Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba
Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/:Samenvatting
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/
Samenvatting
Documentgegevens:
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS445086:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
1. Historisch overzicht
Op de zes eilanden die nu de Nederlandse Antillen en Aruba heten, werden in 1869 onder meer een reglement op de rechterlijke organisatie en een wetboek van burgelijke rechtsvordering ingevoerd. In hetzelfde jaar werd het Hof van Justitie geïnstalleerd op Curaao. Daarnaast waren er zes kantongerechten. In 1919 werd de rechterlijke organisatie herzien. De kantonrechter ging reizen tussen de verschillende zittingsplaatsen. De functie van kantonrechter werd vervuld door een lid van het Hof. Tot 1919 trad het Hof regelmatig op als eerste rechter, maar sindsdien vrijwel niet meer. In 1919 werd ook het burgerlijk procesrecht herzien. De procesvoering voor de residentiegerechten op Java en Madoera werd grotendeels overgenomen. Deze kenmerkte zich onder meer door een actieve rol van de rechter. In 1941 werden de kantongerechten vervangen door een Gerecht in eerste aanleg. Het Hof is als appelrechter pas vanaf 1951 op regelmatige basis gaan reizen. Vanaf dat jaar hield het periodiek zitting in Aruba en vanaf (ongeveer) 1980 ook op Sint Maarten. In 2005 is een geheel herzien Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in werking getreden.
In de periode 1869-1965 bestond de mogelijkheid om van vonnissen die het Hof als eerste rechter had gewezen, in hoger beroep te komen bij de Hoge Raad. Dit heeft geleid tot zeventien civiele uitspraken van de Hoge Raad. Sinds de inwerkingtreding van de Cassatieregeling in 1965 bestaat de mogelijkheid om van Antilliaanse en Arubaanse uitspraken in cassatie te komen. Dit heeft tot nu toe geleid tot ongeveer vijfhonderd civiele uitspraken van de Hoge Raad.
Het is opvallend dat in 1919 een procesvoering werd toegestaan die op belangrijke onderdelen afweek van die in Nederland, ondanks het toen streng uitgelegde beginsel van concordantie van wetgeving. Kennelijk waren de problemen daar ernstig genoeg voor. Die problemen waren er vooral op de andere eilanden dan Curaao, waar leken als rechter optraden en professionele rechtsbijstand vrijwel geheel ontbrak. De reizende rechter was professioneel en kon een actieve rol gaan vervullen. Bij de regeling van het hoger beroep is in 1919 gekozen voor een stelsel waarbij de stukken werden ingediend op het eiland waar het geding in eerste aanleg was gevoerd, waarna ze werden opgestuurd naar Curaao. Zo werd er rekening mee gehouden dat de mogelijkheden beperkt waren om vanuit de andere eilanden met Curaçao te communiceren of naar Curaçao te reizen.
2. De wettelijke regeling van het hoger beroep
Beslissingen van het gerecht in eerste aanleg zijn in beginsel vatbaar voor hoger beroep. Niet appellabel zijn rolbeschikkingen en soortgelijke buiten de rol genomen beslissingen, evenmin als beslissingen waarvoor een wettelijk appelverbod geldt. Dat verbod wordt onder omstandigheden doorbroken. Voor de appellabiliteit van verstekvonnissen geldt een regeling waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen eiser en gedaagde.
Een partij die in een vonnis heeft berust, kan niet worden ontvangen in hoger beroep. Voorts is in 2005 in de wet opgenomen dat het Hof kan bepalen dat een proceskostenveroordeling in eerste aanleg geen voldoende belang oplevert bij het instellen van hoger beroep.
Indien hoger beroep is ingesteld tegen een eindvonnis, worden de tussenvonnissen in de regel ook in de beoordeling betrokken. Tegen tussenvonnissen kan ook hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen, maar daarvoor is toestemming van het Hof vereist. Die is niet vereist bij deelvonnissen: vonnissen die een tussenvonniscomponent en een eindvonniscomponent bevatten. Tegenwoordig worden verzoeken om tussentijds appel in voorkomende gevallen opgevat als akte van appel en andersom.
De appeltermijn is in 2005 verlengd van dertig dagen tot zes weken. Deze termijn is van openbare orde. De aanvang van de appeltermijn hangt af van de vraag of de appellant bij de uitspraak aanwezig is geweest. Voordat de appeltermijn verstrijkt, moet ter griffie van de eerste rechter, op het eiland waar de uitspraak is gegeven, een akte van appel worden ingediend of een verklaring van appel worden afgelegd. Aan de inhoud van de akte van appel wordt slechts de eis gesteld dat deze er geen twijfel over laat bestaan tegen welk vonnis het appel is gericht. Voorts moeten tijdig kosten worden vooruitbetaald op straffe van verval van het appel.
