ABRvS, 11-02-2015, nr. 201309736/1/R1
ECLI:NL:RVS:2015:330
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-02-2015
- Zaaknummer
201309736/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:330, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
BR 2015/32 met annotatie van I.M. van der Heijden
JOM 2015/589
JOM 2015/688
Uitspraak 11‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 5 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bos en Vaartschool" vastgesteld.
201309736/1/R1.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Haarlem,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bos en Vaartschool" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2014, waar [appellant] en anderen en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. van Lier, advocaat te Haarlem, ing. J.A. Polman en drs. G.J.W. Wanders, beiden werkzaam bij de gemeente, en ir. J.C.P.H. van Mulken, werkzaam bij Tauw B.V., zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de openbare basisschool Bos en Vaartschool, vertegenwoordigd door A.L.M. de Vlieger.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de uitbreiding van de Bos en Vaartschool aan het [locatie 1]. De school is thans gevestigd op twee locaties. Met de uitbreiding wordt beoogd de gehele school op de locatie aan het [locatie 1] onder te brengen.
3. Ter zitting hebben [appellant] en anderen de beroepsgrond ten aanzien van de zonnecollectoren ingetrokken.
4. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij betogen dat het plan voor het eerst voorziet in een school. Volgens [appellant] en anderen heeft de raad de bestaande school ten onrechte als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen. [appellant] en anderen betogen voorts dat de raad onvoldoende heeft bezien of er alternatieve locaties zijn voor de school. Zij wijzen op de voormalige locatie van de Volksuniversiteit en het pand van het cultureel centrum de EgeIantier. In dit verband wijzen [appellant] en anderen er voorts op dat onduidelijk is waarom er hoge kosten worden gemaakt voor de uitbreiding van de school.
4.1. De raad heeft uiteengezet dat de school sinds 1922 op de locatie aan het [locatie 1] is gevestigd. Deze bestaande legale situatie is als uitgangspunt genomen. De raad heeft verder uiteengezet dat er geen geschikte alternatieve locatie beschikbaar is. De locaties waar [appellant] en anderen op hebben gewezen, zijn volgens de raad niet beschikbaar of niet geschikt voor de school.
4.2. Aan het perceel aan het [locatie 1] is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een basisschool met bijbehorende voorzieningen, buitenschoolse opvang, verenigingsleven;
b. bij de bestemming behorende "andere bouwwerken" zoals niet overdekte fietsenstallingen, trappen en bordessen, speelvoorzieningen en erfafscheidingen;
c. groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, paden, erven en water;
d. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein", waarbij het aantal te realiseren parkeerplaatsen binnen de groen- en de maatschappelijke bestemming samen niet meer mag bedragen dan 14;
e. overdekte (personeels)fietsenstallingen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
f. een brandtrap ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-brandtrap";
g. één berging op het schoolplein (zijde Florapark).
4.3. Vaststaat dat in 1922 voor het perceel [locatie 1] een bouwvergunning is verleend voor het verbouwen van een villa tot een school. In 1935 zijn voor het perceel bebouwingsvoorschriften vastgesteld. De school viel onder het overgangsrecht van deze bebouwingsvoorschriften. Voorts is in 1939 een bouwvergunning verleend voor de bouw van het huidige hoofdgebouw. In 1985 is een bouwvergunning met artikel 19-vrijstelling verleend voor de uitbreiding van de school. Sinds de vaststelling van de bebouwingsvoorschriften is voor het perceel geen bestemmingsplan vastgesteld dat in rechte onaantastbaar is geworden. Op 1 juli 2013 golden derhalve de bebouwingsvoorschriften uit 1935 voor het perceel. Gelet op artikel 9.3.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wro zijn de bebouwingsvoorschriften komen te vervallen per 1 juli 2013 en gold sindsdien geen planologisch regime meer. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de bestaande school ter plaatse legaal is gevestigd. De raad heeft de bestaande school derhalve terecht als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van het plan. Het betoog faalt.
4.4. De raad dient bij de keuze voor een bestemming een afweging te maken van alle belangen die zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Uit de plantoelichting volgt dat onderzoek is verricht naar mogelijke alternatieve locaties voor de school. Geconcludeerd is dat er in het zogenoemde voedingsgebied van de school geen geschikte locatie aanwezig is. Uit de plantoelichting volgt dat met het voedingsgebied de herkomstgebieden worden bedoeld waaruit 70% van de leerlingen afkomstig is. De school op grotere afstand van deze herkomstgebieden realiseren is volgens de plantoelichting niet wenselijk. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. Ten aanzien van de locatie "Vaart", waar thans een deel van de school is gevestigd, staat in de plantoelichting vermeld dat deze locatie te klein is om de gehele school te vestigen. Het handhaven van twee aparte locaties voor de school is uit onderwijskundig oogpunt niet wenselijk en bovendien in financieel opzicht niet rendabel, zo staat in de plantoelichting vermeld. In de Nota zienswijzen staat omtrent het perceel van de Volksuniversiteit en het perceel van het cultureel centrum Egelantier vermeld dat deze locaties niet beschikbaar zijn voor primair onderwijs en reeds worden gebruikt door andere gebruikers. Bovendien liggen deze locaties in het voedingsgebied van andere scholen, zo staat in de Nota zienswijzen vermeld.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad alternatieve locaties voor de school onvoldoende bij de afweging heeft betrokken.
4.5. In de plantoelichting staat dat het handhaven van twee locaties voor de school financieel niet rendabel is. Weliswaar zullen investeringen moeten worden gedaan ten behoeve van de uitbreiding van de school, maar dit zal op de lange termijn leiden tot minder kosten. De investeringen die nodig zijn voor het plan zijn opgenomen in het gemeentelijke investeringsplan. Volgens de plantoelichting zijn de kosten die zijn opgenomen in het plan toereikend om de uitbreiding van de school te financieren. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is.
