Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/2.2
2.2 Voor hoger beroep vatbare uitspraken
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS442604:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 15 februari 2002 (CroesfSmeets), NJ 2002, 197 (A), rov. 3.4.2.
Bijvoorbeeld: HR 14 januari 1994 (Van Putten/Carty), NJ 1994, 403, m.nt. WH-S (M), rov. 4. Zie over het toepassingsgebied van de doorbraakjurisprudentie: HR 28 mei 1999 (Heep/Heep), NJ 2000, 220, m.nt. JBMV (NL), alsmede de conclusie daarvoor en de noot daarbij.
Zie over het stadium waarin de doorbrekingsgrond moet worden gesteld: GHvJNAA 29 september 2009 (Palu di Mangel/Korpodeko), LiN BJ9606 (C), rov. 2.2. M.i. gelden ten aanzien daarvan geen andere eisen dan dat de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor in acht moeten worden genomen.
HR 22 november 1996 (Tele-Aruba/Lampkin), NJ 1997, 203 (A), dictum.
HR 21 september 2007 (GiskusJBMG), NJ 2008, 547, m.nt. HJS (B), rov. 3.9.
HR 22 november 1996 (Tele-Aruba/Lampkin), NJ 1997, 203 (A). rov. 3.2.
Snijders 2003, p. 69.
Anders: GHvJNAA 24 juni 1997, SJD 1997, 382.
Bijvoorbeeld: HR 10 februari 2006 (Van Paassen/Kas-Bank), NJ 2006, 405, m.nt. G.R. Rutgers (NL), rov 4.2; GHvJNAA 9 december 2008 (Clarinda/Decaster), AR 564/08 - H 457/08, TAR-Justicia 2009, afl. 2 (C).
HR 24 januari 1986 (Eurag/Vosselman), NJ 1986, 490, m.nt. WLH (NL), onder 3.
Dit wordt m.i. miskend in GHvJNAA 15 augustus 1995, SJD 1995, 278. De bestreden uitspraak is een rolverwijzing voor conclusie van dupliek en dus naar de inhoud een rolbeschikking, zodat art. 263am.i. niet van toepassing is.
Ras 1966, nr. 61.
HR 17 januari 1986 (GP/NMB), NJ 1987, 352, m.nt. WLH (NL), rov. 3.2.
In procedures die met een vonnis eindigen, zijn de einduitspraak, de tussenuitspraken en de deeluitspraken van de rechter in eerste aanleg vatbaar voor hoger beroep, tenzij het tegendeel uit de wet voortvloeit. Art. 260 maakt een uitzondering voor uitspraken van de rechter in eerste aanleg waarin deze anders dan in eerste aanleg heeft geoordeeld. Deze uitzondering is overgenomen van art. 332 RvNL (oud), maar lijkt overbodig. Niet vatbaar voor hoger beroep zijn uitspraken waarin deze rechter oordeelt in een beroep van een uitspraak van de huurcommissie, maar dat blijkt ook al uit art. 5 lid 2 en 4, 12 lid 4 Huurcommissie-Regeling (art. 7:246 lid 1 en 3, 7:252 BW in de Ontwerp-Landsverordening huur). Ik ken verder geen procedures waarin het GEA anders dan in eerste aanleg oordeelt. Er is geen appelgrens. Ook van zaken van gering belang is dus hoger beroep mogelijk. Blijkens art. 11 lid 3 ELRO is het mogelijk afstand te doen van het recht om hoger beroep in te stellen.
In diverse wetten worden beslissingen van hoger beroep uitgesloten (bijvoorbeeld het zojuist genoemde art. 5 lid 4 Huurcommissie-Regeling). Ook in Rv zelf worden diverse beslissingen van hoger beroep uitgesloten.
Voorbeelden:
De beslissing over de toelaatbaarheid van een verandering van de eis of het verzoek (art. 109 lid 2);
de beslissing op de exceptie dat een zaak aanhangig gemaakt of een verzoek ingediend moet worden bij een andere rechter in eerste aanleg (art. 127a lid 4); vergelijk art. 112 lid 3 en 4, waarin een soortgelijke beslissing wordt genoemd die wel als einduitspraak appellabel is;
de afwijzing van een verzoek om aan derden te bevelen inlichtingen te verschaffen of gegevensdragers of voorwerpen over te leggen (art. 142 lid 5; toewijzing van een dergelijk verzoek is wel appellabel, zo vermeldt ook de memorie van toelichting bij Rv 2005);
de beslissingen over voorlopige voorzieningen in echtscheidingszaken (art. 824);
de afwijzing van een verzoek om een rechterlijk bevel tot betaling en de verwijzing van een dergelijk verzoek naar een gewone terechtzitting (art. 866 lid 2 en 871 lid 1).