Er bestaat in de Nederlandse Antillen en Aruba geen verplichting om een memorie van grieven in te dienen. Dat gebeurt echter meestal wel. Dat moet dan binnen een niet-verlengbare termijn van zes weken na de aantekening van het hoger beroep. Indien de memorie van grieven te laat is ingediend, wordt de appellant wel toegelaten tot het pleidooi. Ook voor de memorie van antwoord geldt dat deze niet verplicht is, dat er een niet-verlengbare termijn van zes weken voor geldt, en dat geïntimeerde bij termijnoverschrijding niettemin wordt toegelaten tot het pleidooi. Betekening van de akte van appel en de memories geschiedt in opdracht van de rechter in eerste aanleg.
In kort geding gelden termijnen van drie weken die in geval van grote spoed kunnen worden verkort.
Bij de indiening van de memorie van antwoord kan incidenteel appel worden ingesteld, in welk geval gelegenheid wordt geboden voor de indiening van een memorie van antwoord in het incidenteel appel.
Het Hof kan bij aparte uitspraak de tenuitvoerlegging van het vonnis van de eerste rechter schorsen. Verder kent de wet een gebrekkige regeling voor de indiening van incidentele vorderingen in de fase van de memoriewisseling.
Na de memoriewisseling zendt de griffier van het gerecht in eerste aanleg de stukken naar het Hof op Curaao. Daar wordt de zaak op de rol van het Hof geplaatst.
Het Hof houdt rolzittingen op Curaao, in Aruba en op Sint Maarten volgens de regels van het Procesreglement. Partijen krijgen gelegenheid tot pleidooi in hoger beroep. Vroeger werd een partij in sommige gevallen niet toegelaten tot pleidooi, maar thans gelden daarvoor in de praktijk geen beperkingen meer. In verreweg de meeste gevallen wordt volstaan met schriftelijk pleidooi. De termijn voor indiening van de pleitnota's is verlengbaar en wordt ook vaak verlengd. Na een tussenvonnis in hoger beroep verloopt de verdere procedure via de rol.
In de behandeling van het hoger beroep heeft zich een ontwikkeling voorgedaan die in 1919 begonnen is met de bepaling dat het Hof de zaak in beginsel uitsluitend op de stukken afdoet en in 2005 heeft geleid tot de bepaling dat het Hof de zaak in beginsel op dezelfde wijze behandelt als de eerste rechter. Thans komt de regeling over het getuigenverhoor in hoger beroep overeen met de Nederlandse regeling, behalve ten aanzien van de partijgetuige.
Het Hof kan een zaak terugwijzen naar de eerste rechter. De wettelijke regeling daarvan is oorspronkelijk bedoeld voor het geval dat tussentijds appel is ingesteld. Het Hof gebruikt de regeling echter ook bij appel tegen een eindvonnis. Het wijst de zaak niet alleen terug indien de eerste rechter zich op bepaalde gronden onbevoegd heeft verklaard, zoals de Nederlandse hoven doen, maar het wijst de zaak ook terug in andere gevallen waarin de eerste rechter een einduitspraak heeft gedaan zonder te zijn toegekomen aan beoordeling van het materiële geschil.
De reeds in 1919 geldende bepaling dat alle vonnissen in hoger beroep beschouwd worden als op tegenspraak te zijn gewezen, is in 2005 gehandhaafd.
Er geldt een aparte regeling van het hoger beroep in zaken die met een beschikking eindigen. Bij het ontwerp van de in 2005 ingevoerde regeling heeft de toenmalige Nederlandse regeling als voorbeeld gediend. Een belangrijk verschil met zaken die met een vonnis eindigen, is dat het hoger beroep aanvangt met een beroepschrift en dat er geen aparte termijn wordt gegeven voor de indiening van een memorie van grieven. De griffier zendt het beroepschrift naar het Hof, waarna het Hof een zittingsdatum bepaalt en gelegenheid biedt voor voorafgaande indiening van een verweerschrift ter griffie van het Hof. Ook incidenteel appel dient ter griffie van het Hof te worden ingesteld.
3. De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep
De appellant kan de omvang van het hoger beroep beperken door een deel van het dictum van de eerste rechter niet aan hoger beroep te onderwerpen. Het dictum van de appelrechter mag enerzijds niet gunstiger voor de appellant zijn dan hij in hoger beroep heeft gevorderd en anderzijds niet ongunstiger dan het dictum van de eerste rechter. Geïntimeerde kan laatstgenoemde grens doorbreken door incidenteel appel in te stellen. Anders dan de principaal appellant, is de incidenteel appellant verplicht grieven aan te voeren, maar bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het incidenteel appel moeten m.i. zo min mogelijk kwaliteitseisen worden gesteld aan de incidentele grieven.
