Vgl. rov. 4.1 van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016. Zie ook rov. 3.1 van voornoemd arrest en de rov. 1.1-1.9 van het eerste tussenvonnis van de rechtbank Almelo van 2 mei 2012, alsmede de rov. 3 e.v. van het derde tussenvonnis van de rechtbank Overijssel van 19 maart 2014.
HR, 06-10-2017, nr. 16/02508
ECLI:NL:HR:2017:2563, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2017
- Zaaknummer
16/02508
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2563, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:655, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2016:460, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2017:655, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2563, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑04‑2016
- Wetingang
onteigeningswet
- Vindplaatsen
Gst. 2018/4 met annotatie van Mr. A. Snijders
AR 2017/5184
JOM 2017/1059
Jurisprudentie Grondzaken 2017/83 met annotatie van Loo, F.M.A. van der
Uitspraak 06‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige overheidsdaad. Is sprake van ‘wegbestemmen’ van een woning in een bestemmingsplan? Uitleg uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Partij(en)
6 oktober 2017
Eerste Kamer
16/02508
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2] ,
3. [eiser 3] ,
4. [eiser 4] ,
5. [eiser 5] ,
6. [eiser 6],allen wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. den Hoed,
t e g e n
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE BORNE,zetelende te Borne,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE HENGELO,zetelende te Hengelo,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J.F. de Groot.
Eisers zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] (enkelvoud) en verweerders gezamenlijk als de Gemeenten en afzonderlijk als de gemeente Borne, respectievelijk de gemeente Hengelo.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/08/127144 HA ZA 12-82 van de rechtbank Overijssel van 2 mei 2012, 21 augustus 2013, 19 maart 2014 en 30 april 2014;
b. het arrest in de zaak 200.151.332 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeenten hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt voor zover het cassatieberoep is gericht tegen de gemeente Hengelo tot verwerping. Voor zover het bestreden arrest is gewezen tussen [eiser] en de gemeente Borne, dient het te worden vernietigd en dient de zaak te worden verwezen, een en ander op gronden als in de conclusie onder 3.5 en 3.6 weergegeven.
De advocaat van de Gemeenten heeft bij brief van 14 juli 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) Op het perceel aan de [a-straat 1] te [plaats] – met de bestemming ‘Tuin’ met een bouwblok voor eengezinshuizen in open bebouwing – heeft [eiser] , na vergunningverlening door de gemeente Borne, in 1994 – buiten het bouwblok en niet op de in de bouwvergunning aangeduide plaats – een huis met garage en bijgebouw gebouwd. [eiser] is daar gaan wonen.
(ii) [eiser] heeft ter plaatse sinds omstreeks het midden van de jaren negentig ook bedrijfsmatige activiteiten verricht.
(iii) De gemeente Borne heeft in 2006 een nieuw bestemmingsplan (het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’) vastgesteld. Daarin is het perceel van [eiser] en een groot deel van de omgeving tot bedrijventerrein bestemd. De woning van [eiser] is niet als zodanig bestemd. Dit bestemmingsplan is op 21 december 2007 onherroepelijk geworden.
(iv) [eiser] heeft naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan een inspraakreactie ingediend; naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan heeft hij een zienswijze ingediend. In haar reactie op [eiser] inspraakreactie heeft de gemeente Borne [eiser] meegedeeld dat op grond van art. 49 van de destijds geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid bestond om een verzoek tot vergoeding van planschade in te dienen, indien hij van mening was dat hij als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling schade zou lijden. [eiser] heeft een verzoek tot vergoeding van planschade ingediend. Dit verzoek is door de gemeente Borne afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaarschrift is door de gemeente Borne bij besluit van 2 juni 2009 ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
( v) Het hiervoor onder (iv) genoemde besluit van de gemeente Borne op het door [eiser] ingediende bezwaarschrift is door de rechtbank Almelo vernietigd; daarbij is bepaald dat het college een nieuw besluit op het door [eiser] gemaakte bezwaar dient te nemen. Het hoger beroep van de gemeente Borne tegen die uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 9 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP3671) ongegrond verklaard. De Afdeling overwoog in die uitspraak, verkort weergegeven, dat het vergunde (een woonhuis met garage en bijgebouw), ofschoon niet in overeenstemming met het toentertijd vigerende bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning gebouwd, gegeven de door de gemeente Borne aan het bouwplan verleende medewerking en de onaantastbaarheid van de desbetreffende vergunning, zoals ook de aanwezigheid van de gemeente bij het uitpalen van de vergunde bouwwerken en het niet-handhavend optreden ter zake, moet worden geacht ter plaatse rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime.
(vi) De gemeente Borne heeft op 14 augustus 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarbij haar besluit om geen planschade te vergoeden ingetrokken. Zij wees het verzoek van [eiser] om planschadevergoeding alsnog toe, met de volgende deelbeslispunten:
“a) de schade wordt anderszins verzekerd, namelijk in de vorm van het vaststellen van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 2]’ waarbij de vrijstaande woning en de garage/berging worden terugbestemd (compensatie in natura);
b) op de overige gronden worden de bestemmingen ‘bedrijf’ met ruimere bebouwingsmogelijkheden, en ‘verkeer’ gelegd (voordeelverrekening);
c) indien compensatie en voordeelverrekening van de schade niet volledig mogelijk mochten blijken te zijn vanwege omstandigheden buiten de macht van de familie [eiser] , dan wordt alsnog een evenredige schadevergoeding (restant) in geldelijke vorm toegekend.”
(vii) Ten behoeve van de hiervoor onder (vi) bedoelde compensatie in natura heeft de gemeente Borne op 18 december 2012 een bestemmingsplanherziening vastgesteld. De woning van [eiser] werd daarbij bestemd als bedrijfswoning. Tegen dit besluit heeft [eiser] beroep ingesteld.
(viii) De bestemmingsplanherziening is door de Afdeling bij uitspraak van 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1654) vernietigd. De Afdeling overwoog, verkort weergegeven, dat het feit dat de woning volgens de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011 (in de planschadeprocedure) moest worden geacht rechtmatig aanwezig te zijn, niet meebracht dat deze als zodanig moest worden bestemd. De woning was nimmer als zodanig mogelijk gemaakt, zodat in planologische zin sprake was van nieuwvestiging, aldus de Afdeling; de gemeente Borne had dus een afweging moeten maken of vanwege geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij aandacht had moeten worden besteed aan de cumulatie van lawaai.
(xi) Daarop heeft de gemeente Borne het perceel van [eiser] betrokken in een lopende integrale herziening van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’, waartoe zij geluidsonderzoek heeft doen verrichten. In het ontwerpbestemmingsplan heeft zij vervolgens (opnieuw) gekozen voor de bestemming bedrijfswoning. Teneinde te waarborgen dat [eiser] de woning ook kon blijven gebruiken als burgerwoning heeft de gemeente daarin tevens voorzien in een zogenoemde uitsterfregeling.
( x) Zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.10 (voetnoot 6), is het hiervoor onder (ix) bedoelde bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 3] ’ op 11 november 2014 vastgesteld en is het, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, door een uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:123) onherroepelijk geworden kort voordat het in cassatie bestreden arrest werd gewezen.
(xi) In de planschadeprocedure heeft [eiser] beroep ingesteld van de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2012, omdat hij zich niet kan verenigen met de wijze waarop de gemeente Borne zijn schade zou willen vergoeden.
(xii) De rechtbank Overijssel heeft de hiervoor onder (xi) genoemde beslissing op bezwaar vernietigd en de planschadevergoeding onvoorwaardelijk vastgesteld op € 99.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2007. Het hoger beroep van [eiser] tegen die uitspraak heeft de Afdeling op 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4203) ongegrond verklaard, met toewijzing van een vergoeding aan [eiser] van € 1.000,-- wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het incidenteel hoger beroep van de gemeente Borne heeft de Afdeling gegrond verklaard, in zoverre dat de wettelijke rente over de planschadevergoeding niet vanaf 24 juli 2007, maar vanaf 21 december 2007 moet worden berekend.
3.2.1
In dit geding vordert [eiser] dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente Borne onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, in het bijzonder door (i) de woning van [eiser] weg te bestemmen zonder hem daarvoor een volledige schadevergoeding te bieden en zijn eigendom en recht op wonen te herstellen, (ii) [eiser] onjuist te informeren over zijn rechten bij het wegnemen van zijn woonbestemming en bij het wegnemen van onzekerheid over de interpretatie van wetgeving, en (iii) in een tijdsbestek van zeven jaar geen initiatief te nemen om de negatieve gevolgen van het wegbestemmen van [eiser] woning weg te nemen. [eiser] vordert tevens opheffing van de onrechtmatige toestand langs de weg van minnelijke verwerving van het perceel door de gemeente Borne met volledige schadeloosstelling alsmede schadevergoeding nader op te maken bij staat.
3.2.2
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 30 april 2014 overwogen dat [eiser] vorderingen deels toewijsbaar zijn, en de zaak aangehouden. De rechtbank heeft [eiser] toegestaan tussentijds hoger beroep in te stellen.
3.2.3
Het hof heeft [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de gemeente Hengelo, op de grond dat de in hoger beroep bestreden vonnissen zijn gewezen in de procedure tussen [eiser] en de gemeente Borne (rov. 4.10).
De vorderingen van [eiser] tegen de gemeente Borne heeft het hof afgewezen, waartoe het, kort samengevat, als volgt heeft overwogen. Van het wegbestemmen van de woning van [eiser] bij het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ is geen sprake geweest (rov. 4.12-4.13). Met de vaststelling van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ heeft de gemeente Borne jegens [eiser] ook anderszins niet onrechtmatig gehandeld (rov. 4.14-4.18). Evenmin heeft de gemeente Borne in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ [eiser] onjuist of onvolledig voorgelicht(rov. 4.19). Ten slotte maakt de lange duur van het onderhavige traject het handelen van de gemeente Borne niet onrechtmatig (rov. 4.20).
3.3.1
Onderdeel I van het middel keert zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.13) over de vraag of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning van [eiser] weg te bestemmen zonder hem daarvoor een volledige schadevergoeding te bieden en zijn eigendom en recht op wonen te herstellen. Dienaangaande heeft het hof als volgt overwogen:
“4.12 Bij – het (voor)ontwerp van – het [bestemmingsplan 1] , vastgesteld op 16 februari 2006 en onherroepelijk geworden op21 december 2007, heeft de gemeente Borne het perceel van [eiser] , dat tevoren de bestemming ‘Tuin’ had met een bouwblok voor eengezinshuizen in open bebouwing, een bedrijfsbestemming gegeven. De woning van [eiser] is daarbij niet als zodanig bestemd, naar de gemeente Borne (...) aangeeft, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat er vanwege de 70 dB(A)-contour van de spoorlijn Almelo-Enschede en de omstandigheid dat de woning in afwijking van de verleende bouwvergunning (want op een andere plaats) was opgericht, geen mogelijkheid bestond tot het positief bestemmen van de woning. Voor de woning trof zij derhalve geen voorziening.
4.13
De Afdeling heeft tussen [eiser] en de gemeente Borne meerdere malen uitspraak gedaan, voor zover hier relevant op 9 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP3671), op 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1654) en op 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4203). Het hof zal dezeuitspraken bij zijn beoordeling van de grieven tot leidraad nemen. Dat brengt mee dat enerzijds de bouwwerken die bij vergunning van 6 januari 1994 zijn vergund (de woning met garage en een bijgebouw) geacht worden rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig deel uit te maken van het oude planologische regime (r.o. 2.5.2 van de uitspraak van 9 februari 2011) en anderzijds dat de woning nimmer planologisch mogelijk is gemaakt en dat het ervoor moet worden gehouden dat – in het kader van het initiatief van de gemeente Borne de woning alsnog positief te bestemmen – in planologische zin sprake is van nieuwvestiging (r.o. 3.3 van de uitspraak van 23 oktober 2013). Dit betekent dat [eiser] woning ter plaatse weliswaar rechtmatig aanwezig is, maar nimmer planologisch mogelijk is gemaakt en dat er dus van wegbestemmen van zijn woning bij het [bestemmingsplan 1] geen sprake is. De daarop ziende stellingen van [eiser] zijn ongegrond.”
3.3.2
Volgens onderdeel Ia heeft het hof miskend dat van ‘wegbestemmen’ sprake is indien een woning geacht moet worden rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime, en die woning in het nieuwe bestemmingsplan niet als zodanig is bestemd. Onderdeel Ib klaagt dat het oordeel van het hof over het wegbestemmen van de woning van [eiser] onbegrijpelijk is in het licht van de vaststaande omstandigheden.
3.3.3
Deze klachten treffen doel.
Zoals het hof heeft overwogen, is in rov. 2.5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011 in het kader van de planschadeprocedure (zie hiervoor in 3.1 onder (v)) geoordeeld dat het vergunde geacht moet worden rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime. Voorts staat vast dat de woning in het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ niet als zodanig is bestemd. Een dergelijk niet positief bestemmen van een bestaand legaal gebruik moet aangemerkt worden als ‘wegbestemmen’ (vgl. Kamerstukken II 2014-2015, 33 962, nr. 12, p. 166, waar in het kader van de Omgevingswet het intrekken van een bestaande legale functie aldus wordt aangeduid dat die functie is ‘wegbestemd’). Anders dan het hof kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen, is van ‘wegbestemmen’ niet slechts sprake indien het vigerende bestemmingsplan uitdrukkelijk in een bepaald gebruik voorziet en dat gebruik in planologische zin mogelijk maakt, en de bestemmingsplanherziening tot intrekking daarvan leidt.
Aan het vorenstaande doet niet af dat de Afdeling in rov. 3.3 van haar uitspraak van 23 oktober 2013(zie hiervoor in 3.1 onder (viii)) heeft geoordeeld dat in dit geval in planologische zin sprake is van nieuwvestiging. Met dit oordeel heeft de Afdeling klaarblijkelijk tot uitdrukking gebracht dat het bestaande gebruik van de woning in het kader van de bestemmingsplanherziening niet zonder meer positief kan worden bestemd, en dat eerst onderzoek naar de planologische aanvaardbaarheid daarvan moet worden verricht.
In het licht van het vorenstaande berust het oordeel van het hof dat van wegbestemmen van [eiser] woning bij het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ geen sprake is, op een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.4
De klachten van de onderdelen II, III en IV kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
Nu onderdeel IV geen doel treft (zie hiervoor in 3.4), dient het beroep, voor zover gericht tegen de gemeente Hengelo, te worden verworpen.
3.6
Met het oog op het geding na verwijzing verdient opmerking dat het slagen van onderdeel I alleen noopt tot beoordeling van de stellingen van [eiser] die op het ‘wegbestemmen’ van de woning voortbouwen (zie het bestreden arrest, rov. 4.13, slot). Daarbij is het volgende van belang.
Blijkens hetgeen hiervoor in 3.4 is beslist, komt onderdeel III tevergeefs op tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.19) dat het beginsel van formele rechtskracht eraan in de weg staat dat in deze procedure wordt onderzocht of het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ een onrechtmatige daad jegens [eiser] oplevert doordat diens woning daarin niet positief is bestemd. In het geding na verwijzing moet derhalve de inhoud van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’, met inbegrip van het daarin ‘wegbestemmen’ van de woning van [eiser] , voor rechtmatig worden gehouden.
Voorts dient in het geding na verwijzing rekening te worden gehouden met de bestemming die de woning heeft gekregen in het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 3] ’ (zie hiervoor in 3.1 onder (x)).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep voor zover het is gericht tegen de gemeente Hengelo;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de gemeente Hengelo begroot op nihil;
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016 voor zover gewezen in de zaak tegen de gemeente Borne;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de gemeente Borne in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 506,05 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja - van den Broek op 6 oktober 2017.
Conclusie 30‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige overheidsdaad. Is sprake van ‘wegbestemmen’ van een woning in een bestemmingsplan? Uitleg uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Partij(en)
Zaaknr: 16/02508
mr. L.A.D. Keus
Zitting: 30 juni 2017
Conclusie inzake:
1. [eiser 1]
2. [eiser 2]
3. [eiser 3]
4. [eiser 4]
5. [eiser 5]
6. [eiser 6]
(hierna: [eiser] in mannelijk enkelvoud)
eisers tot cassatie
advocaat: mr. J. den Hoed
Tegen
1. de gemeente Borne
2. de gemeente Hengelo
(hierna gezamenlijk: de Gemeenten, en afzonderlijk: de gemeente Borne, respectievelijk de gemeente Hengelo)
verweerders in cassatie
advocaat: mr. J.F. de Groot
Het gaat in deze zaak om de vraag of de gemeente Borne (en de gemeente Hengelo) onrechtmatig jegens [eiser] heeft (hebben) gehandeld door de woning van [eiser] in bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” niet positief te bestemmen (maar “weg te bestemmen”) en door de wijze waarop zij daaraan vervolg heeft (hebben) gegeven, in het bijzonder nadat de bestuursrechter had geoordeeld dat de woning van [eiser] , anders dan de betrokken gemeente(n) had(den) aangenomen, in de oude situatie legaal aanwezig was.
Inmiddels heeft zich de ontwikkeling voorgedaan (maar is in het bestreden arrest nog niet verdisconteerd) dat de litigieuze woning in het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 3] ” in het kader van een zogenaamde uitsterfregeling alsnog positief is bestemd.
1. Feiten
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1..
1.2
Op het perceel aan de [a-straat 1] te [plaats] - met de bestemming “Tuin” met een bouwblok voor eengezinshuizen in open bebouwing - heeft [eiser] , na vergunningverlening door de gemeente Borne, in 1994 - buiten het bouwblok en niet op de in de bouwvergunning aangeduide plaats - een huis met garage en bijgebouw gebouwd. [eiser] is daar gaan wonen.
1.3
[eiser] heeft ter plaatse sinds circa medio negentiger jaren ook bedrijfsmatige activiteiten verricht (zie bijvoorbeeld zijn brief aan de gemeente Borne van 10 juli 1996 (productie 2 bij de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel)).
1.4
De gemeente Borne heeft in 2006 een nieuw bestemmingsplan (bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”) vastgesteld. Daarin is het perceel van [eiser] en een groot deel van de omgeving tot bedrijventerrein bestemd. De woning van [eiser] is niet als zodanig bestemd. Dit plan is op 21 december 2007 onherroepelijk geworden.
1.5
[eiser] heeft naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan een inspraakreactie en naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan een inspraakreactie en naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze ingediend. In haar reactie op zijn inspraakreactie heeft de gemeente Borne [eiser] meegedeeld dat op grond van art. 49 van de destijds geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) de mogelijkheid bestond om een verzoek om planschade in te dienen, indien hij van mening was als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling schade te lijden. [eiser] heeft op 19 juli 2007 een verzoek om vergoeding van planschade ingediend. Dit verzoek is door de gemeente Borne op 18 december 2008 afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaarschrift is door de gemeente Borne bij besluit van 2 juni 2009 ongegrond verklaard2.. [eiser] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.6
Het besluit van de gemeente Borne op het door [eiser] ingediende bezwaarschrift is door de rechtbank Almelo bij uitspraak van 26 mei 2010 vernietigd; daarbij is bepaald dat het college een nieuw besluit op het door [eiser] gemaakte bezwaar dient te nemen3.. Hoger beroep tegen die uitspraak van gemeentezijde is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 9 februari 20114.ongegrond verklaard. De Afdeling overwoog in die uitspraak onder 2.5.2, verkort weergegeven, dat het vergunde (woonhuis met garage en bijgebouw), ofschoon niet in overeenstemming met het toentertijd vigerende bestemmingsplan/de verleende bouwvergunning gebouwd, gegeven de door de gemeente Borne aan het bouwplan verleende medewerking en de onaantastbaarheid van de desbetreffende vergunning, zoals ook de aanwezigheid van de gemeente bij het uitpalen van de vergunde bouwwerken en het niet-handhavend optreden ter zake, moet worden geacht ter plaatse rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime.
1.7
De gemeente Borne heeft ter zake vervolgens op 14 augustus 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarbij haar besluit om geen planschade te vergoeden ingetrokken. Zij wees het verzoek van [eiser] om planschadevergoeding bij dat besluit toe, met de volgende deelbeslispunten:
“a) de schade wordt anderszins verzekerd, namelijk in de vorm van het vaststellen van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 2] ’ waarbij de vrijstaande woning en de garage/berging worden terugbestemd (compensatie in natura);
b) op de overige gronden worden de bestemmingen ‘bedrijf’ met ruimere bebouwingsmogelijkheden, en ‘verkeer’ gelegd (voordeelverrekening);
c) indien compensatie en voordeelverrekening van de schade niet volledig mogelijk mochten blijken te zijn vanwege omstandigheden buiten de macht van de familie [eiser] , dan wordt alsnog een evenredige schadevergoeding (restant) in geldelijke vorm toegekend.”
1.8
Ten gunste van bedoelde compensatie in natura heeft de gemeente Borne op 18 december 2012 een bestemmingsplanherziening vastgesteld. De woning van [eiser] werd daarbij bestemd als bedrijfswoning. Tegen dit besluit heeft [eiser] beroep ingesteld.
1.9
De bestemmingsplanherziening is door de Afdeling bij uitspraak van 23 oktober 20135.vernietigd. De Afdeling overwoog in die uitspraak, samengevat, dat het feit dat de woning volgens de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011 (in de planschadeprocedure) moest worden geacht rechtmatig aanwezig te zijn, niet meebracht dat deze als zodanig moest worden bestemd. De woning was nimmer als zodanig mogelijk gemaakt, zodat in planologische zin sprake was van nieuwvestiging, aldus de Afdeling; de gemeente Borne had dus een afweging moeten maken of vanwege geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij aandacht had moeten worden besteed aan de cumulatie van lawaai.
1.10
Daarop heeft de gemeente Borne het perceel van [eiser] betrokken in een lopende integrale herziening van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 3] ”, waartoe zij geluidonderzoek heeft doen verrichten. In het ontwerpbestemmingsplan heeft zij vervolgens (opnieuw) gekozen voor de bestemming bedrijfswoning. Teneinde te waarborgen dat [eiser] de woning ook kan blijven gebruiken als burgerwoning voorziet de gemeente daarin tevens in een zogenoemde uitsterfregeling. Het desbetreffende bestemmingsplan is op 11 november 2014 vastgesteld en (voor zover voor het onderhavige geding van belang) kort voor het bestreden arrest onherroepelijk geworden6..
