Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba
Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/2.6:2.6 Hoger beroep van tussenvonnissen
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/2.6
2.6 Hoger beroep van tussenvonnissen
Documentgegevens:
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS448799:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor de historische achtergrond hiervan: conclusie A-G Franx onder 3 voor HR 15 maart 1985 (Bond/ALM), NJ 1986, 36, m.nt. WHH (C).
HR 13 september 2002 (Felbc/Browne), NJ 2003, 226 (M), rov. 3.4.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Indien het eindvonnis vatbaar is voor hoger beroep, zijn de 'vonnissen en beschikkingen die [daaraan] voorafgaan', zoals hiervoor nader omschreven, ook vatbaar voor hoger beroep. Ingevolge art. 263 lid 1, kan daartegen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het beroep van het eindvonnis. Ingevolge art. 269 geldt zelfs dat het hoger beroep van het eindvonnis ten gevolge heeft dat de appelrechter in beginsel tevens oordeelt over de daaraan voorafgaande vonnissen en beschikkingen.1 Het verlangen van het tegendeel kan in de akte van appel worden vermeld. Dit komt vrijwel niet voor. De appellant heeft er ook niets mee te winnen, want door die vermelding kan hij de devolutieve werking van het hoger beroep niet doorkruisen. Vermelding van het verlangen dat bepaalde tussenvonnissen buiten het hoger beroep blijven (deelvonnissen buiten beschouwing gelaten), heeft dus geen effect voor wat betreft de beslissingen in die tussenvonnissen die in het voordeel van de appellant strekken. Voor de beslissingen in de tussenvonnissen die in het nadeel van de appellant strekken heeft de vermelding het effect dat de appellant afstand doet van het recht die beslissingen in hoger beroep ter discussie te stellen.
De vermelding moet volgens de wettekst uitdrukkelijk geschieden. De appelrechter dient mede in het licht van hetgeen in de memorie van grieven is aangevoerd en rekening houdende met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij(en), ambtshalve de omvang van het hoger beroep te beoordelen, waarbij uitgangspunt dient te zijn dat slechts mag worden aangenomen dat de appellant de omvang van het hoger beroep heeft willen beperken, als dit ondubbelzinnig uit de akte van appel blijkt2 Dit brengt mee dat niet te gemakkelijk mag worden aangenomen dat de wederpartij mag verwachten dat bepaalde tussenvonnissen niet in het hoger beroep worden betrokken. Regelmatig komt het voor dat de akte van appel alleen vermeldt dat het hoger beroep tegen het eindvonnis is gericht, soms dat het tegen het eindvonnis en bepaalde tussenvonnissen is gericht. In beide gevallen neemt het Hof kennis van alle tussenvonnissen. Voorts moet worden aangenomen dat de appellant die bij akte van appel heeft verzocht om bepaalde tussenvonnissen van het hoger beroep uit te zonderen, de vrijheid heeft om dit verzoek in zijn - tijdig ingediende memorie van grieven in te trekken. M.i. moet hij geacht worden dat verzoek te hebben ingetrokken, indien hij grieven richt tegen die tussenvonnissen. De achterliggende gedachte is niet, zoals in Nederland, dat de appellant bij de akte van appel zijn aandacht nog niet behoeft te richten op een scherpe omlijning van het hoger beroep, want een appellant die in de akte van appel een uitdrukkelijk verlangen heeft geuit, heeft zijn aandacht daar kennelijk wel reeds op gericht. De achterliggende gedachte is m.i. dat de afstand van recht die de vermelding behelst, zijn werking nog niet heeft, zolang die de wederpartij nog niet heeft bereikt, en de akte van appel wordt eerst tegelijkertijd met de memorie van grieven aan de wederpartij betekend (art. 273 lid 1).
Een appellant die bij akte van appel uitdrukkelijk bepaalde tussenvonnissen van het hoger beroep uitzondert en dat niet bij tijdig ingediende memorie van grieven corrigeert, heeft zijn eventuele bezwaren tegen de in zijn nadeel gegeven beslissingen in die tussenvonnissen definitief prijsgegeven en zal de beperking dus niet meer ongedaan kunnen maken.
Hoewel art. 269 bepaalt dat het verlangen bij de aantekening van het hoger beroep dient te geschieden, moet worden aangenomen dat de appellant in iedere stand van het geding de vrijheid heeft om zijn bezwaren tegen in zijn nadeel gegeven beslissingen prijs te geven, onverschillig of die beslissingen in tussenvonnissen of in het eindvonnis zijn gegeven.