De oorspronkelijk eiser kan in hoger beroep zijn eis verminderen. Hij kan de eis ook intrekken, maar als de wederpartij reeds proceskosten in hoger beroep heeft gemaakt, kan hij een kostenveroordeling niet ontlopen door eenzijdig de zaak in te trekken. Hij kan in hoger beroep zijn eis vermeerderen of veranderen. Ook indien een gedaagde niet is verschenen, kan de tegen hem ingestelde eis gewijzigd worden, maar dan moet de eiswijziging worden betekend. Voor wijziging van de grondslag van de eis geldt hetzelfde regime als voor wijziging van het petitum. In de Nederlandse Antillen en Aruba kan de eis ook worden gewijzigd bij pleitnota.
Eiswijzigingen worden ambtshalve en op verzoek getoetst aan de eisen van een goede procesorde. Bij deze toets spelen diverse factoren een rol, waaronder het stadium van het geding, de ingrijpendheid, de aard en de reden van de eiswijziging, de aard van het geschil en de opstelling van de wederpartij. Bij de memorie van grieven of memorie van antwoord mag de eiswijziging veel ingrijpender zijn dan in een laat stadium van de procedure in eerste aanleg.
De oorspronkelijk gedaagde mag in hoger beroep geen nieuwe excepties tegen de eis voordragen. Hij mag ook geen gedekte verweren voeren, maar wel nieuw verweer ten principale, mits de eisen van een goede procesorde zich daar niet tegen verzetten. Dat moet ambtshalve worden getoetst.
In hoger beroep mag de appellant grieven aanvoeren: gronden ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Hiervan te onderscheiden zijn appelgrieven: dat zijn delen van de memorie van grieven die door de appellant zelf (terecht of ten onrechte) als grief zijn aangeduid. In verreweg de meeste gevallen worden grieven aangevoerd. Deze zijn van groot belang voor de procedure. Daarom bestrijd ik dat de Nederlandse Antillen en Aruba geen grievenstelsel kennen en spreek ik liever van een afgezwakt grievenstelsel. Over de vraag in hoeverre de rechter acht moet slaan op hetgeen de appellant aanvoert bij pleitnota, heeft de Hoge Raad geoordeeld in de zaak Pitt/Van Frederici. Als (enige) maatstaf daarvoor stel ik voor: de eisen van een goede procesorde.
Geïntimeerde mag in hoger beroep excepties aanvoeren tegen het hoger beroep (geen nieuwe excepties tegen de eis) en voorts mag hij nieuwe gronden aanvoeren ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden bevestigd. Ook voor hem gelden de eisen van een goede procesorde als maatstaf ter beoordeling van de vraag in hoeverre de rechter acht moet slaan op de pleitnota.
In de Nederlandse Antillen en Aruba heeft de rechter de bevoegdheid om aan partijen suggesties te doen tot aanvulling van de eis, aanvulling van de feitelijke grondslag van de eis en aanvulling van het verweer. Ook voor de grenzen van deze bevoegdheid stel ik als maatstaf voor: de eisen van een goede procesorde. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat de rechter niet alleen de partij aan wie hij de suggestie doet, maar ook de wederpartij in de gelegenheid moet stellen een reactie daarop te geven. Het beginsel van de partijautonomie brengt mee dat de rechter het dient te respecteren indien de partij de suggestie niet opvolgt.
De rechter behoeft niet alle stellingen van partijen te onderzoeken en hij behoeft niet op alle stellingen te responderen. Hij mag niet responderen op stellingen die buiten beschouwing moeten blijven wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Hij behoeft niet te responderen op niet-essentiële stellingen, zoals grieven die niet voldoen aan de kenbaarheidsmaatstaf en veeggrieven. Hij behoeft ook niet te responderen op stellingen waaraan het belang is ontvallen vanwege de beoordeling van een andere stelling. Voor het overige moet hij op de stellingen van de appellant responderen, indien zij in hoger beroep (hetzij opnieuw, hetzij voor het eerst) behoorlijk naar voren zijn gebracht. Daarom zijn de aanwezigheid en de kwaliteit van grieven van belang. Sommige grieven dwingen de appelrechter niet alleen tot nadere motivering, maar ook tot nader onderzoek. Voor stellingen die de appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd, maar de eerste rechter heeft verworpen, geldt dat de appellant de appelrechter slechts tot responsie kan dwingen door ze in hoger beroep opnieuw behoorlijk naar voren te brengen. Voor stellingen die de eerste rechter niet heeft verworpen, geldt, indien ze in hoger beroep opnieuw ter discussie staan, dat de appelrechter reeds tot responsie verplicht is, indien de appellant ze niet heeft prijsgegeven. De positieve zijde van de devolutieve werking geldt in zoverre ook voor de appellant. Voor de geïntimeerde heeft de positieve zijde van de devolutieve werking een ruimer bereik. Hij behoeft geen enkele stelling in hoger beroep opnieuw behoorlijk naar voren te brengen, voldoende is dat hij zijn stellingen niet heeft prijsgegeven.
