ABRvS, 30-11-2011, nr. 201011105/3/R4.
ECLI:NL:RVS:2011:BU6345
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-11-2011
- Magistraten
Mr. J.C. Kranenburg
- Zaaknummer
201011105/3/R4.
- LJN
BU6345
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BU6345, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑11‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 3.1 Wet ruimtelijke ordening; art. 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening; art. 3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
AB 2012/75 met annotatie van J.J. Scheltens-Fokke
JOM 2012/122
Uitspraak 30‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Wymbritseradiel" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Mr. J.C. Kranenburg
Partij(en)
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), wonend te Kollum, gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
en
de raad van de gemeente Wymbritseradiel, thans gemeente Súdwest Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Buitengebied Wymbritseradiel’ (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Wiarda en de raad, vertegenwoordigd door K.J. Elzinga en R.T. Bouma, beiden werkzaam bij de gemeente Súdwest Fryslân, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van [appellant] afgesplitst van de zaak 201011105/1/T1/R4.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting een nader stuk in het geding gebracht.
Met instemming van partijen heeft de raad na de zitting een nader stuk in het geding gebracht. Hierop heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2011, gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
2. Overwegingen
2.1.
Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Wymbritseradiel, thans de gemeente Súdwest Fryslân.
2.2.
[appellant] is eigenaar van gronden in Koufurderrige, plaatselijk bekend onder [nummer]. Op die gronden is volgens [appellant] in 1967 een chalet geplaatst dat eerst permanent werd bewoond en sinds 1986 gebruikt wordt als recreatiewoning. [appellant] betoogt dat het gebruik als recreatiewoning ten onrechte niet als zodanig is bestemd, maar onder persoonsgebonden overgangsrecht is gebracht. Hiertoe voert [appellant] aan dat het chalet niet voor de derde keer onder het overgangsrecht kan worden gebracht. Ook neemt de raad volgens [appellant] ten onrechte aan dat een recreatieve bestemming van het chalet het naastgelegen agrarisch bedrijf in zijn bedrijfsvoering zal beperken en is een beperkte uitbreiding van dat bedrijf nog mogelijk. Verder betoogt [appellant] dat in het plan het persoonsgebonden gebruik is gekoppeld aan de bezitter, maar dat onduidelijk is wie hieronder moet worden verstaan. Ten slotte maakt [appellant] bezwaar tegen het woord ‘tijdelijke’ in de planregels, omdat het gebruik niet binnen de planperiode zal worden beëindigd.
2.2.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat het toekennen van een recreatieve bestemming aan het chalet niet aanvaardbaar is. Het gebruik van het chalet als recreatiewoning is volgens de raad van invloed op de bedrijfsvoering van het naastgelegen agrarisch bedrijf, waarbij de raad verwijst naar een brief van de Milieuadviesdienst van 23 januari 2009. De raad heeft ervoor gekozen het recreatieve gebruik van het chalet onder persoonsgebonden overgangsrecht te brengen, omdat dit gebruik, hoewel het leidt tot een ongewenste ruimtelijke situatie, was toegestaan onder het algemene overgangsrecht van het vorige plan en niet de verwachting bestaat dat het wordt beëindigd binnen de planperiode. Volgens de raad zal op deze wijze de ongewenste situatie op termijn verdwijnen en wordt tegemoetgekomen aan zowel de belangen van [appellant] als die van het agrarisch bedrijf. Volgens de raad is de heer [appellant] de volledige eigenaar van het perceel en ziet het persoonsgebonden overgangsrecht daarom op zijn persoon. Het woord ‘tijdelijke’ in de planregels brengt volgens de raad tot uitdrukking dat het gebruik na verloop van tijd zal eindigen.
2.2.2.
Aan de gronden van [appellant] is de bestemming ‘Agrarisch’ toegekend.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden uitsluitend ten aanzien van het perceel Koufurderrige [nummer] mede bestemd voor een tijdelijke standplaats voor een recreatiewoonwagen, met dien verstande dat het gebruik van de gronden als tijdelijke standplaats voor een recreatiewoonwagen dient te worden beëindigd op het moment dat de huidige bezitter van de huidige recreatiewoonwagen het gebruik daarvan beëindigt.