5. [appellant] en anderen betogen voorts dat het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd uitgaat van onjuiste uitgangpunten. In dit verband wijzen zij erop dat de raad heeft erkend dat geluidbeperkende maatregelen in de vorm van geluidschermen niet kunnen worden gerealiseerd. [appellant] en anderen voeren verder aan dat de raad niet heeft bezien of ter plaatse van de omliggende woningen aan de binnenwaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan. [appellant] en anderen brengen verder naar voren dat in dit onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met geluidoverlast ten gevolge van de begeleiders bij het halen en brengen van de kinderen. Volgens hen is het onderzoek voorts onvolledig, omdat de weerkaatsing van geluid niet bij het onderzoek is betrokken en omdat de gecumuleerde geluidbelasting van de directe en de indirecte geluidbelasting niet is bezien. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat alle kinderen tegelijkertijd aankomen en van slechts één ingang gebruik zullen maken. Voorts kent het onderzoek geen meetpunten op alle gevels van omliggende woningen en zijn de resultaten van het onderzoek niet gevalideerd met feitelijke metingen. In dit verband verwijzen [appellant] en anderen naar de resultaten van de door hen uitgevoerde feitelijke metingen. Zij verwijzen voorts naar een in opdracht van hen door het geluidBuro opgestelde notitie van 14 oktober 2014 (hierna: de notitie van het geluidBuro). Verder betogen [appellant] en anderen dat het gebruik van het schoolplein voor 10:00 uur en na 13:15 uur niet is onderzocht en dat geen rekening is gehouden met mogelijke verhuur van de aula.
5.1. Volgens de raad is er sprake van een aanvaardbare geluidsituatie. De raad wijst erop dat er in de huidige situatie nooit klachten van omwonenden zijn ontvangen. De raad acht de school passend in de omgeving. Volgens de raad heeft er zorgvuldig onderzoek plaatsgevonden naar de akoestische gevolgen van het plan. De raad stelt zich op het standpunt dat dit onderzoek is gebaseerd op juiste uitgangspunten. De raad heeft voorts uiteengezet dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat het plan niet in strijd is met het Activiteitenbesluit milieubeheer en dat ter plaatse van de omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
5.2. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Tabel 2.17a geeft de volgende waarden aan:
07:00-19:00 uur 19:00-23:00 uur 23:00-07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder h en i, blijft het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs of dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, buiten beschouwing.
5.3. Ten behoeve van het plan is door Tauw BV onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen van de uitbreiding van de school. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek uitbreiding Bos en Vaart school" van 22 juli 2013 (hierna: het akoestisch onderzoek). In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat in de nieuwe situatie de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoen. Dit betreft de geluidbelasting zonder stemgeluid, nu deze geluidbelasting volgens het rapport buiten de beoordeling op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden gelaten. In het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is eveneens de geluidbelasting inclusief stemgeluid in het akoestisch onderzoek bezien. De geluidbelasting inclusief stemgeluid veroorzaakt op een aantal beoordelingspunten een toename van meer dan 2 dB(A). Het betreft de geluidbelasting op de [locatie 2]. In de huidige situatie bedraagt de geluidbelasting hier minder dan 50 dB(A). De erfafscheiding zou kunnen worden verhoogd om de geluidbelasting te beperken, zo staat in het akoestisch onderzoek vermeld. Ter plaatse van de [locatie 3] en [locatie 4] leidt het plan eveneens tot een toename van meer dan 2 dB(A). De totale geluidbelasting op deze locaties wordt bepaald door het wegverkeer, zodat deze toename volgens het akoestisch onderzoek niet relevant is. Op de overige beoordelingspunten die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd, was geen sprake van een hoorbare toename van het geluid. Gelet op het vorenstaande wordt in het akoestisch onderzoek geconcludeerd dat ter plaatse van de omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
5.4. Ten aanzien van het betoog dat de raad heeft erkend dat geluidbeperkende maatregelen in de vorm van geluidschermen niet mogelijk zijn, stelt de Afdeling vast dat in het verweerschrift staat vermeld dat het realiseren van geluidschermen niet mogelijk is in verband met het beschermd stadsgezicht. Dit sluit volgens de raad evenwel niet uit dat andere maatregelen kunnen worden getroffen, zoals het realiseren van een tweede ingang en het maximeren van het aantal leerlingen dat in de pauzes op het schoolplein aanwezig mag zijn. In de enkele omstandigheid dat geen geluidschermen kunnen worden gerealiseerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan niet in stand kan blijven. Het betoog faalt.
5.5. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de binnenwaarde ter plaatse van de woningen, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 dan wel 6.12, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd. Onderzoek naar de binnenwaarde van de woningen dient eerst plaats te vinden indien de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overschreden. Nu in dit geval de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden, heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van een onderzoek naar de binnenwaarde ter plaatse van de woningen. Het betoog faalt.
5.6. Met betrekking tot het betoog dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met stemgeluid van begeleiders staat in het verweerschrift vermeld dat dit geen relevante geluidbron is, onder meer gelet op de korte duur dat de ouders op het schoolplein aanwezig zijn. Indien het stemgeluid van begeleiders bij de beoordeling zou worden betrokken, zou de geluidbelasting mogelijk iets toenemen. Dit zou evenwel niet tot een relevant hogere geluidbelasting leiden, zo staat in het verweerschrift vermeld. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat indien het bronvermogen van een geluidbron 10 dB(A) lager ligt dan het bronvermogen van de meest overheersende geluidbron, deze bron niet relevant bijdraagt aan de geluidbelasting. Volgens de raad is het aannemelijk dat het bronvermogen van het stemgeluid van de begeleiders 10 dB(A) lager zal liggen dan het bronvermogen van het stemgeluid van de kinderen. Gelet hierop is het stemgeluid van de begeleiders akoestisch niet relevant. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit standpunt van de raad onjuist is. Het betoog faalt.
5.7. Ten aanzien van het betoog dat is miskend dat het brengen van de kinderen tussen de 30 en 45 minuten kan duren, staat in het verweerschrift vermeld dat de tijdsperiode waarin de kinderen op het schoolplein aankomen, is gebaseerd op onderzoek ter plaatse. Ten behoeve van het door Goudappel Coffeng opgestelde rapport "Bestemmingsplan Bos en Vaartschool, verkeerskundig, parkeer- en milieuonderzoek" van 19 juni 2013 hebben verkeerstellingen plaatsgevonden waaruit volgt dat de kinderen verspreid op het schoolplein aankomen. In het rapport staat vermeld dat er voor de school maximaal 16 auto's tegelijk aanwezig zijn om kinderen af te zetten. De auto's zijn volgens het rapport maximaal 10 minuten ter plaatse aanwezig. [appellant] en anderen hebben deze conclusies uit het rapport niet bestreden. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek in zoverre op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Het betoog faalt.