De rechter moet ingevolge art. 52 ambtshalve de rechtsgronden aanvullen. Deels naar aanleiding van opmerkingen van Hartkamp over toepassingsgevallen van dat wetsartikel onderscheid ik drie ambtshalve taken van de eerste rechter. De eerste taak houdt in dat de rechter, door uitleg van de betogen van partijen, de rechtsregels moet vaststellen waarop partijen zich in wezen hebben beroepen. De tweede taak houdt in dat de rechter de deugdelijkheid van de betogen van partijen ambtshalve moet toetsen. De derde - omstreden - taak houdt in dat hij regels van dwingend recht ambtshalve moet toepassen, ook als die niet van openbare orde zijn. Bij de beschrijving van de ambtshalve taken van de appelrechter moet onderscheid worden gemaakt tussen de positie van de appellant en die van geïntimeerde. De ambtshalve verplichtingen van de appelrechter reiken minder ver als zij ten gunste van de appellant werken dan als zij ten gunste van geïntimeerde werken. Regels van openbare orde moet de appelrechter echter altijd toepassen. Sommige regels van openbare orde zijn van zo groot gewicht dat zij de rechter kunnen verplichten tot ambtshalve feitenonderzoek.
De term openbare orde komt binnen en buiten het civiele recht voor. De betekenis hangt van de context af. Binnen het civiele recht bestaan naast de processuele openbare-orderegel: de openbare orde als maatstaf voor de behandeling van een zaak met gesloten deuren, de openbare orde in het internationaal en interregionaal privaatrecht, in het arbitragerecht, in het EU-recht, bij rechtshandelingen en bij vaststellingsovereenkomsten.
Ingevolge art. 281a is de appelrechter in de Nederlandse Antillen en Aruba bevoegd tot vernietiging van een vonnis buiten de grieven om. Indien sprake is van een rechtsoordeel van de eerste rechter dat de appelrechter onjuist acht, en indien bovendien zonder nader feitenonderzoek vastgesteld kan worden dat dit onjuiste rechtsoordeel tot een onjuiste uitkomst heeft geleid, dan is de appelrechter m.i. ook zonder daartoe strekkende grief verplicht zijn eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen. Indien sprake is van een gemengd oordeel en/of indien nader feitenonderzoek nodig is, is de appelrechter daar niet toe verplicht, maar wel bevoegd. Bij de beoordeling van de vraag of de appelrechter gebruik zal maken van die ambtshalve bevoegdheid, zal hij factoren afwegen die lijken op de factoren die bepalen of stellingen in strijd met de eisen van een goede procesorde zijn aangevoerd. De appelrechter zal erop dienen te letten dat hij geen ontoelaatbare verrassingsbeslissing neemt.
De omvang van de taak van het Hof na terugwijzing door de Hoge Raad wordt bepaald overeenkomstig het Nederlandse recht, voor zover de aard van de Antilliaanse/Arubaanse procedure niet noopt tot afwijking daarvan. De aard van deze procedure noopt daar in de praktijk vrijwel nooit toe. De verwijzingsrechter moet de zaak in beginsel behandelen in de stand waarin die verkeerde toen de vernietigde uitspraak was gewezen. Hij is gebonden aan de in de vernietigde uitspraak gegeven beslissingen die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden en aan hetgeen de Hoge Raad heeft beslist, inclusief de verwijzingsinstructies. In verreweg de meeste gevallen zal het in strijd met de eisen van een goede procesorde zijn dat het Hof na verwijzing gebruik maakt van zijn suggestiebevoegdheid van art. 118.
