Rb. Maastricht, 10-11-2010, nr. 275347 CV EXPL 07-7384
ECLI:NL:RBMAA:2010:BO5238, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
10-11-2010
- Zaaknummer
275347 CV EXPL 07-7384
- LJN
BO5238
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2010:BO5238, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 10‑11‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3297, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 10‑11‑2010
Inhoudsindicatie
150 Rv. Bevrijdend verweer. Bewijslast. Weging van bewijs. Gelet op het juridische kader waarbinnen de onderwerpelijke vordering valt -betaling van de achterstallige huurpenningen- betreft deze vordering een tot nakoming van de verbintenis van de huurder (gedaagde) tot betaling van die huurpenningen en berust de vordering van eiseres op die verbintenis. Nu gedaagde het verweer heeft gevoerd dat zij de huur heeft voldaan valt dat te kwalificeren als een bevrijdend verweer waarvoor gedaagde ingevolge het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast draagt. In aansluiting hierop acht de kantonrechter in ieder geval het door gedaagde bij gelegenheid van de comparitie van 27 mei 2008 overgelegde afschrift van een betalingsbewijs c.q. overmakingsbewijs en het bij akte van 3 februari 2010 overgelegde afschrift van de bankrekening van EIN International te Dubai (de moeder van gedaagde) geleverde bewijs zodanig sterk dat dit het door eiseres daartegen geleverde bewijs, de telefonische mededeling van haar bank en het schrijven van haar bank dat de betaling nimmer is ontvangen, overtreft waardoor gedaagde in haar bewijs, dat zij op 31 maart 2008 een bedrag van € 22.263,92 op het door eiseres aangewezen rekeningnummer heeft voldaan, is geslaagd.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
zaak/rolno: 275347 CV EXPL 07-7384
conc.: YT
Vonnis van de kantonrechter d.d. 10 november 2010.
Inzake:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LIOF Business Center
Avantis BV.,
statutair gevestigd te Heerlen,
eiseres,
gemachtigde: P.M.F. Otten, gerechtsdeurwaarder,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EAM Corporate Finance B.V., voorheen genaamd besloten vennootschap Euram B.V.,
statutair gevestigd te Maastricht, mede kantoor houdende te Heerlen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.A.J. Stollenwerck.
1. Verder verloop van de procedure.
Naar aanleiding van het door de kantonrechter op 12 mei 2010 gewezen tussenvonnis hebben beide partijen een akte genomen.
De inhoud van opgemelde stukken geldt als hier herhaald.
Hierna is andermaal vonnis bepaald waarvan de uitspraak nader is gesteld op heden.
2. De verdere beoordeling.
Met inachtneming van het bij tussenvonnis van 2 december 2009 onder 2.2 en 2.6 overwogene houdt de hoogte van de huur tot en met 14 april 2008, de door gedaagde gestelde betaling ad € 22.263,92 en de buitengerechtelijke incassokosten partijen nog verdeeld. De kantonrechter merkt dienaangaande het navolgende op.
De hoogte van de huur tot en met 14 april 2008.
Eiseres heeft bij conclusie van repliek en de daarbij behorende producties van 5 maart 2008, de conclusie na comparitie, tevens vermindering van eis en de daarbij behorende producties van 18 juni 2008 en de akte met producties van 11 februari 2009, steeds gesteld, dat de huur over de maanden:
- december 2007 € 4.644,50;
- januari 2008 € 7.167,61;
- februari 2008 € 5.034,12;
- maart 2008 € 5.034,12, en
- april 2008 € 6.285,35,
bedraagt. Het door gedaagde bij antwoordakte van 3 februari 2010 daartegen gevoerde verweer acht de kantonrechter, gezien het procesverloop na de conclusie van repliek, in ieder geval ten aanzien van de huurpenningen van december 2007 tot en met maart 2008 tardief en onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Immers, het had gezien de inhoud van de conclusie van repliek op de weg van gedaagde gelegen om bij conclusie van dupliek van 31 maart 2008, of spoedig daarna bij akte, daar tegen verweer te voeren. Dat klemt te meer nu een belangrijk deel van het debat ziet op de hoogte van de huurpenningen en de door gedaagde gestelde betaling. Met inachtneming hiervan zal de kantonrechter bij zijn verdere beoordeling uitgaan van een totaalbedrag aan huurpenningen over de maanden december 2007 tot en met maart 2008 van € 21.880,35.
