Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/178
178 Het arrest Dexia/Overduin
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691954:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837, NJ 2009/578 met nt. Jac. Hijma (Dexia/Van Tuijl). Ook voor verlengingsovereenkomsten is toestemming van de andere echtgeno(o)t(e) vereist (HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:41, NJ 2015/45).
Uit art. 3:52 lid 1 aanhef en onder d jo. art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de vereiste toestemming op grond van art. 1:88 BW verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming vereist was, ten dienste is komen te staan. Art. 3:52 lid 1 aanhef en sub d BW leent zich voor soepele toepassing om tot een redelijk resultaat te komen (HR 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9951, NJ 2013/557 met nt. J.L.R.A. Huydecoper en JIN 2013/159 met nt. L.F. Dröge (Stern/Gulf)).
Dat het gaat om een contra-bevrijdend verweer van de aanbieder, maakt voor de vereisten die aan de stelplicht van de aanbieder mogen worden gesteld niet uit. Zie nr. 206.
De bevoegdheid tot vernietiging komt de echtgenote ten dienste te staan zodra zij daadwerkelijk met het bestaan van de betrokken overeenkomst bekend is geworden; de verjaring gaat niet pas in op het moment dat de echtgenote op de hoogte kwam van de vernietigingsbevoegdheid (HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1866, NJ 2016/439 met nt. H.B. Krans (Beerman/Dexia)).
Zie ook Ahsmann 2020b/11.11; Van Schaick 2012a, p. 113-114; Asser Procesrecht/Asser 3 2023/219 en De Bock 2019, p. 206.
Stellen en bewijzen liggen in elkaars verlengde. Mogelijk wordt zowel de stelplicht als de bewijslast verlicht.
Toepassing van de ‘domeinleer’ op het stelplichtniveau: welke eisen aan de stelplicht worden verbonden is mede afhankelijk van de vraag in wiens sfeer de betreffende informatie zich bevindt (concl. A-G T. Hartlief, ECLI:NL:PHR:2017:286 vóór HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:981, RvdW 2017/638, randnummer 3.68). Zie ook HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058, NJ 2022/264 (Finaal Adviesgroep/Allerzorg).
Of zelfs voorshands heeft voldaan aan zijn bewijslast.
HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6506 en BU6508, NJ 2016/195 met nt. C.E. du Perron, alsmede HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1866, NJ 2016/439 met nt. H.B. Krans (Beerman/Dexia).
Dat de stelling van de echtgenoten ‘weinig geloofwaardig’ was, is een ongeoorloofde prognose van de uitkomst van de bewijslevering (HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6506, NJ 2016/195 met nt. C.E. du Perron en HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6508, RvdW 2012/323).
Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7728.
Dagvaardt een aanbieder van een effectenlease-overeenkomsten (Dexia, Legiolease etc.) een contractant tot betaling van een restschuld, dan kan de contractant als verweer voeren dat zijn echtgenote1 de lease-overeenkomst inmiddels had vernietigd omdat toestemming had ontbroken (art. 1:88 lid 1 aanhef en onder d jo. 1:89 BW). Dit verweer van de contractant is een bevrijdend verweer.
Effectenlease-overeenkomst
Bij een effectenlease-overeenkomst worden met geleend geld effecten gekocht. Over het geleende bedrag moet rente worden betaald. Wanneer de opbrengst van de verkopen van de effecten ontoereikend is om het restant van de financiële verplichtingen te voldoen, heeft de contractant een restschuld. De overeenkomst wordt beschouwd als een huurkoopovereenkomst (art. 7A:1576 BW (thans art. 7:84 lid 3 sub a BW)). Een huurkoopovereenkomst die is aangegaan door een gehuwd persoon zonder schriftelijke toestemming van zijn/haar echtgeno(o)t(e), kan door die echtgeno(o)t(e) worden vernietigd (artikel 1:88 lid 3 BW in verbinding met het destijds toepasselijke artikel 7A:1576i BW).2 Een vernietigbare rechtshandeling kan worden vernietigd door een buitengerechtelijke verklaring (art. 3:49 BW).3
Een voor de hand liggende reactie van de aanbieder is – indien van toepassing - zich te beroepen op de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging (art. 3:52 lid 1 aanhef en sub d BW).4 Deze reactie van de aanbieder is te kwalificeren als een (contra)-bevrijdend verweer5 en houdt in dat op de aanbieder de stelplicht en bewijslast rust van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid – meer dan drie jaar vóór het inroepen van de nietigheid – met het bestaan van de lease-overeenkomst van de echtgenote kan worden afgeleid.