5.8. Met betrekking tot het betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met de weerkaatsing van geluid, staat in het akoestisch onderzoek vermeld dat in het gehanteerde akoestische model rekening is gehouden met harde en zachte bodemvlakken. Voorts is rekening gehouden met de reflectie en de afschermende werking van de gebouwen, zo staat in het akoestisch onderzoek vermeld. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat desondanks onvoldoende rekening is gehouden met de weerkaatsing van geluid. Het betoog faalt.
5.9. Ten aanzien van de gecumuleerde geluidbelasting van directe en indirecte hinder staat in het verweerschrift vermeld dat de directe hinder en de indirecte hinder apart zijn berekend. De geluidbelasting ten gevolge van directe, respectievelijk indirecte hinder is zeer verschillend, waarbij de directe hinder maatgevend is. Gelet hierop zal cumulatie niet leiden tot een waarneembaar hogere geluidbelasting, zo staat in het verweerschrift vermeld. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onjuist is. Het betoog faalt.
5.10. Met betrekking tot het betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat alle kinderen via één ingang op het schoolplein zullen aankomen, stelt de Afdeling vast dat in de nieuwe situatie gebruik zal worden gemaakt van twee ingangen. Ingevolge artikel 3, lid 3.3, aanhef en onder a, van de planregels mag de uitbreiding van de school pas in gebruik worden genomen als de tweede ingang is gerealiseerd. Het gebruik van beide ingangen is weliswaar niet verplicht gesteld, maar nu de kinderen verspreid vanuit beide richtingen naar de school komen, is het volgens de raad aannemelijk dat beide ingangen zullen worden gebruikt. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek niet kan worden uitgegaan van het gebruik van beide ingangen. Het betoog faalt.
5.11. Met betrekking tot het betoog dat uit metingen volgt dat de geluidbelasting in het akoestisch onderzoek is onderschat, overweegt de Afdeling als volgt. Ter onderbouwing van dit betoog hebben [appellant] en anderen verwezen naar het rapport "Geluidmetingen Bos en Vaartschool" van 3 januari 2012 en naar de geluidmetingen die zijn verricht tussen 25 maart 2013 en 19 april 2013. In het rapport "Geluidmetingen Bos en Vaartschool" wordt geconcludeerd dat uit de metingen volgt dat in de huidige situatie reeds sprake is van een geluidbelasting die volgens het akoestisch onderzoek in de nieuwe situatie zal ontstaan. Voorts wordt geconcludeerd dat een verhoging van de geluidbelasting met 5 dB(A) niet valt uit te sluiten.
In reactie op dit rapport is door Tauw BV, in opdracht van de raad, de Notitie "Beoordeling rapportage geluidmetingen Bos en Vaartschool Haarlem" van2 april 2014 (hierna: de notitie van Tauw) opgesteld. In deze notitie wordt geconcludeerd dat de metingen en het meetverslag in het rapport niet juist zijn. De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn volgens de notitie van Tauw niet volgens de juiste methode berekend. Voorts is onduidelijk in hoeverre bij de berekeningen stoorgeluidcorrecties zijn toegepast. Verder zijn bij de metingen de richtlijnen omtrent windsnelheden niet in acht genomen, zo volgt uit de notitie van Tauw. Voorts zijn door de keuze van de meetlocaties geluidniveaus gemeten die niet representatief zijn voor de geluidbelasting op de woningen. Gelet op het vorenstaande zijn de conclusies die in het rapport worden getrokken volgens de notitie van Tauw niet representatief en wordt de geluidbelasting overschat.
Ter zitting is voorts door de raad toegelicht dat aan het verrichten van de metingen veel onzekerheden zijn verbonden. In het akoestisch onderzoek zijn berekeningen gedaan, omdat berekeningen volgens de raad meer duidelijkheid bieden. Voor zover [appellant] en anderen, onder verwijzing naar de notitie van het geluidBuro, hebben betoogd dat de gehanteerde piekbronnen voor stemgeluid zijn onderschat, stelt de Afdeling vast dat in het akoestisch onderzoek voor de piekgeluiden van de spelende kinderen een maximum bronvermogen van 101 dB(A) is gehanteerd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat dit bronvermogen is gebaseerd op een publicatie van het Nederlands akoestisch genootschap. In de notitie van het geluidBuro wordt de stelling dat de gehanteerde bronbelasting te laag is niet nader gemotiveerd. Gelet op vorenstaande ziet de Afdeling in de resultaten van de metingen geen grond voor het oordeel dat de raad het akoestisch onderzoek daarom niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Het betoog faalt.
5.12. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte niet voor alle gevels de geluidbelasting is berekend, staat in het akoestisch onderzoek vermeld dat het bepalen van de geluidniveaus ter plaatse van de woningen heeft plaatsgevonden op beoordelingshoogten van 1,5, 5, 7,5 en 10 m, afhankelijk van de ligging en het gebruik van geluidgevoelige ruimten in de woongebouwen. Per woning is de ligging van de verblijfsruimten voor de dagperiode bepaald. De verblijfsruimten voor de dagperiode zijn de woonkamers in de woningen. De woonkamers zijn derhalve maatgevend geweest voor het berekenen van de geluidbelasting, zo volgt uit het akoestisch onderzoek. Gelet hierop heeft niet voor alle gevels in de omgeving een geluidberekening plaatsgevonden. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze berekeningsmethode onjuist is. Het betoog faalt.
5.13. Voor zover [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat het gebruik van het schoolplein voor 10:00 uur en na 13:15 uur niet is onderzocht, staat in het akoestisch onderzoek vermeld dat bij de berekeningen is uitgegaan van het moment dat het grootste aantal kinderen op de schoolpleinen aanwezig is. De pauzes vinden plaats tussen 10:00 uur en 13:15 uur. Nu op dat moment het grootste aantal kinderen op het plein aanwezig is, is deze periode bij de berekeningen als uitgangspunt gehanteerd. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onredelijk is. Het betoog faalt.
5.14. Ten aanzien van de stelling dat de akoestische gevolgen van een mogelijke verhuur van de aula niet zijn bezien, overweegt de Afdeling dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het gebruik van de aula een dusdanige geluidbelasting voor de omliggende woningen dat dit gebruik bij het akoestisch onderzoek diende te worden betrokken tot gevolg zal hebben. Het betoog faalt.
