Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/2.8
2.8 Terugwijzing
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS447530:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bijvoorbeeld: GHvJNAA 23 mei 2006 en 24 april 2007, kenbaar uit: HR 27 maart 2009 (Vreeken/ Van Dijk), LiN BH1982 (C), rov. 1.
Van Mierlo 2000, p. 88, lijkt dezelfde mening toegedaan.
Asser 2003, p. 438, vat het artikel ook zo op.
HvJNA 11 mei 1982, kenbaar uit: HR 13 april 1984 (Great Kern/Aachen Leipziger), NJ 1984, 719, m.nt. VVLH (C), rov. 1.
GHvJNAA 21 mei 1996, kenbaar uit: conclusie A-G Spier onder 2.8-2.11 voor HR 13 oktober 2000 (Koolman/Aruba Construction), LJN AA7492 (A).
GHvJNAA 24 november 2000, kenbaar uit: conclusie A-G Wesseling-van Gent onder 13-1.5 voor HR 27 februari 2004 (AM/Mantout), NJ 2004, 320 (M).
GHvJNAA 26 januari 2001, kenbaar uit: conclusie A-G Strikwerda onder 5 voor HR 29 april 2005 (James Town/Dynamo Trust), NJ 2006, 479, m.nt. ThMdB (M).
GHvJNAA 30 november 2001, kenbaar uit: HR 9 mei 2008 (KrebbersfSint Maarten), LJN BC1255 (M), rov. 1.
GHvJNAA 16 november 2004 (MennafMarriott), AR 593102 - H 182/04, niet gepubliceerd (A).
GHvJNAA 17 december 2004 (AM/Mantout), H 189102, niet gepubliceerd (M).
GHvJNAA 8 mei 2009 (X/ACS), LJN B17055 (M).
HR 16 april 1993 (Van der Belt/De Open Ankh), NJ 1993, 654, m.nt. HER (NL), rov. 3.2; HR 1 februari 2002, NJ 2003, 655, m.nt. DA (NL), rov. 3.4.
GHvJNAA 25 maart 1997 en 19 oktober 1999, kenbaar uit HR 31 oktober 2008 (Trias/Aruba), LiN BF1878 (A), rov. 1.
HR 9 januari 2004 (Nannini/SFT Bank), NJ 2004, 601 (M), rov. 3.4.
HR 1 februari 2002, NJ 2003, 655, m.nt. DA (NL), rov. 3.4; GHvJNAA 22 januari 2008 (NyquistfMr. Babilla), AR 71/99 - H 188104, niet gepubliceerd (A). Zie voor een vergelijkbare kwestie: GHvJNAA 29 september 2009 (Palu di Mangel/Korpodeko), LJN BJ9060 (C), rov. 4.2.
Art. 282 regelt de terugwijzing door het Hof naar de eerste rechter (zie bijlage 3 voor de tekst van de bepaling). De bepaling is ingevoerd bij Rv 1958. In de memorie van toelichting is hierover opgemerkt:
'De voornaamste der inzake het procesrecht voorgestelde wijzigingen zijn de navolgende:
1....
2…
d) de invoering van de mogelijkheid (afhankelijk van de toestemming van het Hof) van appèl van tussen-vonnissen vóór het eindvonnis;
e) nadere regeling, in verband met dit laatste, van de terugwijzing door het Hof naar de eerste rechter;
…
Ad e) De invoering van het tussentijds appèl maakt een nadere regeling nodig van het al of niet terugwijzen van de zaak naar de eerste rechter. Dit kan, naar de mening van de Commissie, welke de ondergetekende deelt, op eenvoudiger wijze geschieden dan in Nederland het geval is. (art. 354 e.v. Ned. Rv.).'
De regeling is niet zo duidelijk. Met name is het de vraag wat bedoeld wordt met 'een vonnis waarbij de rechter in eerste aanleg aan een beslissing van het bodemgeschil niet is toegekomen'. De in art. 282 geformuleerde hoofdregel is, voor zover ik heb kunnen vaststellen, niet op een oudere bepaling geïnspireerd. De twee in de bepaling genoemde uitzonderingen, prorogatie en evocatie (zie hieronder), komen overeen met art. 355 lid 2 RvNL (oud).
Uit de memorie van toelichting blijkt in elk geval dat de invoering van de bepaling verband houdt met de gelijktijdige invoering van de mogelijkheid van tussentijds appel.
Art. 282 is dus van toepassing bij tussentijds appel van een tussenvonnis. Uit art. 263a lid 5, dat bepaalt dat de schorsing van het geding in eerste aanleg voortduurt totdat op het hoger beroep recht is gedaan, mag men dus niet afleiden dat bij tussentijds appel terugwijzing niet nodig zou zijn en dat het geding in eerste aanleg ook zou kunnen worden voortgezet nadat op het tussentijds appel is beslist, maar het Hof de zaak niet heeft teruggewezen.
