Rechtbank Midden-Nederland 3 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:417.
HR, 15-01-2021, nr. 19/03778
ECLI:NL:HR:2021:43, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-01-2021
- Zaaknummer
19/03778
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:43, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑01‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2019:4187, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:915, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:915, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:43, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2020:601, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑04‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2019:4187, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1242, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:1242, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑11‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:601, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑10‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑08‑2019
- Vindplaatsen
JIN 2021/30 met annotatie van Bock, G.J. de
TvPP 2021, afl. 2, p. 64
JBPr 2021/36 met annotatie van Folter, M.O.J. de
JIN 2021/30 met annotatie van Bock, G.J. de
JBPr 2021/36 met annotatie van Folter, M.O.J. de
JBPr 2020/62 met annotatie van Hemel, W.H. van
JBPr 2020/62 met annotatie van Hemel, W.H. van
Uitspraak 15‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Voeging in hoger beroep van partij die al in eerste aanleg gevoegde partij was. Vervolg van HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:601.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/03778
Datum 15 januari 2021
ARREST
In de zaak van
STICHTING SONA,gevestigd te Curaçao,
EISERES tot cassatie,
hierna: Sona,
advocaten: B.T.M. van der Wiel en L.V. van Gardingen,
tegen
AT OSBORNE B.V.,
gevestigd te Baarn,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: AT Osborne,
niet verschenen.
en tegen
BERENSCHOT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Berenschot,
advocaat: M.E. Bruning,
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/16/437389/HA ZA 17-354 van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2018 en 25 juli 2018;
het arrest in de zaak 200.252.618 van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019;
zijn arrest tussen partijen in deze zaak van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:601.
Sona heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Berenschot heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
Tegen AT Osborne is verstek verleend.
De zaak is voor Berenschot toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging en tot terugwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In het kader van de bouw van een nieuw ziekenhuis (hierna: het Project) heeft de openbare rechtspersoon Curaçao als opdrachtgever een beheersovereenkomst gesloten met Sona.
(ii) Sona heeft ter uitvoering van de beheersovereenkomst een managementovereenkomst gesloten met Berenschot als uitvoeringsorganisatie.
(iii) Ter uitvoering van de managementovereenkomst heeft Berenschot met AT Osborne een overeenkomst gesloten betreffende de contractbegeleiding voor de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het Project.
(iv) Tussen Berenschot en Sona is een conflict ontstaan over de uitvoering van het Project. Sona heeft Berenschot ontheven van haar verplichtingen onder de managementovereenkomst. Berenschot heeft deze ontheffing niet aanvaard en haar werkzaamheden voor Sona opgeschort op de grond dat Sona toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de managementovereenkomst.
(v) Berenschot heeft aan AT Osborne meegedeeld dat ook zij alle werkzaamheden voor Sona met onmiddellijke ingang dient op te schorten. AT Osborne heeft meegedeeld dat zij deze instructie niet kan opvolgen, waarna Berenschot haar betalingen aan AT Osborne heeft opgeschort.
(vi) Sona en AT Osborne hebben vervolgens een overeenkomst gesloten waarbij een bouwprojectmanager in dienst van AT Osborne wordt gemachtigd om namens Sona op te treden bij de uitvoering van het Project.
(vii) Sona heeft aan Berenschot meegedeeld dat zij de tussen hen gesloten managementovereenkomst heeft ontbonden.
2.2
In dit geding heeft Berenschot, voor zover in cassatie van belang, jegens AT Osborne vorderingen ingesteld die voortvloeien uit de tussen hen gesloten overeenkomst.
2.3
De rechtbank heeft Sona toegestaan zich aan de zijde van AT Osborne te voegen.1.Bij eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Berenschot gedeeltelijk toegewezen.2.
2.4
AT Osborne heeft bij aan Berenschot uitgebrachte dagvaarding hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis. Sona heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van AT Osborne.
2.5
Het hof heeft Sona niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot voeging.3.Daartoe heeft het hof het volgende overwogen.
De rechtbank heeft de voeging van Sona aan de zijde van AT Osborne reeds toegestaan, waardoor Sona in de procedure is gaan gelden als procespartij en geen derde partij is die zich voor het eerst in hoger beroep wil voegen. Aan de in eerste aanleg gevoegde partij komt het recht toe zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel tegen de uitspraak aan te wenden, waarbij zij in de regel ook belang zal hebben als de partij aan wier zijde zij zich in eerste aanleg heeft gevoegd ook een rechtsmiddel aanwendt. Daarvan is in dit geval sprake, aangezien AT Osborne hoger beroep heeft ingesteld. Sona heeft desondanks niet zelf gebruik gemaakt van haar recht om hoger beroep in te stellen. Nu voeging niet kan dienen als middel tot herstel van het verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden, moet Sona niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot voeging in het door AT Osborne ingestelde hoger beroep. (rov. 3.2)
Het voorgaande kan anders zijn in het geval (ook) Berenschot zelf hoger beroep had ingesteld, of alsnog incidenteel hoger beroep instelt, zonder Sona als in eerste aanleg gevoegde partij in dat hoger beroep te betrekken. In dat geval kan Sona, ook al was zij reeds partij in eerste aanleg, zich bij voldoende belang in hoger beroep opnieuw voegen aan de zijde van AT Osborne. Berenschot heeft evenwel niet zelf hoger beroep ingesteld en in haar memorie van antwoord in het voegingsincident meegedeeld te berusten in de afwijzing van haar gebods- of verbodsvorderingen. Ook dat brengt met zich dat er thans geen grond bestaat voor toewijzing van de door Sona gevorderde voeging. (rov. 3.3)
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel bestrijdt het hiervoor in 2.5 weergegeven oordeel als onjuist dan wel onbegrijpelijk. De door het hof vermelde gronden kunnen volgens het middel niet de conclusie dragen dat Sona haar wettelijke recht om als gevoegde partij steun te bieden aan het standpunt van een procespartij in hoger beroep, niet kan uitoefenen. Zij heeft daarbij het vereiste belang en de vordering tot voeging dient niet hetzelfde doel als het instellen van een zelfstandig rechtsmiddel. Van een gevoegde partij kan niet gevergd worden steeds zekerheidshalve een rechtsmiddel aan te wenden. Voor het beoordelen van de ontvankelijkheid van een vordering tot voeging is verder niet van belang of de partij die het hoger beroep instelt zonder de gevoegde partij daarin te betrekken, de ondersteunde of de bestreden partij is, aldus het middel.
