Einde inhoudsopgave
Omgevingsregeling
Artikel 4.14a (rekenmethode maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 35294 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: WJZ/ 33685782)
23-09-2022, Stcrt. 2022, 26085 (uitgifte: 28-09-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
31-01-2022, Stcrt. 2022, 3912 (uitgifte: 03-02-2022, regelingnummer: 2022-0000037155)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 35294 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: WJZ/ 33685782)
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
1.
De terugverdientijd van maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik als bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald volgens de in bijlage XV opgenomen rekenmethodiek.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt de terugverdientijd van maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik als bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving bepaald volgens de in bijlage XVa opgenomen rekenmethodiek als sprake is van:
- a.
een activiteit als bedoeld in artikel 3.205 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
- b.
een activiteit als bedoeld in artikel 3.211 van het Besluit activiteiten leefomgeving waarbij gebruik wordt gemaakt van het tarief, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.
3.
Bij het berekenen van de hoeveelheid aardgasequivalent, bedoeld in bijlage XV en de artikelen 3.3a, derde lid, 5.15, derde lid, onder a, 5.15a, eerste lid, onder e, en 5.15b, tweede lid, onder d, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende waarden gehanteerd:
- a.
1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent;
- b.
1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent;
- c.
1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent;
- d.
1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent;
- e.
1 m3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X m3 aardgasequivalent, waarbij X wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/m3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/m3;
- f.
1 GJ warmte komt overeen met 31,6 Nm3 aardgasequivalent;
- g.
1 liter diesel komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent; en
- h.
1 liter benzine komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent.
4.
Als een brandstof wordt gebruikt die niet is opgenomen in het tweede lid, wordt de hoeveelheid aardgasequivalent per eenheid bepaald door de onderste verbrandingswaarde van deze stof in MJ per eenheid gewicht of volume te delen door 31,65 MJ/Nm3.
5.
De emissie van kooldioxide van maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in artikel 5.15, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald volgens de in bijlage XV of bijlage XVa opgenomen regels.