4. Evaluerende opmerkingen over het hoger beroep
De vraag hoe het burgerlijk procesrecht moet worden ingericht, heeft fundamentele dimensies. Eén fundamentele dimensie betreft de vraag in hoeverre men de eenheid binnen het Koninkrijk wil bevorderen of juist de autonomie van de landen waaruit het Koninkrijk is samengesteld. In een tweede fundamentele dimensie staan de conservatieve en de progressieve benadering tegenover elkaar. In de conservatieve benadering hecht men aan goede gewoonten en continuïteit, terwijl men in de progressieve benadering een procesrecht wil verwezenlijken dat optimaal beantwoordt aan idealen. Een derde fundamentele dimensie betreft de materiële en de formele benadering. In de materiële benadering is het procesrecht ondergeschikt aan het doel om tot een beslissing te komen die zo goed mogelijk recht doet aan de materiële rechtsverhouding van partijen. In de formele benadering komt het de kwaliteit van de beslissing ten goede als ook recht wordt gedaan aan de wijze waarop partijen hebben deelgenomen aan het proces.
De belangrijkste punten waarop het hoger beroep van de Nederlandse Antillen en Aruba verschilt van dat van Nederland, zijn al terug te vinden in de regeling van de procesvoering voor de residentiegerechten en de raden van justitie van Java en Madoera. Niettemin moet het belang van de bijzonderheden van het toenmalige Indische procesrecht voor een goede toepassing van het huidige Antilliaanse/Arubaanse procesrecht niet worden overschat.
De Antilliaanse en Arubaanse maatschappijen worden gekenmerkt door pluriformiteit, veranderlijkheid en kleinschaligheid. Deze kenmerken geven een goede voedingsbodem voor een in de wettelijke opzet eenvoudig procesrecht, waarbij de rechter de inrichting van de procedure kan aanpassen aan de hoedanigheid van partijen en de omstandigheden van het geval. Daarom is er goede grond het uitgangspunt te handhaven dat de rechter actief is en veel vrijheden heeft. Voorwaarde voor het goed functioneren van een dergelijk procesrecht is dat de rechters betrouwbaar en van goed niveau zijn.
De suggestiebevoegdheid van art. 118 is een nuttig instrument voor de rechter bij zijn streven zonder omwegen recht te doen aan de materiële rechtsverhouding van partijen. Indien de rechter een verstandig gebruik maakt van de suggestiebevoegdheid, weegt dit voordeel zwaarder dan de nadelen.
Ook de bevoegdheid van de appelrechter om een vonnis buiten de grieven om te vernietigen, is nuttig. Het afgezwakte grievenstelsel functioneert goed en efficiënt en brengt een evenwichtige taakverdeling tussen de rechter en partijen mee.
Anders dan in Nederland beslist niet de eerste rechter, maar de appelrechter over de toelaatbaarheid van het tussentijds appel. Ik heb geen principiële voorkeur voor de Nederlandse of de Antilliaans/Arubaanse regeling.
De terugwijzingsregeling zoals het Hof die hanteert, leidt ertoe dat het Hof bij appel tegen een eindvonnis de zaak in meer gevallen terugwijst dan in Nederland zou zijn toegestaan. Het voordeel van de Nederlandse regeling is dat de appelrechter geen beoordelingsvrijheid heeft, zodat zijn eigen belang bij terugwijzing geen rol kan spelen.
De beschikbaarheid van communicatie- en vervoermiddelen tussen de eilanden vormt tegenwoordig geen groot knelpunt meer. Er is daarom geen reden meer om bij de inrichting van het Antilliaanse/Arubaanse appelrecht rekening te houden met de afstanden tussen de eilanden en het is dan ook niet meer nodig om de memoriewisseling te laten plaatsvinden ter griffie van het gerecht op het eiland waar het hoger beroep is ingesteld. Daarom kan de opzet van de regeling in een aantal opzichten worden verbeterd.
In paragraaf 4.6 heb ik drie soorten voorstellen geformuleerd voor wijziging van het appelrecht: voorstellen die zonder wetswijziging kunnen worden uitgevoerd, voorstellen tot kleine aanpassingen van de wet en voorstellen tot wijziging van het wettelijke stelsel.
Laatstbedoelde voorstellen houden in:
Memoriewisseling op de Hofrol met de mogelijkheid van uitstel en met afschaffing van het schriftelijk pleidooi.
Harmonisering van de regels over schorsing van de tenuitvoerlegging, vergunning voor tussentijds appel, incidentele vorderingen en het toestaan van spoedappel, in die zin dat het Hof hierover in beginsel beslist na één schriftelijke ronde zonder mondelinge behandeling.
Invoering van de regel dat voor alle appellen in kort geding vergunning van het Hof is vereist.
Harmonisering van de termijn voor indiening van grieven in zaken die eindigen met een vonnis en in zaken die eindigen met een beschikking.