2.2.3.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2011 in zaak nr. 200908600/6/R4, www.raadvanstate.nl) dient de raad, indien hij bij het vaststellen van een bestemmingsplan het bestaande gebruik niet als zodanig bestemt, maar voor een of meer plandelen een andere bestemming in het belang van een goede ruimtelijke ordening aangewezen acht, te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar wordt gerealiseerd. Het op het tijdstip van vaststellen van dat plan bestaande maar daarvan afwijkende, rechtmatige gebruik, mag op grond van het ingevolge artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in het bestemmingsplan op te nemen algemene overgangsrecht worden voortgezet. Artikel 3.2.3 van het Bro biedt daarnaast de raad de mogelijkheid om voor een of meer natuurlijke personen persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen. Daartoe kan de raad overgaan in gevallen waarin het bestaande gebruik, gelet op artikel 3.2.2, vierde lid, van het Bro, niet onder de werking van het algemene overgangsrecht zou vallen en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro zou leiden. Dit artikel biedt naar het oordeel van de Afdeling ook de mogelijkheid persoonsgebonden overgangsrecht voor een of meer natuurlijke personen op te nemen in gevallen waarin het bestaande gebruik al in het voordien geldende plan onder de beschermende werking van het overgangsrecht viel, het dienovereenkomstig bestemmen van dat gebruik naar het oordeel van de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is, maar de raad ook geen aanleiding ziet actief over te gaan tot beëindiging van het gebruik door aankoop of onteigening. De Afdeling wijst in dit verband op de toelichting op artikel 3.2.3 van het Bro in de nota van toelichting (Stb. 2008, 145, p. 60).
2.2.4.
Het chalet staat op gronden die grenzen aan een agrarisch bedrijf dat als zodanig is bestemd. Vast staat dat dit bedrijf wordt genormeerd door het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: Blm) en dat het chalet een object categorie IV is in de zin van dat besluit. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het agrarisch bedrijf, mede als gevolg van de ingevolge het Blm tot een object categorie IV aan te houden afstand, nadelige invloed ondervindt van de aanwezigheid van het chalet bij de mogelijke inrichting van zijn gronden en geen volledig gebruik kan maken van de (uitbreidings)mogelijkheden die het plan biedt. Nu het agrarisch bedrijf reeds onder het vorige plan als zodanig was bestemd en het chalet alleen onder het algemene overgangrecht was toegestaan, heeft de raad het belang van het agrarisch bedrijf in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een recreatieve bestemming voor het chalet ongewenst is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan gebruik in strijd met een geldende bestemming dan wel gebruik dat onder de werking van het overgangsrecht valt in beginsel niet de gerechtvaardigde verwachting kan worden ontleend dat dit gebruik in een volgend plan als zodanig zal worden bestemd, ook niet wanneer dit gebruik reeds lange tijd heeft plaatsgevonden.
Nu het gebruik al eerder onder het overgangsrecht is gebracht en niet aannemelijk is dat beëindiging van het gebruik binnen de planperiode is te verwachten, heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten dat met het toekennen van persoonsgebonden overgangsrecht voldoende recht wordt gedaan aan de gevestigde rechten en belangen van [appellant]. In zoverre faalt het betoog.
2.2.5.
De raad heeft in het verweerschrift uiteengezet dat de heer [appellant] in de openbare registers is vermeld als eigenaar van het desbetreffende perceel en dat het persoonsgebonden overgangsrecht daarom aan zijn persoon is verbonden. Hiermee heeft de raad miskend dat het persoonsgebonden overgangsrecht in de planregels is gekoppeld aan de persoon van de bezitter en dat de eigenaar van het perceel en de bezitter van het chalet niet dezelfde persoon hoeven te zijn. Uit de openbare registers kan niet worden opgemaakt wie op zeker moment als de bezitter van het chalet heeft te gelden. Tevens is ten onrechte niet nader bepaald op welk peilmoment het begrip ‘huidig’ in artikel 3.1, aanhef en onder e, van de planregels betrekking heeft. Aldus blijkt uit de planregels onvoldoende voor welke natuurlijke persoon het persoonsgebonden overgangsrecht geldt. In zoverre slaagt het betoog.
2.3.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij aan de gronden te Koufurderrige, plaatselijk bekend onder [nr.], de bestemming ‘Agrarisch’ is toegekend en artikel 3.1, onderdeel e, van de planregels is vastgesteld.
2.4.
De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wymbritseradiel, thans gemeente Súdwest Fryslân, van 31 augustus 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Wymbritseradiel’, voor zover het betreft:
- a.
het plandeel met de bestemming ‘Agrarisch’ voor de gronden te Koufurderrige, plaatselijk bekend onder [nr.];
- b.
artikel 3.1, onderdeel e, van de planregels;
- III.
veroordeelt de raad van de gemeente Súdwest Fryslân tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- IV.
gelast dat de raad van de gemeente Súdwest Fryslân aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Gerkema ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011