NJ 2002, 25
Antilliaanse zaak. Aanbod tot getuigenbewijs; discretionaire bevoegdheid rechter in hoger beroep?; concordantiebeginsel.
HR 23-11-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AD4032
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23 november 2001
- Magistraten
G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, C.H.M. Jansen, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, A. Hammerstein
- Zaaknummer
R99/205HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AD4032
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AD4032, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑11‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AD4032, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2001
- Wetingang
Rv (oud) art. 353; Rv (Ned. Antillen) art. 280; Statuut art. 39
Essentie
Antilliaanse zaak. Aanbod tot getuigenbewijs; discretionaire bevoegdheid rechter in hoger beroep?; concordantiebeginsel.
Nu ook in de Nederlandse Antillen en Aruba de rechtsontwikkeling in de richting is gegaan dat de bepalingen van bewijsrecht die gelden in de procedure in eerste aanleg, ook van toepassing zijn in hoger beroep, brengt het concordantiebeginsel mee dat art. 280 lid 1 RvNA (dat aan de appelrechter een discretionaire bevoegdheid toekent ter zake van het aanbod tot getuigenbewijs) wat het bewijsrecht betreft thans in dezelfde zin wordt uitgelegd als art. 353 Rv. in Nederland; mitsdien moet worden aangenomen dat naar het procesrecht van de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.