1.11
In de planschadeprocedure heeft [eiser] beroep ingesteld van de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2012, omdat hij zich niet kan verenigen met de wijze waarop de gemeente Borne zijn schade zou willen vergoeden7..
1.12
De rechtbank Overijssel, sector bestuursrecht, heeft voornoemd besluit op 4 maart 2014 vernietigd en de planschadevergoeding onvoorwaardelijk vastgesteld op € 99.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2007. Het hoger beroep van [eiser] tegen die uitspraak heeft de Afdeling op 19 november 20148.ongegrond verklaard, met toewijzing van een vergoeding aan [eiser] van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het incidenteel hoger beroep van de gemeente Borne heeft de Afdeling gegrond verklaard, in zoverre dat de wettelijke rente over de planschadevergoeding niet vanaf 24 juli 2007, maar vanaf 21 december 2007 moest worden berekend.
2. Procesverloop
2.1
Bij exploot van 24 februari 2012 heeft [eiser] de gemeente Borne doen dagvaarden voor de rechtbank Almelo. [eiser] heeft - verkort weergegeven - een verklaring voor recht gevorderd dat de gemeente Borne onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, met name:
- door de woning van [eiser] weg te bestemmen zonder hem daarvoor een volledige schadevergoeding te bieden en zijn eigendom en recht op wonen te herstellen;
- door hem onjuist te informeren ten aanzien van zijn rechten bij het wegnemen van zijn woonbestemming en bij het wegnemen van onzekerheid over de interpretatie van wetgeving, en;
- door in een tijdsbestek van zeven jaar geen initiatief te nemen om de negatieve gevolgen van het wegbestemmen van zijn woning weg te nemen;
de laatste twee clusters van gedragingen zowel afzonderlijk, als tezamen.
Daarnaast heeft hij gevorderd dat de gemeente Borne zal worden veroordeeld:
- tot opheffing van bedoelde onrechtmatige toestand door met [eiser] in onderhandeling te treden over minnelijke verwerving van het perceel, met volledige schadeloosstelling;
- tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade nader op te maken bij staat, en;
- in de kosten van de procedure.9.
De gemeente Borne heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.2
In een eerste tussenvonnis van 2 mei 2012 heeft de rechtbank, na vaststelling van de feiten en weergave van de vordering en het daartegen gevoerde verweer, een comparitie van partijen bevolen. Deze comparitie heeft op 5 juli 2012 plaatsgevonden.
2.3
[eiser] heeft een provisionele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van art. 223 Rv ingesteld. Kort gezegd, vordert hij de gemeente te verbieden om:
i) [eiser] rechtstreeks te benaderen over onderwerpen die onder de rechter zijn,
ii) om zonder toestemming van [eiser] diens erf te betreden teneinde (a) het gebruik van de garage/berging te controleren en (b) het object te taxeren, een en ander met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
2.4
Bij vonnis in het incident 21 augustus 2013 heeft de rechtbank (inmiddels de rechtbank Overijssel) de vorderingen in het incident afgewezen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident op de grond dat het gevorderde onvoldoende verband houdt met het gevorderde in de hoofdzaak (rov. 5.4) en dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang bij het gevorderde heeft (rov. 5.5). In de hoofdzaak is iedere verdere beslissing aangehouden.
2.5.1
In een derde tussenvonnis van 19 maart 201410.heeft de rechtbank geoordeeld dat de wegbestemming van de woning van [eiser] niet alleen in strijd is met bestuursrechtelijke jurisprudentie van de Afdeling, maar ook in strijd komt met het eigendomsrecht van [eiser] (rov. 19-26, in het bijzonder rov. 25). De daaruit voortvloeiende schade dient naar het oordeel van de rechtbank te worden vergoed (rov. 27). Het beroep van de gemeente Borne op formele rechtskracht kan haar in dit geval niet baten: een eigendomsrecht kan volgens de rechtbank niet met een beroep op formele rechtskracht worden ingeperkt (rov. 27).
2.5.2
Voorts heeft [eiser] de gemeente Borne volgens de rechtbank terecht verweten hem niet voldoende te hebben geïnformeerd over de gevolgen van het wegbestemmen van zijn woning, ofschoon het haar duidelijk moet zijn geweest dat [eiser] de gevolgen daarvan, zonder dat een nadere regeling werd getroffen, niet overzag, aldus de rechtbank. Door alleen te verwijzen naar de planschadeprocedure is bij [eiser] kennelijk de indruk gewekt dat hij van zijn eigendom gebruik konden blijven maken en dat zijn schade zou worden vergoed (rov. 27). Ook de schade die [eiser] daardoor lijdt, dient te worden vergoed (rov. 28).
2.5.3
Naar het oordeel van de rechtbank schrijft geen wettelijke regel voor dat een gemeente is gehouden de betrokkenen uit te kopen indien zij ervoor kiest een woning weg te bestemmen. Er zijn ook andere mogelijkheden tot beperking of vergoeding van bedoelde schade, zoals het positief bestemmen of een persoonsgebonden overgangsrecht (rov. 29). Dat is ook wat de gemeente Borne voor ogen heeft om, als er dan nog schade overblijft, deze te vergoeden via de planschadeprocedure van art. 49 WRO (rov. 30). Omdat de rechtbank nog niet kon vaststellen of de schade die [eiser] lijdt inderdaad op voornoemde wijze zal worden vergoed - de bestemmingsplanprocedure en de planschadeprocedure liepen nog - en omdat de rechtbank vooraf niet kan beoordelen of daarmee alle schade is vergoed, heeft zij de procedure bij het derde tussenvonnis aangehouden in afwachting van de uitkomst van de twee bestuursrechtelijke procedures (rov. 35).
2.5.4
Niettemin heeft de rechtbank de verschillende vorderingen van [eiser] besproken, teneinde voor partijen alvast zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen (rov. 36). De gevorderde verklaring voor recht dat de gemeente Borne in strijd handelde met, kortweg zijn eigendomsrecht, achtte de rechtbank toewijsbaar als het niet lukt om de schade die [eiser] lijdt als gevolg van het in 2006 wegbestemmen van de woning te vergoeden (rov. 37). De vordering van [eiser] te verklaren voor recht dat de gemeente Borne hem onjuist heeft geïnformeerd, heeft de rechtbank slechts toewijsbaar geacht voor zover die vordering erop betrekking had dat de gemeente Borne [eiser] niet goed heeft geïnformeerd over de gevolgen die het wegbestemmen van de woning voor hem zou hebben (rov. 38). Dat de gemeente Borne in zeven jaar tijd niet met de oplossing is gekomen die [eiser] voor ogen had - uitkoop - achtte de rechtbank niet onrechtmatig, zodat de daarmee verband houdende vordering niet toewijsbaar is (rov. 39). Dit geldt ook voor de combinatie van de beide laatste genoemde gedragingen of nalatigheden (rov. 40). Ook de gevorderde veroordeling van de gemeente Borne om met [eiser] in onderhandeling te treden over de uitkoop van de woning (rov. 41) en de vordering tot verwijzing naar de schadestaat zijn volgens de rechtbank niet toewijsbaar (rov. 41)11..
2.6
Bij vonnis van 30 april 2014 heeft de rechtbank het [eiser] toegestaan tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis van 19 maart 2014 in te stellen.
2.7
[eiser] heeft onder aanvoering van een veertiental grieven van alle voorliggende uitspraken van de rechtbank principaal hoger beroep ingesteld bij het hof Arnhem-Leeuwarden, waarbij hij ook de gemeente Hengelo heeft betrokken. Eén grief was gericht tegen het incidenteel vonnis en de overige grieven waren gericht tegen het derde tussenvonnis van 19 maart 2014. Tegen het eerste tussenvonnis van 2 mei 2012 zijn geen grieven gericht12.. De gemeente Borne heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft op haar beurt incidenteel hoger beroep ingesteld13.. Met het principaal en incidenteel hoger beroep lag het geschil in volle omvang aan het hof voor14.. [eiser] heeft het hof primair verzocht de zaak aan zich te houden om in hoger beroep op de hoofdzaak te beslissen en subsidiair verzocht de zaak terug te verwijzen naar de eerste aanleg om de procedure in de hoofdzaak met inachtneming van het oordeel van het hof voort te zetten. De gemeente Borne heeft zich met dit verzoek verenigd15..
2.8.1
Bij arrest van 26 januari 201616.heeft het hof het principaal hoger beroep van [eiser] tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Almelo van 2 mei 2012 verworpen17.. [eiser] is niet-ontvankelijk verklaard voor zover het principaal hoger beroep de gemeente Hengelo betreft. Het incidenteel vonnis van de rechtbank Overijssel van 21 augustus 2013 is bekrachtigd. In het principaal en incidenteel hoger beroep is het vonnis van de rechtbank Overijssel van 19 maart 2014 vernietigd en heeft het hof de vorderingen van [eiser] , opnieuw rechtdoende, afgewezen. [eiser] is veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep. Het arrest is, voor zover het de proceskostenveroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.8.2
Omtrent de betrokkenheid van de gemeente Hengelo overwoog het hof het volgende:
“4.10 Met zijn eerste grief stelt [eiser] aan de orde het feit dat de gemeente Hengelo niet is genoemd in het bestreden vonnis (naar het hof begrijpt: het tweede tussenvonnis (bedoeld is het vonnis van 19 maart 2014; LK)), terwijl op 5 december 2012 voeging tussen zaaknummer 131559/HA ZA 12-327 (Hengelo) en zaaknummer 127144/HA ZA 12-82 (Borne) heeft plaatsgevonden.
Uit het procesdossier blijkt dat de rechtbank, in weerwil van de beslissing tot voeging in haar vonnis van 5 december 2012, daarna slechts vonnissen heeft gewezen in de procedure tussen [eiser] en de gemeente Borne en dat zij de zaken dus gesplitst is blijven behandelen. De vonnissen, waarvan in hoger beroep is gekomen, betreffen vonnissen in de procedure tussen [eiser] en de gemeente Borne.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiser] in zijn hoger beroep tegen de gemeente Hengelo niet-ontvankelijk zal worden verklaard en dat grief 1 in het principaal hoger beroep faalt.”
2.8.3
Vervolgens is het hof nader ingegaan op het gestelde onrechtmatig handelen van de gemeente Borne. Daarbij is het hof allereerst ingegaan op de vraag of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning van [eiser] weg te bestemmen zonder hem daarvoor een volledige schadevergoeding te bieden en zijn eigendom en recht op wonen te herstellen. Volgens het hof is van een wegbestemmen van de woning van [eiser] bij bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” geen sprake geweest:
“4.12 Bij - het (voor)ontwerp van - het [bestemmingsplan 1] , vastgesteld op 16 februari 2006 en onherroepelijk geworden op 21 december 2007, heeft de gemeente Borne het perceel van [eiser] , dat tevoren de bestemming ‘Tuin’ had met een bouwblok voor eengezinshuizen in open bebouwing, een bedrijfsbestemming gegeven. De woning van [eiser] is daarbij niet als zodanig bestemd, naar de gemeente Borne onder meer in haar memorie van antwoord onder 16 aangeeft, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat er vanwege de 70 dB(A)-contour van de spoorlijn Almelo-Enschede en de omstandigheid dat de woning in afwijking van de verleende bouwvergunning (want op een andere plaats) was opgericht, geen mogelijkheid bestond tot het positief bestemmen van de woning. Voor de woning trof zij derhalve geen voorziening.
4.13
De Afdeling heeft tussen [eiser] en de gemeente Borne meerdere malen uitspraak gedaan, voor zover hier relevant op 9 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2009:BP3671 (lees: ECLI:NL:RVS:2011:BP3671; LK)), op 23 oktober 201218.(ECLI:NL:RVS:2013:1654) en op 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4203). Het hof zal deze uitspraken bij zijn beoordeling van de grieven tot leidraad nemen. Dat brengt mee dat enerzijds de bouwwerken die bij vergunning van 6 januari 1994 zijn vergund (de woning met garage en een bijgebouw) geacht worden rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig deel uit te maken van het oude planologische regime (r.o. 2.5.2 van de uitspraak van 9 februari 2011) en anderzijds dat de woning nimmer planologisch mogelijk is gemaakt en dat het ervoor moet worden gehouden dat - in het kader van het initiatief van de gemeente Borne de woning alsnog positief te bestemmen - in planologische zin sprake is van nieuwvestiging (r.o. 3.3 van de uitspraak van 23 oktober 2013). Dit betekent dat [eiser] woning ter plaatse weliswaar rechtmatig aanwezig is, maar nimmer planologisch mogelijk is gemaakt en dat er dus van wegbestemmen van zijn woning bij het [bestemmingsplan 1] geen sprake is. De daarop ziende stellingen van [eiser] zijn ongegrond.”
2.8.4
Het hof oordeelde vervolgens dat de gemeente Borne met de vaststelling van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” ook niet anderszins onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld:
“4.14 Het hiervoor onder 4.13 overwogene neemt niet weg dat overgangsrecht als tot het [bestemmingsplan 1] behorend niet is bedoeld voor gebruik dat niet binnen de planperiode zal worden beëindigd (vgl. ABRvS 10 november 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR5459, r.o. 2.6.6.2). Door bedoelde bouwwerken in 2006 niet positief te bestemmen maar onder het overgangsrecht te brengen, heeft de gemeente Borne zich er dan ook voor uitgesproken dat het gebruik van het perceel van [eiser] voor wonen binnen de planperiode diende te worden beëindigd. Dat had reeds op dat moment gevolgen voor de waarde van het perceel in het economisch verkeer. In planschadetermen maakt dit onderdeel uit van de directe schade ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 moet worden afgeleid dat de directe schade voor [eiser] ten gevolge van de vaststelling van het [bestemmingsplan 1] als component van de planschade op grond van artikel 49 WRO (oud) door de adviseur van de Gemeente, Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. (hierna: Oranjewoud), correct is berekend op € 64.500,-. De directe schade is door Oranjewoud (blad 33 van het advies ex artikel 49 WRO, productie 51 bij memorie van grieven) als volgt omschreven:
‘Een (bedrijfs)woning is op het perceel van belanghebbenden onder het nieuwe regime niet toegestaan. Nu de gronden onder het vigerende regime enkel kunnen worden bebouwd met bedrijfsgebouwen en de woonbestemming is verdwenen, is de planologische positie van het object van belanghebbenden ook verslechterd. Hierdoor is enerzijds een beperking in de mogelijkheden opgetreden omdat voor elke omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) voor bijvoorbeeld een garage of hobbyruimte eveneens een afwijkingsprocedure gevolgd dient te worden. Het verdwijnen van de woonbestemming zal tot gevolg hebben dat een redelijk denkend en handelend koper minder bereid is om het onderhavige object te verwerven. Immers, doordat het object niet positief bestemd is, bestaat er een kans dat de woning in het kader van een onteigeningsprocedure aangekocht zal gaan worden door de gemeente Borne. Niettemin voorziet een dergelijke procedure in een volledige schadeloosstelling, zodat de volledige waarde van het object vergoed zal worden. Toch zal er ons inziens een minder grote groep potentiële kopers bereid zijn om het object te verwerven. Deze groep zal ons inziens beperkt blijven tot kopers die accepteren dat ze op korte termijn onteigend gaan worden of speculanten. Zij riskeren dan wel de aankoopkosten en de verhuis- en inrichtingskosten en zullen deze op de koopprijs laten drukken. Voornoemde planologische verslechteringen hebben er naar ons oordeel toe geleid dat een willekeurige gegadigde derde de prijs die hij bereid is voor het onderhavige object te betalen in neerwaartse zin zal bijstellen. (...) Bij de planologische vergelijking zal in ieder geval gekeken moeten worden naar de verzachtende werking die het overgangsrecht in de nieuwe planologische situatie kan hebben. (...) Bij de schadevaststelling mag dan niet voorbij worden gegaan aan het feit dat het bouwwerk nog lange tijd onder het overgangsrecht mag voortbestaan.’
4.15
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) heeft in haar advies van 18 juli 2013 aan de afdeling bestuursrecht van de rechtbank Overijssel in het beroep tegen de planschadetoekenning (p. 20 van het concept-advies van 31 mei 2013, productie 11 incidentele conclusie van antwoord; het definitieve advies van 18 juli 2013 is niet in het geding gebracht) enerzijds de aannames van Oranjewoud bevestigd, maar is anderzijds tot een iets andere berekening van de planschade gekomen (€ 99.000,- in totaal tegenover € 96.750,- in de berekening van Oranjewoud; geen van beide taxaties (bijlagen bij de respectievelijke rapporten) zijn in het geding gebracht). De Afdeling heeft in r.o. 8.1 van de uitspraak van 19 november 2014 geoordeeld dat de rechtbank op het advies van de StAB mocht afgaan. In r.o. 7.1 overweegt de Afdeling onder meer:
‘De aansprakelijkheidsgrond die aan artikel 49 van de WRO ten grondslag ligt, is het materiële rechtszekerheidsbeginsel. Dit betekent dat de koper van een onroerende zaak ervan mag uitgaan dat de bestemming die ten tijde van de aankoop op zijn zaak rust, maar ook de bestemmingen die op nabijgelegen onroerende zaken rust, niet zullen wijzigen. Ingeval een bestemming toch wordt gewijzigd, dan moet de schending van de rechtszekerheid worden gecompenseerd door middel van een volledige vergoeding van de schade. Anders dan [eiser] stelt, is het oude planschaderecht, dat op het verzoek van [eiser] van toepassing is, dan ook geëigend om zijn schade te dekken. Artikel 49 van de WRO biedt evenwel niet de mogelijkheid om de schade te vergoeden door middel van onteigening of door een verplichting tot uitkoop aan te nemen. Daargelaten of tot onteigening zou moeten worden overgegaan, is voor de onteigening van onroerende zaken een aparte procedure ingericht - zie artikel 78, gelezen in samenhang met artikel 18, van de Onteigeningswet - die buiten het bevoegdheidskader van de Afdeling valt. Hetzelfde geldt voor het besluit tot aankoop. Dit is een rechtshandeling naar burgerlijk recht, zodat het aan de burgerlijke rechter is te oordelen over geschillen hierover.’
4.16
[eiser] heeft vooral in zijn zienswijze van 21 juni 2013 (p. 14 e.v. van de zienswijze, productie 52 memorie van grieven) tegen het concept-rapport van de StAB uitgebreid gesteld dat de schadevergoeding ex artikel 49 WRO (oud) niet volledig is en dat onteigening of minnelijke aankoop de enige remedie is die recht doet aan zijn belangen. Die stellingen keren ook terug in de processtukken in deze procedure. De Afdeling heeft echter overwogen dat de compensatie waarop [eiser] aanspraak heeft onder het hier toepasselijke oude planschaderecht een volledige vergoeding van de schade vormt. Het hof gaat er daarom vanuit dat de schade door - vooral - het wegvallen op termijn van het gebruik van de woning voor woondoeleinden volledig is gecompenseerd door toekenning van een vergoeding van € 64.500,-, althans het door de StAB in de plaats gestelde equivalent daarvan, welk bedrag overigens het saldo is van de bedoelde waardevermindering en de waardevermeerdering door de wijziging van de bestemming van het perceel van [eiser] in industriegrond. Het hof overweegt bovendien dat [eiser] ook onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in weerwil van het bedoelde, hem aan directe schadevergoeding toegekende bedrag nog onvergoede restschade lijdt dan wel zal lijden. Hij heeft wel gesteld dat het perceel onverkoopbaar is, maar die stelling wordt door [eiser] in het licht van de taxaties door Oranjewoud en de StAB en de hem toegekende schadevergoeding onvoldoende uitgewerkt (zie de op het voorgaande ziende stellingname van de Gemeente in haar memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder 91).
4.17
Het hof gaat ervan uit dat de gemeente Borne op verzoek of met instemming van [eiser] dan wel ter legalisering van de bestaande situatie de bestemming van zijn perceel in het [bestemmingsplan 1] heeft gewijzigd in ‘Bedrijfsdoeleinden’. Uit het dossier blijkt dat op het perceel over een reeks van jaren bedrijfsmatige activiteiten hebben plaatsgevonden, ook voordat op het perceel in 2006 de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ kwam te rusten. Voor de start van de activiteiten circa medio negentiger jaren verwijst het hof naar hetgeen hij hiervoor onder 4.1 reeds heeft overwogen. Aan het begin van de jaren vanaf 2000 besprak [eiser] voorts met de gemeente Borne uitbreiding van zijn woning en een eventueel aangepaste bestemming bedrijfsdoeleinden op zijn perceel. De een zeer belangrijk deel van het leven van [eiser] innemende onderneming was in de afgelopen tien jaren sterk gegroeid (vgl. de brief van [eiser] aan de gemeente Borne d.d. 13 december 2004; productie 1.5 bij conclusie van antwoord). Dat [eiser] tegen de bedrijfsbestemming van zijn perceel als zodanig geen bezwaren had, blijkt ook uit zijn inspraakreactie en zienswijze tegen het (voor)ontwerp-bestemmingsplan. Daarin richtte [eiser] zich immers met name tegen de bestemming van en daarmee mogelijke ontwikkelingen op de percelen om hem heen. Bij besluit van 5 november 2009 hebben B&W [eiser] voorts op zijn verzoek nog een vergunning verleend voor de bouw van een showroom met kantoor op zijn perceel. Uit het (concept-)advies van de StAB (p. 21) blijkt dat vanuit het perceel groothandelsactiviteiten werden verricht die strijdig waren met de bestemming onder het oude planologische regime, maar in overeenstemming zijn met de bestemming in het plan ‘ [bestemmingsplan 1] . De gemeente Borne behoefde er gegeven de zich voordoende situatie in 2006 daarom niet vanuit te gaan dat de bedrijfsmatige bestemming van het perceel van [eiser] als zodanig bij [eiser] op bezwaren zou stuiten. Dit een en ander brengt mee dat [eiser] van onjuiste premissen uitgaat, voor zover hij zijn vordering baseert op het feit dat hij ten tijde van de vaststelling van het [bestemmingsplan 1] geen bedrijfsmatige activiteiten verrichtte. In het licht van het in het dossier aanwezige materiaal heeft [eiser] onvoldoende gesteld om toegelaten te worden tot bewijs van zijn stelling dat hij op het perceel geen ondernemersactiviteiten heeft verricht.