3.2
Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert.4.
3.3
De bevoegdheid van een procespartij om een rechtsmiddel aan te wenden, sluit niet uit dat die partij een gerechtvaardigd belang erbij kan hebben om louter door middel van een vordering tot voeging in de volgende instantie, betrokken te blijven bij het geding en het standpunt van de partij aan wier zijde zij zich voegt, te ondersteunen door aanvoering van nadere argumenten. Wel kan een vordering tot voeging worden afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde of wegens misbruik van procesrecht.5.
3.4
Sona was na haar voeging in eerste aanleg procespartij in de procedure tussen Berenschot en AT Osborne. AT Osborne heeft hoger beroep ingesteld tegen het in die procedure gewezen eindvonnis, maar Sona daarin niet als procespartij betrokken. De omstandigheid dat Sona ervan heeft afgezien zelf hoger beroep in te stellen, staat niet eraan in de weg dat zij zich, bij voldoende belang als hiervoor in 3.2 bedoeld, in hoger beroep wederom aan de zijde van AT Osborne voegt (zie hiervoor in 3.3). Het andersluidende oordeel van het hof berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt.
3.5
Nu AT Osborne zich in hoger beroep ter zake van de door Sona gevorderde voeging aan het oordeel van het hof heeft gerefereerd en in cassatie geen verweer heeft gevoerd, en zij de vernietigde beslissing dus niet heeft uitgelokt, noch verdedigd, zal zij niet in de kosten van het cassatieberoep worden veroordeeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 mei 2019;
- wijst het geding terug naar dat hof;
- veroordeelt Berenschot in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Sona begroot op € 991,19 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Berenschot deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 15 januari 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑01‑2021
Rechtbank Midden-Nederland 25 juli 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:5183.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4187.
HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787, rov. 2.3.
HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787, rov. 2.4.4.
Conclusie 02‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Voeging in hoger beroep van partij die al in eerste aanleg gevoegde partij was. Vervolg van HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:601.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03778
Zitting 2 oktober 2020
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
Stichting Sona, gevestigd te Curaçao,
(hierna: Sona)
tegen
1. Berenschot International B.V., gevestigd te Utrecht,
(hierna: Berenschot)
2. AT Osborne B.V., gevestigd te Baarn
(hierna: AT Osborne)
Sona heeft zich in eerste aanleg gevoegd aan de zijde van AT Osborne in het geding tegen Berenschot. In het door AT Osborne ingestelde hoger beroep heeft Sona gevorderd zich wederom aan de zijde van AT Osborne te mogen voegen. Het hof heeft die vordering afgewezen op de grond dat Sona door de voeging in eerste aanleg reeds procespartij is geworden, zodat zij zelfstandig een rechtsmiddel had kunnen aanwenden tegen het vonnis van de rechtbank. Voor voeging in hoger beroep is volgens het hof geen plaats, nu voeging niet kan worden aangewend als middel tot herstel van het verzuim om (zelfstandig) een rechtsmiddel in te stellen. Sona komt in cassatie tegen dit oordeel op.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Aanleiding voor dit geding is het volgende.1.Op Curaçao wordt een nieuw ziekenhuis gebouwd. In het kader van dit project heeft het land Curaçao als opdrachtgever een beheersovereenkomst gesloten met Sona. Sona heeft een managementovereenkomst gesloten met Berenschot. Berenschot heeft vervolgens overeenkomsten gesloten met een aantal onderaannemers, waaronder AT Osborne.
1.2
Berenschot heeft AT Osborne op 12 april 2017 gedagvaard voor de rechtbank Midden-Nederland en onder meer gevorderd AT Osborne te veroordelen tot uitvoering van de tussen hen gesloten overeenkomst. Inzet van het geschil is dat Sona de samenwerking met Berenschot heeft opgezegd en dat AT Osborne, in strijd met instructies van Berenschot om haar werkzaamheden op te schorten, werkzaamheden voor Sona is blijven uitvoeren. Hierdoor is AT Osborne, aldus Berenschot, toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.2.
1.3
Bij incidentele conclusie van 18 oktober 2017 heeft Sona gevorderd te mogen tussenkomen, althans zich te mogen voegen aan de zijde van AT Osborne. Bij vonnis van 3 januari 20183.heeft de rechtbank de vordering tot voeging toegewezen.
