Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/175
175 Voldoende gesteld voor een bewijsaanbod? Vereisten bewijsaanbod
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691555:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Boonekamp 1999, p. 33.
Huydecoper 2002.
Rb. ‘s-Gravenhage 19 augustus 2009, ECLI:NL:RBSGR:2007:BJ6390.
Art. 87 lid 3 Rv is één van de procesvernieuwende bepalingen uit de wetgeving van 2016 die per 1 oktober 2019 in werking is getreden. Ingeval een bewijsovereenkomst tussen partijen is overeengekomen (art. 153 Rv), dat bijvoorbeeld bewijs alleen kan worden geleverd met schriftelijke stukken, kan dit aan toepassing van art. 87 lid 3 Rv in de weg staan.
Flach 2017. Zie ook Wehrmeijer & Hoogervorst 2018 onder 4.2.
Kamerstukken II 2014/15, 34 059, 3, p. 72 (MvT). Een potentiële getuige meenemen naar de zitting is niet in alle situaties mogelijk; bijv. wanneer de getuige niet bereid is naar de mondelinge behandeling te komen.
Wijziging van de huidige praktijk wordt niet beoogd (Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 3, p. 40 (MvT)). Wel vindt een aanpassing plaats in verband met art. 87 lid 3 Rv.
HR 2 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3668, NJ 2008/587.
Zie Asser/Procesrecht Asser 3 2017/217-226 en HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270 met nt. DA (OZ Planten/Roozen); de eisen betreffen een bewijsaanbod in appel. Er gaan stemmen op deze vereisten ook toepasselijk te laten zijn voor de procedure in eerste aanleg (o.m. W.D.H. Asser in zijn noot NJ 2015/270).
Bewijsaanbiedingen worden gepasseerd wanneer, ook als de stellingen worden bewezen, dit niet tot een ander oordeel leidt. Het heeft weinig zin om bewijs te laten leveren door een partij zonder dat het probandum beslissend is voor de uitkomst van het geding (bijv. HR 26 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2683, NJ 1998/728 met nt. P.A. Stein).
Van de formules ‘Voor zover op verweerder enige bewijslast rust, is hij bereid hieraan te voldoen, met alle middelen rechtens’ en ‘Verweerder biedt aan om al zijn stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door getuigen’, hoeft de rechter zich niets aan te trekken; zij zijn te vaag en onvoldoende gespecificeerd; de rechter kan deze zonder moeite passeren (bijv. HR 6 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AB9549, NJ 1982/148).
HR 31 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0417, RvdW 2018/994 (art. 81 RO).
Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3559, NJF 2019/291.
Bijv. Hof ‘s-Hertogenbosch 1 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3297.
Het overleggen van bankafschriften waaruit niet blijkt van storneringen leidt niet dwingend tot de conclusie dat deze niet hebben plaatsgevonden. Een terugboeking kan blijken uit een volgend dagafschrift (Hof ‘s-Gravenhage 9 oktober 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX9855).
Bijv. HR 3 februari 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB3579, AB3580, AB3581, NJ 1968/30, 31 en 32 met nt. DJV onder nr. 32.
HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4032, NJ 2002/25 en HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9861, NJ 2008/243 en Snijders & Wendels 2009, p. 192.
Parafrasering van A-G J. Spier vóór HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9991, NJ 2011/512 met nt. H.B. Krans. Zie ook HR 11 maart 2011, ECLI:NL:2011:BO9624, NJ 2011/123 (Roetgerink/Stork).
De lezing van processtukken is een feitelijke aangelegenheid.
HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0865, NJ 2004/520(M/Saenwonen), JBPr 2005/16 met nt. J.J. Dammingh. Zie ook Asser Procesrecht/Asser 3 2023/219 met verwijzingen.
Bijv. HR 24 november 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0959, NJ 1990/186.
Partijen hebben recht op bewijslevering (art. 6 EVRM; toegang tot de rechter en eerlijke procedure). Zie Asser Procesrecht/Asser 3 2023/225 en bijv. HR 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1045, NJ 2018/396 met nt. E. Verhulp (Certe), HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:646, RvdW 2021/497 en HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1772, NJ 2021/387 (Watapana/MCB).