5.15. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zorgvuldig onderzoek naar de geluidbelasting heeft gedaan. De raad heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat in zoverre sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen betogen voorts dat de in het plan opgenomen voorwaardelijke verplichtingen ontoereikend zijn. In dit verband verwijzen zij naar artikel 3, lid 3.3, en artikel 4, lid 4.3, van de planregels. Volgens [appellant] en anderen is niet voorzien in een toereikend handhavingskader. Voorts is onduidelijk wie toezicht zal houden op de naleving. Verder betogen [appellant] en anderen dat onduidelijk is waarom het aantal leerlingen zoals opgenomen in artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder a, van de planregels uitsluitend op 1 oktober is gemaximeerd tot 517. Volgens hen zijn de voorwaardelijke verplichtingen omtrent de realisatie van de fietsenstalling met elkaar in strijd, omdat onduidelijk is of de fietsenstalling ten zuidwesten of ten westen van de uitbreiding moet worden gerealiseerd. Zij betwijfelen voorts of aan deze voorwaardelijke verplichting kan worden voldaan. In dit verband betogen [appellant] en anderen dat geen rekening is gehouden met de benodigde fietsenstalling voor begeleiders. Daarnaast voeren zij aan dat onduidelijk is waarom het aantal leerlingen uitsluitend tussen 10:00 uur en 13:15 uur is gemaximeerd. Verder betogen [appellant] en anderen dat ten onrechte niet is bepaald waar de nieuwe ingang precies dient te worden gerealiseerd. Ten aanzien van het verbod op verhuur van het schoolplein voeren zij aan dat deze bepaling niet uitsluit dat het schoolplein kan worden gebruikt door het verenigingsleven.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorwaardelijke verplichtingen voldoende duidelijk en handhaafbaar zijn. De voorwaardelijke verplichtingen gelden vanaf het moment van ingebruikname van het schoolgebouw. Op dat moment moeten de extra ingang en de nieuwe fietsenstalling zijn gerealiseerd. Voorts mogen er op de peildatum 1 oktober niet meer dan 517 leerlingen op de school zitten.
6.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.3, van de planregels mag de uitbreiding pas in gebruik worden genomen indien aan de volgende verplichtingen is voldaan:
a. de tweede ingang/toegang van de school aan de zijde van het Florapark/Wagenweg moet zijn gerealiseerd;
b. de fietsenstalling (niet overdekte fietsenrekken; minimaal volgens CROW leidraad fietsparkeren) moet zijn gerealiseerd ten zuiden/zuidwesten van de uitbreiding.
Ingevolge artikel 4, lid 4.3, mag de uitbreiding pas in gebruik worden genomen indien aan de volgende verplichtingen is voldaan:
a. maximaal 517 leerlingen op de wettelijke teldatum van 1 oktober;
b. op het schoolplein zuid (zijde Floriadeplein) mogen tijdens de schoolpauzes tussen 10:00 uur en 13:15 uur maximaal 100 leerlingen gelijktijdig aanwezig zijn;
c. de fietsenstalling (niet overdekte fietsenrekken; minimaal volgens CROW leidraad fietsparkeren) moet zijn gerealiseerd ten zuiden en westen van de uitbreiding;
d. buitenschoolse opvang: maximaal één groep voorschoolse opvang van maximaal 25 leerlingen van de Bos en Vaartschool; naschoolse opvang: maximaal drie groepen van maximaal 25 kinderen per groep van de Bos en Vaartschool;
e. de buitenschoolse opvang mag geen gebruik maken van het schoolplein zuid;
f. geen verhuur van de schoolpleinen (zijde Floraplein en zijde Florapark) ten behoeve van verenigingsleven.
6.3. Met betrekking tot het betoog omtrent het toezicht op de naleving van de voorwaardelijke verplichtingen, stelt de Afdeling voorop dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure in beginsel niet aan de orde is. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de in artikel 3, lid 3.3, en artikel 4, lid 4.3, van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichtingen voldoende duidelijk en handhaafbaar. Ter zitting heeft de Bos en Vaartschool naar voren gebracht dat de voorwaardelijke verplichtingen voor de school goed werkbaar zijn. Met de inroostering van de pauzes wordt rekening gehouden met het maximum aantal kinderen dat op het schoolplein aanwezig mag zijn. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat er handhavend zal worden opgetreden indien de voorwaardelijke verplichtingen niet worden nageleefd. Het betoog faalt.
6.4. In artikel 3, lid 3.3, aanhef en onder a, van de planregels is opgenomen dat voor de ingebruikname van de uitbreiding van de school een tweede ingang moet zijn gerealiseerd aan de zijde van het Florapark en de Wagenweg. Hiermee wordt beoogd de aankomst en het vertrek van de leerlingen te spreiden over twee ingangen. In de omstandigheid dat de precieze locatie van de tweede ingang niet in het plan is vastgelegd, ziet de Afdeling, mede gelet op hetgeen is overwogen onder 5.10, geen grond voor het oordeel dat de beoogde spreiding niet zal kunnen worden bereikt. Daarbij is van belang dat vaststaat dat de ingang aan de zijde van het Florapark en de Wagenweg dient te worden gerealiseerd. [appellant] en anderen hebben voorts niet aannemelijk dat de precieze locatie van de ingang uit akoestisch oogpunt in het plan had moeten worden vastgelegd. Het betoog faalt.
6.5. De Afdeling kan het betoog van [appellant] en anderen dat
artikel 3, lid 3.3, aanhef en onder b, en artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder c, van de planregels tegenstrijdig zijn niet volgen. Voor de ingebruikname van de uitbreiding dient een fietsenstalling te zijn gerealiseerd die voldoet aan de CROW leidraad fietsparkeren. De fietsenstalling kan aan de zuid- of westzijde van de uitbreiding worden gerealiseerd. In het verweerschrift staat vermeld dat de fietsenstallingen op gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en "Sport" zullen worden gerealiseerd in de hoek achter de [locatie 5]. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende ruimte is om de fietsenrekken te realiseren. Ten aanzien van het parkeren van de fietsen van begeleiders heeft de raad uiteengezet dat begeleiders hun fiets eveneens kunnen parkeren op het terrein van de school. Daarnaast biedt het trottoir aan de Wagenstraat volgens de raad voldoende ruimte voor begeleiders om hun fiets te parkeren. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onjuist is. Het betoog faalt.