4.18
Omdat [eiser] op adequate wijze is gecompenseerd voor de negatieve gevolgen van de vaststelling van het [bestemmingsplan 1] is er geen sprake van schending van artikel 5:1 BW of van artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van Mens, nog afgezien van het feit dat de vaststelling van een bestemmingsplan hem als eigenaar niet van zijn eigendom berooft, omdat deze daarover binnen het vastgestelde planologische kader de vrije beschikking houdt (ABRvS 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2401). Voor een verplichting tot aankoop van de woning bestaat ook anderszins geen grond. De door [eiser] genoemde rechtspraak van de Afdeling en/of het Europese Hof voor Rechten van de Mens (EHRM) leidt niet in de door [eiser] voorgestane richting. Anders dan [eiser] bepleit is het geval aan de orde in de door [eiser] vermelde uitspraak van het EHRM van 29 maart 2011, Potomski/Polen (zaaknummer 33949/05), naar het oordeel van het hof niet vergelijkbaar met het onderhavige geval. Relevante factoren, die de zaken onvergelijkbaar maken, zijn in dit verband onder meer het eigen initiatief van [eiser] - in afwijking van de bouwvergunning - te bouwen op korte afstand van het spoor, dat - zo blijkt zowel uit het door [eiser] zelf bij inleidende dagvaarding als productie 3 overgelegde rapport van Aveco de Bondt als het door de gemeente Borne bij memorie van antwoord als productie 7 overgelegde rapport van Alcedo - de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van het perceel van [eiser] in overwegende mate bepaalt, het ontbreken van verschil in positie volgens het oude en nieuwe bestemmingsplan in die zin, dat zijn woonhuis in géén van beide positief werd bestemd, de door [eiser] op zijn perceel uitgeoefende bedrijfsmatige activiteiten en de door hem ontvangen vergoeding van planschade volgens de planschadevergoedingsprocedure.
Ook van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, als door [eiser] gesteld, is naar het oordeel van het hof in deze zaak geen sprake. Wat betreft het gelijkheidsbeginsel acht het hof in dit verband van belang dat de situatie van [eiser] , naar de gemeente Borne in zoverre onbestreden heeft verklaard, verschilt van de situaties waarin de gemeente Borne woningen heeft aangekocht in die zin dat de door haar aangekochte woningen in het plan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ niet als woningen zijn bestemd om een nieuwe inrichting tot bedrijventerrein van het desbetreffende perceel mogelijk te maken.
Het hof komt derhalve tot de slotsom dat de gemeente Borne met de vaststelling van het [bestemmingsplan 1] ook anderszins niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Daarbij komt nog hetgeen het hof hierna onder 4.19, in de laatste alinea daarvan, omtrent de formele rechtskracht van dat bestemmingsplan overweegt.
2.8.5
Het hof heeft [eiser] voorts niet gevolgd in zijn stelling dat de gemeente Borne onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem onjuist te informeren ten aanzien van zijn rechten bij het wegnemen van zijn woonbestemming en bij het wegnemen van onzekerheid over de interpretatie van wetgeving. De relevante overwegingen houden het volgende in:
4.19
[eiser] heeft de gemeente Borne voorts verweten dat zij hem onder meer in verband met de vaststelling van [bestemmingsplan 1] onjuist heeft voorgelicht. Het hof begrijpt [eiser] zo, dat hij met deze stellingname (mede) doelt op zijn - met name uit de gemeentelijke reactie op de inspraakreactie van [eiser] blijkende - verwijzing door de gemeente Borne naar de planschadevergoedingsprocedure. In het desbetreffende bericht informeert de gemeente Borne [eiser] , na - hieronder allereerst opgenomen weergave - inspraak zijnerzijds:
(weergave inspraak [eiser] )
‘a. In [bestemmingsplan 2] worden gronden aan de [a-straat 1] tegenover de woning bestemd voor bedrijfsdoeleinden en verkeersdoeleinden. Hierdoor zal de landelijke ligging van het perceel [a-straat 1] volledig teniet worden gedaan en is sprake van verlies van privacy. Daarnaast zal de [a-straat 1] blijven bestaan met als gevolg toenemende verkeersintensiteit, waaronder vrachtverkeer. Dit leidt tot een aanzienlijke vermindering van het woongenot en ook een waardevermindering van de woning,
b. De toename van bedrijvigheid zal leiden tot meer geluidhinder.’
als volgt:
(gemeentelijke reactie)
‘a. Hoewel de woning aan de [a-straat 1] niet binnen de bebouwde kom van [plaats] ligt, maar aan de rand van de bebouwde kom, is de ligging niet bepaald landelijk te noemen. De woning ligt reeds binnen de invloedsfeer van bestaande bedrijvigheid aan de [a-straat 1] / [a-straat 2] , het spoor en het verenigingsgebouw van de muziekvereniging. Bovendien wordt opgemerkt dat enig privacyverlies wellicht niet te voorkomen is, maar dat de afstand tussen de woning en de grens van de bedrijfsbebouwing 31 meter bedraagt. Van een onaanvaardbare aantasting van de privacy is daardoor geen sprake.
Indien belanghebbende van mening is als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling schade te leiden (lees: lijden; LK), dan bestaat op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid om een verzoek om planschade in te dienen,
b. Hoewel de hoofdontsluiting van [A] plaats vindt via de [a-straat 3] , zal de [a-straat 1] ook een ontsluitingsfunctie voor de bedrijven vervullen. De [a-straat 1] zal daarom geschikt worden gemaakt voor de ontsluiting van bedrijven. De weg wordt 4 meter breed met aan weerszijden fietsstroken van 1 meter (totaal 6 meter). Er zal door de toename aan verkeer sprake zijn van een toename van geluidhinder. De gemeente zal moeten voldoen aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder (...).’ [Cursivering, hof]
Volgens de weergave van de inspraakreactie van [eiser] betroffen zijn bezwaren de bestemming van de percelen aan de overzijde van de [a-straat 1] . Dat de gemeente Borne [eiser] in dat kader op de mogelijkheid een verzoek om een planschadevergoeding in te dienen heeft gewezen, acht het hof in zoverre niet onlogisch. Indien ten gevolge van een wijziging van een bestemmingsplan schade wordt geleden die niet voor rekening van de benadeelde behoort te blijven, kan immers aanspraak worden gemaakt op vergoeding van planschade. Bovendien is in de planschadeprocedure de directe schade voor [eiser] ten gevolge van de wijziging van de bestemming op zijn perceel berekend en uitgekeerd. Dat betekent dat ook in dat opzicht de reactie van de gemeente Borne niet inadequaat is geweest. Ook anderszins is het hof van onjuiste voorlichting door de gemeente Borne van [eiser] niet gebleken.
Omdat enerzijds de gemeente Borne [eiser] niet onjuist heeft voorgelicht en anderzijds [eiser] bekend was met het in procedure gebrachte bestemmingsplan en dus op de plankaart heeft kunnen zien dat volgens dat bestemmingsplan op zijn perceel niet in een (bedrijfs)woning was voorzien, stond niets eraan in de weg om zijn zienswijze of bedenkingen aan te vullen met een klacht over het feit dat de woning niet positief was bestemd. Nu hij dat heeft nagelaten, moet de burgerlijke rechter ervan uitgaan dat het bestemmingsplan zowel wat de wijze van totstandkoming als wat de inhoud betreft in overeenstemming is met de relevante wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1802, NJ 2011/89). Dit beginsel van formele rechtskracht staat er rechtens aan in de weg, dat in deze procedure wordt onderzocht of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning niet positief te bestemmen. Van onjuiste inlichtingen die los van het desbetreffende besluit grond kunnen opleveren voor een vordering uit onrechtmatige daad, is geen sprake.”
2.8.6
Tot slot oordeelde het hof dat ook de lange duur van het onderhavig traject het handelen van de gemeente Borne niet onrechtmatig maakt:
“4.20 Vaststaat dat met het onderhavige traject voor [eiser] zeer veel tijd is gemoeid. Dat hijzelf de rechter herhaald heeft benaderd kan hem op zichzelf niet worden tegengeworpen. Hij heeft bij de beoordeling van zijn rechtspositie immers een gereed belang, waarbij nog komt dat hij het gelijk nogal eens aan zijn zijde heeft gekregen.
[eiser] heeft niet althans niet voldoende duidelijk gemaakt op welke procedure hij in dit kader precies doelt.
Wegens overschrijding van de redelijke termijn in de planschadevergoedingsprocedure heeft de Afdeling [eiser] in haar hiervoor onder 4.17 vermelde uitspraak van 19 november 2014 een vergoeding toegewezen.
In verband met de gevoerde bestemmingsplanprocedures zal een dergelijke vordering bij de bestuursrechter zijn neer te leggen, waarbij geldt dat, zoals de Afdeling herhaald heeft overwogen (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 24 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI9696), per procedure afzonderlijk dient te worden beoordeeld of sprake is van schending van de redelijke termijn.
Indien [eiser] van mening is dat in de procedure(s) ten overstaan de burgerlijke rechter de redelijke termijn is overschreden, dient hij zich daarmee tot de Staat te richten (Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736).
In deze procedure zal een overschrijding van de redelijke termijn, zo daarvan sprake mocht zijn, derhalve niet tot toewijzing van door [eiser] ingestelde vorderingen kunnen lijden (lees: leiden; LK).”
2.8.7
Op grond van het voorgaande concludeerde het hof vervolgens in rov. 4.21 dat van onrechtmatig handelen of nalaten van de zijde van de gemeente Borne jegens [eiser] geen sprake is. De schade als gevolg van de planwijziging is vergoed. Voor vergoeding van schade anderszins, al dan niet door aankoop van de woning van [eiser] door de gemeente Borne, is volgens het hof geen grond. De relevante grieven in het principaal hoger beroep falen dan ook, terwijl de grieven in het incidenteel hoger beroep slagen.
2.9
Bij cassatiedagvaardingen van 26 april 2016 heeft [eiser] - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. De Gemeenten hebben geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Vervolgens is gere- en gedupliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
[eiser] heeft één middel van cassatie voorgesteld. Dat cassatiemiddel is opgebouwd uit vier onderdelen (I-IV; de uitwerking van onderdeel IV wordt op p. 32 van de cassatiedagvaarding kennelijk abusievelijk als onderdeel Va aangeduid). In onderdeel I komt [eiser] met een rechts- en motiveringsklacht op tegen rov. 4.13, waarin het hof oordeelde dat van een wegbestemmen van de woning van [eiser] geen sprake is geweest. Onderdeel II is gekant tegen ’s hofs oordeel in de rov. 4.18 en 4.19 omtrent het door [eiser] gestelde onrechtmatig handelen van de gemeente Borne, welk oordeel volgens [eiser] om meerdere redenen onbegrijpelijk zou zijn. Onderdeel III betreft het oordeel in rov. 4.19 dat het “beginsel van formele rechtskracht (...) er rechtens aan in de weg (staat), dat in deze procedure wordt onderzocht of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning niet positief te bestemmen.” [eiser] bestrijdt dit oordeel met rechts- en motiveringsklachten. Onderdeel IV is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in rov. 4.10 voor zover het hoger beroep is ingesteld tegen de gemeente Hengelo. Ik begin hierna met de bespreking van dit laatste onderdeel en zal daarna de overige onderdelen in de aangegeven volgorde behandelen.
3.2
[eiser] heeft in een afzonderlijke procedure ook de gemeente Hengelo in rechte betrokken. Volgens [eiser] is de gemeente Hengelo medeaansprakelijk voor de door hem geleden schade, omdat het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” een gemeente-overschrijdend bestemmingsplan is dat op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Hengelo en de gemeente Borne tot stand is gekomen. De rechtbank heeft in een vonnis van 5 december 2012 op verzoek van de gemeente Borne beslist de zaken gevoegd te zullen behandelen19..
3.3
In het vonnis in het incident van 21 augustus 2013, het tussenvonnis van 19 maart 2014 en het vonnis van 30 april 2014 - waarbij tussentijds hoger beroep is opengesteld - wordt nergens melding gemaakt van de (vorderingen tegen de) gemeente Hengelo of van het zaaknummer van de procedure betreffende de gemeente Hengelo. Niet onbegrijpelijk heeft het hof in rov. 4.10 van het bestreden arrest dan ook overwogen dat de rechtbank in weerwil van haar eerdere beslissing slechts vonnissen heeft gewezen in de procedure tussen [eiser] en de gemeente Borne en de zaken derhalve gesplitst is blijven behandelen. Anders dan [eiser] lijkt te veronderstellen is voor een dergelijke gesplitste behandeling niet een daartoe strekkend verzoek van een van partijen vereist en is het evenmin noodzakelijk dat uitdrukkelijk van de eerdere genomen beslissing wordt teruggekomen20.. Dat [eiser] de gemeente Hengelo (eenmalig) op een pleitnota van 17 januari 2014 heeft vermeld, doet aan ’s hofs vaststelling niet af. Waar de vonnissen waartegen het hoger beroep zich richt, slechts de procedure tussen [eiser] en de gemeente Borne betreffen, heeft het hof [eiser] op goede grond niet-ontvankelijk geoordeeld voor zover zijn hoger beroep de gemeente Hengelo betreft. De tegen dit oordeel gerichte klachten van het vierde onderdeel falen. Aangenomen dat (zoals ik veronderstel) [eiser] heeft bedoeld dat zijn cassatieberoep, voor zover gericht tegen de gemeente Hengelo, slechts onderdeel IV omvat, moet dat beroep in zoverre worden verworpen. Als [eiser] echter zou hebben bedoeld dat ook alle overige klachten (mede) in het tegen de gemeente Hengelo gerichte cassatieberoep dienen te worden beslist, zou hij in dat cassatieberoep in zoverre niet-ontvankelijk zijn, omdat die overige klachten zich steeds richten tegen beslissingen die slechts in het geschil tussen [eiser] en de gemeente Borne zijn genomen.
3.4
Onderdeel I is gericht tegen het oordeel in rov. 4.13 dat van een wegbestemmen van de woning geen sprake is en bevat onder Ia een rechtsklacht. Volgens [eiser] is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, waar het, in het geval dat een woning niet als zodanig in een bestemmingsplan is opgenomen, niet reeds het rechtmatig aanwezig zijn van de woning voldoende heeft geacht om van een wegbestemmen te kunnen spreken, maar tot uitgangspunt heeft genomen dat daarvan eerst sprake is indien de woning voorheen planologisch mogelijk was gemaakt. Onder Ib klaagt [eiser] dat het bestreden oordeel onvoldoende is gemotiveerd voor zover het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. Ter nadere onderbouwing wijst hij achtereenvolgens erop dat voor de bouw van de woning een vergunning is verkregen, de woning ter plaatse rechtmatig aanwezig is, de woning als zodanig geacht moet worden onderdeel uit te maken van het oude planologische regime21., de functie opstal aldus aansloot op de toenmalige bestemming “tuin met een bouwblok voor eengezinshuizen in open bebouwing”22.en de woning in het bestemmingsplan, waarin het perceel de bestemming “Bedrijfsdoelen” heeft gekregen, niet als woning is bestemd. Uit deze omstandigheden samen volgt - zo begrijp ik [eiser] - dat van een wegbestemmen sprake is geweest. [eiser] stelt dat het hof, zo rov. 4.13 niet in stand kan blijven, alsnog moet ingaan op de grieven waarin van een wegbestemmen is uitgegaan. Bij gegrondbevinding van deze klacht(en) kunnen volgens het onderdeel ook de rov. 4.18, 4.19, 4.21 en het dictum niet in stand blijven.
3.5
Anders dan de gemeente Borne in haar schriftelijke toelichting onder 3.1.3 stelt, bevat het onderdeel een voldoende duidelijke rechtsklacht. ’s Hofs oordeel geeft blijk van een te enge opvatting van het begrip wegbestemmen. Wordt bestaand legaal gebruik - waarvan in het onderhavig geval sprake is, zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2012 - niet positief bestemd, dan is sprake van wegbestemmen23.. Niet vereist is dat het oude bestemmingsplan in dit legale gebruik voorzag en de woning planologisch mogelijk is gemaakt. Het hof heeft dit ofwel miskend, ofwel zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
Het hof lijkt doorslaggevende betekenis te hebben toegekend aan de overweging van de Afdeling in haar uitspraak van 23 oktober 2013 dat in planologische zin sprake is van nieuwvestiging. Met die overweging heeft de Afdeling mijns inziens slechts tot uitdrukking willen brengen dat in dit bijzondere geval het bestaande gebruik niet zonder meer positief kan worden bestemd24.. Voor een nieuwvestiging diende eerst onderzoek naar de planologische aanvaardbaarheid van de woning te worden verricht. Aan de omstandigheid dat sprake was van legaal gebruik waarin het nieuwe bestemmingsplan niet voorzag, doet een en ander niet af. Het onderdeel is daarom terecht voorgesteld.
3.6
Het hof heeft aan het slot van rov. 4.13 aan zijn oordeel dat van een wegbestemmen van de woning van [eiser] geen sprake is, het oordeel verbonden dat “(d)e daarop ziende stellingen van [eiser] (…) ongegrond (zijn)”. Welke die stellingen zijn, heeft het hof niet geëxpliciteerd. Waar een en ander mede afhankelijk zal zijn van een aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van de processtukken en meer in het bijzonder van de grieven van [eiser] , zal naar mijn mening de rechter na verwijzing moeten bepalen op welke door [eiser] op het wegbestemmen van de woning gebaseerde stellingen alsnog dient te worden beslist.
Ik teken daarbij echter reeds thans aan dat het hof in rov. 4.19 in fine heeft geoordeeld dat aan het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” formele rechtskracht toekomt. Zoals hierna bij de bespreking van onderdeel III nog aan de orde zal komen, houd ik dat oordeel voor juist. Formele rechtskracht van het bestemmingsplan impliceert dat de inhoud van het bestemmingsplan (en ook het wegbestemmen van de woning van [eiser] als daarvan sprake is) voor rechtmatig moet worden gehouden. Voor zover de door het hof aan het slot van rov. 4.13 bedoelde stellingen van [eiser] de onrechtmatigheid van het wegbestemmen van de woning betreffen, zijn die stellingen, óók als van wegbestemmen van de woning sprake is, dus ongegrond. In zoverre mist [eiser] belang bij zijn klacht over het bestreden oordeel dat van wegbestemmen van de woning bij het bestemmingsplan van 2006 geen sprake was.
Daarbij komt de nieuwe ontwikkeling dat de rechtstoestand van het litigieuze perceel met bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 3] ”, welk bestemmingsplan (anders dan het hof veronderstelde) reeds is vastgesteld en voor zover relevant ook reeds onherroepelijk is geworden, inmiddels wezenlijk is gewijzigd. In dat laatste bestemmingsplan is de woning van [eiser] alsnog (positief) als woning bestemd, zij het in het kader van een zogenaamde uitsterfregeling. De Afdeling overwoog daarover in haar uitspraak van 20 januari 201625.als volgt:
“4. [appellant] en anderen verzetten zich tegen het via een uitsterfregeling bestemmen van de burgerwoning ter plaatse van hun perceel [locatie]. Zij voeren aan dat met de toegekende bestemming van de woning geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat ter plaatse geen acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De woning staat dichtbij het spoor hetgeen tot ernstige geluidhinder leidt. Daarbij wijzen zij op twee rapportages van Aveco de Bondt van 14 februari 2012 onderscheidenlijk 4 september 2014. Ook de afstand tot bedrijvigheid in de omgeving is volgens hen van belang.
4.1.
De raad stelt dat het onwenselijk is de woning voor de tweede keer onder het overgangsrecht te brengen. Een uitsterfregeling heeft de voorkeur boven persoonsgebonden overgangsrecht. Voorts is voldoende gemotiveerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij verwijst de raad naar hetgeen ter zake in de plantoelichting is opgenomen.
4.2.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden overeenkomstig de nadere aanduidingen bestemd voor:
o. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen', met in achtneming van het bepaalde in lid 3.6 (uitsterfregeling).
Ingevolge lid 3.6 geldt voor het gebruik van de gronden en gebouwen ter plaatse van het in bijlage 4 van deze regels aangegeven perceel, en zoals bedoeld in artikel 3.1 sub o, het volgende:
a. het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige gebouwen als (burger)woning en bijgebouw, zoals aangegeven op bijlage 4, mag, mits naar aard en omvang niet vergroot, worden voortgezet.
b. het huidige gebruik van de gronden en de daarop aanwezige gebouwen (woning en bijgebouw), zoals bedoeld onder sub a, vervalt indien: dit gebruik na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan 6 maanden is onderbroken of indien er na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan een bedrijf wordt gevestigd op dit perceel en er een economische binding bestaat tussen dit bedrijf en een bewoner van dit perceel, waarbij het bedrijfsmatige gebruik voor een periode langer dan 2 maanden wordt voortgezet.
In bijlage 4 bij de planregels is op een luchtfoto aangegeven waar de woning en het bijgebouw zich bevinden, op het perceel als bedoeld in artikel 3, lid 3.1, onder o, en lid 3.6.”
Dat deze bestemming met een goede ruimtelijke ordening in strijd zou zijn omdat ter plaatse geen acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, werd door de Afdeling van de hand gewezen.
“4.10 (…) Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woning [locatie] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Aan de omstandigheid dat zolang geen passende maatregelen zijn getroffen, ter plaatse van de woning de bestaande geluidsbelasting zal voortduren, heeft de raad in dit verband geen overwegend gewicht hoeven toekennen.”
Een uitsterfregeling zoals thans gerealiseerd, geeft een zaaksgebonden bescherming en brengt - anders dan een persoonsgebonden overgangsrecht - mee dat het gebruik door wie dan ook kan worden voortgezet en eerst is verboden als het gebruik gedurende een zekere periode is onderbroken. Een uitsterfregeling heeft overeenkomsten met het overgangsrecht, maar is een positieve bestemmingsregeling26..