Ook voor het verlof voor het leggen van conservatoir beslag geldt een wettelijk appelverbod (art. 700 lid 2). Van weigering van een zodanig verlof is hoger beroep wel mogelijk. Art. 47 Procesreglement bepaalt dat degene die conservatoire inbeslagneming van zijn goederen vreest, te kennen kan geven dat hij wenst te worden gehoord voordat de rechter beslist op een beslagrekest ter zake daarvan. Van deze mogelijkheid, die in de praktijk genoemd wordt: 'het beslag zwart maken', wordt veel gebruik gemaakt. Tot 2005 was het appelverbod tegen een beslagverlof niet in de wet opgenomen en gold het op grond van rechtspraak van de Hoge Raad bij wijze van uitzondering niet voor de schuldenaar die op het beslagrekest was gehoord, maar door de codificatie van het appelverbod in art. 700 lid 2 Rv-NA is die uitzondering afgeschaft.1
Blijkens de rechtspraak wordt een wettelijk appelverbod doorbroken indien de appellant een 'doorbrekingsgrond' stelt, dat wil zeggen: indien hij stelt (i) dat de rechter buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, (ii) dat de rechter het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of (iii) dat bij de totstandkoming van de beslissing essentiële vormen zijn verzuimd.2 Deze 'doorbraakjurisprudentie' is niet gebaseerd op uitleg van een bepaald wetsartikel. Deze jurisprudentie is in Nederlandse zaken ontwikkeld en is in de Nederlandse Antillen en Aruba van overeenkomstige toepassing.3
Indien de appellant een doorbrekingsgrond stelt, maar de appelrechter geen doorbrekingsgrond aanwezig acht, doet dat er niet aan af dat het hoger beroep ontvankelijk is. Er wordt wel geleerd dat het dictum van de appelrechter in een dergelijk geval dient te luiden: 'verwerpt het beroep', en niet: 'bekrachtigt de bestreden uitspraak', maar de Hoge Raad houdt zich daar zelf niet altijd aan.4
Indien de principaal appellant een doorbrekingsgrond stelt, blijft een incidenteel appel in beginsel niet-ontvankelijk als geïntimeerde incidenteel appellant zijnerzijds niet ook een doorbrekingsgrond stelt, maar dit beginsel lijdt uitzondering indien de appelrechter een of meer van de in het principaal appel gestelde doorbrekingsgronden aanwezig acht en overgaat tot behandeling van de zaak zelf.5
Indien de rechter een verzoek toewijst op de subsidiaire grondslag zonder te oordelen over de primaire grondslag, levert dat enkele feit geen verzuim op van essentiële vormen.6
Verbeteringen van vonnissen en weigeringen om vonnissen te verbeteren zijn volgens de wet op zichzelf niet appellabel (art. 66 lid 4). Dit appelverbod kan worden doorbroken op grond van de doorbraakjurisprudentie. Indien er geen doorbrekingsgrond is, moet het hoger beroep echter worden ingesteld tegen het vonnis waarop de verzochte verbetering betrekking heeft. Zodra dat vonnis is verbeterd, geldt het hoger beroep als gericht tegen het vonnis zoals verbeterd. Aanvullingen van vonnissen zijn wel op zichzelf appellabel, maar weigeringen tot aanvulling niet (art 66a lid 3). Ook op dit laatste appelverbod is de doorbraakjurisprudentie van toepassing. Zie paragraaf 2.11 voor de aanvang van de appeltermijn bij verbeteringen en aanvullingen.
Beslissingen die louter dienen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang, zijn niet appellabel. Dit volgt uit vaste Nederlandse rechtspraak en de heersende opvattingen in de Nederlandse literatuur.7 Deze regel is evenmin gebaseerd op uitleg van een bepaald wetsartikel. In de Nederlandse Antillen en Aruba is de regel m.i. van overeenkomstige toepassing.