6.6. Met betrekking tot het betoog dat het aantal leerlingen op het schoolplein ten onrechte uitsluitend is gemaximeerd tussen 10:00 uur en 13:15 uur stelt de Afdeling vast dat in deze periode de pauzes plaatsvinden. Op dat moment zijn de meeste leerlingen op het plein aanwezig. Nu, zoals hiervoor reeds overwogen, het halen en brengen van de kinderen verspreid zal plaatsvinden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen noodzaak bestaat tot het maximeren van het aantal leerlingen voor 10:00 uur en na 13:15 uur. Niet valt uit te sluiten dat bij aankomst en vertrek er voor een korte periode meer kinderen op het plein aanwezig zijn. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onaanvaardbaar is. Voorts is van belang dat de naschoolse opvang ingevolge artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder e, van de planregels geen gebruik mag maken van het schoolplein zuid. Het betoog faalt.
6.7. Over het betoog dat het aantal leerlingen ten onrechte niet het gehele jaar is gemaximeerd op 517 overweegt de Afdeling als volgt. In het verweerschrift staat vermeld dat er gedurende het jaar kleuters instromen, waardoor het aantal leerlingen gedurende het jaar iets toeneemt tot boven de 517. Aan het einde van het schooljaar verlaten de leerlingen van groep 8 de school, waarna het aantal leerlingen weer onder de 517 zal komen. Om te voorkomen dat het aantal leerlingen los van deze jaarlijkse fluctuatie substantieel toeneemt, mag het aantal leerlingen op 1 oktober niet meer bedragen dan 517. Daarbij is aansluiting gezocht bij de wettelijke teldatum. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onredelijk is. Het betoog faalt.
6.8. Ten aanzien van artikel 4, lid 4.3, aanhef onder f, van de planregels heeft de raad uiteengezet dat is beoogd te regelen dat de uitbreiding pas in gebruik mag worden genomen indien de schoolpleinen niet ten behoeve van het verenigingsleven worden gebruikt. Nu artikel 4, lid 4.3, onder f, uitsluitend verhuur van de schoolpleinen ten behoeve van het verenigingsleven verbiedt, is niet uitgesloten dat de schoolpleinen op een andere wijze door het verenigingsleven zullen worden gebruikt. Gelet hierop is de planregeling niet in overeenstemming met hetgeen de raad heeft beoogd en is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
6.9. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zijn geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van
artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien door het woord "verhuur" in
artikel 4, lid 4.3, onder f, van de planregels te vervangen door het woord "gebruik". Deze uitspraak treedt op dit punt in de plaats van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
7. [appellant] en anderen betogen voorts dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de richtafstand van 30 m die geldt op grond van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Zij vrezen voorts een aantasting van hun privacy door inkijk vanuit de voorziene uitbreiding, met name ter plaatse van de percelen aan de [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 6].
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat sprake is van een gebied met functiemenging. In een dergelijk gebied gelden geen richtafstanden, maar categorieën. De school dient te worden aangemerkt als categorie B, hetgeen volgens de raad passend is in een gebied met functiemenging. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de privacy van omwonenden ten gevolge van het plan niet zal worden aangetast.
7.2. In de VNG-brochure wordt voor gemengde gebieden, waarin milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, het begrip "gebied met functiemenging" gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. Volgens de VNG-brochure wordt in gebieden met functiemenging niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies wordt in dergelijke gebieden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijk relevante milieucategorieën A, B en C. Voor categorie A geldt dat deze bedrijfsactiviteiten zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. Bedrijfsactiviteiten die onder categorie B vallen, hebben een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Bedrijfsactiviteiten die onder categorie C vallen, zijn toelaatbaar indien zij zijn gesitueerd langs een hoofdweg.
7.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in de omgeving van de school direct naast woningen andere milieubelastende functies voorkomen. De Wagenweg is een belangrijke ontsluitingsweg. Voorts is er sprake van een mix van bedrijvigheid met winkels, horeca, een garage en andere dienstverlenende bedrijven. [appellant] en anderen hebben dit niet bestreden. Gelet op het karakter van het gebied heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een gebied met functiemenging. Uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging behorende bij de VNG-brochure volgt dat een school wordt aangemerkt als categorie B. Categorie B-activiteiten kunnen in gemengd gebied worden uitgeoefend, echter met zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden dienen plaats te vinden van woningen en gevoelige functies. De uitbreiding van de school is voorzien op een afstand van 18 m van de dichtstbijzijnde woning en is derhalve bouwkundig afgescheiden van de omliggende woningen. De planregeling is derhalve in overeenstemming met de uitgangspunten van de VNG-brochure. Het betoog faalt.
7.4. Ten aanzien van het betoog omtrent de aantasting van de privacy stelt de Afdeling vast dat de woning aan de [locatie 5] het dichtstbij de uitbreiding is gelegen. Deze woning is op een afstand van ongeveer 18 m van de voorziene uitbreiding gelegen. De overige woningen liggen op ruimere afstand van de voorziene nieuwbouw. Enige aantasting van de privacy ten gevolge van het plan kan niet worden uitgesloten. Gelet op voornoemde afstand en gezien de omstandigheid dat volgens het verweerschrift grote bomen en struiken langs de Hazepaterslaan staan die het zicht op de tuin en de woningen vanuit de uitbreiding belemmeren, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad een groter gewicht diende toe te kennen aan de mogelijke aantasting van de privacy van omwonenden dan aan de belangen die zijn gemoeid met het plan. Het betoog faalt.
8. [appellant] en anderen betogen verder dat het plan leidt tot een toename van de parkeerdruk. Het parkeren op eigen terrein is volgens hen onvoldoende om de parkeerdruk op te vangen. De raad gaat er volgens [appellant] en anderen ten onrechte vanuit dat de parkeerplaatsen van vergunninghouders kunnen worden gebruikt voor het halen en brengen van de kinderen. Voorts betogen [appellant] en anderen dat het parkeeronderzoek van Goudappel Coffeng is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten, nu ten onrechte van een zogenoemde turnover van hoger dan 1,0 wordt uitgegaan.