De rechter hoeft niet te motiveren waarom hij niet ambtshalve bewijs opdraagt (HR 20 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0322, NJ 1988/780).
Rb. Dordrecht 8 juni 2011, RBDOR:2011:BQ7682 r.o. 4.18.
Een schriftelijke verklaring van een potentiële getuige is niet in alle situaties mogelijk; bijv. wanneer de getuige de betreffende partij niet te woord wil staan en a fortiori niets wil opschrijven.
J.J. van der Helm, JBPr 2017/8 in zijn noot bij HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2986, NJ 2017/24 met Red. Aant. (Lahmann/St. Continuïteit). Zie ook HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8422, NJ 2004/151 (Van Mierlo/gem. Asten).
Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 3, p. 24. Zie Asser Procesrecht/Asser 3 2023/173-176 en Van den Berg 2017.
Zie Ahsmann 2020a.
Eerst na voldoende (nader) te hebben gesteld ter zake van zijn bevrijdend verweer kan verweerder worden toegelaten tot bewijs van zijn stellingen. Wanneer verweerder niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, is er geen plaats voor bewijslevering en wanneer de gestelde feiten niet toereikend zijn voor de door verweerder beoogde rechtsgevolgen, komt men aan bewijslevering niet toe. Een gebrek in de stelplicht kan niet worden geheeld met een bewijsaanbod. Ingeval van een bevrijdend verweer geldt evenzeer het adagium: ‘wie onvoldoende stelt, zal ook niet bewijzen.’1 Bewijs moet men verdienen. Voldoende stellen opent de poort tot het bewijzen van betwiste feiten. Alleen voldoende onderbouwde stellingen behoeven door de rechter te worden onderzocht en beoordeeld.2
Voorbeeld
“De rechtbank stelt voorop dat verweerder Axcess dient te bewijzen dat de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst haar niet toerekenbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Axcess haar beroep op overmacht onvoldoende onderbouwd. (…) Nu Axcess op dit punt geen specifiek bewijs heeft aangeboden, zal zij in het kader van deze procedure niet in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren. Bij gebreke van voldoende onderbouwing van het beroep op overmacht komt de rechtbank tot de conclusie dat Axcess toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst.”3
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin verweerder zijn stelplicht en plicht tot onderbouwen nauwelijks anders kan vervullen dan door het formuleren van een aanbod om van zijn stellingen bewijs te leveren; er zijn bijvoorbeeld potentiële getuigen die niet op voorhand bereid zijn een schriftelijke verklaring af te leggen. Soms vervult een partij haar stelplicht door concreet en ter zake dienend bewijs aan te bieden.
Heeft de rechter overwogen dat sprake is van een bevrijdend verweer, dat verweerder voldoende heeft gesteld en dat eiser de feiten zoals door verweerder gesteld gemotiveerd heeft betwist, dan rust de bewijslast ter zake van het bevrijdend verweer op verweerder.
Art. 87 lid 3 Rv
Partijen kunnen getuigen en partijdeskundigen meennemen naar de zitting.4 De mogelijkheid dat getuigen kunnen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling, is van invloed op de vereisten voor een bewijsaanbod. De verwachting is dat de feitenrechter minder terughoudend zal zijn tegenover een bewijsaanbod en dat art. 87 lid 3 Rv een lichtere toets inhoudt dan die van art. 166 Rv; bovendien worden partijen gestimuleerd zich in een vroeg stadium rekenschap te geven van hun bewijspositie.5 Ook verweerder die een bevrijdend verweer voert kan gebruik maken van deze mogelijkheid. Wel behoeven partijen daarvoor voorafgaande toestemming van de rechter. Een gemotiveerd verzoek tot het horen van getuigen of partijdeskundigen moeten partijen niet later doen dan een week nadat het tijdstip voor de mondelinge behandeling is bepaald (art. 4.8 Landelijk Procesreglement). Het staat de rechter vrij om gelet op het verloop van de mondelinge behandeling te bepalen of hij de getuigen of deskundigen daadwerkelijk wil horen.6
De huidige tekst van art. 166 Rv is in het Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht uiteindelijk gehandhaafd.7 Het voorgestelde en weer geschrapte art. 166 lid 1 Voorontwerp Rv gaf een ander beeld: de rechter kreeg een discretionaire bevoegdheid op verzoek van een partij een getuigenverhoor toe te staan of te bevelen. Op grond van art. 166 lid 2 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht wordt het voor de rechter mogelijk om ook door hem aangewezen personen als getuigen op te roepen.8
In het hiernavolgende wordt nagegaan aan welke vereisten een bewijsaanbod ingeval van een bevrijdend verweer moet voldoen, en in welke gevallen een rechter een bewijsaanbod mag passeren, of integendeel juist niet mag passeren.