M.i. is art. 282 bij tussentijds appel altijd van toepassing, dus niet alleen als de rechter slechts exceptieve verweren of andere 'voorvragen' heeft behandeld, wat ook daaronder zou moeten worden verstaan, maar ook als de eerste rechter in zijn tussenvonnis reeds enige inhoudelijke beslissingen gegeven heeft.
Ingevolge dit artikel is bij tussentijds appel van een tussenvonnis als hoofdregel sprake van een beperkte devolutie van het geschil, namelijk slechts voor zover de eerste rechter aan de beoordeling daarvan is toegekomen. M.i. geldt ook in het geval dat de appelrechter de voorkeur geeft aan een andere volgorde van behandeling van de geschilpunten dan de eerste rechter heeft aangehouden en/of vanwege een andere beoordeling van de zaak andere geschilpunten relevant acht dan de eerste rechter, als hoofdregel dat alleen de geschilpunten die de eerste rechter heeft behandeld ter beoordeling voorliggen in hoger beroep. Zowel de geschilpunten die de eerste rechter heeft behandeld in het tussenvonnis waartegen tussentijds appel is ingesteld, als de geschilpunten die de eerste rechter heeft behandeld in eventuele eerdere tussenvonnissen, liggen voor. Preciezer: bij tussentijds appel van een tussenvonnis is art. 269 van overeenkomstige toepassing op de aan dat tussenvonnis voorafgegane vonnissen en beschikkingen (in de zin van dat artikel, zie paragraaf 2.2).
Voorbeeld:
Als bij het bestreden tussenvonnis een bewijsopdracht is verstrekt en het Hof zich in tussentijds appel met dat vonnis verenigt, geldt als hoofdregel dat het Hof de zaak moet terugwijzen en dat het de zaak niet aan zich mag houden voor bewijslevering en bewijswaardering.
M.i. verzet art. 282 zich er niet tegen dat het Hof binnen de zojuist omschreven grenzen een of meer tussenvonnissen wijst voordat het beslist of het bestreden vonnis moet worden bevestigd of vernietigd.
Het artikel noemt twee uitzonderingen op de hoofdregel.
De eerste is dat het Hof de verdere behandeling van de zaak aan zich moet trekken wanneer beide partijen daarom verzoeken (prorogatie).
De tweede is dat het Hof bevoegd is de verdere behandeling van de zaak aan zich te trekken (evocatie) indien het geding in die staat is dat daarover bij een en hetzelfde eindvonnis kan worden beslist. Hieruit volgt m.i. dat het Hof niet bevoegd is om zonder toestemming van partijen tussenvonnissen te wijzen over geschilpunten die de eerste rechter niet heeft behandeld. De Nederlandse regel dat de appelrechter bij vernietiging van een tussenvonnis de zaak altijd aan zich kan houden (art. 356 RvNL) geldt in de Nederlandse Antillen en Aruba dus niet. In de praktijk lijkt het Hof de Nederlandse regel wel toe te passen.1 Die regel zou ook mijn voorkeur hebben. Het voordeel van volledige berechting in twee instanties weegt hier niet op tegen het nadeel van te veel verwijzingen met vertraging en fragmentatie van de behandeling als gevolg.
Volgens de praktijk van het Hof is de werking van art. 282 niet beperkt tot tussentijds appel. Ook eindvonnissen die strekken tot onbevoegdverklaring (waarop ook art. 282 Rv 1931 reeds betrekking had) worden aangemerkt als vonnissen waarbij de eerste rechter niet is toegekomen aan een beslissing van het 'bodemgeschil'.2 Hetzelfde geldt voor eindvonnissen die strekken tot niet-ontvankelijkverklaring op procedurele gronden zonder dat de eerste rechter is toegekomen aan beoordeling van het materiële geschil. In die gevallen past het Hof art. 282 dus ook toe.3
Voorbeelden:
a. Het Hof wees een zaak terug naar het gerecht dat eiser niet-ontvankelijk had verklaard op grond van een arbitraal beding.4
b. Eiser stelde een loonvordering in, stellende dat zijn ontslag op staande voet nietig was wegens het ontbreken van een dringende reden. Het gerecht wees de vordering af op grond van zijn oordeel dat een eerdere ontbindingsbeschikking kracht van gewijsde had gekregen. Het Hof wees de zaak terug, omdat het bestaan van de dringende reden niet was onderzocht.5
c. Het Hof wees een zaak terug naar het gerecht dat aan eiser een vordering uit hoofde van een huurovereenkomst had 'ontzegd', omdat niet was gebleken dat eiser de verhuurder was.6
d. Het Hof wees een zaak terug, omdat het, anders dan het gerecht, oordeelde dat tijdig verzet was aangetekend en de opposant dus ontvankelijk was in het verzet.7