Dat de woning alsnog positief is bestemd, is van belang, omdat de aan het slot van rov. 4.13 bedoelde stellingen die zijn gegrond op het uitgangspunt dat de woning is “wegbestemd”, tevens goeddeels zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de woning niet langer positief kan worden bestemd (zie onder meer de grieven 5 en 8). Inmiddels is gebleken dat die veronderstelling onjuist is. Dat heeft tot gevolg dat de stellingen die volgens het hof ongegrond zijn omdat zij berusten op het uitgangspunt dat van wegbestemmen geen sprake is, na vernietiging van dat oordeel goeddeels ongegrond zullen blijken, omdat een positieve bestemming alsnog mogelijk is gebleken.
3.7
Ten behoeve van het tweede en derde onderdeel doet [eiser] beroep op een reeks volgens hem in feitelijke aanleg betrokken stellingen. Voor een weergave verwijs ik naar p. 27-30 van de cassatiedagvaarding. Het daar gegeven overzicht betreft niet steeds eigen stellingen, maar ook door de gemeente Borne betrokken standpunten en gevolgtrekkingen uit de eerdere gerechtelijke uitspraken in de door partijen gevoerde procedures. Raadpleging van de vindplaatsen waarnaar wordt verwezen, leert bovendien dat het niet gaat om een letterlijke weergave van hetgeen in feitelijke aanleg is gesteld, maar veelal om een eigen interpretatie daarvan, terwijl op meerdere vindplaatsen ook niet kan worden gelezen wat in cassatie wordt gesteld dat daar staat. Waar [eiser] in de beide onderdelen een beroep op een en ander doet, gebeurt dat doorgaans in algemene bewoordingen, zonder dat duidelijk wordt gemaakt op welke specifieke stellingen hij het oog heeft.
3.8
Onderdeel II vangt aan met de stelling dat [eiser] aan zijn vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad niet slechts ten grondslag heeft gelegd dat hij door de gemeente Borne onjuist is voorgelicht, doordat zij hem slechts op de planschadeprocedure heeft gewezen. Deze opening van het onderdeel wekt de indruk dat [eiser] beoogt te klagen dat het hof niet heeft onderkend dat hij aan zijn vordering meer ten grondslag heeft gelegd dan voornoemde omstandigheid. Het onderdeel is door de gemeente Borne, blijkens haar schriftelijke toelichting onder 3.2.2, ook in die zin opgevat. In zijn repliek onder 18 en verder verduidelijkt [eiser] dat dit niet de strekking van het onderdeel is. Het verwijt dat [eiser] het hof blijkens zijn repliek onder 20 maakt, is dat het een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven, voor zover het bestreden oordeel inhoudt dat die verdere gronden, aangedragen ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad en beweerde schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ten onrechte zouden zijn voorgedragen.
3.9
De gemeente Borne stelt in haar schriftelijke toelichting onder 3.2.5 en verder dat [eiser] belang bij de klachten van het onderdeel mist, omdat hij rov. 4.16 onbestreden heeft gelaten. Daarin overwoog het hof onder meer dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in weerwil van het bedoelde, hem aan directe schadevergoeding toegekende bedrag, nog onvergoede restschade lijdt, dan wel zal lijden. Volgens de gemeente Borne doet de vraag of het hof al dan niet een andere grond voor schadevergoeding had moeten aannemen, reeds daarom niet meer ter zake.
Met [eiser] meen ik dat de gemeente Borne eraan voorbijziet dat deze overweging uitsluitend de als gevolg van de rechtmatige overheidsdaad geleden planschade betreft. De aangehaalde overweging is, blijkens hetgeen verder in rov. 4.16 wordt vermeld, gegrond op het oordeel van de Afdeling in de planschadeprocedure dat de compensatie waarop [eiser] aanspraak heeft onder het toepasselijk planschaderecht een volledige vergoeding van de schade vormt27.. ’s Hofs oordeel impliceert derhalve niet dat [eiser] geen onvergoede schade kan hebben geleden als gevolg van het door hem gestelde onrechtmatig handelen of nalaten van de gemeente Borne28.. Zou ’s hofs oordeel de door de gemeente Borne beoogde strekking hebben, dan had het hof niet in een verdere beoordeling van het door [eiser] gestelde onrechtmatig handelen of nalaten behoeven te treden.
3.10
Onder IIa klaagt [eiser] dat rov. 4.19 in het licht van de in de cassatiedagvaarding genoemde stellingen en vaststellingen in het geding onbegrijpelijk is, voor zover het hof op die plaats heeft overwogen dat van “van onjuiste voorlichting door de gemeente Borne van [eiser] niet (is) gebleken” (p. 11, op één na laatste alinea in fine) en dat van “onjuiste inlichtingen die los van het desbetreffende besluit grond kunnen opleveren voor een vordering uit onrechtmatige daad, (…) geen sprake (is)” (p. 12, eerste alinea, in fine). Uit de bedoelde stellingen en vaststellingen in het geding blijkt volgens [eiser] dat de gemeente Borne diverse onjuiste mededelingen heeft verstrekt, ook na de vaststelling van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”29..
3.11
Het onderdeel lijdt aan het hiervoor onder 3.7 genoemde euvel, dat niet duidelijk is op welke specifieke stellingen [eiser] het oog heeft. Uitsluitend hetgeen op p. 27/28 van de cassatiedagvaarding onder a1 en b is opgenomen, lijkt hier relevant. Een deel van de op die plaats weergegeven stellingen betreft niet beweerdelijk door de gemeente Borne gedane onjuiste mededelingen, maar het verwijt dat de gemeente Borne géén informatie heeft verstrekt of louter eigen onjuiste veronderstellingen en gevolgtrekkingen van [eiser] . Daaraan kan in dit verband worden voorbijgegaan. Voorts is het hof afdoende op de in het overzicht opgenomen stellingen ingegaan, voor zover deze raken aan de verwijzing door de gemeente Borne naar de planschadeprocedure. Tegen ’s hofs oordeel is in zoverre ook geen klacht gericht.
3.12
Daarnaast onderscheid ik in het overzicht onder a1 de stelling dat de gemeente Borne [eiser] aanvankelijk voorhield dat hij ter plaats kon blijven wonen. In dit verband verwijst [eiser] naar zijn inleidende dagvaarding onder 27 en 39. Op die plaatsen kan een dergelijke stelling niet worden gelezen. Daar staat slechts30.dat [eiser] in de veronderstelling verkeerde ter plaatse te kunnen blijven wonen, dit op basis van - achteraf onjuiste - informatie van de gemeente Borne. Welke die onjuiste informatie is waarop de veronderstelling van [eiser] berust, wordt niet duidelijk gemaakt. Overigens herinner ik eraan dat de situatie (welke opvattingen de gemeente Borne daarover ook had) juridisch steeds deze is geweest dat [eiser] ter plaatse kon blijven wonen, aanvankelijk (onder vigeur van bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”) op basis van een (persoonsgebonden) overgangsrecht, inmiddels (onder vigeur van bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 3] ”) op basis van een zaaksgebonden uitsterfregeling (zie hiervóór onder 3.6).
3.13
Onder a1 stelt [eiser] verder dat hij op basis van eerdere uitlatingen van de gemeente Borne in de veronderstelling verkeerde in aanmerking te komen voor aan- of uitkoop. Hij verwijst naar zijn memorie van antwoord in het incidenteel appel onder 13 en 92. [eiser] wekt in cassatie de indruk dat de gemeente Borne zou hebben gesteld dat hij voor aan- of uitkoop in aanmerking zou komen. Zulks blijkt niet uit de vindplaatsen waarnaar wordt verwezen. Het gaat daarin louter om eigen onjuiste veronderstellingen van [eiser] (zie de genoemde memorie onder 13: “(…) omdat hij ( [eiser] ; LK) aannam voor aankoop of onteigening in aanmerking te zullen komen”, en onder 92: “ [eiser] verkeerde in de veronderstelling dat hij net als de andere bewoners in het gebied zou worden uitgekocht en dat de gemeente Borne met hem in gesprek zou gaan over minnelijke verwerving”). Op voornoemde vindplaatsen is niet de stelling betrokken dat deze onjuiste veronderstellingen op eerdere uitlatingen van de gemeente Borne berustten.
3.14
[eiser] wijst in het overzicht onder b erop dat de gemeente Borne hem ook na de vaststelling van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” onjuist heeft voorgelicht31., onder meer door zich op het standpunt te stellen dat de woning illegaal zou zijn32., niet positief zou kunnen worden bestemd33.en niet onder het overgangsrecht zou kunnen worden gebracht34..
Uit de inleidende dagvaarding onder 44, waarnaar het onderdeel mede verwijst, blijkt niet dat de gemeente Borne [eiser] zou hebben geïnformeerd dat diens woning naar het oordeel van de gemeente illegaal was. Volgens de bedoelde passage in de inleidende dagvaarding had de gemeente Borne dat standpunt ten tijde van de voorbereiding van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” betrokken in een reactie op een inspraakreactie van de toenmalige buren van [eiser] , welke reactie [eiser] eerst in januari 2012 “tussen de stukken” heeft ontdekt. De verwijzing door het onderdeel naar de appeldagvaarding (c.q. de memorie van grieven) onder 150 en 151 betreft het standpunt dat de gemeente Borne in de planschadeprocedure had ingenomen, maar waarin zij door de bestuursrechter niet is gevolgd. Zoals de rechtbank heeft geoordeeld in rov. 38 van het tussenvonnis van 19 maart 2014, waarnaar het onderdeel eveneens verwijst, heeft het bedoelde standpunt overigens geleid tot het wegbestemmen van de woning en de weigering van planschadevergoeding en vloeit daaruit derhalve geen zelfstandige schade voort.
Volgens de door het onderdeel genoemde passages in de conclusie van antwoord35.hield de door de gemeente Borne veronderstelde onmogelijkheid de woning van [eiser] positief te bestemmen verband met het wegbestemmen van de woning in het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” en een latere weigering van een wijziging van dat plan. Nog daargelaten dat geen van de in dit verband door het onderdeel genoemde verwijzingen stellingen van [eiser] zelf betreft (het onderdeel verwijst naar de conclusie van antwoord van de gemeente en naar het tussenvonnis van 2 mei 2012), valt niet zonder meer in te zien hoe de bedoelde veronderstelling van de gemeente Borne, los van die planologische besluitvorming, schade heeft kunnen veroorzaken. Dat is naar mijn mening wat ook het hof tot uitdrukking heeft willen brengen met de niet onbegrijpelijke overweging in rov. 4.19, laatste alinea, dat van onjuiste inlichtingen die los van het desbetreffende besluit grond voor een vordering uit onrechtmatige daad kunnen opleveren, geen sprake is. Overigens herinner ik eraan dat de woning van [eiser] (alhoewel het hof dat niet heeft onderkend) uiteindelijk alsnog (in het kader van een uitsterfregeling) positief is bestemd (zie hiervóór onder 3.6).
Uit de door het onderdeel genoemde vindplaatsen blijkt ten slotte niet van door [eiser] in de feitelijke instanties betrokken stellingen dat de gemeente Borne jegens hem onrechtmatig zou hebben gehandeld (en hem schade zou hebben berokkend) door hem voor te houden dat de woning niet onder het overgangsrecht viel36..
3.15
Uit het voorgaande volgt dat de klacht moet falen. ’s Hofs oordeel is, voor zover hier van belang, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.16
Onder IIb en IIc keert [eiser] zich tegen rov. 4.18, voor zover het hof heeft overwogen dat “(o)ok van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, als door [eiser] gesteld, (…) naar het oordeel van het hof in deze zaak geen sprake (is)”, en dat het hof derhalve tot de slotsom komt dat “de gemeente Borne met de vaststelling van het [bestemmingsplan 1] ook anderszins niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld”. Het hof is in de bestreden overweging alleen nader ingegaan op het verwijt dat de gemeente Borne het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Kort gezegd, is ’s hofs oordeel volgens [eiser] onbegrijpelijk, nu niet wordt gemotiveerd waarom van de andere aan het beweerdelijk onrechtmatig handelen door de gemeente Borne ten grondslag gelegde schendingen van beginselen van behoorlijk bestuur geen sprake is.
3.17
Beide subonderdelen moeten mijns inziens falen bij gebrek aan belang. In de bestreden overweging heeft het hof een oordeel gegeven over de vraag of de gemeente Borne met de vaststelling van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld (zie in het bijzonder de op één na laatste zin: “Het hof komt derhalve tot de slotsom dat de gemeente Borne met de vaststelling van het [bestemmingsplan 1] ook anderszins niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.”). Hetgeen het hof in rov. 4.19, laatste alinea, heeft geoordeeld, staat eraan in de weg de vaststelling van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” “anderszins” onrechtmatig te oordelen. Het hof heeft in rov. 4.19 overwogen dat in deze procedure ervan moet worden uitgegaan dat dit bestemmingsplan zowel wat betreft de wijze van totstandkoming, als wat de inhoud betreft in overeenstemming is met de relevante wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Het beginsel van formele rechtskracht staat rechtens eraan in de weg dat in deze procedure wordt onderzocht of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning niet positief te bestemmen, aldus nog steeds het hof. Dat oordeel wordt in cassatie - naar hierna bij de bespreking van het derde onderdeel zal worden toegelicht - tevergeefs bestreden. Bij die stand van zaken doet de vraag of de gemeente Borne bij de totstandkoming van het relevante bestemmingsplan algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, niet langer ter zake.
3.18
Ten overvloede merk ik nog het volgende op. [eiser] verwijst in de beide subonderdelen naar verscheidene vindplaatsen waaruit zou volgen dat in feitelijke aanleg is gesteld dat de gemeente Borne meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden en dat zulks ook door de Afdeling is geoordeeld37.. Zie ik het wel, dan betreft het leeuwendeel van deze verwijzingen niet (de totstandkoming) van het door het hof besproken bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”, maar de door de Afdeling bij uitspraak van 23 oktober 2013 vernietigde bestemmingsplanherziening van 18 december 2012. Deze verwijzingen missen om die reden relevantie. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn door [eiser] echter ook met (de voorbereiding van) het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” in verband gebracht38.. Aan hem moet worden toegegeven dat ’s hofs overweging in rov. 4.18 dat ook van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, als door [eiser] gesteld, geen sprake is, een nadere motivering zou behoeven om voldoende begrijpelijk te zijn. Gezien hetgeen hiervóór (onder 3.17) is besproken, kan hem dit echter niet baten.
3.19
Onderdeel III betreft het oordeel in rov. 4.19, laatste alinea, dat het “beginsel van formele rechtskracht (…) er rechtens aan in de weg (staat), dat in deze procedure wordt onderzocht of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning niet positief te bestemmen”. Onder IIIa klaagt [eiser] dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, nu het heeft miskend dat [eiser] heeft gesteld enkel door toedoen van de gemeente geen bezwaarschrift te hebben gericht tegen het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”, omdat hij door de gemeente onjuist is geïnformeerd op de wijze als eerder uiteengezet, en dit een uitzondering op de formele rechtskracht rechtvaardigt.
3.20
In een beperkt aantal gevallen is een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht mogelijk39.. De aan formele rechtskracht verbonden bezwaren kunnen door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht moet worden aanvaard. Het hangt af van de bijzonderheden van het gegeven geval of voor een dergelijke uitzondering plaats is40.. Een uitzondering kan onder meer worden aangenomen wanneer het aan de overheid is toe te rekenen dat de burger van de bestuursrechtelijke rechtsgang geen gebruik heeft gemaakt41.. Bij het aanvaarden van uitzonderingen op het beginsel van formele rechtskracht moet terughoudendheid worden betracht, gezien de zwaarwegende belangen die door dit beginsel worden gediend42..
3.21
Vooropgesteld moet worden dat het hof niet heeft miskend dat onder omstandigheden een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel van formele rechtskracht. Voor zover de rechtsklacht die strekking heeft, mist zij derhalve feitelijke grondslag. ’s Hofs oordeel impliceert dat dergelijke omstandigheden zich hier niet voordoen. Het hof heeft in rov. 4.19, laatste alinea, immers gereleveerd dat de gemeente Borne [eiser] niet onjuist heeft voorgelicht, dat [eiser] bekend was met het in procedure gebrachte bestemmingsplan en dus op de plankaart heeft kunnen zien dat volgens dat bestemmingsplan op zijn perceel niet in een (bedrijfs)woning was voorzien en dat niets voor [eiser] , die op het ontwerp-bestemmingsplan heeft gereageerd, eraan in de weg stond zijn zienswijze of bedenkingen aan te vullen met een klacht over het feit dat de woning niet positief was bestemd.
Overigens berust de rechtsklacht op het uitgangspunt dat de gemeente Borne [eiser] onjuiste informatie heeft verstrekt. De klacht strandt ook daarom, omdat het oordeel dat de gemeente Borne [eiser] niet onjuist heeft voorgelicht, blijkens de bespreking van onderdeel IIa in cassatie niet met succes wordt bestreden. Bovendien is de klacht niet mede gericht tegen ’s hofs overweging dat [eiser] bekend was met het in procedure gebrachte bestemmingsplan en dus op de plankaart heeft kunnen zien dat volgens dat bestemmingsplan op zijn perceel niet in een (bedrijfs)woning was voorzien, en niets eraan in de weg stond zijn zienswijze of bedenkingen aan te vullen met een klacht over het feit dat de woning niet positief was bestemd43.. Deze overweging kan het bestreden oordeel zelfstandig dragen.
3.22
Onder IIIb klaagt [eiser] dat voornoemde overweging zonder nadere motivering, die ontbreekt, in het licht van de eerder genoemde stellingen en omstandigheden en - naar ik begrijp - de vaststellingen in de eerdere procedures, onbegrijpelijk is. Andermaal stelt hij dat de formele rechtskracht hem niet kan worden tegengeworpen, gezien de onjuiste informatieverschaffing en de onjuiste (in rechte vernietigde) besluiten van ná het bestemmingsplan44.waartegen wél met succes is opgekomen. Ook de omstandigheid dat hij niet kon voorzien dat de gemeente zijn woning illegaal zou verklaren en welke gevolgen dit voor hem zou hebben45., dat de gemeente zelf een onjuiste rechtsopvatting koesterde over de rechtmatigheid van de woning en de gevolgen van het bestemmingsplan46.en dat hij in verschillende procedures tegen de gemeente verzeild is geraakt waarin de besluiten van de gemeente zijn vernietigd47., staat volgens [eiser] aan onverkorte toepassing van het leerstuk van de formele rechtskracht in de weg.
3.23
Voor zover [eiser] het oog heeft op omstandigheden daterend van voor het bestemmingsplan, faalt de motiveringsklacht op de gronden als hiervoor overwogen. Voor zover [eiser] het oog heeft op omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan, herinner ik eraan dat hij zich blijkens de klacht onder IIIa op het standpunt stelt dat een uitzondering op de formele rechtskracht daarom is gerechtvaardigd, omdat hij “enkel door toedoen van de Gemeente geen bezwaarschrift (…) (heeft) gericht tegen het bestemmingsplan”. Posterieure omstandigheden hebben het al dan niet indienen van een bezwaarschrift zoals door het onderdeel bedoeld echter onmogelijk kunnen beïnvloeden48., en kunnen naar mijn mening ook anderszins een uitzondering op de formele rechtskracht niet schragen49.. Ook het feit dat latere besluiten zijn vernietigd, kan niet afdoen aan de formele rechtskracht van een daaraan voorafgaand maar niet met succes bestreden besluit of tot een uitzondering op de formele rechtskracht van dat eerdere besluit dwingen. Overigens heeft de vernietiging van een besluit evenmin consequenties voor de formele rechtskracht van daarop volgende besluiten, waaraan hetzelfde gebrek als aan het vernietigde besluit kleeft50..
Bij het voorgaande komt dat het onderdeel niet verwijst naar stellingen in de stukken van de feitelijke instanties, volgens welke het maken van een uitzondering op de formele rechtskracht van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” op grond van posterieure omstandigheden zou zijn gerechtvaardigd. Dergelijke stellingen kunnen niet worden gelezen op de vindplaatsen waarnaar wordt verwezen.
Overigens valt tegen de achtergrond van de hiervóór (onder 3.20) weergegeven en tot terughoudendheid nopende maatstaf niet in te zien waarom omstandigheden zoals door het onderdeel bedoeld een uitzondering op de formele rechtskracht zouden rechtvaardigen. Zulks geldt eens te meer nu, zoals het hof in rov. 4.19 heeft overwogen,“ [eiser] niet onjuist (is) voorgelicht en (…) bekend was met het in procedure gebrachte bestemmingsplan en dus op de plankaart heeft kunnen zien dat volgens dat bestemmingsplan op zijn perceel niet in een (bedrijfs)woning was voorzien, (zodat) niets eraan in de weg (stond) om zijn zienswijze of bedenkingen aan te vullen met een klacht over het feit dat de woning niet positief was bestemd.”
3.24
In zijn schriftelijke toelichting op het derde onderdeel lijkt [eiser] zich tot slot op het standpunt te stellen dat het maken van een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht hier tevens is gerechtvaardigd omdat sprake is van een situatie die kan worden gelijkgesteld met het geval dat de onrechtmatigheid van een besluit door het bestuursorgaan is erkend51.. Daaraan moet, wat daarvan overigens zij52., worden voorbijgegaan, nu zulks in de cassatiedagvaarding niet mede aan het onderdeel ten grondslag is gelegd. Dat geldt ook voor de stelling dat de formele rechtskracht niet bepalend is voor het lot van de civiele vordering tot schadevergoeding, omdat de aan die vordering ten grondslag gelegde onrechtmatigheid niet precies samenvalt met hetgeen in de administratieve procedure tegen het besluit had kunnen worden aangevoerd53..
4. Slotsom
Voor zover het cassatieberoep is gericht tegen de gemeente Hengelo, dient het te worden verworpen. Voor zover het bestreden arrest is gewezen tussen [eiser] en de gemeente Borne, dient het te worden vernietigd en dient de zaak te worden verwezen, een en ander op gronden als hiervoor onder 3.5 en 3.6 weergegeven.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2017
Vgl. rov. 1.5 van het tussenvonnis van de rechtbank Almelo van 2 mei 2012 en rov. 4 van het tussenvonnis van de rechtbank Overijssel van 19 maart 2014. In de vaststelling door het hof wordt van dit besluit geen melding gemaakt. De rechtbank dateert de beslissing op bezwaar op 11 mei 2009, de bestuursrechter van de rechtbank Almelo spreekt in de uitspraak van 26 mei 2010 bij de behandeling van het beroep afwisselend van een besluit van 2 juni 2009 en van een besluit van 8 juni 2009, de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 9 februari 2011 in het hoger beroep aangenomen dat de beslissing op bezwaar van 2 juni 2009 dateert. Ik ben van dit laatste uitgegaan. De beslissing op het bezwaar is, voor zover ik kan nagaan, niet in deze procedure overgelegd.