8.1. De raad heeft uiteengezet dat het gebied rond de school is gelegen in een zone waar een parkeervergunning benodigd is van 9:00 uur tot en met 21:00 uur. Voor 9:00 uur mogen begeleiders hun auto hier parkeren. Volgens de raad volgt uit het parkeeronderzoek dat op dat tijdstip voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. In de middag dient het halen van de kinderen meer het karakter te hebben van laden en lossen. In dit verband wijst de raad erop dat ter plaatse geen stopverbod geldt. De raad heeft voorts uiteengezet dat ten behoeve van het parkeeronderzoek tellingen zijn uitgevoerd in het gebied rond de school.
8.2. Ten behoeve van het plan is door Goudappel Coffeng onderzoek verricht naar de parkeerbehoefte. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan Bos en Vaartschool, verkeerskundig, parkeer- en milieuonderzoek" van 19 juni 2013. In het rapport van Goudappel Coffeng is de parkeervraag bepaald op grond van de normen uit de Haarlemse bouwverordening. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen parkeerplaatsen voor medewerkers en voor het halen en brengen van kinderen. Ten behoeve van de uitbreiding zijn 5 extra parkeerplaatsen benodigd voor medewerkers. Deze worden op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat er ten behoeve van de uitbreiding 12 extra parkeerplaatsen nodig zijn voor het halen en brengen van kinderen. [appellant] en anderen hebben dit niet bestreden. Na de ingebruikname van de uitbreiding zijn er voor de school in totaal 32 parkeerplaatsen nodig voor het halen en brengen. Naast de bestaande parkeerdruk van 74 komt de totale parkeervraag daarmee op 106. Gezien de capaciteit van 139 parkeerplaatsen levert dit volgens het onderzoek een parkeerdruk van 77% op. Dit voldoet volgens het rapport aan de maximale parkeerdruk van 85%. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onjuist is.
Ter zitting is gebleken dat de parkeerplaatsen tot 9:00 uur ook voor niet-vergunninghouders zijn te gebruiken. Met betrekking tot het ophalen van de kinderen in de middag heeft de raad uiteengezet dat een groot deel van de ouders over een parkeervergunning beschikt voor de zone waarin de school is gelegen. Verder is er een aantal parkeerplaatsen beschikbaar voor niet-vergunninghouders. Voor het overige dient het halen van de kinderen in de middag meer het karakter te hebben van laden en lossen. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hiervoor voldoende ruimte aanwezig is.
[appellant] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de wijze van telling onjuist is. Zoals hiervoor reeds is overwogen, staat in het rapport vermeld dat uit tellingen is gebleken dat ten behoeve van de school in de huidige situatie maximaal 16 auto's tegelijk aanwezig zijn om kinderen af te zetten. De auto's zijn volgens het rapport maximaal 10 minuten ter plaatse aanwezig. [appellant] en anderen hebben deze conclusies uit het rapport niet bestreden.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot parkeeroverlast. Het betoog faalt.
9. [appellant] en anderen voeren aan dat het volgens de raad noodzakelijk is dat het trottoir ter plaatse van het Florapark wordt verbreed. Volgens hen is de verbreding van het trottoir onvoldoende gewaarborgd.
9.1. De raad heeft uiteengezet dat er ook in de huidige situatie voldoende ruimte is op het trottoir. Om de situatie te verbeteren zal het trottoir worden verbreed. Volgens de raad is het niet noodzakelijk dat de verbreding in een voorwaardelijke verplichting wordt vastgelegd. De verbreding van het trottoir is opgenomen in het inrichtingsplan en zal worden gecombineerd met reeds geplande werkzaamheden aan de riolering. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de uitbreiding van het trottoir aan het Florapark desondanks in het plan diende te worden gewaarborgd. Het betoog faalt.
10. Volgens [appellant] en anderen is ten onrechte geen onderzoek verricht naar de gevolgen van de uitbreiding van de school voor de verkeersveiligheid. Het onderzoek van Oranjewoud waar de raad naar verwijst, dateert volgens hen uit 2010 en heeft betrekking op de bestaande situatie. Volgens hen zal ten gevolge van de toename van het verkeer sprake zijn van een verkeersonveilige situatie ter plaatse van de Hazepaterslaan en het Floraplein.
10.1. De raad heeft uiteengezet dat ook de gevolgen van de uitbreiding voor de verkeersveiligheid zijn onderzocht. Mede op grond van dit onderzoek is volgens de raad de voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de tweede ingang opgenomen. Door het realiseren van deze tweede ingang zullen minder kinderen gebruik maken van de ingang aan de zijde van de Hazepaterslaan en het Floraplein, hetgeen volgens de raad de verkeersveiligheid ten goede komt.
10.2. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de verkeersveiligheid. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek verkeersveiligheid Bos en Vaartschool" van 26 mei 2010. Anders dan [appellant] en anderen kennelijk veronderstellen zijn in dit rapport de gevolgen van de uitbreiding voor de verkeersveiligheid onderzocht. Geconcludeerd wordt dat het plan niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. In het onderzoek zijn voorstellen gedaan om onveilige situaties zo veel mogelijk te voorkomen. Volgens het onderzoek is het in het kader van de verkeersveiligheid van belang dat aan de zijde van de Wagenweg een ingang wordt gerealiseerd. Zoals uit het voorgaande volgt is hiertoe in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Een aantal andere verbetervoorstellen, zoals de aanleg van een zebrapad, is verwerkt in het herinrichtingsplan voor het Florapark. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Het betoog faalt.
11. [appellant] en anderen betogen verder dat de raad geen rekening heeft gehouden met de brandveiligheid. In dit verband voeren zij aan dat het schoolgebouw niet toegankelijk is voor de brandweer. De raad heeft volgens [appellant] en anderen niet gemotiveerd waarom een extra ingang voor de brandweer niet noodzakelijk is.
11.1. De raad heeft uiteengezet dat de brandweer een reactie heeft gegeven omtrent de zienswijzen over brandveiligheid. De brandweer ziet geen noodzaak voor een extra ingang. Voorts dient de nieuwbouw te voldoen aan de eisen over brandveiligheid uit het Bouwbesluit.