5. De wettelijke regeling van het cassatieberoep
De cassatierechtspraak voor de Nederlandse Antillen en Aruba is voor een zeer belangrijk deel geregeld in interne wetgeving van Nederland. De tot 1963 bestaande Nederlandse regeling is nooit van toepassing geweest in Antilliaanse/Arubaanse zaken. De Nederlandse wetswijzigingen waardoor vanaf 1986 cassatieberoepen kunnen worden afgedaan door drie raadsheren en vanaf 1988 cassatieberoepen kunnen worden verworpen met een verkorte motivering, zijn voor zover ik weet niet in overleg met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba tot stand gekomen. Pas in 1994 heeft de Hoge Raad voor de eerste keer een verkorte motivering gegeven in een Antilliaanse/Arubaanse zaak. Daarna is de Hoge Raad dat op ruime schaal gaan doen.
Van de mogelijkheid om in civiele Antilliaanse/Arubaanse zaken cassatie in het belang der wet in te stellen is nog nooit gebruik gemaakt.
Ingevolge art. 2 Cassatieregeling is cassatie mogelijk tegen vonnissen en beschikkingen, niet tegen handelingen van de rechter. Er geldt een cassatiegrens.
Een aantal beslissingen in verband met faillissement is uitgesloten van cassatie, maar andere beslissingen in verband met faillissement zijn wel cassabel. Sprongcassatie is toegelaten. De Burgerlijke Wetboeken van de Nederlandse Antillen en Aruba bevatten bepalingen over cassatie tegen uitspraken over registergoederen die afwijken van die van het Burgerlijk Wetboek van Nederland. M.i. is verdedigbaar dat ingevolge art. 1 lid 1 Cassatieregeling toch de Nederlandse regeling over niet-ontvankelijkheid geldt. Wie niet in de feitelijke instanties is verschenen, is niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep tegen een beschikking. Een uitzondering geldt voor de Staat der Nederlanden in zaken betreffende het Nederlanderschap.
Ingevolge art. 3 Cassatieregeling is tussentijds cassatieberoep tegen een tussenvonnis niet mogelijk. Anders dan in Nederland heeft de appelrechter niet de bevoegdheid dat mogelijk te maken. De rechtspraak over deze bepaling is in ontwikkeling geweest en ook niet altijd consequent. In Wakawa/Mecs I is bepaald dat de vraag of en wanneer cassatieberoep openstaat tegen deeluitspraken van het Hof in dezelfde zin moet worden beantwoord als bij Nederlandse zaken. M.i. moet hetzelfde gelden voor de vraag of en wanneer cassatieberoep openstaat tegen uitspraken van het Hof die voor een of meer procesdeelnemers een einduitspraak is en voor de overige procesdeelnemers een tussenuitspraak, zowel in gevallen van subjectieve cumulatie als in gevallen waarin sommige partijen slechts zijn betrokken bij incidenten.
Uit art. 7 Cassatieregeling kan worden afgeleid dat de rijkswetgever gefinancierde rechtshulp in Antilliaanse/Arubaanse cassatiezaken wenselijk heeft geacht. Voor het overige heeft deze bepaling haar zin verloren.
Ten aanzien van de vraag wanneer de cassatietermijn aanvangt, is de Nederlandse regeling van overeenkomstige toepassing. In Antilliaanse/Arubaanse zaken kan het gebeuren dat tegen een gedaagde een vonnis in hoger beroep wordt gewezen dat geldt als een vonnis op tegenspraak zonder dat de gedaagde ooit in rechte is verschenen. M.i. is verdedigbaar dat in een dergelijk geval de bijzondere tijdstippen van art. 264 lid 2 en 3 (tijdstippen waarop de gedaagde geacht wordt het vonnis te kennen) gelden als aanvangstijdstip van de cassatietermijn tegen het vonnis. In bodemzaken is de cassatietermijn volgens de hoofdregel van art. 4 Cassatieregeling drie kalendermaanden. In kort geding is de cassatietermijn negen weken. De Hoge Raad past in Antilliaanse/Arubaanse zaken de Algemene Termijnwet op overeenkomstige wijze toe.
De in art. 79 lid 1 RO genoemde cassatiegronden, rechtsschending en vormverzuim, gelden ook voor de Nederlandse Antillen en Aruba. In Antilliaanse/Arubaanse zaken kan evenzeer als in Nederlandse zaken worden geklaagd over schending van het Nederlandse recht, over schending van het Nederlands-Antilliaanse recht en over schending van het Arubaanse recht. Art. 1 lid 2 Cassatieregeling is overbodig en misleidend. In cassatie kan ook geklaagd worden over schending van het geschreven en ongeschreven Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse internationaal en interregionaal privaatrecht.