1.4
De rechtbank heeft op 25 juli 2018 eindvonnis gewezen tussen Berenschot, AT Osborne en Sona. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat AT Osborne toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De rechtbank heeft AT Osborne veroordeeld tot vergoeding van de als gevolg daarvan door Berenschot geleden schade.4.
1.5
AT Osborne heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank.
1.6
Bij incidentele conclusie in hoger beroep houdende vordering tot voeging ex art. 217 Rv heeft Sona gevorderd zich in hoger beroep te mogen voegen aan de zijde van AT Osborne.
1.7
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 14 mei 2019 Sona in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.5.Het hof heeft daartoe overwogen (rov. 3.2) dat op de voet van art. 217 Rv eenieder die een belang heeft bij een tussen partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Op grond van art. 353 lid 1 Rv geldt dat ook in hoger beroep. In dit geval is volgens het hof echter geen plaats voor voeging, omdat Sona zich reeds in eerste aanleg aan de zijde van AT Osborne heeft gevoegd. Daardoor is Sona in de procedure gaan gelden als procespartij en is zij niet een derde partij die zich voor het eerst in hoger beroep wil voegen. Aan de in eerste aanleg gevoegde partij komt het recht toe zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel tegen de uitspraak aan te wenden, waarbij zij in de regel ook belang zal hebben indien de partij aan wier zijde zij zich in eerste aanleg heeft gevoegd ook een rechtsmiddel aanwendt. Daarvan is in dit geval sprake, aangezien AT Osborne hoger beroep heeft ingesteld. Sona heeft niet zelf gebruik gemaakt van haar recht om hoger beroep in te stellen. Voeging kan niet dienen als middel tot herstel van verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden.6.Daarom moet Sona niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot voeging in het door AT Osborne ingestelde hoger beroep (rov. 3.2). Dit kan anders zijn als (ook) Berenschot hoger beroep had ingesteld, of alsnog incidenteel hoger beroep instelt, zonder Sona als in eerste aanleg gevoegde partij in dat hoger beroep te betrekken. In dat geval kan Sona zich, ook al was zij reeds partij in eerste aanleg, bij voldoende belang in hoger beroep opnieuw voegen aan de zijde van AT Osborne. Berenschot heeft in dit geval geen hoger beroep heeft ingesteld, zodat er ook in dat opzicht geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering van Sona (rov. 3.3).
1.8
Sona heeft bij procesinleiding van 12 augustus 2019, gericht tegen AT Osborne en Berenschot, (tijdig) beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest.
1.9
AT Osborne is niet verschenen in deze cassatieprocedure, maar heeft op de voet van art. 217 Rv gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van Sona. De Hoge Raad heeft AT Osborne bij arrest van 3 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard in deze incidentele vordering, omdat zij reeds partij is in deze cassatieprocedure.7.
1.10
Berenschot heeft verweer gevoerd en haar standpunt schriftelijk toegelicht. Sona heeft afgezien van schriftelijke toelichting. Ook is afgezien van re- en dupliek.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit een inleiding (A) en een gedeelte (B) met klachten (nr. 1.0-1.7) en toelichting (nr. 2.1-2.10). De klachten houden in dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat Sona zich in hoger beroep niet aan de zijde van AT Osborne kon voegen, althans daarmee een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. Volgens het middel doet aan het belang van Sona om zich in hoger beroep te voegen niet af dat zij zich reeds in eerste aanleg had gevoegd, en moet een vordering tot voeging in hoger beroep zelfstandig beoordeeld worden. Dat is slechts anders bij een schending van de goede procesorde, waarvan hier geen sprake is. De vordering tot voeging in hoger beroep is geen poging tot herstel van een verzuim om zelf een rechtsmiddel aan te wenden. In dit geval kon niet van Sona worden gevergd dat zij zelfstandig een rechtsmiddel zou aanwenden, omdat de door haar ondersteunde partij (AT Osborne) dit reeds had gedaan. Verder is irrelevant of de partij die hoger beroep instelt de ondersteunde partij of de bestreden partij is, nu het voor beiden vrij staat gevoegde partijen niet te betrekken.
2.2
De klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Ik stel daarbij het volgende voorop. Op grond van art. 217 Rv kan ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen of te mogen tussenkomen. Voeging houdt in dat een partij zich voegt aan de zijde van één van de partijen, en dus niet méér beoogt dan toewijzing van de vorderingen (bij voeging aan de zijde van de eiser) of afwijzing daarvan (voeging aan de zijde van gedaagde).8.De gevoegde partij stelt dus zelf geen vordering in. Voeging kan voor het eerst in hoger beroep plaatsvinden (art. 217 jo. 353 Rv).9.Als een vordering tot voeging wordt toegewezen, wordt de desbetreffende partij daarmee procespartij.10.De partij aan wiens zijde zij zich voegt, wordt ondersteunde partij genoemd, en de wederpartij de bestreden partij.
2.3
Voor toewijzing van de vordering tot voeging is vereist dat de partij die voeging vordert daarbij belang heeft. Voldoende belang bestaat, aldus de Hoge Raad, als deze partij nadelige (feitelijke of juridische)11.gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt.12.Afwijzing van de vordering is verder mogelijk als de vordering in strijd is met de eisen van een goede procesorde, of als sprake is van misbruik van procesrecht.13.