11.2. Naar aanleiding van het ontwerpplan en de naar voren gebrachte zienswijzen is een advies van de brandweer gevraagd. De brandweer heeft geconcludeerd dat de toegankelijkheid van het gebied voor een brandweervoertuig niet wordt verslechterd door de uitbreiding van de school. Volgens de brandweer is het ook niet noodzakelijk om verbeteringen aan te brengen in verband met de toegankelijkheid. Daarbij is van belang dat de nieuwbouw dient te voldoen aan de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit. Voorts acht de brandweer van belang dat de gebruikers van het pand zelfredzaam zijn waardoor de inzet van een redvoertuig niet noodzakelijk zal zijn. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het met de huidige apparatuur van de brandweer voor bluswerkzaamheden niet noodzakelijk is dat een brandweervoertuig toegang heeft tot het schoolplein. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot onveilige situaties leidt. Het betoog faalt.
12. [appellant] en anderen betogen verder dat het plan zal leiden tot een aantasting van monumentale bomen. Ten opzichte van het ontwerpplan is het bouwvlak vergroot. Het is volgens [appellant] en anderen onduidelijk of hierdoor bomen verloren zullen gaan. De raad heeft volgens hen voorts miskend dat de kroon van een zilveresdoorn met 15% moet worden gereduceerd. Deze boom is monumentaal en beeldbepalend. [appellant] en anderen vrezen voorts dat met de aanleg van de fundering voor de uitbreiding van de school wortels worden aangetast.
12.1. De raad heeft uiteengezet dat bij de uitbreiding van het bouwvlak de gevolgen van de bomen zijn bezien. De op het perceel aanwezige monumentale bomen zullen geen hinder ondervinden van de uitbreiding van het bouwvlak. De raad stelt dat zo veel mogelijk is gestreefd naar behoud van de waardevolle bomen.
12.2. Ten behoeve van het plan is door Pius Florius het rapport "Boomeffect-analyse uitbreiding Bos en Vaartschool" van januari 2009 opgesteld. Voorts is door Pius Florius het rapport "Aanvullende boomeffect-analyse uitbreiding Bos en Vaartschool" van 4 augustus 2010 opgesteld. In deze rapporten zijn de op het terrein aanwezige bomen in kaart gebracht. Met het plan is beoogd de bomen zo veel mogelijk in tact te laten. De afstand van de monumentale bomen tot aan de voorziene uitbreiding is volgens voornoemde rapporten dermate groot dat niet is te verwachten dat de bomen schade zullen ondervinden ten gevolge van het plan. De zilveresdoorn waar [appellant] en anderen op wijzen is het dichtstbij het bouwvlak gelegen. Deze boom is niet opgenomen op de waardevolle bomenlijst. Volgens de raad is het niet aannemelijk dat deze boom schade zal ondervinden ten gevolge van het plan, nu de afstand van de stam tot het bouwvlak ongeveer 4 m bedraagt. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onjuist is. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de waardevolle bomen niet zullen worden aangetast door het plan. Het betoog faalt.
13. [appellant] en anderen hebben er voorts op gewezen dat het plangebied is gelegen binnen het beschermd stadsgebied. Volgens hen is hier in het plan onvoldoende rekening mee gehouden. De school verstoort volgens hen het evenwicht van het ontwerp van het Floraplein. Volgens [appellant] en anderen dient het gehele beschermd stadsgezicht in één bestemmingsplan te worden opgenomen, omdat bestemmingsplannen op perceelsniveau de bescherming onvoldoende kunnen waarborgen. Het onderhavige plan kan volgens hen niet worden aangemerkt als beschermend. [appellant] en anderen verwijzen in dit verband naar de historisch ruimtelijke waarderingskaart. De raad heeft er volgens hen ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de erfafscheidingen op de percelen dienen te worden beschermd.
13.1. De raad heeft uiteengezet dat ten behoeve van het bestemmingsplan cultuurhistorisch onderzoek is verricht. Voorts is advies gevraagd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: de RCE). De omstandigheid dat een gebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht brengt volgens de raad niet met zich dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Met het ontwerp van de nieuwbouw is beoogd aansluiting te zoeken bij de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. De raad heeft er voorts op gewezen dat aan waardevolle elementen in het gebied de orde 2-status is toegekend. Volgens de raad is de bescherming van het beschermd stadsgezicht voldoende in het plan gewaarborgd.
13.1. Aan het plangebied is de dubbelbestemming "Waarde - beschermd stadsgezicht" toegekend. Aan een deel van de gronden is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding orde 2" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Waarde - beschermd stadsgezicht" aangewezen gronden behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Ingevolge lid 6.2 gelden in aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) voor bouwwerken en anderen bouwwerken de volgende regels:
(…)
g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding orde 2" dient de bestaande nokrichting, kap of dakvorm en dakhelling gehandhaafd te blijven inclusief ondergeschikte onderdelen zoals dakkapellen;
h. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding orde 2" dient de bestaande gevelindeling gehandhaafd te blijven met uitzondering van de aansluiting op de uitbreiding aan de zijde van de Wagenweg;
i. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding orde 2" (bij de muren en de toegangspoort) dient de bestaande bouwhoogte, materiaalgebruik, indeling en wijze van afdekking gehandhaafd te blijven;
j. voor de schooluitbreiding aan de zijde van de Wagenweg geldt dat boven de goothoogte uitsluitend mag worden gebouwd met een dakhelling die gelijk is aan de dakhelling van de kap van het direct aangrenzende hoofdgebouw.
Op 5 december 1990 zijn de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. Het gehele plangebied valt binnen het beschermd stadsgezicht.
13.2. Ten aanzien van het betoog dat de nieuwbouw de bestaande structuur zal verstoren, overweegt de Afdeling als volgt. Het doel van de aanwijzing van het beschermd stadsgezicht is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en de ruimtelijke kwaliteit te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen in het gebied. Ten behoeve van het plan is een waarderingskaart opgesteld. Hierin is het hoofdgebouw van de school gewaardeerd met de zogenoemde Orde 2-status. Ook de hoge muren, de karakteristieke toegangspoort en de erfafscheidingen hebben een Orde 2-status gekregen en dienen te worden behouden. Op de verbeelding is aan deze onderdelen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding orde 2" toegekend. Ingevolge artikel 6, lid 6.2, aanhef en onder g tot en met j, van de planregels dienen de bestaande kap, nokrichting, vorm gevelindeling, muren en toegangspoort behouden te blijven.
