Hof 's-Hertogenbosch, 01-11-2011, nr. HD 200.079.754
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3297, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-11-2011
- Magistraten
Mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager, I.B.N. Keizer
- Zaaknummer
HD 200.079.754
- LJN
BU3297
- Roepnaam
LIOF Business Center Avantis/EAM Corporate Finance
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3297, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑11‑2011
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMAA:2010:BO5238, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Van voldoening aan de verplichting tot huurbetaling is bij girale betaling pas sprake op het moment dat de rekening van de verhuurder is gecrediteerd
Mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager, I.B.N. Keizer
Partij(en)
arrest van de zevende kamer van 1 november 2011
in de zaak van
LIOF BUSINESS CENTER AVANTIS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: LIOF,
advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen
EAM CORPORATE FINANCE B.V.,
voorheen genaamd: Euram B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: EAM,
advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 december 2010 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen gewezen vonnissen van 12 mei 2010 en 10 november 2010 tussen LIOF als eiseres en EAM als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 275347 CV EXPL 07-7384)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 23 april 2008, 5 november 2008, 2 december 2009 en 3 maart 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft LIOF twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot volledige toewijzing van haar vordering tot betaling van een bedrag van € 25.144,64 met veroordeling van EAM in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft EAM de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
LIOF vermeldt in het petitum van haar appeldagvaarding en van haar memorie van grieven weliswaar dat zij (uitsluitend) opkomt tegen het eindvonnis van 10 november 2010, maar uit de inhoud van de grieven blijkt dat het hoger beroep zich mede richt tegen het tussenvonnis van 12 mei 2010.
4.2.
Het gaat in deze zaak, voor zover thans in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
Tussen partijen heeft een huurovereenkomst bestaan, inhoudende dat LIOF aan EAM bedrijfsruimte verhuurde op het adres [verhuuradres] te [vestigingsplaats], zulks ingaande 15 april 2004 tegen een huurprijs van € 4.644,50 per maand. In hoger beroep is niet meer in geschil dat de huurovereenkomst op 15 april 2008 is geëindigd.
Evenmin is in hoger beroep in geschil dat EAM op de einddatum van de overeenkomst aan LIOF een bedrag van € 25.155,64 verschuldigd was. Het hof neemt aan dat het bedrag van € 25.144,64 dat in het petitum van de memorie van grieven is vermeld, op een vergissing berust.
De kantonrechter heeft toereikend bewijs aanwezig geacht voor de stelling van EAM dat zij op 31 maart 2008 in mindering op de voormelde schuld een bedrag van € 22.263,92 aan LIOF heeft betaald en heeft in het eindvonnis van 10 november 2010 EAM veroordeeld om aan LIOF het bedrag van de restantschuld ad € 2.891,72 te betalen met wettelijke rente, alsmede een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.190,- met wettelijke rente.
LIOF kan zich met deze beslissing niet verenigen en is in hoger beroep gekomen.
4.3.
Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend de vraag of EAM al dan niet het voormelde bedrag van € 22.263,93 aan LIOF heeft voldaan.
EAM heeft ten bewijze van haar stelling dat zij voormeld bedrag heeft betaald, bij akte van 3 februari 2010 kopieën van betalingsbewijzen in het geding gebracht waaruit blijkt dat de bankrekening van haar moedermaatschappij EIN International bij de NBD-bank in [vestigingsplaats] op 31 maart 2008 is gedebiteerd met een bedrag van omgerekend € 22.263,92 in verband met een overschrijving naar de bankrekening van LIOF bij de SNS-bank met nummer [bankrekeningnummer].
Bij akte van 15 september 2010 heeft LIOF een brief van de NBD-bank d.d. 11 juli 2010 overgelegd waarin deze debitering wordt bevestigd.
4.4.
LIOF heeft de ontvangst van voormeld bedrag van € 22.263,93 betwist.
Zij heeft kopieën van de bankafschriften van haar rekening met nummer [bankrekeningnummer] bij de SNS-bank over de periode van 4 maart 2008 t/m 3 juni 2008 ter griffie van het hof gedeponeerd en tevens gevoegd bij haar akte van 24 mei 2011. Uit de bankafschriften blijkt dat in voormelde periode door LIOF geen bedrag van € 22.263,93 van EAM of haar moedermaatschappij EIN International is ontvangen. De SNS-bank heeft bij brief van 9 juni 2010 (door LIOF in eerste aanleg overgelegd bij akte d.d. 23 juni 2010) bevestigd dat het voormeld bedrag niet op de bankrekening van LIOF is ontvangen.
4.5.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
EAM, op wie de bewijslast ten aanzien van de betaling rust, beroept zich ten bewijze van haar stelling dat zij het voornoemde bedrag van € 22.263,93 aan LIOF heeft voldaan, op een girale betaling in de zin van artikel 6:114 BW. Ingevolge het tweede lid van artikel 6:114 BW is een girale betaling pas voltooid door de bijschrijving op de rekening van de schuldeiser (vergelijk HR 31 maart 1989, NJ 1990,1).
In de onderhavige zaak moet weliswaar, op basis van de door EAM overgelegde bewijsstukken, worden aangenomen dat de bankrekening van haar moedermaatschappij in [vestigingsplaats] is gedebiteerd met voormeld bedrag van € 22.263,93, maar uit de door LIOF in het geding gebrachte bankafschriften, waarvan de juistheid door EAM niet, of in ieder geval niet toereikend, is weersproken, blijkt dat de bankrekening van LIOF niet met voormeld bedrag is gecrediteerd.
Enig bewijs dat het geld wél door LIOF zou zijn ontvangen is door EAM niet geleverd en evenmin aangeboden.
Haar aanbod om te bewijzen dat het geld vanuit [vestigingsplaats] is overgemaakt (memorie van antwoord, onder punt 7.8 e.v.) is niet relevant, omdat immers niet beslissend is of er al dan niet sprake is geweest van een overschrijving vanuit [vestigingsplaats]; beslissend is of het voormelde bedrag al dan niet door LIOF is ontvangen.
4.6.
De conclusie is dat grief I van LIOF gegrond is en dat de vonnissen waarvan beroep niet in stand kunnen blijven voor zover daarin is aangenomen dat voormeld bedrag van € 22.263,93 is voldaan en de vordering van LIOF tot betaling van dat bedrag is afgewezen.
Het hof zal, opnieuw rechtdoende, EAM tot betaling van voormeld bedrag veroordelen, met de wettelijke rente zoals gevorderd.
EAM zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit betekent dat ook grief II van LIOF gegrond is.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover de vordering van LIOF tot een bedrag van € 22.263,93 niet toewijsbaar is geoordeeld omdat dit bedrag reeds door EAM is voldaan en voor zover daarin is beslist omtrent de proceskosten;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt EAM om aan LIOF een bedrag van € 22.263,93 te betalen, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2008;
veroordeelt EAM in de kosten van beide instanties en begroot die kosten aan de zijde van LIOF als volgt:
- —
wat betreft de eerste aanleg op € 283,31 voor verschotten en op € 1.500,- voor salaris gemachtigde;
- —
wat betreft het hoger beroep op € 1.852,14 voor verschotten en op € 1.158,- voor salaris advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 november 2011.