Het woord 'louter' moet hier niet letterlijk worden genomen, want alle beslissingen hebben wel enige invloed op de rechten en belangen van partijen, hoe gering ook. Men kan dus beter spreken van beslissingen die vrijwel uitsluitend dienen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang. Indien zij ter rolle worden genomen, worden zij rolbeschikkingen genoemd. Hieronder vallen onder meer beslissingen omtrent het verlenen van uitstel voor het nemen van een conclusie en dag- en plaatsbepalingen voor pleidooi, comparitie en vonnis. Het lijkt erop dat een beslissing om zaken al dan niet te voegen ook moet worden aangemerkt als een rolbeschikking.8 Ook buiten de rol neemt de rechter beslissingen die 'louter' dienen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang, bijvoorbeeld een (nadere) dagbepaling van een comparitie van partijen of een getuigenverhoor. Ook dergelijke beslissingen zijn niet appellabel. Art. 148 bepaalt dat ten overvloede voor termijnen bij getuigenverhoren.
Beslissingen die niet 'louter' dienen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang, zijn wel appellabel en moeten worden gemotiveerd. Dat geldt ook indien zij ter rolle genomen worden. Hieronder vallen onder meer de beslissing over het verlenen van verstek, de beslissing tot het verlenen van een akte niet-dienen ten aanzien van sommige processueel belangrijke processtukken,9 de beslissing op het verzoek alsnog toe te staan dat het processtuk waarop de akte niet-dienen ziet wordt genomen en de beslissing waarbij pleidooi geweigerd wordt. Ook een ongemotiveerde beslissing om een comparitie van partijen te gelasten is appellabel.10 Bij de vraag of een rolbeslissing appellabel is, komt het dus aan op de inhoud en strekking van de beslissing.11 Hetzelfde geldt voor buiten de rol genomen beslissingen.
Bepalend is of dus of de beslissingen (vrijwel) uitsluitend dienen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang en dus (vrijwel) niet om in te grijpen in de rechten en belangen van partijen. Dit lijkt veel op de omschrijving van 'preparatoir vonnis en/of bevelschrift' van art. 47 lid 2. Volgens Ras lijkt aannemelijk dat met de term bevelschrift bepaalde Franse voorlopers bedoeld zijn van buiten de rol genomen rechterlijke beslissingen.12 Deze term kan m.i. inmiddels wel worden gemist. De vorm of benaming die de eerste rechter aan de beslissing heeft gegeven, doet niet ter zake. Niet aan hem, maar aan de appelrechter is voorbehouden te beoordelen of de beslissing appellabel is. De 'latere rolbeschikking' van art. 173 lid 2, houdende een deskundigenbenoeming, is appellabel, ondanks deze door de wetgever gekozen term.
Buiten de rol genomen beslissingen die ingrijpen in de rechten en belangen van partijen, zijn dus appellabel.
Voorbeelden:
de beslissing om al dan niet toe te staan dat (bepaalde, of: nog meer) getuigen of partijdeskundigen (art. 174d) worden gehoord;
de beslissingen omtrent de rogatoire commissie (art. 155);
de beslissing om al dan niet een bevel medebrenging van een getuige te geven (art. 151);
de beslissing om al dan niet te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven (art. 158 lid 3);
de begroting van de taxe van de getuige (art. 161);
de begroting van de schadeloosstelling en het loon van de deskundige, onverschillig of die onder de minuut, onder het proces-verbaal of bij bevelschrift gegeven wordt (art. 174c).
Eveneens appellabel zijn de beslissing op het verzoek van de getuige om niet te behoeven te verschijnen en de beslissing op een beroep op een verschoningsrecht van een getuige. Voor deze beslissingen geldt dat een verwerping slechts appellabel is voor de getuige en een honorering slechts voor de procespartijen in de betrokken zaak.13
Vermoedelijk doelt de term 'beschikkingen' in de wettelijke uitdrukking 'de beschikkingen die aan het eindvonnis voorafgaan' (aanhef van Boek 1Titel 7, art. 260, 263, 263a, 269) op buiten de rol genomen beslissingen die ingrijpen in de rechten en belangen van partijen. In de praktijk komt immers het (wat verouderde) gebruik voor om buiten de rol genomen beslissingen als 'beschikking' aan te duiden. Het komt in de praktijk ook voor dat bijvoorbeeld tijdens een getuigenverhoor een beslissing van de rechter wordt gevraagd en dat de rechter zijn beslissing dan op de rol uitspreekt en toch beschikking noemt.