Uit het verweerschrift volgt dat met het ontwerp voor de uitbreiding is beoogd aan te sluiten bij de bestaande kwaliteiten van het gebied. Het bestaande schoolgebouw is als uitgangspunt gehanteerd bij de voorziene uitbreiding. De gemeentelijk nota ruimtelijke kwaliteit geeft voor het plangebied de typologie villagebied. Binnen een dergelijk gebied mogen semi-openbare gebouwen zoals scholen zich onderscheiden wat betreft situering, volumeopbouw en gevelindeling. Aan een strook van 5 m langs de Wagenweg is de bestemming "Groen" toegekend, teneinde het groene karakter van het gebied te handhaven. De RCE heeft advies uitgebracht over het plan. In het advies staat vermeld dat het ontwerp voor de uitbreiding van de school aansluit bij de bestaande bebouwing. De keuze voor de voortzetting van haaks op elkaar staande bouwdelen onder een kap met een vaste hellingshoek biedt volgens de RCE een kwalitatieve eigentijdse uitbreiding die refereert aan het ontwerp uit de jaren '30. Daarnaast wordt de relatie met het Florapark niet verstoord, aldus de RCE. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan aansluit bij de ruimtelijke structuur van de omgeving. Het betoog faalt.
13.3. In de enkele omstandigheid dat niet het gehele gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht in één bestemmingsplan is opgenomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan onvoldoende bescherming biedt aan het beschermd stadsgezicht. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de waarden die aan de aanwijzing ten grondslag liggen ook kunnen worden beschermd in een bestemmingsplan waarin een deel van het beschermd stadsgezicht is opgenomen. Daarbij is van belang dat de raad bij het bepalen van de planbegrenzing beleidsvrijheid toekomt. Het betoog faalt.
13.4. Anders dan [appellant] en anderen kennelijk veronderstellen is aan de bestaande muren en de toegangspoort in het plangebied de aanduiding "specifieke bouwaanduiding orde 2" toegekend. Ingevolge artikel 6, lid 6.2, aanhef en onder i, van de planregels dienen de bestaande bouwhoogte, het materiaalgebruik, de indeling en de wijze van afdekking gehandhaafd te blijven. In het aangevoerde ziet de Afdeling derhalve geen grond voor het oordeel dat de erfafscheidingen in het plangebied onvoldoende zijn beschermd. Het betoog faalt.
14. [appellant] en anderen betogen dat in het plan ten onrechte niet is gewaarborgd dat de bestaande groenstrook behouden blijft. Volgens hen tast het plan gelet hierop het groene karakter van het Florapark aan. Dit groene karakter is volgens hen van belang in het kader van het beschermd stadsgezicht. In dit verband wijzen zij erop dat binnen de groenstrook fietsparkeren is toegelaten.
14.1. De raad heeft uiteengezet dat aan de groenstrook in het plangebied de bestemming "Groen" is toegekend om het groene karakter van de gronden te behouden.
14.2. Aan een deel van de gronden in het plangebied aan de zijde van de Wagenweg de bestemming "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen en schoolpleinen;
b. toegang naar achtergelegen gronden;
c. bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals speelvoorzieningen, erfafscheidingen, niet overdekte fietsenstallingen;
d. nutsvoorzieningen, paden, erven en water;
e. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein", waarbij het aantal te realiseren parkeerplaatsen binnen de Groen- en de Maatschappelijke bestemming niet meer mag bedragen dan 14.
Uit het vorenstaande volgt dat het plan ruimte biedt voor behoud van de bestaande groenvoorzieningen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de ter plaatse aanwezige bomen behouden zullen blijven. De aanduiding "parkeerterrein" is slechts aan een beperkt deel van de gronden toegekend. De raad heeft voorts toegelicht dat in de nabijheid van de nieuw te realiseren ingang niet overdekte fietsenrekken worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling doet deze functie geen afbreuk aan het karakter van de groenstrook. Voorts is op de gronden een bouwwerk ten behoeve van een nutsvoorziening aanwezig dat behouden zal blijven. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan het groene karakter van het Florapark niet zal aantasten. Het betoog faalt.
15. Tot slot voeren [appellant] en anderen aan dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar vleermuizen.
15.1. Volgens de raad is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van vleermuizen en is gebleken dat in het gebied geen vleermuizen voorkomen.
15.2. Ten behoeve van het plan is advies gevraagd aan de Haarlemse stadsecoloog. Uit de plantoelichting volgt dat deze heeft geconcludeerd dat de uitbreiding van de school zal worden gerealiseerd op een terrein dat bijna volledig is verhard en wordt gebruikt als schoolplein. De bestaande gebouwen blijven grotendeels in stand. De gevel waartegen wordt gebouwd is een spouwgevel zonder ventilatieopeningen of open stootvoegen. De gevel is hierdoor volgens de ecoloog niet geschikt voor nesten van vleermuizen. Voorts is uit een onderzoek ter plaatse gebleken dat in het gebied geen vleermuizen aanwezig zijn. Volgens de ecoloog worden de natuurwaarden derhalve niet aangetast. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond hieraan te twijfelen. Het betoog faalt.
16. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft de kosten die zijn gemaakt voor het aan [appellant] en anderen uitgebrachte deskundigenrapport van het geluidBuro overweegt de Afdeling dat de kosten van een deskundige redelijkerwijs zijn gemaakt indien het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Het inroepen van een deskundige naar aanleiding van het akoestisch onderzoek en de nadere reactie van de raad is naar het oordeel van de Afdeling redelijk. Voor de vergoeding van de kosten van het opstellen van een deskundigenrapport hanteert de Afdeling een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur. Uit de factuur volgt dat de deskundige van het geluidBuro één dag heeft besteed aan het rapport. Het te vergoeden bedrag voor het opstellen van deze deskundigenrapporten bedraagt derhalve € 600,00.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 5 september 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bos en Vaartschool", voor zover het betreft artikel 4, lid 4.3, onder f, van de planregels;
III. bepaalt dat artikel 4, lid 4.3, onder f, van de planregels als volgt komt te luiden:
f. geen gebruik van de schoolpleinen (zijde Floraplein en zijde Florapark) ten behoeve van verenigingsleven;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Haarlem tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 621,34 (zegge: zeshonderdeenentwintig euro en vierendertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Haarlem aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. draagt de raad van de gemeente Haarlem op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II. en III. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Brand
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
575.