Het door gedaagde gevoerde verweer dat hij het pand per 15 april 2008 heeft verlaten waardoor hij niet de huurpenningen over de hele maand april 2008 verschuldigd is treft doel nu vaststaat dat de huurovereenkomst tussen partijen op 15 april 2008 is geëindigd en eiseres heeft erkend dat zij een foutief bedrag in rekening heeft gebracht aangezien zij in plaats van uit te gaan van de periode 1 t/m 14 april 2008 is uitgegaan van de periode 1 t/m 30 april 2008.
Nu eiseres een en ander bij haar herberekening heeft gecorrigeerd en daarbij, naar het oordeel van de kantonrechter voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar de beschrijving van alle bedragen op zien, treft het door gedaagde dienaangaande gevoerde verweer geen doel. Immers uit de facturen als overgelegd bij antwoordakte van 31 maart 2010 blijkt duidelijk uit welke elementen de factuurbedragen zijn samengesteld. Wat de huurpenningen van april 2008 betreft is de kantonrechter gebleken dat in het aanvankelijk gevorderde bedrag ad
€ 6.285,35 de afrekening servicekosten en de algemene doorbelasting van 1-1-2007 t/m 31-12-2007 ad respectievelijk € 807,88 en € 243,58 exclusief BTW, zijnde € 1.251,24 inclusief BTW, zijn verdisconteerd en dat eiseres deze posten bij de herberekening als overgelegd bij akte van 23 juni 2010 er uit heeft gelicht. Een en ander betekent dat de huurpenningen van 1 t/m 14 april 2008 een bedrag vertegenwoordigen van € 2.349,25 (zijnde € 6.285,35 minus voormelde afrekening servicekosten ad € 1.251,24 inclusief BTW : 30 dagen x 14 dagen) en dat eiseres de afrekening gwe/servicekosten apart heeft opgevoerd.
Met inachtneming van al het vorenoverwogene concludeert de kantonrechter dat de openstaande vordering t/m 14 april 2008, inclusief kosten en rekening houdende met een creditpost van € 325,20, € 25.155,64 bedraagt.
De door gedaagde gestelde betaling ad € 22.263,92.
Zoals reeds in het tussenvonnis van 12 mei 2010 is overwogen heeft gedaagde aan de hand de in het geding gebrachte stukken in beginsel aannemelijk gemaakt dat zij het bedrag van
€ 22.263,92 overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6:114 lid 1 BW en 6:116 BW op de bankrekening van eiseres heeft betaald en is eiseres in de gelegenheid gesteld om middels een schriftelijke verklaring van de hand van haar bankier aan te tonen dat genoemd bedrag na 31 maart 2008 niet op haar rekening [rekeningnummer] is bijgeboekt.
Eiseres heeft bij akte een schrijven van de SNS-bank van 9 juni 2010 overgelegd waarin SNS onder meer heeft verklaard “dat wij op en rond de datum van 31 maart 2008 geen buitenlandse betaalopdracht hebben kunnen traceren van € 22.263,93. Ook hebben wij in ons systeem geen navraag getraceerd van de opdrachtgevende bank over deze betaling”.
Gedaagde heeft bij akte een schrijven van EIN International van 11 juli 2010 overgelegd waarin EIN International onder meer heeft verklaard “we are glad to confirm, that on March 31, 2008 your account was debited for the amount of UAE Dirham 127,583.39 (plus charges) as equivalent of Euro 22,263.92 and the same was transferred to Liof Business Center as per your instructions. We furthermore confirm that the abovementioned trans-fer had been irrevocably executed and no return transfer has been registered”.
