de beslissing op de hoofdzaak naar denzelfden rechter, tenzij beide partijen vorderen, dat de hoogere rechter de zaak aan zich houde. PB 1956 no. 97: Indien het hoger beroep van een vonnis, waarbij de rechter in eerste aanleg aan een beslissing van het bodemgeschil niet is toegekomen, leidt tot een uitspraak, welke medebrengt dat zodanige beslissing alsnog moet worden genomen, verwijst het Hof de zaak daartoe naar dezelfde rechter - dan wel indien de zaak ter kennisneming staat van een andere rechter in eerste aanleg, naar deze laatste -, tenzij partijen mochten verlangen dat het Hof de hoofdzaak zal afdoen, of het Hof daartoe termen aanwezig acht op grond dat het geding in die staat is, dat daarover bij een en hetzelfde eindvonnis kan worden beslist.
Artikel 283
Het vonnis van de hogere rechter wordt in de gewone vormen opgemaakt en uitge sproken.
De griffier van het Hof zendt terstond een afschrift van het vonnis met de processtukken aan de eerste rechter.
(lid 2 geheel gewijzigd bij PB 1937 no. 88 en bij PB 1956 no. 97).
Art. 992 Rv. Ind. Het vonnis van den hoogeren rechter wordt in de gewone
vormen opgemaakt en uitgesproken.
De griffier van den raad van justitie zendt onverwijld authentiek afschrift van het vonnis, in executorialen vorm opgemaakt, met de processtukken aan den eersten rechter en geeft kennis aan den officier van justitie van de nederlegging van het vonnis ter griffie. De officier van justitie neemt daarvan inzage en vraagt, dit noodig achtende, een authentiek afschrift.
Rv 1931:
Het vonnis van den hoogeren rechter wordt in de gewone vormen opgemaakt en uitgesproken.
De griffier van het hof van justitie zendt een afschrift van het vonnis, in executorialen vorm opgemaakt en onderteekend, grosse genaamd, zoo spoedig mogelijk na ontvangst van de daarop gevallen en nog te vallen kosten, met de processtukken aan den eersten rechter.
PB 1937 no. 88:
De griffier van het hof van justitie zendt terstond een afschrift van het vonnis, in executorialen vorm opgemaakt en onderteekend, grosse genaamd, met de processtukken aan den eersten rechter.
PB 1956 no. 97:
De griffier zendt terstond een afschrift van het vonnis met de processtukken aan de eerste rechter.
Artikel 284
Rv 2005: Alle beslissingen van het Hof in hoger beroep worden steeds beschouwd als op tegenspraak te zijn gewezen.
Art. 993 Rv. Ind. Alle uitspraken van de raden van justitie in hooger beroep worden steeds beschouwd als op tegenspraak te zijn gewezen. Rv 1931: Alle beslissingen van het hof van justitie in hooger beroep worden steeds beschouwd als op tegenspraak te zijn gewezen.
Artikel 285
De griffier van het Hof houdt in een daartoe bestemd register nauwkeurig aantekening van de zaken die in hoger beroep van vonnissen worden aanhangig gemaakt. De aantekening bevat de namen van partijen en de dagtekening van het beklaagde vonnis, van het daartegen ingestelde beroep, van de incidentele vonnissen en van het in hoger beroep gewezen eindvonnis.
(lid 1 vervallen bij Rv 2005)
Art. 994 Rv. Ind. De tenuitvoerlegging zal in allen gevalle plaats hebben bij den rechter, die in eersten aanleg uitspraak heeft gedaan.
De griffiers der raden van justitie houden in een daartoe bestemd register, nauwkeurig aanteekening van de zaken, welke in hooger beroep van vonnissen van residentierechters worden aanhangig gemaakt. Die aanteeke-ning moet bevatten de namen van partijen en de dagteekening van het beklaagde vonnis, van het daarin ingesteld hooger beroep, van de inciden-teele vonnissen en het eindvonnis in hooger beroep gewezen.