e. Het Hof wees een zaak terug naar het gerecht dat eiser niet-ontvankelijk had verklaard bij gebrek aan belang bij zijn vordering.8
f. Eiser wijzigde in eerste aanleg de eis. Het gerecht stond de eiswijziging niet toe wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Uit de eiswijziging leidde het gerecht af dat eiser de oorspronkelijke eis niet handhaafde. Het Hof oordeelde dat de oorspronkelijke eis alsnog moest worden beoordeeld en wees de zaak terug.9
g. Het Hof wees een zaak terug naar het gerecht dat eiser niet-ontvankelijk had verklaard op de grond dat de vordering niet correct aan eiser was overgedragen.10
h. Het Hof wees een zaak terug naar het gerecht dat de vordering van opposant had afgewezen op de grond dat het verzet te laat was gedaan. De omstandigheid dat het gerecht de vordering van eiseres bij verstek had toegewezen, stond aan terugwijzing niet in de weg.11
Tegen deze praktijk is bij mijn weten nooit een cassatiemiddel gericht, mogelijk in verband met de uit art. 3 Cassatieregeling voortvloeiende beperkingen. Het is de vraag of de praktijk een gericht cassatiemiddel zou doorstaan. Zij is in elk geval in strijd met de voor Nederland streng gehandhaafde jurisprudentiële regel dat de appelrechter na vernietiging van een eindvonnis alleen mag (en moet) terugwijzen in bepaalde gevallen waarin het vernietigde vonnis tot onbevoegdheid strekte.12 Verder kan de Antilliaanse wetgever art. 282 niet bedoeld hebben zoals de praktijk het opvat. Niet alleen vermeldt de memorie van toelichting bij Rv 1958 in de hiervoor weergegeven passage dat de bepaling is opgenomen in verband met de invoering van de mogelijkheid van tussentijds appel, maar m.i. blijkt vooral uit de volgende taalkundige beschouwing van de wettekst dat de wetgever die bedoeling niet kan hebben gehad: in geval van hoger beroep tegen een tussenvonnis moet de zinsnede: 'een vonnis waarbij de rechter in eerste aanleg aan een beslissing van het bodemgeschil niet is toegekomen' gelezen worden als: 'een vonnis waarbij de rechter in eerste aanleg aan een bepaalde beslissing van het bodemgeschil niet is toegekomen'. Zo gelezen regelt het artikel de hiervoor besproken beperkte devolutie van het geschil: de eerste rechter heeft in het tussenvonnis enige inhoudelijke beslissingen gegeven en heeft de verdere beoordeling aangehouden. De appelrechter moet zich dan beperken tot beoordeling van de beslissingen die de eerste rechter heeft gegeven en hij mag geen beslissingen geven over geschilpunten waaraan de eerste rechter niet is toegekomen. Anders gezegd: de appelrechter mag het bodemgeschil niet beslissen, voor zover de eerste rechter er niet aan is toegekomen. Het kan dan niet juist zijn dat ingeval van hoger beroep tegen een eindvonnis dezelfde zinsnede gelezen moet worden als: 'een vonnis waarbij de rechter in eerste aanleg aan geen enkele beslissing van het bodemgeschil is toegekomen', anders gezegd: de appelrechter mag het bodemgeschil alleen dan niet beslissen, indien de eerste rechter er in het geheel niet aan is toegekomen. De praktijk zou het cassatiemiddel alleen kunnen doorstaan op de grond dat het een sinds jaren geaccepteerde praktijk is.
De vraag of de eerste rechter is toegekomen aan beoordeling van het materiële geschil is niet altijd eenvoudig te beantwoorden, omdat er geen maatstaf bestaat om te kunnen bepalen welke geschilpunten tot het materiële geschil behoren. Ik denk daarom dat de Hoge Raad, indien hij deze praktijk zal aanvaarden, een concrete beslissing hierover slechts op begrijpelijkheid zal toetsen.
Indien geappelleerd is van een deelvonnis, kan het gebeuren dat de zaak wordt teruggewezen voor nadere beoordeling van de tussenvonniscomponent.13
Terugwijzing is niet toegestaan indien het Hof van oordeel is dat een door de eerste rechter verworpen exceptie van relatieve onbevoegdheid had moeten worden gehonoreerd. In dat geval moet het Hof de zaak verder zelf behandelen.14
Terugwijzing is ook niet toegestaan indien de eerste rechter de zaak volledig inhoudelijk heeft behandeld, maar in hoger beroep blijkt dat appellant in eerste aanleg onbevoegd vertegenwoordigd is geweest en pas na afloop van de procedure in eerste aanleg heeft ontdekt dat die procedure heeft plaatsgehad.15