2.4
Als een partij zich in eerste aanleg heeft gevoegd, kan zij hoger beroep instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Art. 332 lid 1 Rv bepaalt immers dat ‘partijen’ hoger beroep kunnen instellen. Dat betekent dat slechts door en tegen de processuele (weder)partij(en) uit de procedure in eerste aanleg hoger beroep kan worden ingesteld.14.
2.5
Een in eerste aanleg gevoegde partij kan dus hoger beroep instellen: zij is door die voeging immers procespartij geworden in de procedure in eerste aanleg.15.De vraag die in de onderhavige zaak rijst, is of de gevoegde partij in zo’n geval zelf hoger beroep moet instellen, of zich opnieuw kan voegen in een door de ondersteunde partij ingesteld hoger beroep.
2.6
Uit een (na het uitbrengen van de procesinleiding in deze zaak) door de Hoge Raad gewezen arrest volgt dat een eerder gevoegde partij zich in een latere instantie opnieuw mag voegen, en dat hieraan niet in de weg staat dat deze partij de mogelijkheid had om zelf een rechtsmiddel in te stellen.16.Deze zaak betrof een geschil tussen Omni en Trameta. In eerste aanleg voegde Naftogaz zich aan de zijde van Omni. Zij was ook als geïntimeerde betrokken in het door Trameta ingestelde hoger beroep. Omni stelde vervolgens beroep in cassatie in tegen het arrest van het hof, waarna Naftogaz vorderde zich in de cassatieprocedure aan de zijde van Omni te mogen voegen. De Hoge Raad wees die vordering toe, en verwierp het betoog van Trameta dat Naftogaz zelf cassatieberoep had moeten instellen:
‘4.4 De enkele omstandigheid dat Naftogaz ervan heeft afgezien om beroep in cassatie in te stellen, staat – anders dan Trameta heeft betoogd – niet in de weg aan toewijzing van Naftogaz’ vordering tot voeging in cassatie. De bevoegdheid van een procespartij om een rechtsmiddel aan te wenden, sluit niet uit dat die partij een gerechtvaardigd belang erbij kan hebben om louter door middel van een vordering tot voeging in de volgende instantie, betrokken te blijven bij het geding en het standpunt van de partij aan wier zijde zij zich voegt, te ondersteunen door aanvoering van nadere argumenten. Wel kan een vordering tot voeging, ook in een geval als hier aan de orde, worden afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde of wegens misbruik van procesrecht.’
2.7
Een partij die zich in een eerdere instantie heeft gevoegd en daarmee in die instantie procespartij is geworden, kan dus in een latere instantie opnieuw voeging vorderen, aldus de Hoge Raad.17.Daaraan staat niet in de weg dat die partij ook een rechtsmiddel kon instellen. Ook in dat geval kan deze partij er belang bij hebben om enkel door voeging deel te blijven nemen aan het geschil.18.
2.8
Uit het bovenstaande volgt dat de klachten gegrond zijn. Het oordeel van het hof in rov. 3.2 van het bestreden arrest berust op een onjuiste rechtsopvatting, omdat deze opvatting immers inhoudt dat Sona, doordat zij in eerste aanleg procespartij was geworden, hoger beroep had kunnen en moeten instellen, en zich niet langer aan de zijde van AT Osborne kan voegen in de procedure in hoger beroep. Uit het genoemde arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019 blijkt dat aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging niet in de weg staat dat de partij die voeging vordert ook een rechtsmiddel had kunnen instellen. Ook in dat geval kan belang bij voeging bestaan.
2.9
Anders dan het hof in rov. 3.2 en 3.3 heeft overwogen, is er geen reden om onderscheid te maken tussen de situatie dat de ondersteunde partij een rechtsmiddel instelt, en de situatie waarin de bestreden partij een rechtsmiddel instelt, zonder de gevoegde partij hierin te betrekken. Het hof heeft overwogen dat de gevoegde partij in het eerste geval belang heeft bij het instellen van een rechtsmiddel, en daaruit geconcludeerd dat zij dat dus ook zal moeten doen (rov. 3.2). Op zichzelf is juist dat de gevoegde partij in beginsel geen belang zal hebben bij het instellen van hoger beroep als de ondersteunde partij niet zelf een rechtsmiddel aanwendt.19.In dat geval krijgt de uitspraak immers gezag van gewijsde jegens de ondersteunde partij, zodat het rechtsmiddel van de gevoegde partij niet meer het door deze beoogde gevolg – afwijzing van de tegen de ondersteunde partij ingestelde vordering respectievelijk toewijzing van de door ondersteunde partij ingestelde vordering – zal kunnen hebben.20.Dat de gevoegde partij belang heeft bij het instellen van een rechtsmiddel, betekent echter niet dat zij dat ook moet doen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019 volgt dat ook dan belang kan bestaan om louter door middel van voeging te blijven deelnemen.
2.10
Een vordering tot voeging kan worden afgewezen als het belang daarbij ontbreekt, als die vordering in strijd is met de eisen van een goede procesorde of als sprake is van misbruik van procesrecht (hiervoor nr. 2.3). In het bestreden arrest is niet te lezen dat het hof heeft geoordeeld dat één van deze situaties zich hier voordoet en dat daarom de vordering moet worden afgewezen. Na cassatie en terugwijzing zal het hof hierover alsnog moeten oordelen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑10‑2020
In verband met de in deze procedure voorliggende vraag wordt de feitenweergave beknopt gelaten. Zie voor de door de rechtbank vastgestelde feiten rov. 2.1-2.10 van het in hoger beroep bestreden vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juli 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:5183.