Rv 1931:
De tenuitvoerlegging heeft in alle gevallen plaats bij den rechter, die in eersten aanleg uitspraak heeft gedaan.
De griffier van het hof van justitie houdt in een daartoe bestemd register nauwkeurig aanteekening van de zaken, welke in hooger beroep van vonnissen van kantonrechters worden aanhangig gemaakt. De aanteekening moet bevatten de namen van partijen en de dagteekening van het beklaagde vonnis, van het daartegen ingesteld hooger beroep, van de incidenteele vonnissen en van het eindvonnis in hooger beroep gewezen.
Artikel 286
Zodra de uitspraak van de rechter in hoger beroep bij het gerecht in eerste aanleg is ontvangen, geeft de griffier van het gerecht in eerste aanleg bij aangetekende dienstbrief aan partijen kennis dat die uitspraak bij hem is ingekomen. Elke partij is bevoegd om, zolang het afschrift ter griffie berust, daarvan inzage te nemen en daarvan op haar kosten een door de griffier gewaarmerkt afschrift te vorderen.
Van de beslissingen in hoger beroep wordt aantekening gehouden in het algemeen register.
(lid 1 gewijzigd bij PB 1956 no. 97)
Art. 995 Rv. Ind. Zoodra de residentierechter de uitspraak van den rechter in hooger beroep heeft ontvangen, doet hij aan partijen aanzeggen, dat die uitspraak bij hem is ingekomen en dat zij daarvan inzage en te haren koste afschrift kunnen nemen ter griffie van het residentiegerecht.
Rv 1931:
Zoodra de uitspraak van den rechter in hooger beroep bij het kantongerecht is ontvangen, geeft de griffier bij aangeteekenden dienstbrief aan partijen kennis, dat die uitspraak bij hem is ingekomen. De veroordeelde is bevoegd om, zoolang de grosse ter griffie berust, daarvan inzage te nemen en daarvan op hare kosten een door den griffier gewaarmerkt afschrift te vorderen.
Van de beslissing in hooger beroep wordt aanteekening gehouden in het algemeen register.
PB 1956 no. 97:
Zodra de uitspraak van de rechter in hoger beroep bij het gerecht in eerste aanleg is ontvangen, geeft de griffier bij aangetekende dienstbrief aan partijen kennis, dat die uitspraak bij hem is ingekomen. Elke partij is bevoegd om, zolang het afschrift ter griffie berust, daarvan inzage te nemen en daarvan op alle kosten een door de griffier gewaarmerkt afschrift te vorderen.
Titel 10. De rechtspleging in zaken waarin een beschikking wordt gegeven
…
Afdeling 5. Hoger beroep
…
Artikel 429n
Van de eindbeschikking staat, behoudens berusting, hoger beroep open.
Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen zes weken, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen zes weken na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend geworden is. Bij het beroepschrift worden zoveel afschriften gevoegd als er anderen dan hij in eerste aanleg zijn opgeroepen.
Van tussenbeschikkingen is afzonderlijk hoger beroep niet toegelaten, tenzij het Hof van Justitie anders bepaalt. De artikelen 263a en 269 zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien hoger beroep is ingesteld, kan ondanks het verstrijken van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn en ondanks berusting ieder van de aldaar genoemde personen alsnog bij verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen.
Artikel 429o
Hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een verzoekschrift ter griffie van de rechter in eerste aanleg die de beschikking heeft gegeven. Artikel 270 is van overeenkomstige toepassing. De appellant geeft naam en woonplaats op van hen die in eerste aanleg zijn verschenen of bij name opgeroepen. De appellant is bevoegd de middelen waarop het hoger beroep gegrond is voor te dragen. Overigens vindt artikel 429d toepassing.
De griffier zendt dit verzoekschrift met een afschrift van de beroepen beschikking en van de bij het verzoekschrift overgelegde bescheiden onverwijld aan de griffier van het Hof.