De maatschappelijke opvattingen in de Nederlandse Antillen en Aruba kunnen recht in de zin van art. 79 lid 1 RO vormen, afhankelijk van de vraag waarop de maatschappelijke opvattingen betrekking hebben. Indien de maatschappelijke opvattingen meebrengen dat een jurisprudentiële rechtsregel geldt, dan moeten ook de aan die rechtsregel ten grondslag gelegde maatschappelijke opvattingen als recht worden beschouwd. M.i. moet de Hoge Raad bij het vaststellen van Antilliaanse en/of Arubaanse rechtsregels de maatschappelijke opvattingen in de Nederlandse Antillen en Aruba dienaangaande zo nodig zelfstandig vaststellen. De Hoge Raad toont een zekere behoedzaamheid ten aanzien van hetgeen de feitenrechter overweegt over de lokale omstandigheden in de Nederlandse Antillen en Aruba. Het risico bestaat dat de feitenrechter van de hem aldus geboden ruimte een verkeerd gebruik maakt.
De Hoge Raad heeft in Jacobs/Jonkhout bepaald dat cassatie bij dagvaarding is toegelaten in Antilliaanse/Arubaanse zaken die zich daarvoor lenen, maar ook dat het beroep van alle in de Nederlandse Antillen of Aruba verkregen cassabele uitspraken kan geschieden door indiening van een verzoekschrift. Bij Antilliaanse/Arubaanse cassatieberoepen is de dagvaardingsprocedure in onbruik geraakt.
Ook in Antilliaanse/Arubaanse zaken moet het verzoekschrift tot cassatie worden getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Art. 8 Cassatieregeling geeft geen afwijkende regeling. De griffie van de Hoge Raad verzorgt de verzending van een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen. Ik meen dat niet kan worden volstaan met verzending naar de gemachtigde in de vorige instantie, maar dat verzending naar de partij zelf ook vereist is. Het verweerschrift in cassatie moet eveneens zijn getekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
Het rolreglement van de Hoge Raad heeft blijkens art. 1 betrekking op Antilliaanse/Arubaanse zaken voor zover zij op de rol behandeld worden en bevat in art. 15 een bijzondere bepaling voor Antilliaanse/Arubaanse zaken.
De mondelinge of schriftelijke toelichting kan ook worden gegeven door Nederlandse advocaten die geen cassatieadvocaat zijn en ingevolge art. 8 Cassatieregeling ook door bij het Hof ingeschreven advocaten. Van dat laatste wordt bij mijn weten in de praktijk geen gebruik gemaakt.
Indien de bestreden uitspraak een beschikking is, doet de Hoge Raad uitspraak bij beschikking. Indien de bestreden uitspraak een vonnis is, doet de Hoge Raad uitspraak bij arrest.
Ik denk dat in Antilliaanse/Arubaanse zaken die in cassatie met een verzoekschrift zijn ingeleid, geen verzet mogelijk is, ook niet als de in cassatie bestreden uitspraak een vonnis is. Een verweerder die in cassatie niet verschenen is, kan dan niet achteraf klagen over de wijze waarop de griffie van de Hoge Raad getracht heeft hem in kennis te stellen van het cassatieberoep. Hieraan zou wel behoefte kunnen bestaan.
6. Evaluerende opmerkingen over het cassatieberoep
In Zonuca/Aruba heeft de Hoge Raad het beginsel van concordantie van rechtspraak aanvaard. Als grondslag van dit beginsel heeft hij zowel art. 39 lid 1 Statuut als art. 23 lid 1 Statuut jo. art. 1 lid 1 Cassatieregeling genoemd. In geen van die bepalingen is voorgeschreven dat de rechtspraak binnen het Koninkrijk concordant dient te zijn, maar die bepalingen bevorderen wel dat concordante regelingen bestaan en dat zij ook overeenkomstig worden uitgelegd.
Voor de vraag of een regeling concordant moet worden uitgelegd, is niet zozeer van belang of de regeling valt binnen de gebieden die in art. 39 lid 1 Statuut zijn opgesomd, als wel of de regelgever daadwerkelijk bedoeld heeft een concordante regeling te geven. Het kan ook gaan om een regeling van een lagere wetgever of van de rijkswetgever.
Het beginsel van concordantie van rechtspraak heeft betrekking op de vraag in hoeverre overeenkomstige jurisprudentiële rechtsregels gelden.
Indien een jurisprudentiële regel niet of nauwelijks kan worden gezien als de uitleg van een of meer wettelijke bepalingen, moet vastgesteld worden van welk rechtsgebied de regel deel uitmaakt en in hoeverre bedoeld is dat rechtsgebied concordant te regelen.