Zie rov. 2.6, 2.7 en 3.2 van het vonnis van 25 juli 2018.
Vonnis van 25 juli 2018, rov. 5.1-5.2.
Het hof verwijst naar HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324, NJ 2005/22, m.nt. H.J. Snijders, JBPR 2004/21, m.nt. A.S. Rueb.
T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 217 Rv, aant. 1 (J.H. van Dam-Lely).
M.O.J. de Folter, Vrijwaring & interventie, 2009, nr. 150; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2018/221.
HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602, NJ 2015/295, JBPR 2015/64, m.nt. M.O.J. de Folter.
HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168; HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58, m.nt. S. Perrick. Zie ook Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/46.
HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, NJ 2015/206, m.nt. H.B. Krans, rov. 5.3.
HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787, NJ 2019/451, JBPr 2020/6, m.nt. M.O.J. de Folter.
Anders dan Berenschot heeft betoogd (schriftelijke toelichting zijdens Berenschot, nr. 1-2), is in het arrest van de Hoge Raad naar aanleiding van het in de onderhavige zaak door AT Osborne ingestelde voegingsincident niet iets anders te lezen. In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat AT Osborne zich niet kan voegen aan de zijde van Sona, omdat zij door Sona als verweerster in deze cassatieprocedure is betrokken. De reden dat AT Osborne zich niet kan voegen is dus dat zij reeds partij is in de instantie waarin zij zich wenst te voegen, niet dat zij procespartij was in een eerdere instantie. Zie HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:601, NJ 2020/153, rov. 3.2-3.3 en nr. 2.2 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2019:1242) vóór dat arrest.
Dit is anders als de gevoegde partij een zelfstandig belang heeft bij het instellen van een rechtsmiddel, bijvoorbeeld als zij in de proceskosten is veroordeeld of als zij zelf is gebonden aan het gezag van gewijsde van de uitspraak. In dat geval zal zij hoger beroep moeten instellen en kan niet met voeging worden volstaan. Zie Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, Boek 1, Titel 2, Afd. 10 Rv, par. 3, aant. 5 (G. Snijders) en nr. 2.4-2.5 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2019:1008) vóór het reeds vermelde arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019.
Uitspraak 03‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Incident tot voeging in cassatie (art. 217 Rv); vereisten; voeging toegestaan indien partij die voeging vordert als verweerster in cassatie is betrokken?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/03778
Datum 3 april 2020
ARREST
In de zaak van
AT OSBORNE B.V.,
gevestigd te Baarn,
EISERES in het incident, verweerster in cassatie,
hierna: AT Osborne,
advocaat: B.I. Kraaipoel,
tegen
STICHTING SONA,gevestigd in Curaçao,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incident,
hierna: Sona,
advocaten: B.T.M. van der Wiel en L.V. van Gardingen,
en tegen
BERENSCHOT INTERNATIONAL B.V.,gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie en in het incident,
hierna: Berenschot,
advocaat: M.E. Bruning.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/16/437389/HA ZA 17-354 van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juli 2018;
het arrest in de zaak 200.252.618 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019.
Sona heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Berenschot heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend. Tegen AT Osborne is verstek verleend.
AT Osborne heeft bij incidentele conclusie gevorderd zich in het geding tussen partijen aan de zijde van Sona te mogen voegen.
Sona heeft bij rolbericht meegedeeld zich te refereren aan het oordeel van de Hoge Raad. Berenschot heeft een verweerschrift tot afwijzing van de incidentele vordering tot voeging ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van AT Osborne in haar incidentele vordering tot voeging.
2. Uitgangspunten
Dit voegingsincident in cassatie heeft de volgende achtergrond.
(i) Berenschot heeft, voor zover in cassatie van belang, jegens AT Osborne vorderingen ingesteld die voortvloeien uit een tussen deze partijen gesloten overeenkomst van opdracht. Sona heeft zich in eerste aanleg gevoegd aan de zijde van AT Osborne. Bij eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Berenschot gedeeltelijk toegewezen.
(ii) AT Osborne heeft tegen dat eindvonnis hoger beroep ingesteld. Sona heeft in hoger beroep opnieuw incidenteel gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van AT Osborne. Het hof heeft Sona niet-ontvankelijk verklaard in die incidentele vordering tot voeging.
(iii) In de hoofdzaak in cassatie komt Sona op tegen de hiervoor onder (ii) vermelde niet-ontvankelijkverklaring in het voegingsincident. Zij heeft AT Osborne en Berenschot als verweersters in de cassatieprocedure betrokken. AT Osborne is niet verschenen en tegen haar is verstek verleend.
3. Beoordeling van de incidentele vordering tot voeging
3.1
In dit incident in cassatie vordert AT Osborne zich te mogen voegen aan de zijde van Sona. AT Osborne is niet-ontvankelijk in deze incidentele vordering op grond van het volgende.
3.2
Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Uit de tekst van art. 217 Rv volgt dat alleen een derde zich kan voegen en niet een procespartij. Een procespartij heeft ook geen belang bij voeging, nu zij reeds in haar hoedanigheid van procespartij de gelegenheid heeft haar standpunt in de hoofdzaak kenbaar te maken.