Vereisten bewijsaanbod
Doet de partij bij wie het bewijsrisico berust (i.c. verweerder) een bewijsaanbod, dan wordt dit bewijsaanbod een ‘zelfstandig bewijsaanbod’ genoemd (bewijs ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv).9 Is sprake van betwiste feiten (i.c. door eiser) die tot een beslissing van de zaak kunnen leiden, dan moet een concreet aanbod tot bewijs dat voldoende gespecificeerd en ter zake dienend is, in beginsel worden gehonoreerd (art. 166 lid 1 Rv).10 Heeft verweerder voldaan aan zijn bewijsaandraagplicht door daarbij de getuigen te noemen waarover hij beschikt en de betrokkenheid van deze getuigen bij een eventueel probandum, dan ligt daarin een genoegzaam bewijsaanbod besloten.11 Het te leveren bewijs moet tot een beslissing van de zaak (i.c. van het bevrijdend verweer) kunnen leiden; de bewijslevering moet feiten betreffen die moeten leiden tot al of niet vaststelling van feiten die relevant zijn voor afwijzing van de vordering van eiser.12 Wordt slechts een algemeen of globaal bewijsaanbod gedaan van bepaalde stellingen zonder concrete en specifieke aanduiding van feiten en omstandigheden waarvan bewijs wordt aangeboden, dan zal het bewijsaanbod worden gepasseerd.13 Het aanbieden van bewijs door middel van een deskundigenbericht geldt overigens niet als een bewijsaanbod.14 De rechter kan ook ambtshalve een opdracht tot getuigenbewijs geven.
Voorbeelden
Een opdrachtgever vordert vergoeding van kosten omdat hij het werk dat de aannemer zou verrichten heeft moeten laten afmaken door een derde. “Aannemer’s beroep op een opschortingsrecht [er zou sprake zijn van meerwerk, WtS] is een bevrijdend verweer, waarvan hij de bewijslast draagt. Tegenover de betwisting door de opdrachtgever heeft de aannemer geen concreet bewijsaanbod gedaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Daarom is niet komen vast te staan dat de aannemer een opschortingsrecht had (…).”15.