Artikel 285 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 429p
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Deze uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan ook in hoger beroep geschieden. Niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg kan het Hof van Justitie schorsing van de werking bevelen.
Artikel 429q
Het Hof van Justitie bepaalt dag en uur waarop de behandeling aanvangt. Het gelast tevens oproeping van de appellant, van de verzoeker in eerste aanleg en van de in eerste aanleg in de procedure verschenen belanghebbenden. Bovendien kan het te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, doen oproepen.
Indien aangaande dezelfde beschikking meer beroepschriften zijn ingediend, kan voeging worden bevolen.
Iedere belanghebbende kan een verweerschrift indienen ter griffie van het Hof. Door belanghebbenden die in hoger beroep zijn opgeroepen, moet het verweerschrift worden ingediend binnen zes weken na de toezending aan hen van een afschrift van het beroepschrift, tenzij het Hof anders bepaalt.
Indien een belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, kunnen de appellant en de in hoger beroep opgeroepen belanghebbenden daartegen binnen zes weken na de toezending aan hen van een afschrift van het verweerschrift waarbij dit incidenteel hoger beroep is ingesteld, een verweerschrift indienen, tenzij het Hof anders bepaalt.
Afdeling 3 en de artikelen 429f, derde tot en met vijfde lid, 429g, 429h, eerste, tweede en derde lid, en 429i tot en met 429l vinden overeenkomstige toepassing. Het Hof kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit zijn midden aangewezen lid.
De artikelen 281a en 281b zijn van overeenkomstige toepassing.
(Titel 7, afdeling 2 (artt. 286a-286d) geheel ingevoegd bij PB 1956 no. 97 en geheel vervallen bij Rv 2005;
Titel 10 (artt. 429a-429r) geheel ingevoegd bij Rv 2005)
PB 1956 no. 97:
Tweede afdeling. Van het hoger beroep van beschikkingen buiten eigenlijk rechtsgeding
Art. 286a.
Het hoger beroep van beschikkingen buiten eigenlijk rechtsgeding wordt bij het Hof van Justitie aangebracht bij verzoekschrift, met zoveel afschriften als er verweerders in hoger beroep zijn, in te dienen ter griffie van het gerecht in eerste aanleg op het eiland, waar de beschikking is gegeven. Het moet worden ingesteld door of namens degene, die zodanige beschikking heeft verkregen, binnen drie weken na de dagtekening der beschikking, en binnen drie weken na derzelver betekening door of namens de overige belanghebbenden.
Het tweede, derde en vierde lid van artikel 270 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de dag van indiening ook op verzoekschrift wordt aangetekend.
Art. 286b.
De griffier zendt dit verzoekschrift met een afschrift der beroepen beschikking en van de bij het verzoekschrift overlegde bescheiden onverwijld aan de griffier van het Hof van Justitie, die terstond een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij overgelegde bescheiden bij aangetekende brief aan ieder der verweerders in hoger beroep toezendt. De artikelen 273, tweede lid, en 711b, tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Bij de aangetekende brief, in het voorgaande lid bedoeld, wordt tevens mededeling gedaan van dag, uur en plaats door het Hof voor de behandeling van het hoger beroep bepaald, met oproeping tot verschijning in persoon of bij gemachtigde, voor zover zulks door het Hof is bevolen. Gelijke mededeling met oproeping geschiedt eveneens aan de appellant.
Art. 286c. Uiterlijk op de zevende dag voor die der behandeling van het beroep kan ieder der verweerders in hoger beroep ter griffie aan het Hof een verzoekschrift indienen, waarin hij zijn standpunt met betrekking tot de beroepen beschikking uiteenzet. Met betrekking tot zulk een verzoekschrift en de daarbij overgelegde bescheiden handelt de griffier overeenkomstig het bij artikel 286b, eerste lid bepaalde.
Art. 286d. De artikelen 261, 284, 285 en 286 zijn van overeenkomstige toepassing.