3.3
In het voegingsincident in hoger beroep (zie hiervoor in 2 onder (ii)) is AT Osborne – evenals Berenschot – verweerster. Sona heeft AT Osborne dan ook terecht – naast Berenschot – als verweerster in het cassatieberoep tegen de beslissing in het voegingsincident betrokken (zie hiervoor in 2 onder (iii)). AT Osborne is dus partij in de hoofdzaak in cassatie en kan zich daarom niet voegen aan de zijde van een van de andere partijen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart AT Osborne niet-ontvankelijk in haar incidentele vordering tot voeging;
- veroordeelt AT Osborne in de kosten van dit incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van Berenschot begroot op € 68,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien AT Osborne deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan, en aan de zijde van Sona begroot op nihil;
- verwijst de zaak naar de rol van 15 mei 2020 voor schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 3 april 2020.
Conclusie 29‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Incident tot voeging in cassatie (art. 217 Rv); vereisten; voeging toegestaan indien partij die voeging vordert als verweerster in cassatie is betrokken?
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03778
Zitting 29 november 2019
(bij vervroeging)
CONCLUSIE
P. Vlas
In het incident tot voeging van:
AT Osborne B.V.,
gevestigd te Utrecht
inzake
Stichting Sona, gevestigd te Curaçao
(hierna: SONA)
tegen
1. Berenschot International B.V., gevestigd te Utrecht
(hierna: Berenschot)
2. AT Osborne B.V.,
gevestigd te Utrecht
(hierna: AT Osborne)
Dit incident betreft een vordering tot voeging in een geding in cassatie dat betrekking heeft op een voegingsincident in hoger beroep. Aan de orde is of eiseres (AT Osborne) ontvankelijk is in haar in cassatie ingestelde incidentele vordering tot voeging nu zij reeds als (rechtsgeldig opgeroepen, maar niet verschenen) verweerster partij is in het geding in cassatie.
1. Procesverloop1.
1.1 De hoofdzaak betreft een (dagvaardings)procedure tussen Berenschot en AT Osborne. In eerste aanleg was SONA toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van AT Osborne.2.In het hoger beroep tussen AT Osborne (appellante) en Berenschot (geïntimeerde) heeft SONA in een incident op de voet van art. 353 lid 1 Rv in verbinding met art. 217 Rv gevorderd om zich opnieuw te mogen voegen aan de zijde van AT Osborne. Bij arrest van 14 mei 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden SONA niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering tot voeging en SONA veroordeeld in de kosten van het incident. Kort gezegd is het hof van oordeel dat SONA door de voeging in eerste aanleg procespartij is geworden, zodat aan haar het recht toekomt zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel aan te wenden tegen de uitspraak van de rechtbank, en dat de voeging niet kan dienen als middel tot herstel van het verzuim om (tijdig) hoger beroep in te stellen.3.
1.2 SONA heeft op 12 augustus 2019 (tijdig) cassatieberoep ingesteld tegen het arrest in het voegingsincident.
1.3 In de procesinleiding in cassatie is vermeld dat AT Osborne en Berenschot als ‘verweersters’ worden opgeroepen om ten laatste op 13 september 2019 te verschijnen op de zitting van de enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad. Berenschot is op die datum verschenen; AT Osborne niet. SONA heeft voorts op 25 september 2019 het door de Hoge Raad afgegeven oproepingsbericht en de procesinleiding laten betekenen aan het kantooradres van mr. R.A.D. Blaauw, de procesadvocaat van AT Osborne in de vorige instantie. In het deurwaardersexploot is vermeld dat de uiterste datum waarop gerequireerde kan verschijnen wordt gewijzigd van 25 september 2019 naar 11 oktober 2019. Op deze datum is AT Osborne niet (als zodanig) verschenen. Tegen AT Osborne is vervolgens verstek verleend.
1.4 In plaats van te verschijnen als verweerster in cassatie, heeft AT Osborne op 11 oktober 2019 bij incidentele conclusie gevorderd in cassatie te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van SONA in de zaak van SONA tegen Berenschot, en Berenschot te veroordelen in de kosten van dit incident. SONA heeft laten weten zich in het incident te refereren aan het oordeel van de Hoge Raad. Berenschot heeft in de hoofdzaak een verweerschrift ingediend en bij verweerschrift in het voegingsincident geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van AT Osborne in de kosten van het incident en de wettelijke rente over dat bedrag.
2. Bespreking van de ontvankelijkheid van de incidentele vordering tot voeging
2.1
AT Osborne wenst zich in de onderhavige cassatieprocedure te voegen aan de zijde van SONA, eiseres tot cassatie. AT Osborne is evenwel reeds verweerster in deze cassatieprocedure. Tegen AT Osborne is verstek verleend, omdat zij als verweerster ondanks rechtsgeldige oproeping niet in het geding is verschenen. Naar mijn mening is AT Osborne in haar vordering tot voeging in cassatie niet ontvankelijk. Ik licht dit als volgt toe.
2.2
Op grond van art. 217 Rv kan een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen. Uit de zinsnede ‘tussen andere partijen’ volgt dat de mogelijkheid tot voeging niet open staat voor degene die reeds partij is in het geding.4.Voeging strekt er immers toe dat een derde zich mengt in het processuele debat van partijen.5.AT Osborne is geen ‘derde’. Zij is (rechtsgeldig opgeroepen, maar niet verschenen) verweerster partij in het geding in cassatie. Zij kan zich niet als derde voegen in een zaak waarin zij zelf partij is.