Het hof heeft in zijn feitenvaststelling ten onrechte opgenomen dat de vernietiging het besluit op het verzoek tot planschadevergoeding betreft. De uitspraak van de rechtbank Almelo van 26 mei 2010 is overgelegd als prod. 1.1 bij de conclusie van antwoord.
ECLI:NL:RVS:2011:BP3671, JOM 2011/239.
ECLI:NL:RVS:2013:1654, JM 2013/162 m.nt. F. Arents.
Het hof heeft in rov. 4 overwogen dat het bestemmingsplan, voor zover uit de aan het hof overgelegde stukken blijkt, nog niet is vastgesteld. Dat het bedoelde bestemmingsplan (“ [bestemmingsplan 3] ”) nog niet zou zijn vastgesteld, is onjuist. Zie in dit verband de in voetnoot 4 van de schriftelijke toelichting van de gemeente Borne genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:123, blijkens welke uitspraak de raad van de gemeente Borne het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 3] ” bij besluit van 11 november 2014 heeft vastgesteld en bij welke uitspraak dat besluit op een hier niet ter zake doend onderdeel (de mogelijkheid dat consumenten hun via internet bestelde goederen afhalen bij op het bedrijventerrein te vestigen opslag en distributie voor internetverkoop) is vernietigd. Ik vermeld de actuele stand van zaken, omdat die mijns inziens voor de verdere afdoening van het geschil van belang is. De gemeente Borne verwijst in voornoemde voetnoot nog naar haar memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder 41, 42 en 103. De relevantie van die verwijzing ontgaat mij. Zie ik het goed, dan heeft géén van de genoemde vindplaatsen betrekking op het op 11 november 2014 vastgestelde bestemmingsplan.
Het hof spreekt in de feitenvaststelling van bezwaar van [eiser] tegen de beslissing van 14 augustus 2012. Aangezien deze beslissing reeds een beslissing op bezwaar is, veronderstel ik dat het hof heeft bedoeld dat [eiser] beroep tegen de beslissing op bezwaar heeft ingesteld.
Vgl. ’s hofs weergave van de vordering in rov. 4.2 van het bestreden arrest. Zie ook rov. 2 van het eerste tussenvonnis. In het petitum in de inleidende dagvaarding wordt in het tweede en derde cluster van de gevorderde verklaring voor recht ook gesproken van handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Vgl. ’s hofs samenvatting van de inhoud van het derde tussenvonnis van 19 maart 2014 in rov. 4.4 van het bestreden arrest.
Vgl. rov. 4.5 van het bestreden arrest.
Vgl. rov. 4.6 van het bestreden arrest.
Vgl. rov. 4.9 van het bestreden arrest.
Vgl. rov. 4.5 van het bestreden arrest, onder verwijzing naar de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder 190.
Ik kan dit onderdeel van het dictum minder goed verenigen met rov. 4.5 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen: “Tegen het eerste tussenvonnis van 2 mei 2012 formuleert [eiser] geen grieven. Het hof zal het desbetreffende hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.”
Kennelijk is bedoeld: 23 oktober 2013.
Stukken die de voeging betreffen zijn door partijen niet overgelegd.
De wet lijkt zich niet te verzetten tegen - ambtshalve - gesplitste afdoening indien daartoe aanleiding bestaat. Vgl. GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 222, aant. 3 (G. Snijders; 15-08-2016). Zie ook T&C Burgerlijke Rechtsvordering (2016), art. 222, aant. 2c (J.H. van Dam-Lely). Het verdient opmerking dat de rechtbank geen eindvonnis heeft gewezen. Dat de bestreden tussenvonnissen alleen het geschil tussen [eiser] en de gemeente Borne betreffen, rechtvaardigt mijn inziens niet de conclusie dat de rechtbank van haar eerdere beslissing tot gevoegde behandeling zou zijn teruggekomen. Aangenomen mag worden dat de rechtbank de zaken gevoegd zou hebben afgedaan in het uiteindelijk door haar te wijzen eindvonnis.
[eiser] verwijst naar rov. 4.13 van het bestreden arrest, waarin wordt verwezen naar rov. 2.5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011.
[eiser] verwijst naar zijn memorie van antwoord in het incidenteel appel onder 30.
Vgl. F. Arents in diens annotatie onder ABRvS 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1654, JM 2013/162, die in het onderhavig geval spreekt van “een soort wegbestemmen”. Zie bijvoorbeeld ook J.R. van Angeren, Het Omgevingsplan in de Omgevingswet, TO 2016/1, 2, p. 17 (“als een bestaande legale functie wordt ingetrokken (‘wegbestemd’)”); de Module Ruimtelijke ordening 6904; de annotatie van I.M. van der Heijden onder ABRvS 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:330, BR 2015/32, voetnoot 10; R. van der Keur, Een overzicht van overgangsrecht, BR 2002, p. 572 e.v. (“Indien de in het bestemmingsplan vervatte bestemming van de grond afwijkt van de bestaande situatie (bebouwing en/of gebruik), spreekt men wel van ‘wegbestemmen’.”); J. Struiksma, De regeling van bestaand gebruik en bestaande bebouwing in nieuwe bestemmingsplannen, BR 2007/3, p. 16 e.v. (“het bestaande gebruik kan niet worden toegelaten en wordt wegbestemd”); J.R. Vermeulen en J.S. Procee, Weg is weg: eliminatie van bestemmingen bij de waardebepaling van het onteigende, O&A, 2013, 61 (“bij het wegbestemmen van bestaand legaal gebruik”); J.W. van Zundert, Hoofdlijnen en trends planschadejurisprudentie, O&A, 2010, 62 (“Als een bestaand legaal gebruik wordt ‘wegbestemd’”). In de parlementaire geschiedenis van de omgevingswet wordt wegbestemmen omschreven als de situatie waarin een bestaande legale functie wordt ingetrokken; Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 12, p. 166. Zie ook de Afdelingsjurisprudentie waarin de nadruk wordt gelegd op de vraag of sprake is van bestaand legaal gebruik en legale bouwwerken, waaronder ABRvS 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1159 (rov. 67.5); ABRvS 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8412, BR 2013/101 m.nt. F. Kooijman (rov. 17.2); ABRvS 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5129 (rov. 5.5); ABRvS 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4429 (rov. 31.3); ABRvS 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1892 (rov. 2.5.6); ABRvS 5 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC5753, JOM 2008/253, Gst. 2008/49 m.nt. J.M.H.F. Teunissen (rov. 2.6.2); ABRvS 22 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT7988 (rov. 2.10.5); ABRvS 16 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS6193, JOM 2007/766 (rov. 2.7).
ABRvS 17 juli 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AP7082, BR 1998, p. 206, m.nt. H.J. de Vries.
ECLI:NL:RVS:2016:123; zie ook hiervóór onder 1.10 en voetnoot 6.
Vgl. P.J.J. van Buuren e.a., Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, 2014/3.7.4.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, rov. 7.1.
In de inleidende dagvaarding onder 71 e.v. zet [eiser] uiteen waaruit zijn bijkomende schade volgens hem bestaat.
Voor zover het de onjuiste inlichtingen betreft, lijkt de vordering van [eiser] te staan in de sleutel van het arrest Hoge Raad 2 februari 1990 (Staat/Bolsius), ECLI:NL:HR:1990:AB7898, NJ 1993/635 m.nt. MS, AA 1990/07 m.nt. Th.G. Drupsteen en Hoge Raad 7 oktober 1994 (Staat/Van Benten), ECLI:NL:HR:1994:ZC1474, NJ 1997/174 m.nt. MS, AB 1996/125 m.nt. B.J.P.G. Roozendaal, BR 1995, p. 247, m.nt. N.S.J. Koeman. In die arresten ging het om inlichtingen die afweken van een later besluit. Daarvan is hier geen sprake voor zover het de vaststelling van bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” betreft.
In de inleidende dagvaarding onder 39.
[eiser] verwijst naar de inleidende dagvaarding onder 83 en zijn memorie van antwoord in het incidenteel appel onder 70. Op de genoemde plaatsten wordt niet uitgewerkt waaruit de onjuiste informatie zou hebben bestaan. In de inleidende dagvaarding onder 83 wordt gesteld dat de gemeente Borne [eiser] “structureel verkeerd (heeft) geïnformeerd, waardoor [eiser] jarenlang een verkeerd beeld had van zijn juridische positie”, in de genoemde memorie onder 70 wordt slechts in algemene zin gesproken over “het verkeerd informeren”.
[eiser] verwijst naar de inleidende dagvaarding onder 44, zijn dagvaarding in hoger beroep onder 150 e.v. en rov. 38 van het tussenvonnis van 19 maart 2014. In de inleidende dagvaarding onder 44 betoogt [eiser] juist dat hij niet aanstonds op de hoogte was van het standpunt van de gemeente dat de woning in afwijking van de bouwvergunning was gebouwd. De verwijzing naar de dagvaarding in hoger beroep klopt niet; wel wordt in de memorie van grieven onder 150 en 151 melding gemaakt van het feit dat de gemeente Borne (in de planschadeprocedure) het (later door de bestuursrechter gecorrigeerde) standpunt had ingenomen dat de woning illegaal zou zijn gebouwd. In rov. 38 van het tussenvonnis van 19 maart 2014 wordt weliswaar gewag gemaakt van het feit dat de gemeente de woning ten onrechte als illegaal had aangemerkt, maar wordt geoordeeld dat dat standpunt heeft geleid tot het wegbestemmen van de woning en de weigering van planschadevergoeding en dat daaruit derhalve geen zelfstandige schade voortvloeit.
[eiser] verwijst naar rov. 1.2 en 1.7 van het tussenvonnis van 2 mei 2012 en de conclusie van antwoord van de gemeente Borne onder 13, 23 en 39. De verwijzing in het genoemde tussenvonnis onder 1.2 betreft de door de gemeente aangevoerde reden waarom de woning van [eiser] niet in bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” als woning is bestemd: “De reden daarvoor was dat, naar zeggen van de gemeente, zij in de veronderstelling verkeerde dat (…) de woning niet positief bestemd kon worden.” Rov. 1.7 van het genoemde tussenvonnis betreft de omstandigheid dat de gemeente naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011 van dat standpunt terugkwam. De conclusie van antwoord onder 13 betreft de door de gemeente aangenomen onmogelijkheid de woning in het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” positief te bestemmen; diezelfde conclusie onder 23 betreft de weigering van een planwijziging op in wezen dezelfde gronden. De conclusie van antwoord onder 39 ten slotte heeft mijns inziens geen betrekking op de mogelijkheid of onmogelijkheid de woning van [eiser] positief te bestemmen. Geen van de genoemde vindplaatsen heeft betrekking op door [eiser] betrokken stellingen ter onderbouwing van het verwijt dat de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door hem niet juist te informeren.
[eiser] verwijst naar de inleidende dagvaarding onder 46, de conclusie van antwoord onder 32, rov. 1.7 van het tussenvonnis van 2 mei 2012 en het proces-verbaal van de op 5 juli 2012 gehouden comparitie, pagina 2. Uit de inleidende dagvaarding onder 46 blijkt niet dat [eiser] zou zijn voorgehouden dat de woning niet onder het overgangsrecht kon worden gebracht, maar dat hij, [eiser] , (nog in november 2009) in de veronderstelling verkeerde dat hij in beginsel in de woning kon blijven wonen. Blijkens het gestelde in de conclusie van antwoord onder 32 heeft de gemeente in een in 2011 gevoerd kort geding het standpunt ingenomen dat zij tot 9 februari 2011 in de veronderstelling verkeerde dat de woning niet onder het overgangsrecht viel. Op de aangegeven plaats in het proces-verbaal van 5 juli 2012 heb ik geen opmerkingen zijdens de gemeente, specifiek over het al dan niet gelden van het overgangsrecht, aangetroffen. Ook in rov. 1.7 van het tussenvonnis van 2 mei 2012 wordt niet specifiek op de kwestie van het overgangsrecht ingegaan. Van expliciete mededelingen van de gemeente aan [eiser] dat de woning niet onder het overgangsrecht zou vallen, blijkt uit de genoemde vindplaatsen niet.
Zie voetnoot. 33.
Zie voetnoot 34.
In onderdeel IIb verwijst [eiser] in algemene zin naar het overzicht van de volgens hem in feitelijke aanleg betrokken stellingen en meer specifiek naar de inleidende dagvaarding onder 28, de memorie van antwoord in incidenteel appel onder 15 en 34 en naar de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013. In onderdeel IIc verwijst [eiser] naar het bedoelde overzicht onder c. en d., op welke plaats wordt doorverwezen naar de memorie van antwoord in incidenteel appel onder 15 en 34 en rov. 16 van het tussenvonnis van 19 maart 2014. Daarnaast wordt verwezen naar de inleidende dagvaarding onder 56.
Zie het overzicht van de volgens [eiser] in feitelijke aanleg betrokken stellingen onder f waarin wordt verwezen naar de inleidende dagvaarding onder 56.
Zie ook de conclusie voor Hoge Raad 23 februari 2007 (Bankier/DNB), ECLI:NL:HR:2007:AX3070, NJ 2007/503 m.nt. M.R. Mok onder NJ 2007/504, AB 2009/30 m.nt. B.P.M. van Ravels, AV&S 2007/47 m.nt. C.N.J. Kortmann, Ondernemingsrecht 2007/79 m.nt. B.P.M. Ravels, onder 2.4. Zie voor een overzicht van de gevallen waarin een uitzondering mogelijk is Konijnenbelt/Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht (2014), 19.1.8.
Vgl. Hoge Raad 16 mei 1986 (Heesch/Van de Akker), ECLI:NL:HR:1986:AC9347, NJ 1986/723 m.nt. MS, AB 1986/573 m.nt. FHvdB, BR 1986, p. 775 (nr. 1), m.nt. N.S.J. Koeman, rov. 3.3.2.
Zie Konijnenbelt/Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht (2014), 19.1.8. Zie voorts in het bijzonder Hoge Raad 11 november 1988 (Ekro/Staat), ECLI:NL:HR:1988:AD3755, NJ 1990/563, AB 1989/81 m.nt. FHvdB.
Vgl. Hoge Raad 9 september 2005 ([B] /Valkenswaard), ECLI:NL:HR:2005:AT7774, NJ 2006/93 m.nt. M.R. Mok, AB 2006/286 m.nt. F.J. van Ommeren, rov. 3.9.
Vgl. Hoge Raad 11 april 2008 (zandwinners Maasbommel), ECLI:NL:HR:2008:BC1649, NJ 2008/519 m.nt. M.R. Mok, AB 2008/170 m.nt. G.A. van der Veen, TBR 2009/35, p. 159, m.nt. G.M. van den Broek, rov. 3.6.5.
[eiser] verwijst naar zijn inleidende dagvaarding onder 28 en 75 en naar de memorie van antwoord in het incidenteel appel onder 35.
[eiser] verwijst naar zijn inleidende dagvaarding onder 44, rov. 3.1 onder B van het tussenvonnis van 2 mei 2012 en de dagvaarding in hoger beroep onder 20.
[eiser] verwijst naar zijn inleidende dagvaarding onder 46, de conclusie van antwoord zijdens de gemeente Borne onder 32, het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 5 juli 2012 op p. 2 en rov. 1.7 van het tussenvonnis van 2 mei 2012.
[eiser] verwijst naar zijn pleitaantekeningen van 17 januari 2014 onder 9.
Om diezelfde reden wordt ook wel aangenomen dat een “erkenning” van de onrechtmatigheid door het bestuursorgaan slechts dan relevant is, indien zij voor ommekomst van de betrokken rechtsmiddelentermijn is gedaan; vgl. HR 24 januari 2003 (Maple Tree), ECLI:NL:HR:2003:AF0193, NJ 2003/629 m.nt. M.R. Mok.
Het tegendeel vloeit mijns inziens ook niet voort uit HR 23 februari 2007 ([...]/DNB), ECLI:NL:HR:2007:AX3070, NJ 2007/503 m.nt. M.R. Mok onder NJ 2007/504. In die zaak was aan de orde dat het bestuursorgaan de betrokkene (in overeenstemming met de toen geldende rechtspraak) had voorgehouden dat hij geen belanghebbende was en de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen derhalve niet voor hem openstonden. De Hoge Raad aanvaardde niet dat het bestuursorgaan - met een beroep op inmiddels gewijzigde jurisprudentie met betrekking tot het belanghebbende-begrip - zich achteraf alsnog op het standpunt stelde dat betrokkene bezwaar had kunnen maken en beroep had kunnen instellen en dat hem, nu hij zulks had nagelaten, formele rechtskracht kon worden tegengeworpen.
Zie HR 16 oktober 1992 (...), ECLI:NL:HR:1992:ZC0718, NJ 1993/638 m.nt. MS.
Vergelijk de schriftelijke toelichting onder 42 e.v.. Zie in dit verband Hoge Raad 18 juni 1993 (Sint Oedenrode/Van Aarle), ECLI:NL:HR:1993:ZC1006, NJ 1993/642 m.nt. MS, AB 1993/504 m.nt. F.H. van der Burg, BR 1994, p. 855, m.nt. N.S.J. Koeman, Gst. 1993-6975/3 m.nt. H.Ph.J.A.M. Hennekens.
Zie voetnoot 48.
Vgl. de schriftelijke toelichting van [eiser] onder 47 met verdere verwijzingen. [eiser] ziet eraan voorbij dat het hof ook de andere grondslagen van de vordering tot schadevergoeding heeft besproken en daaraan niet reeds op de grond dat het bestemmingsplan formele rechtskracht heeft, is voorbijgegaan.
Beroepschrift 26‑04‑2016
Heden, de zesentwintigste april tweeduizendzestien (26-04-2016) ten verzoeke van:
- 1.
[eiseres 1],
- 2.
[eiser 2],
- 3.
[eiseres 3],
- 4.
[eiseres 4],
- 5.
[eiser 5],
- 6.
[eiseres 6],
eisers tot cassatie sub 1, 2, 4 en 5 tevens in hun hoedanigheid van erfgenamen van [A], allen wonende te [woonplaats],
hierna tezamen en in enkelvoud: ‘[eiser]’,
te dezer zake woonplaats kiezende te Haarlem aan de Dreef 22 (postbus 5287, 2000 CG) te Haarlem, ten kantore van mr. J. den Hoed, advocaat bij de Hoge Raad, die door hen [tot advocaat wordt gesteld om als zodanig] in het na te melden geding in cassatie, [voor hen op te treden;]
[heb ik, Dennis Lucas, als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Henricus Johannes Flonk, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Zwolle en aldaar kantoorhoudende aan de Dokter Stolteweg 1–3;]
AAN:
1.
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Borne, zetelende te Borne, hierna ook: ‘de Gemeente’, zetelend te Borne en aldaar gevestigd aan het (7622 DG) Rheineplein 1, aldaar aan die woonplaats mijn exploit doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[A. Hofman, aldaar werkzaam]
2.
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Hengelo, hierna: de gemeente Hengelo, zetelende te Hengelo, en aldaar gevestigd te [(7556 BM)] aan [de Hazenweg 121]
[aan wie een afschrift reeds is of zal worden betekend;]
AANGEZEGD:
dat mijn requiranten hierbij beroep in cassatie instellen tegen het op 26 januari 2016 onder zaaknummer 200.151.332 tussen mijn requiranten, als appellanten in het principaal hoger beroep, tevens geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep, en gerekwireerden, als geïntimeerden in het principaal hoger beroep, tevens appellanten in het incidenteel hoger beroep, gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterend en relaterend als voormeld, de geïnsinueerde voornoemd,
GEDAGVAARD:
om op vrijdag dertien mei tweeduizendenzestien (13 - 05 - 2016), [niet in persoon, doch] vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, die alsdan zal worden gehouden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan het Korte Voorhout 8 te 's‑Gravenhage,
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING:
- •
dat van gerequireerden, de gemeenten Borne en Hengelo, bij verschijning een griffierecht zal worden geheven en dat dit griffierecht verschuldigd is vanaf hun verschijning in het geding en binnen vier weken nadien dient te zijn voldaan;
- •
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website www.wetten.overheid.nl/BWBR0028899/;
- •
dat indien tenminste één van gerequireerden, de gemeenten Borne en Hengelo, advocaat heeft gesteld en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
- •
dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
- •
dat indien een van de gerequireerden in het geding verschijnt door advocaat te stellen, maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, ingevolge art. 411 lid 1. Rv zijn recht om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt.
- •
dat van gerequireerden, die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven.
TENEINDE:
alsdan tegen voormelde arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie:
Schending van het recht en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in het bestreden arrest, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
1. Inleiding
Inzet van de zaak
1.1
Tot de essentie teruggebracht, ligt in cassatie de vraag voor of de Gemeente Borne en Hengelo jegens [eiser] aansprakelijk zijn uit hoofde van onrechtmatige daad voor de schade van [eiser], geleden als gevolg van verstrekking van onjuiste informatie over zowel de gevolgen voor [eiser] van een nieuw bestemmingsplan als over de door hem te kiezen juridische weg om zijn belangen te dienen en schade als gevolg van de diverse bestuursrechtelijke procedures tegen de Gemeente waarin [eiser] (als gevolg van de foutieve informatie) is beland, en waarin tot drie maal toe een besluit van de Gemeente is vernietigd, mede nu (zoals in rechte erkend) de Gemeente is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting over de rechtmatigheid van de woning op [eisers] perceel en de betekenis van de uitspraak van de ABRvS d.d. 9 februari 2011, in het eerste tussen hen gevoerde geding.