Vraagstelling in deze procedures
Heeft de echtgenote van de contractant tijdig gebruik gemaakt van haar bevoegdheid de overeenkomst wegens het ontbreken van toestemming buitengerechtelijk te vernietigen, of was deze bevoegdheid op het tijdstip van de buitengerechtelijke verklaring reeds verjaard? De aanbieder heeft stelplicht en bewijslast van de feiten waaruit kan worden afgeleid op welk tijdstip de echtgenote daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst.6 De aanbieder zal hiervoor voldoende concrete feiten naar voren moeten brengen om te worden toegelaten tot bewijslevering.
Het arrest Dexia/Overduin
In deze procedure had het hof het bewijsaanbod van Dexia dat de echtgenote meer dan drie jaar voor het inroepen van de nietigheid bekend was met de leaseovereenkomst gepasseerd op de grond dat Dexia daarvoor geen concrete feiten had gesteld. Dexia beriep zich in cassatie op het feit dat in dergelijke gevallen bezwaarlijk van haar kan worden verlangd dat zij nadere feitelijke gegevens verstrekt omtrent de eerdere bekendheid van de echtgenote met de overeenkomst. De Hoge Raad ging hierin mee en oordeelde dat nu de omstandigheden van subjectieve aard zich geheel in de sfeer van de contractant en zijn echtgenote hebben afgespeeld, de eisen van een goede procesorde meebrengen, met het oog op het belang van de waarheidsvinding door het leveren van getuigenbewijs, dat aan de feitelijke onderbouwing van die stelling niet de eisen mogen worden gesteld die het hof had aangenomen.7
In deze procedure liet de Hoge Raad de teugels ter zake van de stelplicht om toegelaten te worden tot bewijslevering van een specifiek bevrijdend verweer dus ietwat vieren.
Ik ben van mening dat dit arrest zeker niet de weg vrijmaakt voor een soepeler honorering van een bewijsaanbod bij elk ander bevrijdend verweer waarbij niet is voldaan aan de stelplicht om toegelaten te worden tot bewijslevering. Minder hoge eisen kunnen worden gesteld aan de stelplicht omtrent een subjectief element ten aanzien van feiten die zich bevinden in het domein van de wederpartij.
Snijders oppert als annotator dat niet alleen de bewijslast maar ook de stelplicht (om toegelaten te worden tot bewijslevering) met behulp van vermoedens valt te verlichten.8 Ik onderschrijf zijn opvatting. In dat geval wordt bij de stelplicht ter zake van de bekendheid met de overeenkomst de betwisting van de wederpartij (haar stellingen en verweren en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal) betrokken.9 Toegespitst op vergelijkbare procedures betekent dit het volgende: als het verweer van de contractant ter zake van de bekendheid voorbij gaat aan logische conclusies uit de feiten zoals door de aanbieder gesteld of vragen oproept die juist de feitelijk betrokkenen (de echtgenoten) moeten kunnen beantwoorden, kan een reactie terzake van het (bevrijdend) verweer van verjaring, zodanig onvoldoende onderbouwd zijn dat gezien het over en weer gestelde de aanbieder weldegelijk heeft voldaan aan zijn stelplicht.10
Bekendheid met de lease-overeenkomst?
Uit de rechtspraak volgt dat “het verrichten van betalingen in het kader van een effectenleaseovereenkomst vanaf een en/of rekening het bewijsvermoeden rechtvaardigt dat de echtgenoot van de wederpartij van de aanbieder met het bestaan van die overeenkomsten daadwerkelijk bekend was en bekend is geraakt op de ontvangstdatum van het oudste bankafschrift waarop de desbetreffende betalingen staan vermeld. Het is aan de contractant om dit bewijsvermoeden te ontzenuwen”.11 Betwist ingeval van een en/of rekening de contractant voldoende gemotiveerd dat zijn echtgenote bekend was met de overeenkomst, dan kan de contractant worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs (art. 151 lid 2 Rv). “Het oordeel van het hof dat ‘weinig geloofwaardig’ was dat de vrouw van de bankafschriften van de ‘en/of betaalrekening’ die naar het adres van de echtelijke woning waren gezonden geen kennis had genomen, kan geen grond vormen om voorbij te gaan aan een desbetreffend bewijsaanbod.”12 Een bewijsvermoeden ten gunste van de aanbieder kan ook worden ontleend aan de hand van door de aanbieder gestelde andere feiten en omstandigheden.13 Gedragingen kunnen zodanig zijn dat sprake is van (stilzwijgende) instemming door de echtgenote; de aanbieder zal voldoende moeten stellen om een dergelijke (stilzwijgende) instemming door de echtgenote aan te kunnen nemen.