2.3
Daarbij komt dat AT Osborne geen belang heeft bij haar vordering tot voeging. Een vordering tot voeging in cassatie kan immers niet dienen tot herstel van een eventueel verzuim om (tijdig) beroep in cassatie in te stellen.6.De partij die zich aan de zijde van een van de partijen in cassatie wil voegen, is gebonden aan de rechtsstrijd zoals bepaald door de cassatiemiddelen en kan zich slechts aansluiten bij het standpunt van die partij en dit ondersteunen.7.AT Osborne wordt thans niet belemmerd in haar mogelijkheid om het standpunt van SONA te ondersteunen. Zolang de Hoge Raad nog geen eindarrest heeft gewezen, kan AT Osborne op grond van art. 418a Rv in verbinding met art. 142 Rv het verstek zuiveren door alsnog in het geding te verschijnen, althans voor zover de eisen van een goede procesorde zich daartegen niet verzetten.8.Zij heeft dan de gelegenheid om haar standpunt ten aanzien van het cassatieberoep van SONA kenbaar te maken en aldus te betogen dat SONA zich moet kunnen voegen aan de zijde van AT Osborne in het hoger beroep tegen Berenschot.
2.4
Wellicht ten overvloede merk ik nog op dat de omstandigheid dat AT Osborne verweerster in cassatie is, niet uitsluit dat zij een parallel belang kan hebben aan dat van eiseres tot cassatie (SONA) en/of een tegenstrijdig belang ten opzichte van de andere verweerster in cassatie (Berenschot).9.Hetzelfde geldt in het voegingsincident in hoger beroep. Hoewel SONA zich wilde voegen aan de zijde van AT Osborne, is AT Osborne – zoals het hof in het bestreden arrest ook heeft gedaan – procesrechtelijk aan te merken als verweerster in het voegingsincident in hoger beroep. In dit voegingsincident is AT Osborne dus (formeel) een wederpartij van SONA en niet een ‘mede partij’ tegen wie in beginsel geen cassatie kan worden ingesteld.10.Nu gegrondbevinding van het cassatieberoep van SONA na verwijzing ertoe kan leiden dat SONA in de hoofdzaak alsnog partij wordt, heeft SONA AT Osborne terecht opgeroepen te verschijnen als verweerster in cassatie zodat zij zich kan uitlaten over de klachten tegen de niet-ontvankelijkverklaring van SONA in de door haar gevorderde voeging.11.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van AT Osborne in haar incidentele vordering tot voeging.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2019
In verband met de in dit incident voorliggende vraag wordt volstaan met een beknopte weergave van het procesverloop en wordt vermelding van de feiten achterwege gelaten. Zie voor de door de rechtbank vastgestelde feiten rov. 2.1-2.10 van het in hoger beroep bestreden vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juli 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:5183.
Zie het incidentele vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:417.
Hof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4187, NJF 2019/340, rov. 3.2-3.4.
Zie M.O.J. de Folter, Vrijwaring & Interventie (BPP 11) 2009/145 onder verwijzing naar Rb. Breda 2 oktober 1917, NJ 1917, p. 1078 en Rb. Almelo 25 juni 1919, W.10741. Vgl. ook Van Rossem-Cleveringa I, vierde druk, 1972, art. 285 Rv, aant. 1; Hof Amsterdam 14 december 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO7152, NJF 2011/23, rov. 4.4.
Zie HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, NJ 2015/206, m.nt. H.B. Krans, rov. 4.2.3. Vgl. Van Dam-Lely, T&C Rv, art. 217 Rv, aant. 1.
Zie HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787, rov. 2.4.1.
Zie HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787, rov. 2.4.3-2.4.4; HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168, rov. 3.3.
Vgl. HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066, NJ 2017/256, rov. 2.3.2; HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4709, NJ 2001/653, rov. 4.1.2.
Vgl. Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/51 en de daar genoemde jurisprudentie, met name HR 7 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9740, NJ 1989/552, rov. 3.2.
Vgl. ten aanzien van een vordering tot tussenkomst op de voet van art. 3 Onteigeningswet HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:183, NJ 2018/78, m.nt. W.D.H. Asser onder NJ 2018/79, rov. 4.2.3.
Beroepschrift 11‑10‑2019
Hoge Raad der Nederlanden
Rolzitting van 11 oktober 2019
INCIDENTELE CONCLUSIE TOT VOEGING IN CASSATIE (ART. 217 RV)
Inzake:
AT Osborne B.V., een besloten vennootschap, gevestigd te Baarn, die woonplaats kiest op het kantooradres van RESOR N.V. aan het Museumplein 11 (1071 DJ) Amsterdam, van welk kantoor mr. B.I. Kraaipoel de zaak als advocaat behandelt (AT Osborne),
eiseres in het incident tot voeging,
in de zaak van:
Stichting SONA, een stichting gevestigd te Curaçao, die woonplaats heeft gekozen bij Houthoff aan het Gustav Mahlerplein 50 te (1082 MA) Amsterdam, van welk kantoor mr. B.T.M. van der Wiel en mr. L.V. van Gardingen de zaak als cassatieadvocaten behandelen (Sona),
eiseres tot cassatie,
tegen:
Berenschot International B.V., een besloten vennootschap, gevestigd te Utrecht, in cassatie vertegenwoordigd door mr. M.E. Bruning (Berenschot),
verweerster in cassatie,
1. Inleiding
1.1.