1.2
Naar de kern genomen, is het volgende aan de orde. [eiser] heeft in 1993 te [a-plaats] een perceel met een landelijke ligging gekocht. Onder het bestemmingsplan ‘tuin met een bouwblok voor eensgezinshuizen in open bebouwing’ heeft hij in 1994 van de Gemeente een vergunning verkregen voor de bouw van een woonhuis. In de aanloop naar een nieuw bestemmingsplan waarin het perceel van [eiser] en een groot deel van zijn omgeving tot bedrijfsterrein werd bestemd, heeft de Gemeente laten weten alle woningeigenaren binnen het desbetreffende gebied te zullen uitkopen. In antwoord op de door hem gegeven zienswijzen op het (voor)ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan waarin op het perceel de bestemming ‘bedrijven’ zou komen te rusten, heeft de Gemeente hem enkel verwezen naar de planschadeprocedure. In 2006 is het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ vastgesteld. De woning van [eiser] is hierin niet bestemd.
1.3
Zijn verzoek om planschadevergoeding heeft de Gemeente afgewezen, nu de woning buiten het in de vergunning aangewezen bouwblok is gerealiseerd en deswege illegaal zou zijn alsook vanwege de ligging van de woning binnen de 70 dB(A)-contour van de spoorbaan. Van beide afwijzingsgronden — zowel van de bouw op een andere plaats dan in de vergunning aangewezen, als de ligging binnen de 70 dB(A)-contour — was de Gemeente reeds op de hoogte toen het [eiser] in reactie op zijn zienswijze adviseerde een planschadeprocedure te starten. De Gemeente heeft conform haar eerder aankondiging de overige 21 eigenaren van woningen in het plangebied uitgekocht, maar [eiser] niet De Gemeente heeft [eiser] verzocht te verhuizen1., en sloop van zijn woning in het vooruitzicht gesteld2..
1.4
In zijn uitspraak van 9 februari 2011 (in een administratieve procedure tussen partijen over de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding) heeft ABRvS het beroep tegen de vernietiging door de rechtbank van de beslissing op bezwaar verworpen. Naar het oordeel van de ABRvS was, anders dan de Gemeente meende, op het perceel van [eiser] sprake van legale bewoning en legaal gebruik3.. De woning maakte dan ook ‘onderdeel uit van het oude planologische regime’ (aldus de ABRvS). De Gemeente heeft nadien toegegeven een onjuiste opvatting te hebben gehuldigd over de rechtmatigheid van de woning. De onjuiste rechtsopvatting van de Gemeente dat de woning illegaal zou zijn, komt (naar het in hoger beroep niet bestreden oordeel van de rechtbank, voor rekening en risico van de Gemeente4.). De Gemeente heeft vervolgens het verzoek om planschadevergoeding gehonoreerd, onder toekenning van primair een vergoeding in natura (omdat de woning de bestemming bedrijfswoning zou krijgen en het perceel de bestemming ‘bedrijven’) en voor zover er nog ‘restschade’ zou zijn, voor het overige een financiële compensatie toegezegd. De Gemeente heeft in dit verband een postzegelbestemmingsplan gemaakt. Dit is in de tussen haar en [eiser] tot aan de ABRvS gevoerde procedure vernietigd. De Gemeente had, zoals zij heeft toegegeven, een onjuiste uitleg gegeven aan de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011. Ook voormeld (tweede) besluit over de vergoeding van planschade is in een tot aan de ABRvS gevoerde procedure vernietigd.
1.5
De Gemeente heeft [eiser] vervolgens buiten de integrale herziening van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 03] gehouden. Op verzoek van [eiser] is zijn woning hierin alsnog betrokken. Dit bestemmingsplan was ten tijde van de uitspraak van het hof nog niet vastgesteld.
1.6
[eiser] heeft niet alleen nadeel als gevolg van de (aan de planologische veranderingen toe te schrijven) ontwaarding van zijn huis, ter zake waarvan hij een planschadeprocedure heeft geëntameerd, maar ondervindt daarnaast ook schade als gevolg van voormelde onjuiste voorlichting door de Gemeente over de consequenties van het bestemmingplan en de door hem te zetten juridische stappen alsook van de reeks (ten dele hieraan toe te schrijven, ten dele door latere onjuiste rechtsopvattingen en daarop geënte besluiten van de Gemeente ingegeven) noodzakelijk geworden procedures tussen partijen5..
1.7
Meer in het bijzonder ligt nu de vraag voor in hoeverre de vordering van [eiser] afstuit op de formele rechtskracht van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01] uit 2006 — zoals de Gemeente meent, daarin gevolgd door het hof (maar niet door de rechtbank) — en de vraag of de Gemeente de woning van [eiser] heeft wegbestemd (zoals de rechtbank van oordeel is, maar het hof niet).
2. Feiten
2.1
Voor zover de hieronder weergegeven feiten niet zijn ontleend aan de uitspraak van rechtbank of hof zal de vindplaats in de gedingstukken worden vermeld.
2.2
[eiser] heeft op 30 september 1993 een perceel, hierna ‘het perceel’, gekocht aan de [a-straat 01] te [a-plaats].
2.3
De bestemming van dit perceel was toentertijd: tuin met een bouwblok voor eensgezinshuizen in open bebouwing. Voor het gebied waarin het perceel ligt, aangeduid als ‘[a-gebied]’, bestonden toen nog geen plannen6.. Het perceel werd gekenmerkt door zijn landelijke ligging7.. Het bevond zich in het agrarisch buitengebied van Borne8..
2.4
Aan de noordoostelijke kant van het perceel lag (en ligt) de spoorlijn Almelo/Enschede.
2.5
Voor de aangrenzende percelen golden toentertijd de volgende bestemmingen:
- •
ten zuiden: stedelijk groen;
- •
ten zuidwesten: bedrijventerrein, en
- •
ten westen: stedelijk groen9..
2.6
[eiser] heeft een vergunning aangevraagd voor het oprichten van een woning met garage en berging. Voor zover het betreft de oppervlakte van het bijgebouw was een vrijstelling nodig10.. Ofschoon voor een bijgebouw met de desbetreffende oppervlakte geen vrijstelling mogelijk was, heeft de Gemeente besloten aan het bouwplan medewerking te verlenen11.. Op 6 januari 1994 heeft de Gemeente aan [eiser] een vergunning verleend om op zijn perceel een woning met garage en berging te bouwen. Op de door hem gebouwde woning rust een hypotheek12..
2.7
De vergunning voor de bouw van een woonhuis strookte met de bestemming die toentertijd rustte op het perceel: ‘tuin met een bouwblok voor eensgezinshuizen in open bebouwing’.
2.8
De door [eiser] op zijn perceel gebouwde woning met garage-berging bevindt zich buiten het vergunde bouwblok. De Gemeente was hiervan op de hoogte. [eiser] heeft de locatie van de bouw tezamen met ambtenaren van de gemeente bepaald13..
2.9
Hij woont hier met zijn echtgenote, kinderen en ouders. Mede vanwege de medische conditie van één van zijn ouders, voor wie op de begane grond ook een slaapkamer aanwezig moest zijn, en de behoefte aan ruimte van een gezin met opgroeiende kinderen heeft [eiser] enkele malen aan de gemeente verzocht om hem toestemming te verlenen voor uitbreiding van zijn woning, bijvoorbeeld in 2004, 2007 en 200914..
2.10
De door [eiser] gebouwde woning ligt binnen de 70 decibel contour van de spoorlijn waarover sinds de bouw van [eisers] huis geleidelijk steeds meer (goederen)treinen zijn gaan rijden15.. Slechts een gering gedeelte van het perceel, met de vorm van een driehoek, valt buiten de zone van 70 decibel16..
2.11
Ook het in de bouwvergunning voor de woning aangewezen deel van het perceel ligt binnen de zogeheten 70 decibelcontour17.. Het buiten de 70 decibel contour gelegen deel van het perceel is niet groot genoeg om daarop een van de opstallen neer te zetten18..
2.12
[eiser] woont sinds 1994 in deze woning. De geluidsoverlast van het spoor is nadien geleidelijk aan toegenomen19..
2.13
Negen jaar nadat [eiser] het perceel had aangekocht, in 2001, heeft de Gemeente het ruimtelijk model vastgesteld waarop later het structuurplan Uitbreiding Borne zou worden gebaseerd. Dit gaf uitdrukking aan het voornemen van de Gemeente om het gebied ‘[a-gebied]’, waarbinnen het perceel van [eiser] zich bevindt, te bestemmen tot bedrijventerrein20..
2.14
De Gemeente was in 2001 al op de hoogte van de ligging van de woning binnen de 70 dB(a)countour21.. Bij brief van 3 december 2001 deelde de Gemeente onder meer het volgende aan [eiser] mee:
‘een deel van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden zijn gelegen binnen een geluidscontour van 70 dB(A). Dit geldt ook voor uw perceel. Conform de Wet Geluidshinder mag tussen de spoorlijn en de geluidscontour van 70 dB(A) zonder het treffen van voorzieningen niet gebouwd worden. Tussen de geluidscontour van 70 db(A) en 60 dB(A) mogen alleen woningen gebouwd worden met een vrijstelling. Deze vrijstelling heeft een besluit tot hogere grenswaarde en kan alleen om bepaalde redenen door de provincie Overijssel worden afgegeven’22..
2.15
In 2004 heeft [eiser] aan de Gemeente onder meer geschreven:
‘Ons primaire belang is uiteraard dat ons woongenot zoveel mogelijk in stand blijft. Ook zijn wij gebaat bij mogelijkheden om onze woonruimte uit te breiden.’23..
2.16
In 2005 heeft de Gemeente een voorontwerp bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ ter inzage gelegd.
2.17
De Gemeente wist toen al dat [eisers] woning niet was gebouwd op de in de vergunning aangewezen plaats op zijn perceel24..
2.18
De Gemeente achtte een woonbestemming op een bedrijventerrein niet wenselijk25.. Tegenover Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel heeft de Gemeente laten weten de bewoners uit te kopen dan wel hen te onteigenen26..In de nieuwsbrief van de Gemeente werd aangaande de bestemming tot bedrijventerrein vermeld:
‘(…) dat geen van de bewoners in het plangebied kan blijven wonen. Planning is dan ook dat alle woningen door de gemeente zullen worden aangekocht27.’.
2.19
[eiser] heeft zowel op het voorontwerp als op het ontwerp bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ gereageerd met een door hem ingediende zienswijze28.. Hij heeft toen met name zijn onvrede geuit over het verlies van privacy en uitzicht, de te verwachten geluidsoverlast, de vrees voor toename van verkeershinder, de wijziging van het oorspronkelijk karakter van het gebied en de afname van woon- en leefklimaat.
2.20
In reactie op zijn zienswijzen (waarin hij zijn ontevredenheid uit over het (voor)ontwerpbestemmingsplan) heeft de Gemeente [eiser] enkel gewezen op zijn recht om ex art. 49 WRO om toekenning van planschadevergoeding te verzoeken29.. Het zou, zo stelde de Gemeente zich toentertijd op het standpunt, niet mogelijk zijn de woning alsnog positief te bestemmen30..
2.21
[eiser] zou aldus de Gemeente na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ ‘onder het overgangsrecht’ gewoon gebruik kunnen blijven maken van zijn woning. [eiser] was niet bekend met de eindigheid van het overgangsrecht31.. De gemeente heeft hem hier ook niet op gewezen32.. De Gemeente heeft hem evenmin geïnformeerd over zijn recht om zich tegen het bestemmingsplan te verzetten met een bezwaarschrift c.q. de mogelijkheid hiertegen bedenkingen in te brengen.
2.22
In 2006 is het bestemmingsplan vastgesteld33..
2.23
In het bestemmingsplan is de woning van [eiser] niet als woning bestemd34.. De woning is, aldus de rechtbank, ‘wegbestemd’35., De Gemeente heeft [eisers] woning niet als woning bestemd, nu zij in de veronderstelling verkeerde dat ‘vanwege de 70 decibel (A)-contour en de omstandigheid dat de woning in afwijking van de verleende bouwvergunning was gebouwd, de woning niet positief bestemd kon worden’36..
2.24
Op 19 juli 2007 heeft [eiser], zoals hem was aangeraden door de Gemeente, een verzoek om planschadevergoeding ingediend.
2.25
Per 21 december 2007 is het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ onherroepelijk geworden.
2.26
De Gemeente heeft [eiser] meegedeeld dat zijn woning illegaal was en afgebroken diende te worden37.. De Gemeente heeft [eiser] gemaand binnen zes weken zijn huis te verlaten38..
2.27
Bij besluit van 18 december 2008 heeft de Gemeente het verzoek om planschadevergoeding afgewezen, nu de woning van [eiser] in afwijking van zowel het bestemmingsplan als de verleende bouwvergunning is opgericht, als gevolg waarvan de woning (aldus de Gemeente) ‘niet kan worden meegenomen’ bij de planologische vergelijking. In de zienswijze van de Gemeente ontbeerde de woning een ‘ruimtelijke basis’39..
2.28
Tegen dit besluit heeft [eiser] tevergeefs bezwaar gemaakt bij de gemeente.
2.29
In juni 2009 heeft [eiser] de Gemeente verzocht om aan zijn huis wederom een woonbestemming toe te kennen en om, gelet op de zorgbehoefte van zijn (bij hem inwonende) ouders, het bestemmingsplan te herzien, opdat hij zijn woning zou kunnen uitbreiden40., welk verzoek de Gemeente op 3 november 2009 heeft afgewezen, nu het huis te dicht bij het spoor lag en op het gebied, waarvan het perceel onderdeel uitmaakt, de bestemming ‘bedrijven’ rust41.. Ter onderbouwing van het advies om het verzoek af te wijzen vermeldt het raadsvoorstel onder meer:
‘De woning [a-straat 01] ligt in het gebied van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01], maar is daarin wegbestemd. De woning is gelegen binnen de 70dB-contour van de spoorlijn Almelo-Hengelo. Op grond van de wet Geluidhinder is een woonbestemming niet mogelijk’
(onderstrepingen advocaat)42..
2.30
De rechtbank (sector bestuursrecht) heeft het beroep van [eiser] tegen de beslissing op bezwaar, bij uitspraak van 26 mei 2010 gegrond verklaard.
2.31
Bij uitspraak van 9 februari 2011 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) het hiertegen door de gemeente ingestelde beroep verworpen. Naar het oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak moet de bebouwing geacht worden rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime, mede gelet op de door de gemeente aan het bouwplan gegeven medewerking, de onaantastbaarheid van de desbetreffende vergunning en de aanwezigheid van de gemeente bij het uitpalen van de vergunde bouwwerken43..
2.32
De Gemeente heeft nadien erkend de woning van [eiser] destijds ten onrechte als ‘illegaal’ te hebben aangemerkt44..
2.33
De Gemeente heeft [eiser] vervolgens meegedeeld (anders dan zij tot dan had aangenomen) de woning toch positief te kunnen bestemmen, nu de woning (zo vloeit, aldus de Gemeente, voort uit de uitspraak van de Raad van State van 9 februari 2011) ‘anders dan de gemeente tot 9 februari 2011 veronderstelde (…) wel onder het overgangsrecht valt’45..
2.34
Bij brief van 28 maart 2012 heeft de Gemeente, in navolging van haar brief d.d. 16 augustus 2011, aan [eiser] laten weten een (postzegel)bestemmingsplanprocedure op te willen starten (enkel) om de opstallen van [eiser] positief te bestemmen46..
2.35
Op 30 mei 2012, hangende het geding in eerste aanleg, is [A] sr. overleden.
2.36
In opdracht van [eiser] heeft Aveco de Bondt een onderzoek verricht en een rapport opgesteld, waarin het voor onmogelijk wordt gehouden om het perceel positief te bestemmen nu — zoals ook de Gemeente al enkele malen te kennen had gegeven — de woning binnen de 70 decibelcontour lag47..
2.37
Na voormelde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 februari 2011 heeft de Gemeente aan een onderzoeksbureau, Oranjewoud, opdracht verstrekt om de planschade in kaart te brengen. Na ontvangst van het rapport waarin Oranjewoud de waardevermindering van het object als gevolg van planologische wijziging had becijferd op € 96.750,- heeft de Gemeente bij brief van 2 juni 2012 aan [eiser] laten weten (gelijk zij op 22 juni 2012 in geschrift tegenover [eiser] heeft herhaald) geen planschadevergoeding te zullen uitbetalen, maar het nadeel in natura te zullen compenseren.
2.38
Op 14 augustus 2012 heeft de Gemeente (aangaande het verzoek om toekenning van planschadevergoeding) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Zij heeft het besluit om geen planschadevergoeding toe te kennen ingetrokken om [eiser] compensatie te bieden met:
- a.
de vaststelling van een (op zijn perceel toegesneden) aanpassing van het bestemmingsplan, aangeduid als ‘ [bestemmingsplan 02]’,
- b.
voordeelverrekening (gebaseerd op een bestemming van het overige deel van zijn perceel tot bedrijventerrein), en,
- c.
voor zover nog nodig, een vergoeding van restschade.
2.39
Op 18 december 2012 is het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 02]’ vastgesteld, waarna dit per 2 maart 2013 in werking is getreden.
2.40
De Raad heeft de bestemming van de woning tot burgerwoning onmogelijk verklaard48.. In het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 02]’ is het huis van [eiser] tot bedrijfswoning bestemd. Het huis is hierbij door de Gemeente onder overgangsrecht gebracht49..
2.41
In het, op verzoek van [eiser] door Aveco De Bondt opgestelde (aanvullende) rapport wordt het onmogelijk geacht ‘de opstallen van [eiser] positief te bestemmen’ en de woning ‘terug te bestemmen’, met name nu de opstallen binnen de 70 decibel (A)-contour liggen.
2.42
Bij uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 02]’ (het postzegelbestemmingsplan) vernietigd.
2.43
Naar de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft overwogen:
‘De woning is buiten het bouwblok en niet op de in de bouwvergunning aangeduide plek gerealiseerd. In haar uitspraak van 9 februari 2011 heeft de Afdeling echter overwogen dat de woning en het bijgebouw niettemin geacht moeten worden rechtmatig aanwezig te zijn.
In het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’, uit 2006, is de woning niet als zodanig bestemd. De raad heeft met het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 02]’ beoogd de woning als zodanig te bestemmen. De woning was nimmer planologisch mogelijk gemaakt. In planologische zin is dus sprake van nieuwvestiging.
De woning ligt binnen de geluidszone van de aanwezige wegen en binnen de geluidszone van de aanwezige spoorweg. Volgens het rapport van Aveco de Bondt wordt ten aanzien van de geluidsbelasting door de wegen de maximaal toelaatbare grenswaarde (indien hogere grenswaarden worden vastgesteld) niet overschreden, maar voor het geluid van de spoorweg geldt dat wel.
Uit de uitspraak van 9 februari 2011 volgt niet dat de woning als zodanig moet worden bestemd. De Afdeling heeft geen oordeel gegeven over de planologische aanvaardbaarheid.
Zowel de woning, als de wegen en de spoorweg, waren feitelijk al aanwezig. Dat betekent dat de in de Wet geluidshinder (Wgh) en het Besluit geluidshinder (Bgh) opgenomen normen niet van toepassing zijn.
De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis. Dat betekent dat ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodig kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. Er is sprake van planologische nieuwvestiging en dus had de raad een afweging moeten maken of vanwege de geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij hij aandacht had moeten besteden aan de cumulatie van lawaai.
Nu de raad heeft nagelaten een dergelijke afweging te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.’
2.44
De Gemeente heeft, zoals zij zelf erkent, aan de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011 een te vergaande betekenis toegekend50.. Na de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013 bevond, zo oordeelde de rechtbank, de bestemmingsplanprocedure zich weer in het stadium van na de vaststelling van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’, waarin [eisers] huis niet was bestemd51..
2.45
Op 8 november 2013 is het voorontwerp van de integrale planherziening van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 03]’ ter inzage gelegd52..
2.46
In dit nieuwe bestemmingsplan was de woning van [eiser] wederom niet betrokken53.. De Gemeente had het perceel van [eiser] hiervan aanvankelijk ten onrechte uitgezonderd54..
2.47
Op aandringen van [eiser] heeft de Gemeente vervolgens besloten het perceel van [eiser] alsnog te betrekken in de lopende integrale herziening van het bestemmingsplan.
2.48
Bij brief van 14 januari 2014 heeft de gemeente aan [eiser] medegedeeld een onderzoek te zullen laten uitvoeren naar (cumulatie van) het geluid om een persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen.
2.49
Aldus de Gemeente bleef de geluidsbelasting beneden de grens van 70 dB(a).
2.50
De Gemeente heeft in het ontwerp van de integrale planherziening van het bestemmingsplan aan het huis de bestemming bedrijfswoning toegekend. Om gebruik van het woonhuis als woning te waarborgen, voorziet de gemeente daarin tevens in een uitsterfregeling.
2.51
De rechtbank Overijssel, sector bestuursrecht, heeft bij uitspraak van 4 maart 2014 — op het beroep van [eiser] dat zich richtte tegen de wijze van vergoeden als weergegeven in het besluit van 14 augustus 2012 — het besluit van de gemeente in de planschadevergoedingsprocedure vernietigd. De rechtbank heeft de planschadevergoeding daarbij vastgesteld op € 99.000,- exclusief wettelijke rente vanaf 24 juli 2007.
2.52
Bij uitspraak van 19 november 2014 heeft de Afdeling het tegen deze uitspraak gerichte hoger beroep van [eiser] ongegrond verklaard, met toewijzing van een vergoeding aan [eiser] van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het incidenteel beroep van de gemeente Borne heeft de Afdeling eveneens gegrond verklaard, in zoverre als de wettelijke rente over de planschadevergoeding niet vanaf 24 juli 2007 doch vanaf 21 december 2007 moest worden berekend.
2.53
Ten tijde van de uitspraak in hoger beroep (op 26 januari 2016) was het desbetreffende bestemmingsplan nog niet vastgesteld, althans zo overwoog het hof55..
2.54
[eiser] is als enige met een woning op het bedrijventerrein niet uitgekocht56.. De Gemeente heeft de 21 andere eigenaren van burgerwoningen in het plangebied wel uitgekocht57..