Het aanbod van verweerder om te bewijzen dat geld is overgemaakt is niet relevant, omdat niet beslissend is of er al dan niet sprake is geweest van een overschrijving; beslissend is of het bedrag is ontvangen (bijschrijving op de rekening van de schuldeiser).16 Bij automatische incasso bestaat de mogelijkheid dat de rekeninghouder of de bank een bedrag heeft gestorneerd (afschrijvingen ongedaan gemaakt).17
Doet verweerder geen bewijsaanbod en ziet de rechter geen reden verweerder ambtshalve tot getuigenbewijs toe te laten of ziet verweerder ingeval van een gehonoreerd bewijsaanbod af van bewijslevering, dan is het bewijs niet geleverd en wordt het verweer gegrond op deze stelling afgewezen. Het is vaste rechtspraak dat het passeren van een bewijsaanbod slechts gemotiveerd mag geschieden, zodat de gerechtvaardigdheid van die beslissing kan worden getoetst in hoger beroep.18 In ieder geval dient de rechter op zo’n aanbod te beslissen.19
Wanneer het bewijsaanbod voldoende concreet is en de kern van het debat ter zake van het bevrijdend verweer betreft, of wanneer op niet voor misverstand vatbare wijze is vermeld waarop het betrekking heeft en is vermeld wie daarover een verklaring kunnen afleggen – waarbij de betrokkenheid van de getuigen bij het gebeurde wordt aangegeven – is een gedegen motivering vereist om het bewijsaanbod te passeren.20
De uitleg van de gedingstukken, dus ook van een daarin gedaan bewijsaanbod, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.21 Niet vereist is dat de partij die een bewijsaanbod doet op voorhand haar stellingen aannemelijk maakt en de daartegen gerichte stellingen van de wederpartij ontzenuwt.22 Evenmin is vereist dat het bewijsaanbod een specifieke opgave bevat van hetgeen met name genoemde getuigen kunnen verklaren.23 De rechter mag niet op grond van zijn waardering van de reeds afgelegde verklaringen of de inhoud van de schriftelijke verklaringen, aan een bewijsaanbod voorbijgaan. Daarmee zou hij ten onrechte vooruitlopen op het resultaat van de bewijsvoering die nog moet plaatsvinden (een verboden prognose).24 De vraag welke betekenis aan een getuigenverklaring toekomt, behoort pas ná het getuigenverhoor aan de orde te komen. Het belang van het doen van een bewijsaanbod ligt in het volgende. Het achterwege laten van een bewijsaanbod kan verweerder komen te staan op het verlies van de procedure, indien de rechter van oordeel is dat verweerder de bewijslast draagt (hij doet een beroep op een bevrijdend verweer) en hij geen termen vindt ambtshalve opdracht te geven (waartoe de rechter weliswaar steeds bevoegd is, doch niet verplicht is).25 Een relevant aanbod tot het leveren van getuigenbewijs mag door de rechter niet worden gepasseerd; in hoger beroep en cassatie kan worden geklaagd over het niet honoreren van het bewijsaanbod en een onvoldoende bevonden bewijsaanbod kan in hoger beroep worden verbeterd.
Voorbeeld: eigendom versus schenking
Na de verbreking van een affectieve relatie vordert de man schadevergoeding van de vrouw; zij heeft zijn auto ingeruild. “Aangezien de man de auto geleverd heeft gekregen, was de auto eigendom van de man. De man heeft de stelling van de vrouw dat zij de auto van de man geschonken heeft gekregen, gemotiveerd weersproken. Omdat het de vrouw is die zich beroept op de rechtsgevolgen van het door haar gestelde feit dat de auto aan haar is geschonken door de man en de man dat gemotiveerd betwist, rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast en het bewijsrisico van die stelling op de vrouw. Aangezien de vrouw geen bewijsaanbod heeft gedaan, zal zij echter niet tot het leveren van bewijs worden toegelaten. Schenking – en een daarmee gepaard gaande eigendomsoverdracht – is derhalve niet komen vast te staan.”26
Brengt verweerder schriftelijke verklaringen van potentiële getuigen in het geding,27 dan zal zijn bewijsaanbod niet snel worden gepasseerd wegens een onvoldoende onderbouwing.28
Schriftelijke verklaring van een potentiële getuige
Gelet op het fundamentele belang om bewijs te mogen leveren mag een dergelijke verklaring niet buiten beschouwing worden gelaten. Dat geldt te meer indien ten aanzien van de verklaring voldoende duidelijk is waartegen eiser zich heeft te verweren. Onder omstandigheden kan een schriftelijke verklaring (van een potentiële getuige) ook worden opgevat als een concreet bewijsaanbod. In het Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht is de verplichting om voorafgaande aan de procedure schriftelijke verklaringen van eventuele getuigen over te leggen gesneuveld.29 Het grootste struikelblok was art. 6 EVRM: elk bewijsmiddel moet voorwerp zijn (geweest) van tegenspraak.30
Een nadere uitwerking van de overige vereisten (getuigenbewijs moet wettelijk zijn toegestaan) die kunnen worden gesteld aan een bewijsaanbod op basis van art. 150 Rv, zullen in het kader van dit onderzoek niet worden behandeld.