Gelet op het juridische kader waarbinnen de onderwerpelijke vordering valt -betaling van de achterstallige huurpenningen- betreft deze vordering een tot nakoming van de verbintenis van de huurder (gedaagde) tot betaling van die huurpenningen en berust de vordering van eiseres op die verbintenis. Nu gedaagde het verweer heeft gevoerd dat zij de huur heeft voldaan valt dat te kwalificeren als een bevrijdend verweer waarvoor gedaagde ingevolge het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast draagt.
In aansluiting hierop acht de kantonrechter in ieder geval het door gedaagde bij gelegenheid van de comparitie van 27 mei 2008 overgelegde afschrift van een betalingsbewijs c.q. overmakingsbewijs en het bij akte van 3 februari 2010 overgelegde afschrift van de bankrekening van EIN International te Dubai (de moeder van gedaagde) geleverde bewijs zodanig sterk dat dit het door eiseres daartegen geleverde bewijs, de telefonische mededeling van SNS op 26 juni 2008 en het schrijven van SNS van 9 juni 2010, overtreft waardoor gedaagde in haar bewijs, dat zij op 31 maart 2008 een bedrag van € 22.263,92 op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van eiseres heeft voldaan, is geslaagd. De kantonrechter overweegt hier nog bij dat eiseres ruimschoots in de gelegenheid is geweest om bankafschriften van voormeld rekeningnummer over te leggen ter onderbouwing van haar stelling dat zij de onderwerpelijke betaling vanaf 31 maart 2008 nooit op voormeld rekeningnummer heeft ontvangen.
De buitengerechtelijke incassokosten.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten merkt de kantonrechter op dat eiseres genoegzaam heeft aangetoond dat zij c.q. haar incassogemachtigde deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Dat volgt onder meer uit de overgelegde sommaties, uit het onweersproken feit dat gedaagde de met eiseres overeengekomen betalingsregeling niet, althans niet deugdelijk, voor het uitbrengen van de dagvaarding is nagekomen en uit het feit dat gedaagde eerst na dagvaarding betalingen heeft verricht. Met inachtneming van de dubbele redelijkheidstoets van Rapport Voorwerk II liggen deze kosten voor toewijzing gereed met dien verstande dat de kantonrechter rekening zal houden met de voor kantonzaken gehanteerde staffel incassokosten zodat hiervoor een bedrag van € 1.190,00 inclusief BTW voor toewijzing gereed ligt.
Met inachtneming van al het vorenoverwogene ligt de vordering voor een bedrag van
€ 4.081,72 (zijnde € 26.345,64 aan huurpenningen, inclusief kosten, van december 2007 t/m 14 april 2008 ad € 25.155,64 en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.190,00 minus de verrichte betaling ad € 22.263,92) voor toewijzing gereed. De kantonrechter zal met inachtneming van de verrichte betaling op 31 maart 2008 de rente toewijzen als nader in het dictum is bepaald.
Wat de proceskosten betreft merkt de kantonrechter op dat partijen gedurende het procesverloop partijen over en weer in overwegende mate in het ongelijk zijn gesteld. In dat kader zal de kantonrechter eiseres veroordelen in de proceskosten van gedaagde ter zake de getuigetaxe en de kosten van de tolk en gedaagde veroordelen in de proceskosten ter zake het griffierecht en de exploitkosten. De kantonrechter zal de kosten ter zake de salarissen gemachtigde compenseren in die zin dat iedere partij de hare draagt.
3. De uitspraak
De kantonrechter:
Veroordeelt gedaagde om aan eiseres, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de som van € 4.081,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over:
- € 1.190,00 vanaf 20 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 2.891,72 vanaf 15 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure tot aan dit vonnis aan de zijde van eiseres gerezen en begroot op € 283,31, waarin begrepen € 199,00 vastrecht en € 84,31 explootkosten.
Veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure tot aan dit vonnis aan de zijde van gedaagde gerezen en begroot op € 1.350,00 waarin begrepen € 600,00 aan tolkkosten en
€ 750,00 aan getuigetaxe.
Compenseert de overige proceskosten in die zin dat iedere partij de hare draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.