3. Procesverloop
3.1
[eiser] heeft, voor zover thans nog van belang, gevorderd de Gemeente uit hoofde van onrechtmatige daad te veroordelen tot vergoeding van zijn schade, geleden (onder meer) nu de Gemeente hem onjuist heeft voorgelicht over de gevolgen voor hem van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’, zij hem enkel heeft gewezen op de planschadeprocedure, en vervolgens — toen het bestemmingsplan eenmaal was vastgesteld — tegenover [eiser] zelf onjuiste rechtsgevolgen heeft verbonden aan het bestemmingsplan en is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting over de vraag of sprake was van legale bewoning alsook in navolgende besluiten is uitgegaan van een tussen partijen gewezen onjuiste uitleg van een uitspraak van de ABRvS als gevolg waarvan [eiser] gedwongen werd wederom tot aan de ABRvS te procederen om het (op die onhoudbare duiding van de uitspraak gebaseerde) besluit vernietigd te krijgen. , [eiser] heeft aldus verschillende procedures tegen de Gemeente moeten voeren om, gelijk de Gemeenten reeds in het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01] had moeten doen, zijn woning (alsnog) bestemd te krijgen, en überhaupt (zoals reeds volgde uit het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ — doch de Gemeente tot aan de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011 niet onderkende — onder overgangsrecht te worden gebracht.
3.2
Voor zover thans nog van belang, heeft de rechtbank hierover in haar (tussen)vonnis het navolgende overwogen:
‘1.6. De woning van [eiser] is niet bestemd (‘wegbestemd’).
20.
De rechtbank constateert ten eerste dat de opstallen van [eiser] onder het oude bestemmingsplan ‘Veldkamp’ geacht moeten worden rechtmatig aanwezig te zijn. Dat volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011. Er is dus sprake van legale bebouwing en legaal gebruik.
Dat betekent dat, nu de opstallen in het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01] uit 2006 niet meer als zodanig zijn bestemd, ze onder het overgangsrecht vallen. Het overgangsrecht houdt — kort gezegd — in dat bestaande legale bebouwing en bestaand legaal gebruik, dat in een nieuw bestemmingsplan niet meer als zodanig wordt bestemd, mag blijven staan c.q. mag worden voortgezet. Uitbreiding of wijziging is echter slechts zeer beperkt mogelijk.
De rechtbank merkt hier op dat deze overgangsbepaling sinds 2008 in het Besluit ruimtelijke ordening staat (artikel 3.2.1 en 3.2.2) en uit dien hoofde in alle bestemmingsplannen dient te worden opgenomen. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat een gelijke of vergelijkbare overgangsbepaling staat in het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ uit 2006.
21.
Een overheid mag er echter niet voor kiezen om bestaande legale bouwwerken en bestaand legaal gebruik, zomaar weg te bestemmen en zo onder het overgangsrecht te brengen.
Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, indien een gemeente ervoor kiest om bestaand gebruik niet als zodanig te bestemmen, maar in het belang van een goede ruimtelijke ordening een andere bestemming aangewezen acht, de gemeente moet kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar, wordt gerealiseerd58.. Als het gaat om bebouwing, betekent het onder het overgangsrecht brengen daarvan, dat het streven moet zijn gericht op het verdwijnen van deze bebouwing59..
22.
Er zijn situaties denkbaar dat de gemeente niet de bedoeling heeft dat het gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd, of dat de bebouwing wordt gesloopt. De Afdeling oordeelde60. dat indien niet aannemelijk is dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd, in het plan in ieder geval een regeling ten behoeve van het langdurige gebruik dient te worden opgenomen. Dat kan in de vorm zijn van een bestemming als zodanig, al dan niet met een uitsterfregeling, dan wel een persoonsgebonden overgangsrecht. Een bestemming als zodanig is evenwel slechts mogelijk, indien daartegen vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaren bestaan, aldus de Afdeling in deze uitspraak.
23.
Toegepast op de situatie van [eiser], leidt dat tot de volgende conclusies.
De gemeente mocht er voor kiezen om de bestaande legale woning van [eiser] en het gebruik daarvan, in het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ van 2006, niet meer als zodanig te bestemmen. Het is tenslotte de gemeente die de ruimtelijke ordening op haar grondgebied vaststelt. De gemeente had echter niet de bedoeling om de bebouwing te slopen of het gebruik te beëindigen. In dat geval had de gemeente volgens jurisprudentie van de Afdeling een regeling moeten treffen ten behoeve van het langdurige gebruik.
De rechtbank merkt hier op dat de stelling van de gemeente, dat ze dacht dat de opstallen van [eiser] niet positief bestemd konden worden omdat ze onder het oude bestemmingsplan niet legaal aanwezig waren, dat niet anders maakt. Dat de gemeente deze — wellicht begrijpelijke maar blijkens de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011 onjuiste — gedachte had, moet voor haar rekening en risico blijven. Als opsteller van het bestemmingsplan, is zij verantwoordelijk.
24.
De gemeente heeft echter de woning van [eiser] wegbestemd, zonder enige regeling op te nemen ten behoeve van het langdurig gebruik.
25.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet alleen in strijd met bestuursrechtelijke jurisprudentie van de Afdeling, maar komt dat ook in strijd met het eigendomsrecht van [eiser]. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (artikel 5:1 lid 1 BW). Daar hoeft in beginsel geen enkele inbreuk op te worden getolereerd.
26.
Door de woning van [eiser] weg te bestemmen, werd hij aangetast in zijn eigendomsrecht. Als er geen regeling wordt getroffen ten behoeve van het langdurig gebruik, betekent het wegbestemmen dat [eiser] normaalgesproken binnen tien jaar uit zijn woning moet en dat de opstallen worden gesloopt. De woning wordt daarmee in feite zo goed als onverkoopbaar en de waarde wordt dienovereenkomstig verminderd.
27.
Naar civielrechtelijke normen dient dergelijke schade te worden vergoed. Het beroep dat de gemeente in dit verband heeft gedaan op het beginsel van de formele rechtskracht, kan haar in dit geval niet baten.
Ten eerste kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een beroep op de formele rechtskracht een eigendomsrecht worden ingeperkt.
Ten tweede heeft [eiser] de gemeente verweten hem niet voldoende te hebben geïnformeerd over de gevolgen van het wegbestemmen van zijn woning. Deze klacht is terecht Al naar aanleiding van het voorontwerp bestemmingsplan heeft [eiser] een inspraakreactie ingediend en ook naar aanleiding van het ontwerp bestemmingsplan heeft [eiser] een zienswijze ingediend. Hierin laat hij ook kritiek horen over de wijze waarop het College hem informeert over de ingrijpende veranderingen van zijn leefomgeving. Het is de taak van de gemeente om meer duidelijkheid te scheppen voor burgers en zoveel als mogelijk onzekerheid weg te nemen, schrijft [eiser].
Naar het oordeel van de rechtbank moet het de gemeente duidelijk zijn geweest dat [eiser] niet de gevolgen overzag die het wegbestemmen van zijn woning, zonder dat een nadere regeling werd getroffen, voor hem had. De gemeente had hem daarop moeten wijzen. De gemeente heeft echter alleen verwezen naar de planschadeprocedure, hetgeen bij [eiser] kennelijk de indruk heeft gewekt dat hij van zijn eigendom gebruik kon blijven maken en dat zijn schade vergoed zou worden.
Onder deze omstandigheden kan [eiser] niet verweten worden dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het bestemmingsplan en kan de formele rechtskracht hem niet worden tegengeworpen.
28
De schade die [eiser] lijdt, dient dus te worden vergoed.’
3.3
De rechtbank heeft van dit vonnis tussentijds hoger beroep opengesteld.
3.4
Het hof heeft in hoger beroep de zaak aan zich gehouden. Het heeft bij arrest van 26 januari 2016 einduitspraak gedaan. Het hof heeft [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep voor zover dit betrekking heeft op de gemeente Hengelo, het bestreden vonnis vernietigd en (op het incidenteel appèl) alsnog de vordering van [eiser] afgewezen.
3.5
Voor zover voor het geding in cassatie van belang, legt het hof (zeer kort samengevat) het navolgende aan zijn oordeel ten grondslag. Van wegbestemmen, is (aldus het hof in rov. 4.12) geen sprake (welk oordeel twaalf van de veertien grieven van [eiser] raakt, nu [eiser] daarin uitgaat van wegbestemmen,61.). Gegeven de situatie op het perceel van [eiser] per 2006 behoefde de Gemeente Borne er in 2006 niet vanuit te gaan dat ‘de bedrijfsmatige bestemming van het perceel van [eiser] als zodanig op bezwaren zou stuiten (rov. 4,17)’. [eiser] is op adequate wijze gecompenseerd voor de negatieve gevolgen van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ (rov. 4.18). Om die reden is, aldus het hof, geen sprake van schending van artikel 5:1 BW of van artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van Mens, nog afgezien van het feit dat de vaststelling van een bestemmingsplan hem als eigenaar niet van zijn eigendom berooft, omdat deze daarover binnen het vastgestelde planologische kader de vrije beschikking houdt (ABRvS 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2401). Ook van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur is, als door [eiser] gesteld, naar het oordeel van het hof, geen sprake. Hetgeen het hof tot de slotsom leidt dat de gemeente Borne met de vaststelling van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01]’ (2006) ook anderszins niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Daarbij komt nog hetgeen het hof hierna onder 4.19, in de laatste alinea daarvan, omtrent de formele rechtskracht van dat bestemmingsplan overweegt. Hier overweegt het hof — kort weergegeven — dat, nu de bezwaren van [eiser] de bestemming van de percelen aan de overzijde van de straat betroffen, het niet ‘onlogisch is’ dat de Gemeente hem in dat kader op de mogelijkheid van een verzoek om een planschadevergoeding heeft gewezen. Dat betekent, aldus het hof, dat ook in dat opzicht de reactie van de gemeente Borne niet inadequaat is geweest. Ook anderszins is het hof van onjuiste voorlichting door de gemeente Borne van [eiser] niet gebleken. Omdat, zo overweegt het hof (in rov. 4.19), enerzijds de gemeente Borne [eiser] niet onjuist heeft voorgelicht en anderzijds [eiser] bekend was met het in procedure gebrachte bestemmingsplan en dus op de plankaart heeft kunnen zien dat volgens dat bestemmingsplan op zijn perceel niet in een (bedrijfs)woning was voorzien, stond niets eraan in de weg om zijn zienswijze of bedenkingen aan te vullen met een klacht over het feit dat de woning niet positief was bestemd. Nu hij dat heeft nagelaten, moet de burgerlijke rechter ervan uitgaan dat het bestemmingsplan zowel wat de wijze van totstandkoming als wat de inhoud betreft in overeenstemming is met de relevante wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1802, NJ 2011/89). Dit beginsel van formele rechtskracht staat er rechtens aan in de weg, dat in deze procedure wordt onderzocht of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning niet positief te bestemmen. Van onjuiste inlichtingen die los van het desbetreffende besluit grond kunnen opleveren voor een vordering uit onrechtmatige daad, is geen sprake.
4. Inzet cassatieberoep
4.1
Met de middelen legt [eiser] aan Uw Raad met name voor of de woning van [eiser] is wegbestemd en of hij recht heeft op schadevergoeding als gevolg van onjuiste voorlichting door de Gemeente alsook de vernietiging van besluiten van de Gemeente (waarmee in beginsel een onrechtmatige daad van de Gemeente vaststaat) alsook of en in hoeverre de formele rechtskracht van het bestemmingsplan van 2006 aan toekenning van schadevergoeding in de weg staat.
5. Aanloop naar de cassatieklachten
Wegbestemmen
5.1
In de literatuur wordt onderscheiden tussen drie gebruiksvormen:
- a.
gebruik volgens de bestemming,
- b.
gebruik volgens overgangsrecht,
- c.
illegaal gebruik62..
De planwetgever is verplicht om rekening te houden met ‘bestaande belangen’63.. In hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht wordt hierbij opgemerkt:
‘een goede planologische afweging zal in veel gevallen er toe leiden, dat de bestaande situatie in het nieuwe plan wordt gerespecteerd door deze positief in het nieuwe plan te verwerken (positief bestemmen). Maar ook als het nieuwe plan op verandering is gericht, brengt de rechtszekerheid met zich mee dat voorzien wordt in overgangsrecht. Het niet positief bestemmen maar slechts onder het overgangsrecht brengen van bouwwerken en gebruik betekent, dat het plan erop is gericht de bouwwerken casu qua het gebruik op den duur te doen verdwijnen, indien nodig met behulp van het onteigeningsinstrument’64..
5.2
Het wordt in beginsel enkel aanvaardbaar geacht een gebruik onder overgangsrecht te brengen indien de met het nieuwe plan onverenigbare situatie binnen de planperiode (van 10 jaar) ‘zou worden beëindigd, bijvoorbeeld door verwerving dan wel onteigening van de desbetreffende gronden’65.. Indien een bestaand gebruik niet als zodanig wordt bestemd, doch in het belang van een goede ruimtelijke ordening een andere bestemming aangewezen wordt geacht, dient de gemeente te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar, wordt gerealiseerd66.. Als het gaat om bebouwing, betekent het onder het overgangsrecht brengen daarvan, dat het streven moet zijn gericht op het verdwijnen van deze bebouwing67..
5.3
De planwetgever hoort — uit een oogpunt van rechtszekerheid — bestaand legaal gebruik in beginsel positief te bestemmen68.. De rechtszekerheid verlangt legaal gebruik overeenkomstig de bestaande situatie op te nemen in een bestemmingsplan69..
5.4
Wordt ‘het bestaande gebruik’ onder overgangsrecht gebracht dan wordt het gebruik ‘wegbestemd’70..
5.5
Van ‘wegbestemmen’ is sprake: ‘indien de in het bestemmingsplan vervatte bestemming van de grond afwijkt van de bestaande situatie (bebouwing en/of gebruik)’71.. Als wordt ‘wegbestemd’ ontstaat een in beginsel met nieuwe planologische regelgeving strijdige situatie72.. Het net het bestemmingsplan strijdige gebruik moet in beginsel worden beëindigd.
5.6
Voor het antwoord op de vraag of al dan niet is wegbestemd, is, anders dan het hof van oordeel lijkt, niet bepalend of een gebruik ‘planologisch was verankerd’, maar of dit onder het ‘oude’ bestemmingsplan legaal was..
5.7
Het hof overweegt de uitspraken van de ABRvS tot leidraad te zullen nemen. In zijn uitspraak van 9 februari 2011 heeft de ABRvS (aldus samengevat door de rechtbank in rov. 1.6 van haar vonnis van 2 mei 2012) overwogen ‘dat ten onrechte bij de beoordeling van de planschadevergoeding geen rekening is gehouden met de mogelijkheid de bebouwing te realiseren die daadwerkelijk gerealiseerd is, omdat die bebouwing geacht moet worden rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime’.
5.8
In 2006 verkreeg het gehele perceel de bestemming bedrijven. In de woning werd niet voorzien. De woning is sinds de vaststelling van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ niet langer planologisch verankerd.
5.9
De woning lijkt aldus weldegelijk te zijn wegbestemd.
6. Onderdeel I
Wegbestemmen
De klachten van dit onderdeel richten zich tegen rov. 4.13 van het bestreden arrest.
Indien een woning rechtmatig aanwezig is (en als zodanig geacht moet worden onderdeel uit te maken van het oude planologische regime) zoals thans tot uitgangspunt moet worden genomen — gelijk de ABRvS heeft uitgemaakt in zijn uitspraak van 9 februari 2011, welke uitspraak het hof, zoals het overweegt in rov. 4.13, hier tot leidraad neemt — en die woning in het nieuwe bestemmingplan niet als zodanig is bestemd, hetgeen — zo volgt uit rov. 4.12 — in dit geding vaststaat, is de woning wegbestemd.
Het hof is weliswaar uitgegaan van rechtmatige aanwezigheid van de woning, maar acht van wegbestemmen geen sprake. Het overweegt daartoe in rov. 4.13 als volgt:
‘Dit betekent dat [eisers] woning ter plaatse weliswaar rechtmatig aanwezig is, maar nimmer planologisch mogelijk is gemaakten dat er dus van wegbestemmen van zijn woning bij het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ (2006) geen sprake is. De daarop ziende stellingen van [eiser] zijn ongegrond’
(onderstreping advocaat).
Onderdeel Ia
Waar aldus het hof in rov. 4.13 (niet reeds nu zij rechtmatig aanwezig was, maar) eerst indien de woning planologisch zou zijn mogelijk gemaakt, sprake zou zijn geweest van wegbestemmen, (althans geen sprake is van wegbestemmen, nu de woning niet planologisch mogelijk is gemaakt) gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting dan wel heeft het zijn oordeel niet naar de eisen der wet gemotiveerd, nu ook als een woning geacht moet worden rechtmatig aanwezig te zijn (en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime) die woning geacht moet worden te zijn wegbestemd, indien de woning in het nieuwe bestemmingsplan niet (als zodanig) is bestemd.
Onderdeel Ib
Indien het hof zulks niet heeft miskend is zijn oordeel dat de woning niet is wegbestemd zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu (naar het hof overweegt) [eiser] voor de bouw van de woning een vergunning had verkregen, de woning ofschoon die niet is gebouwd op de daarvoor in de vergunning aangewezen plek (zoals het hof in rov. 4.13 overweegt) ‘ter plaatse rechtmatig aanwezig is’, de woning geacht moet worden als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime73., de functie van de opstal aldus aansloot op de toenmalige bestemming ‘tuin met een bouwblok voor eensgezinshuizen in open bebouwing’74. en de woning in het bestemmingsplan, waarin het perceel de bestemming ‘Bedrijfsdoelen’ heeft gekregen, niet als woning is bestemd.
Als rov. 4.13 niet in stand kan blijven, zal het hof alsnog op de 12 grieven van [eiser] moeten ingaan, waarin hij (evenals de rechtbank in zijn vonnis) is uitgegaan van ‘wegbestemmen’ van zijn woning75., maar waaraan het hof nu niet is toegekomen (omdat het niet is uitgegaan van weg bestemmen). In ieder geval kunnen bij gegrondbevinding van de klacht(en) van dit onderdeel de rechtsoverwegingen 4.18, 4.19, 4.21 en het dictum van het arrest niet in stand blijven.
Onderdeel II
Onrechtmatige daad
Aan zijn vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad heeft [eiser] niet enkel ten grondslag gelegd door de Gemeente onjuist te zijn voorgelicht, nu de Gemeente hem slechts heeft gewezen op de planschadeprocedure.
Onderdeel IIa
Waar het hof in rov. 4.19 overweegt dat van ‘een onjuiste inlichtingen die los van het desbetreffende besluit grond [zou] kunnen opleveren voor een vordering uit onrechtmatige daad, (…) geen sprake [is]’ en overweegt ‘ook anderszins is het hof van onjuiste voorlichting door de gemeente Borne van [eiser] niet gebleken’, is 's hofs oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, in het licht van de hieronder onder a tot en met h gememoreerde stellingen van [eiser] en vaststellingen in dit geding, (onvoldoende) begrijpelijk gemotiveerd. Hieruit blijkt immers van verstrekking van diverse onjuiste mededelingen van de Gemeente ook na de vaststelling van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’.
Onderdeel IIb
Waar het hof in rov. 4.18 overweegt dat ‘ook van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, als door [eiser] gesteld, (…) naar het oordeel van het hof in deze zaak geen sprake [is]’ is 's hofs oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, in het licht van de hieronder onder a tot en met h gememoreerde stellingen van [eiser] en vaststellingen in dit geding, (onvoldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu weldegelijk aan de vordering ook schendingen van de beginselen van behoorlijk bestuur ten grondslag zijn gelegd (anders dan schending van het gelijkheidsbeginsel), namelijk onder meer het gebod tot voldoende informatiegaring (vervat in art. 3:2 Awb), door de Gemeente onder meer geschonden (zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2013 in het geding tussen partijen), nu zij geen geluidsonderzoek had gedaan terwijl dit van haar had mogen worden verwacht76. en nu de Gemeente (naar het oordeel van de ABRvS) het postzegelestemmingsplan ‘niet met de vereiste zorgvuldigheid [heeft] voorbereid’, alsook de plicht tot afweging van belangen (art. 3:4 Awb), geschonden nu de gemeente, zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2001 geen rekening heeft gehouden met de rechtmatig aanwezige bebouwing op het perceel van [eiser]77..
Onderdeel IIc
Waar het hof in rov. 4.18 overweegt dat het derhalve tot de slotsom komt dat ‘de gemeente Borne met de vaststelling van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ (2006) ook anderszins niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld’ is 's hofs oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, in het licht van de hieronder onder a tot en met h, en met name de onder c en d gememoreerde stellingen van [eiser] en vaststellingen in dit geding, (onvoldoende) begrijpelijk gemotiveerd. Het hof is ten onrechte, zonder nadere motivering, voorbij gegaan aan de essentiële stelling dat de Gemeente de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, nu zij haar beslissingen niet zorgvuldig heeft voorbereid, hetgeen met name geldt voor de ook door de ABRvS in zijn uitspraak van 23 oktober 2013 vastgestelde onzorgvuldigheid van de Gemeente tegenover [eiser], gelegen in het nalaten van onderzoek naar cumulatie van lawaai78..
[eiser] heeft zijn beroep op schandevergoeding uit onrechtmatige daad mede onderbouwd met de volgende stellingen, waarnaar in dit middel is verwezen:
a1.