Bij de uitleg van bepalingen speelt de bedoeling van de regelgever niet altijd een even grote rol. Naarmate de werking van het legaliteitsbeginsel sterker is en/of de uit te leggen regel dwingender van aard is, heeft de rechter minder ruimte om een van de tekst afwijkende uitleg te geven.
Indien de wetgevers van de landen onderling afwijkende keuzen maken, moet de rechter dat in beginsel respecteren.
Indien de Antilliaanse/Arubaanse regeling overeenkomt met een regeling die in Nederland inmiddels is gewijzigd kan, zolang de nieuwe Nederlandse regeling inhoudelijk overeenkomt met de oude regeling, althans het systeem hetzelfde is gebleven, dat de gevolgtrekking rechtvaardigen dat de regeling voldoende concordant is gebleven. Maar indien de regeling niet meer concordant is, kan de nieuwe Nederlandse regeling geen rol spelen bij de beantwoording van de Antilliaanse/Arubaanse rechtsvraag. Indien uitleg van de Antilliaanse/Arubaanse regeling overeenkomstig de oorspronkelijke bedoeling ervan tot een thans onaanvaardbaar te achten uitkomst leidt, moet de regeling worden uitgelegd op een wijze die thans wel aanvaardbaar geacht kan worden volgens de thans heersende rechtsovertuigingen in de Nederlandse Antillen of Aruba. De nieuwe Nederlandse regeling kan dan hooguit als inspiratiebron dienen.
Jurisprudentiële rechtsregels komen in Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba derhalve slechts overeen, indien en voor zover dat voortvloeit uit de concordantie van de regelingen waarop zij zijn gebaseerd. Het beginsel van concordantie van rechtspraak is dus niet de zelfstandige bron van enige rechtsregel. Het aannemen van dit beginsel wekt de verkeerde suggestie dat concordantie van rechtspraak een doel op zich is.
In Zonuca/Aruba heeft de Hoge Raad een verband gelegd tussen concordantie van rechtspraak en maatschappelijke opvattingen. Naar mijn indruk heeft de Hoge Raad zo een bijkomend instrument willen ontwikkelen om de rechtseenheid binnen het Koninkrijk te bevorderen. De Hoge Raad geeft de maatschappelijke opvattingen daarmee een grotere rol dan ik verdedig.
Maatschappelijke opvattingen zijn in het algemeen moeilijk vast te stellen. Voor de maatschappelijke opvattingen in de Nederlandse Antillen en Aruba geldt in het bijzonder dat de maatschappijen pluriform, veranderlijk en klein zijn, er weinig goed en objectief onderzoek naar de maatschappelijke opvattingen bestaat en het zicht van rechters op maatschappelijke opvattingen veelal beperkt is.
Recentelijk is veel wetgeving tot stand gekomen, opgezet naar Nederlands voorbeeld, met duidelijk toegelichte afwijkingen. Onder die omstandigheden lijkt een verwijzing naar de maatschappelijke opvattingen thans niet nodig om de rechtseenheid binnen het Koninkrijk te bevorderen.
De omstandigheid dat de rechtsmacht van de Hoge Raad in Antilliaanse/Arubaanse zaken bij rijkswet moet worden geregeld, vormt een drempel voor wijzigingen. Art. 1 lid 1 Cassatieregeling is een succesvolle bepaling gebleken. Er heeft zich een actieve Antilliaanse/Arubaanse cassatiepraktijk kunnen ontwikkelen zonder dat daar verder nog noemenswaardige wetgevingsactiviteit voor nodig was. Ondanks minder gelukkige bepalingen in de Cassatieregeling functioneert de Antilliaanse/Arubaanse cassatierechtspraak zonder veel procedurele problemen.
Er zou overleg met de Nederlandse Antillen en Aruba moeten worden gevoerd over de aanbevelingen van de Commissie Hammerstein in het rapport 'Versterking van de cassatierechtspraak' van februari 2008. Dit zou ertoe kunnen bijdragen dat de Hoge Raad ook in de toekomst kan blijven rekenen op een breed draagvlak en een groot gezag in deze landen. Indien de mogelijkheid wordt ingevoerd om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, zou ook de mogelijkheid moeten worden ingevoerd dat de Antilliaanse/Arubaanse appelrechter toestemming geeft voor tussentijds cassatieberoep. Verder zou in de Cassatieregeling een bepaling moeten worden opgenomen die de toepassing van art. 81 RO in Antilliaanse/Arubaanse zaken beperkt of zelfs uitsluit, althans zou de Hoge Raad in Antilliaanse/Arubaanse zaken een terughoudend gebruik moeten maken van die bepaling.