De Gemeente heeft [eiser], zo heeft hij reeds in eerste aanleg aangevoerd, niet gewezen op de werkelijke consequenties van het wegbestemmen en de mogelijkheden van verweer daartegen’79.. De Gemeente kon dit ook niet, nu zij uitging van een onjuiste rechtsopvatting over de rechtmatigheid van zijn woning en dus ook over de consequenties voor specifiek [eiser] van het bestemmingsplan, en nu de Gemeente de uitspraak van de ABRvS niet heeft (kunnen) voorzien, evenmin als haar onjuiste uitleg van die uitspraak, als gevolg waarvan het eerder genoemde postzegelbestemmingsplan zou worden vernietigd. ‘Dat de gemeente deze — wellicht begrijpelijke maar blijkens de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011 onjuiste — gedachte had (zo overweegt de rechtbank, waarmee, zij doelt op de veronderstelling van de Gemeente dat de opstallen niet positief konden worden bestemd, nu de Gemeente die voor illagaal hield, toevoeging advocaat), moet voor haar rekening en risico blijven. Als opsteller van het bestemmingsplan, is zij verantwoordelijk.’80.. De Gemeente heeft de uitspraak van de rechtbank in zoverre niet bestreden. Weliswaar heeft zij ook tegen rov. 23 een grief gericht, maar niet tegen dit oordeel. [eiser] wist niet dat de Gemeente zijn woning zodra het bestemmingsplan was vastgesteld als ‘illegaal’ zou aanmerken81.; slechts legale ‘situaties’ worden onder overgangsrecht gebracht82., doch hiervan was in de zelfs nog in hoger beroep door de Gemeente uitgedragen mening, geen sprake83.. Dat zijn woonrecht in het geding zou komen, terwijl de Gemeente hem eerst nog had voorgehouden dat hij hier kon blijven wonen84., is hem niet verteld85.. Hij verkeerde, op basis van de eerder aangehaalde uitlatingen van de Gemeente bovendien in de veronderstelling in aanmerking te komen voor aankoop althans of uitkoop86.. De Gemeente heeft hem ook niet gewezen op beperkte duur van het overgangsrecht87.; hij veronderstelde op basis van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ op het perceel te kunnen blijven wonen, niet slechts voor beperkte duur88..
a2.
De rechtbank heeft in rov. 27 van het vonnis van 19 maart 2014 overwogen ‘dat [eiser] niet de gevolgen overzag die het wegbestemmen van zijn woning, zonder dat een nadere regeling werd getroffen, voor hem had [en dat] de Gemeente hem daarop [had] moeten wijzen’, doch zulks heeft nagelaten. Dat [eiser] deze gevolgen niet overzag, heeft de Gemeente niet met enige grief bestreden. Ook de overweging van het hof in rov. 27 van het vonnis van 19 maart 2014 dat de verwijzing ‘naar de planschadeprocedure bij [eiser] kennelijk de indruk heeft gewekt dat hij van zijn eigendom gebruik kon blijven maken en dat zijn schade vergoed zou worden’, heeft de Gemeente niet met een grief bestreden. Hiervan was onder het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01] geen sprake, nu [eiser] (met dit bestemmingsplan), anders dan de Gemeente, die aandrong op sloop en verhuizing89., van mening was tot aan de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 201190., onder overgangsrecht had moeten worden gebracht. Het overgangsrecht strekt er echter niet toe bebouwing die niet binnen de planperiode zal worden gesloopt, onder overgangsrecht te scharen91., zoals ook de Gemeente van mening is92..
b.
de Gemeente heeft [eiser] niet alleen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 01]’ onjuist voorgelicht, maar ook nadien, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden93.. Zo heeft zij zich tegenover [eiser] vervolgens tot aan de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011 op het standpunt gesteld dat de woning, illegaal zou zijn94. en niet positief bestemd zou kunnen worden95. en niet onder overgangsrecht zou kunnen worden gebracht96..
c.
de Gemeente heeft, ofschoon [eiser] hier bij herhaling om had gevraagd, geen onderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van (de cumulatie van) geluidshinder ter plaatse van de woning97..
d.
Naar het oordeel van de ABRvS in zijn uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de Gemeente het postzegelestemmingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid98.,
e.
Naar het oordeel van de ABRvS in zijn uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de Gemeente bij het postzegelestemmingsplan geen aandacht heeft besteed aan de cumulatie van lawaai99..
f.
de Gemeente heeft haar beslissingen — in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur — niet zorgvuldig voorbereid100..
g.
[eiser] heeft aanzienlijke kosten moeten maken om in diverse procedures tegen de Gemeente ten strijde te trekken vanwege de onjuiste rechtsopvatting van de Gemeente over de bebouwing en het gebruik101. — beide, anders dan de Gemeente veronderstelde, legaal102. — de te vergaande (en dus onjuiste) uitleg door de Gemeente van de (tussen partijen gewezen)103. uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011 als gevolg waarvan de ABRvS het postzegelbestemmingsplan in een procedure tussen [eiser] en de Gemeente heeft vernietigd, en de procedure die heeft geleid tot de vernietiging bij uitspraak van de rechtbank Overijssel d.d. 4 maart 2014 van het (tweede) besluit van de Gemeente (d.d. 14 augustus 2012) over toekenning van planschade (in natura)104.. Nu de Gemeente zijn woning, zoals zij erkent, ten onrechte105. voor illegaal hield, heeft zij hem aanvankelijk geen planschadevergoeding toegekend, als gevolg waarvan [eiser] hierover tot aan de ABRvS heeft moeten procederen. [eiser] kon dit toen het bestemmingsplan werd vastgesteld niet voorzien evenmin als de noodzaak nadien het tweede besluit van de Gemeente over planschadevergoeding te moeten bestrijden waarna dit besluit zou worden vernietigd106..
h.
bovendien is ten minste drie maal in een tussen [eiser] en de Gemeente tot aan de ABRvS gevoerde procedure een besluit van de Gemeente aangaande zijn woning vernietigd107., waarmee in beginsel een onrechtmatige daad is gegeven108..
Onderdeel III
Onderdeel IIIa
Waar het hof in rov. 4.19 van zijn arrest overweegt dat het ‘beginsel van formele rechtskracht (…) er rechtens aan in de weg [staat], dat in deze procedure wordt onderzocht of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning niet positief te bestemmen’, gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting, nu het miskent dat [eiser] heeft gesteld enkel door toedoen van de Gemeente geen bezwaarschrift te hebben gericht tegen het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01], nu hij door de Gemeente onjuist is geïnformeerd op de wijze als hierboven onder onderdeel II a1 tot en met h uiteengezet, en dit een uitzondering op de formele rechtskracht rechtvaardigt109..
Onderdeel IIIb
Waar het hof in rov. 4.19 van zijn arrest overweegt dat het ‘beginsel van formele rechtskracht (…) er rechtens aan in de weg [staat], dat in deze procedure wordt onderzocht of de gemeente Borne onrechtmatig heeft gehandeld door de woning niet positief te bestemmen’, is dit rechtens onjuist, althans is 's hofs oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, in het licht van de hieronder onder a tot en met h gememoreerde stellingen van [eiser] en vaststellingen in dit geding, (onvoldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu [eiser] zich ter onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding mede beroept op onjuiste informatieverschaffing en onjuiste — in rechte vernietigde — besluiten van na het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01]110., waartegen hij nu juist wèl met succes is opgekomen, hij niet kon voorzien dat de Gemeente zijn woning (ten onrechte) illegaal zou verklaren (en welke verdere gevolgen dit voor hem zou hebben111.) en de Gemeente zelf dwaalde over, althans een onjuiste rechtsopvatting koesterde, over de rechtmatigheid van de woning en de gevolgen van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01] voor [eiser] 112. en, nu [eiser] in diverse procedures verzeild is geraakt tegen de Gemeente, waarin de besluiten van de Gemeente zijn vernietigd, mede als geviolg van een onuiste uitleg van rechtsprtaak van de ABRvS door de Gemeente113., als gevolg waarvan hem de formele rechtskracht [eiser] niet zonder meer kan worden tegengeworpen.
Onderdeel IV
De klachten van dit onderdeel richten zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] (in rov. 4.10) voor zover het hoger beroep mede is ingesteld tegen de gemeente Hengelo.
Inleiding
[eiser] heeft om de navolgende reden naast de gemeente Borne ook de gemeente Hengelo in rechte betrokken. De gemeente Hengelo is medeaansprakelijk voor de schade van [eiser]. De gemeente Hengelo en Borne hebben destijds een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van een aantal bedrijventerreinen, waaronder het bedrijventerrein [a-gebied]. Het bestemmingsplan [bestemmingsplan 01] is dus een gemeente-overschrijdend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is gezamenlijk door de gemeente Hengelo en Borne opgesteld en door de respectievelijke raden vastgesteld én bestrijkt het grondgebied van de gemeente Hengelo en Borne. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van één bedrijventerrein met de daarbij behorende voorzieningen. Beide gemeenten zijn verantwoordelijk voor de exploitatie, besluitvorming en voorbereidingsprocedure van het bedrijventerrein. Zienswijzen en bezwaren tegen het plan konden bij beide gemeenten worden ingediend. Bij de administratieve [bestemmingsplan 01] wordt een duidelijke koppeling gemaakt tussen de onteigening in de gemeente Borne en de gemeente Hengelo (productie 1 bij de inleidende in de zaak tegen Hengelo). Ook de exploitatiebegroting van het bedrijventerrein werd in beide gemeenteraden besproken en vastgesteld.
Onderdeel Va
De beslissing van het hof in rov. 4.10 om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep van het tussenvonnis van 19 maart 2014 voor zover dit is ingesteld tegen de gemeente Hengelo is rechtens onjuist, althans, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu — nadat de rechtbank op verzoek van de Gemeente Borne heeft beslist de zaken gevoegd te zullen behandelen — geen der partijen vervolgens heeft verzocht deze beslissing ongedaan te maken, het hof een dergelijk verzoek of splitsing op verzoek van (één der) partijen ook niet vaststelt, dec rechtbank niet (kenbaar) tot ‘ontvoeging’ der zaken heeft beslist, de rechtbank in ieder geval partijen hiervan niet in kennis heeft gesteld, en anders dan het hof overweegt niet ‘in weerwil van de beslissing tot voeging in haar vonnis van 5 december 2012, -[de rechtbank] daarna slechts vonnissen heeft gewezen in de procedure tussen [eiser] en de gemeente Borne en dat zij de zaken dus gesplitst is blijven behandelen’, nu na de uitspraak van 5 december 2012 vóór het tussenvonnis waartegen verlof tot tussentijds hoger beroep is opengesteld, slechts één andere uitspraak is gewezen, namelijk die in het enkel tegen de gemeente Borne gerichte ‘incident tot het treffen van een voorlopige voorziening’, zodat niet uit de na 5 december gewezen uitspraken kan blijken van een voortzetting van een gesplitste behandeling.
Ter nadere onderbouwing van deze klacht kan worden gewezen op de vermelding in de pleitaantekeningen voor de zitting van 17 januari 2014 van beide wederpartijen, ofschoon op de pleitaantekeningen van mr. ten Kate enkel Borne wordt genoemd. De vermelding van enkel de gemeente Borne kan verklaard worden in het licht van de procedure vóór het incident en de voegingsuitspraak, nu de tussenliggende processtukken van de zijde van [eiser] (tot aan de pleitnota van 17 januari 2014) een reactie vormden op enkel zijdens Borne ingenomen stellingen van vóór de voeging.
En op grond van dit middel
te horen eis doen dat de Hoge Raad het arrest waarvan beroep vernietigt met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
de kosten dezes zijn:
exploot | : € | 77,75 |
verschot conform art. 9 Btag: KvK d.d. 26-04-2016 | : € | 4,79 |
opslag (BTW 21%) | : € | 17,33 |
totaal | : € | 99,87 |
en wordt door mij, (t.k.-)gerechtsdeurwaarder, verklaard dat bovenstaande verschotten zijn gemaakt voor de goede verrichting van de ambtshandelingen en noodzakelijk waren, alsmede geen rechtstreeks of middellijk belang te hebben in de onderneming of derde die bovenstaande verschotten factureerde;
verzoek(st)er kan op grond van de Wet Omzetbelasting 1968 de hem / haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet;
(t.k.-)gerechtsdeurwaarder.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑04‑2016
Vgl. randnummer 28 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. randnummer 86 van de dagvaarding in hoger beroep.
Vgl. ook rov. 20 van het vonnis van 19 maart 2014 en rov. 4.12 van het bestreden arrest.
Vgl. rov. 23 van het vonnis van 19 maart 2014. Grief 1 in incidenteel appèl richt zich weliswaar — evenals tegen een aantal andere rechtsoverwegingen — ook in algemene zin tegen rov. 23, maar niet tegen deze overweging. [eiser] noch het hof heeft in grief 1 (of welke andere grief dan ook) een bezwaar tegen deze overweging gelezen.
Vgl. ook randnummer 28 van de inleidende dagvaarding en randnummer 9 van de pleitaantekeningen zijdens [eiser] van 17 januari 2014.
Vgl. randnummer 5 van de inleidende dagvaarding
Vgl. randnummer 5 van de inleidende dagvaarding
Vgl. randnummer 5 van de inleidende dagvaarding
Vgl. rov. 1.1 van het tussenvonnis van 2 mei 2012.
Vgl. rov. 1.1 van het tussenvonnis van 2 mei 2012.
Vgl. rov. 1.1 van het vonnis van 2 mei 2012
Vgl. randnummer 36 van de inleidende dagvaarding
[eiser] heeft de woning samen met gemeenteambtenaren uitgemeten (op een andere dan de daartoe in de vergunning aangewezen locatie op zijn perceel). Vgl. onder meer de uitspraak van de RvS d.d. 9 februari 2011.
Vgl. randnummer 27 en 11 van de Inleidende dagvaarding en randnummer 9 van de incidentele conclusie van antwoord.
Vgl. de brief van [eiser] van 22 juni 2012 aan de rechtbank alsook de daarbij gevoegde productie (nr. 18.
Vgl. de in het proces-verbaal van de zitting van 5 juli opgetekende verklaring van de raadsman van [eiser].
Vgl. de uitlatingen van mr. Ten Kate, namens de Gemeente ter zitting van 5 juli 2012, opgetekend in het proces-verbaal (op p. 2) en randnummer 5 van de memorie van antwoord incidenteel appel.
Vgl. randnummer 5 van de memorie van antwoord incidenteel appel.
Vgl. de brief van [eiser] van 22 juni 2012 aan de rechtbank alsook de daarbij gevoegde productie (nr. 18).
Vgl. randnummer 6 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 44 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 6 van de memorie van antwoord in incidenteel appel en productie 61.
Vgl. randnummer 52 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 28 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 25 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 132 van de dagvaarding in hoger beroep.
Vgl. randnummer 130 van de dagvaarding in hoger beroep.
Vgl. bijv. rov. 1.2 van het vonnis van de rechtbank van 2 mei 2012 alsook de inleidende dagvaarding en randnummer 1 van de pietaantekeningen van de raadsman van [eiser] d.d. 17 januari 2014.
Vgl. rov. 27 van het vonnis van 19 maart 2014, rov. 4.1 van het arrest van het hof en onder meer randnummer 27 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. rov. 1.7 van het vonnis van 2 mei 2012.
Vgl. randnummer 27 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 39, 43, 44 van de inleidende dagvaarding.
Op 21 december 2007 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden
Vgl. rov. 4.1 van het arrest van het hof en rov. 1.2 van het vonnis van de rechtbank d.d. 2 mei 2012
Vgl. rov. 2.2, 37, 38 van het vonnis van 19 maart 2014
Vgl. bijv. rov. 1.2 van het vonnis van de rechtbank d.d. 2 mei 2012.randnummer 13 en 23, 39 van de conclusie van antwoord
Vgl. randnummer 86 van de dagvaarding in hoger beroep.
Vgl. randnummer 28 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. rov. 4 van het tussenvonnis van 19 maart 2014.
Vgl. randnummer 46 van de inleidende dagvaarding. Zie ook randnummer 22 van de conclusie van antwoord.
Vgl. randnummer 52 van de dagvaarding in hoger beroep.
Vgl. randnummer 46 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. rov. 4.1 van het arrest alsook rov. 1.6 van het tussenvonnis van 2 mei 2012 en rov. 4 van het tussenvonnis van 19 maart 2014.
Vgl. bijv. rov. 1.7 en 4.2 Ad B van het tussenvonnis van 2 mei 2012.
Vgl. randnummer 46 van de inleidende dagvaarding en randnummer 32 van de conclusie van antwoord (en in vergelijkbare woorden mr. Ten Kate, namens de Gemeente ter zitting van 5 juli 2012, opgetekend in het proces-verbaal (op p. 2)) alsook rov. 1.7 van het vonnis van de rechtbank d.d. 2 mei 2012.
Vgl. bijv. rov. 1.7 van het vonnis van de rechtbank d.d. 2 mei 2012.
Vgl. bijv. randnummer 9 van de pleitaantekeningen van de raadsman van [eiser] d.d. 17 januari 2014 en randnummer 13 en 23 van de conclusie van antwoord.
Vgl. randnummer 10 van de zijdens [eiser] genomen akte uitlaten producties van 10 juli 2013.
Vgl. randnummer 10 van de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening en 18 van de antwoordakte.
Vgl. randnummer 9 van de pleitnoties.
Vgl. rov. 32 van de uitspraak van 19 maart 2014.
Vgl. randnummer 17 van de antwoordakte zijdens [eiser] d.d. 20 november 2013.
Vgl. rov. 17 van het vonnis van 19 maart 2014.
Vgl. randnummer 67 van de dagvaarding hoger beroep.
Vgl. rov. 4.1 van het bestreden arrest.
Vgl. randnummer 21 van de antwoordakte zijdens [eiser] d.d. 20 november 2013.
Vgl. rov. 1.3 van het vonnis van 2 mei 2012 en randnummer 42 van de inleidende dagvaarding.
Bijvoorbeeld: ABRvS 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU6345, r.o. 2.2.3
ABRvS 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1413, r.o. 2.7.4.
ABRvS 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1413, r.o. 2.5.8.
Vgl. rov. 4.5 van het bestreden arrest.
Vgl. P.J.J. van Buuren, Ch. W. Backes en de A.A.J. de Gier, Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, Kluwer Deventer 2002, p. 54.
Vgl. P.J.J. van Buuren, Ch. W. Backes en de A.A.J. de Gier, Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, Kluwer Deventer 2002, p. 54.
Vgl. R. van der Keur, Een overzicht van overgangsrecht, BR 2002, p. 572 e.v.
Vgl. bijvoorbeeld: ABRvS 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011 :BU6345, rov. 2.2.3
Vgl. bijvoorbeeld ABRvS 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1413, rov. 2.7.4
ABRvS 5 maart 2008, zaaknr. 200703013/1, Gst. 2008, 49 met annotatie van J.M.H.F. Teunissen, JOM 2008/253.
Vgl. de noot van Van Bommel onder ABRvS 7 september 2014, JM 2014/143.
Vgl. de noot van Van Bommel onder ABRvS 20 juni 2012, JM 2012, 118.
Vgl. R. van der Keur, Een overzicht van overgangsrecht, BR 2002, p. 572 e.v.
Vgl. R. van der Keur, Een overzicht van overgangsrecht, BR 2002, p. 572 e.V.
Vgl. rov. 4.12. waarin het hof overweegt de uitspraak van da ABRvS, waarin dit is uitgemaakt, tot leidraad te zullen nemen.
Vgl. randnummer 30 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. rov. 4.5 van het bestreden arrest.
Vgl. randnummer 15, 34 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. randnummer 28 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 56 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. rov. 3.1 onder B van het tussenvonnis van 2 mei 2012 en randnummer 20 van de dagvaarding in hoger beroep alsook randnummer 44 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. ook randnummer 35 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. randnummer 12 van de memorie van antwoord in incidenteel appel, randnummer 60, 61, 62 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 41 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. randnummer 67 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 27, 39 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 87, 92 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. randnummer 13, 92 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. randnummer 27 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 39, 43, 49, 50 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 86 van de dagvaarding in hoger beroep.
Vgl. randnummer 46 van de inleidende dagvaarding en randnummer 32 van de conclusie van antwoord (en in vergelijkbare woorden mr. Ten Kate, namens de Gemeente ter zitting van 5 juli 2012, opgetekend in het proces-verbaal (op p. 2)) alsook rov. 1.7 van het vonnis van de rechtbank d.d. 2 mei 2012.
Vgl. ABRvS 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1413, rov. 2.7.4
Vgl. randnummer 66 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 83 van de inleidende dagvaarding en randnummer 70 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. randnummer 150 tot en met 153 van de dagvaarding in hoger beroep en rov. 38 van het vonnis van 19 maart 2014 en par. 44 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. bijv. rov. 1.2, 1.7 van het vonnis van de rechtbank d.d. 2 mei 2012 en randnummer 13 en 23, 39 van de conclusie van antwoord
Vgl. randnummer 46 van de inleidende dagvaarding en randnummer 32 van de conclusie van antwoord (en in vergelijkbare woorden mr. Ten Kate, namens de Gemeente ter zitting van 5 juli 2012, opgetekend in het proces-verbaal (op p. 2)) alsook rov. 1.7 van het vonnis van de rechtbank d.d. 2 mei 2012.
Vgl. randnummer 15, 34 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. rov. 16 van het vonnis van 19 maart 2014.
Vgl. rov. 16 van het vonnis van 19 maart 2014.
Vgl. randnummer 56 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 75 van de inleidende dagvaarding, randnummer 35 van de memorie van antwoord in incidenteel appel, randnummer 28 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. rov. 20 van het vonnis van 19 maart 2014, welke rechtsoverweging in hoger beroep niet is bestreden, en rov. 4.13 van het bestreden arrest.
Vgl. randnummer 9 van de pleitaantekeningen zijdens [eiser] van 17 januari 2014.
Vgl. randnummer 153 van de dagvaarding in hoger beroep.
Vgl. rov. 4.2 van het tussenvonnis van 2 mei 2012.
Vgl bijv. randnummer 28 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 153 van de dagvaarding in hoger beroep
Vgl. HR 2 februari 1990, NJ 1993, 635 en HR 7 oktober 1994, NJ 1997, 174. NTB 2016/8, ‘Semipublieke instellingen en aansprakelijkheid uit onrecjtmatige daad: een verkenning, zie in het bijzonder voetnoot 11 en 12.
Vgl. bijv. HR 23 februari 2007, NJ 2007, 505 en HR 22 november 1985, NJ 1986, 722 en HR 11 november 1988, NJ 1989, 528
Vgl. randnummer 75 van de inleidende dagvaarding, randnummer 35 van de memorie van antwoord in incidenteel appel, randnummer 28 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. rov. 3.1 onder B van het tussenvonnis van 2 mei 2012 en randnummer 20 van de dagvaarding in hoger beroep alsook randnummer 44 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 46 van de inleidende dagvaarding en randnummer 32 van de conclusie van antwoord (en in vergelijkbare woorden mr. Ten Kate, namens de Gemeente ter zitting van 5 juli 2012, opgetekend in het proces-verbaal (op p. 2)) alsook rov. 1.7 van het vonnis van de rechtbank d.d. 2 mei 2012.
Vgl. randnummer 9 van de pleitnoties.