De zaak waarin AT Osborne zich wenst te voegen gaat over de vraag of SONA zich mocht voegen in een geschil tussen AT Osborne en Berenschot. Het Hof heeft in die zaak geoordeeld dat SONA, die zich in eerste aanleg aan de zijde van AT Osborne, toen als verweerster, had gevoegd, nu in hoger beroep zich niet mocht voegen aan de zijde van AT Osborne als appellante. SONA heeft tegen dat oordeel cassatieberoep ingesteld. Het is in die procedure waarin AT Osborne zich nu wenst te voegen.
1.2.
Hierna komen kort aan de orde de feiten en omstandigheden van deze zaak, waaronder ook het procesverloop dat aanleiding heeft gegeven tot het oordeel van het Hof dat nu door SONA in cassatie aan de orde wordt gesteld. Daarna wordt toegelicht waarom AT Osborne belang meent te hebben bij voeging in cassatie. Tot slot wordt alvast kort vooruitgelopen op de beslissing die de Hoge Raad moet nemen in de procedure waarin AT Osborne zich wenst te voegen. Er is momenteel ten minste een zaak aanhangig die verwantschap vertoont met de onderhavige kwestie, die zaak wordt besproken.
1.3.
De conclusie is dat AT Osborne zich zou moeten kunnen voegen in deze cassatieprocedure, om vervolgens aan de zijde van SONA te betogen dat SONA zich moet kunnen voegen aan de zijde van AT Osborne in het hoger beroep tegen Berenschot.
2. Feiten en omstandigheden
2.1.
Het Land Curaçao en SONA zijn een beheersovereenkomst aangegaan opdat SONA een nieuw algemeen ziekenhuis voor Curaçao, het [A], zou realiseren. SONA heeft Berenschot, en via Berenschot AT Osborne, ingeschakeld voor dit project.
2.2.
Tussen SONA en Berenschot zijn geschillen gerezen die ertoe hebben geleid dat de samenwerking tussen die partijen uiteindelijk begin januari 2017 is geëindigd. Om de voortgang van het project en de realisatie van het ziekenhuis niet verder in gevaar te brengen is de samenwerking tussen SONA en AT Osborne, zonder de tussenkomst van Berenschot, voortgezet. De samenwerking tussen SONA en AT Osborne verliep (en verloopt) voorspoedig.
2.3.
Berenschot is een procedure gestart tegen AT Osborne voor Rechtbank Midden-Nederland.1. In die procedure heeft SONA zich gevoegd aan de zijde van AT Osborne.2. De rechtbank heeft enkele vorderingen tegen AT Osborne toegewezen.3.
2.4.
AT Osborne heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. SONA heeft verzocht zich te mogen voegen in de procedure.4. AT Osborne heeft zich gerefereerd; Berenschot heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2.5.
Het Hof heeft bij arrest van 14 mei 2019 SONA niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.5. De motivering daarvoor staat in rov. 3.2 en 3.3 van het arrest. SONA heeft cassatie ingesteld. De zaak, met rolnummer 19/03778, staat op de rol van 11 oktober 2019.
3. Gronden
3.1.
AT Osborne vordert om zich te mogen voegen in de cassatieprocedure tussen SONA en Berenschot. Op grond van art. 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen. Voeging is ook in cassatie mogelijk, zelfs als de partij die zich wenst te voegen al als gevoegde partij in de voorgaande procedure was betrokken.6.
3.2.
Voor het aannemen van een belang is voldoende, dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van die uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert.
3.3.
Op grond van het voorgaande onder 2 heeft AT Osborne een voldoende belang om zich te mogen voegen in deze cassatieprocedure; zij heeft er zonder meer belang bij dat SONA zich kan voegen aan haar zijde in de procedure in hoger beroep om haar standpunten te ondersteunen. Dat belang is in wezen niet anders dan in eerste aanleg, waar het verzoek tot voeging ook is toegewezen. Het belang zou in deze (cassatie-)procedure dan ook tot uitgangspunt moeten dienen.
3.4.
Als aan de eisen van art. 217 Rv is voldaan en de vordering is tijdig ingesteld, is die vordering in beginsel toewijsbaar, tenzij er strijd met de goede procesorde optreedt. Gelet op het vroege stadium waarin de procedure verkeert, en het feit dat het om voeging gaat (en niet om — in cassatie niet toegestane — tussenkomst), waardoor de zaak niet gecompliceerd of noemenswaardig vertraagd wordt, is er geen reden om het verzoek in strijd met de goede procesorde te achten.
3.5.
Inhoudelijk merkt AT Osborne nog het volgende op.7.
3.6.
Het Hof heeft in rov. 3.2 en 3.3 beargumenteerd waarom SONA zich in hoger beroep niet nogmaals kon voegen. De gedachtegang van het Hof is de volgende geweest. SONA mocht zich al in eerste aanleg voegen en was daarmee procespartij geworden. Als procespartij had zij de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. Zij heeft dat verzuimd. Opnieuw voegen in appel zou dan neerkomen op een poging om dat verzuim te herstellen (rov. 3.2). Kennelijk ten overvloede merkt het Hof nog op dat e.e.a. anders had kunnen zijn als Berenschot ook hoger beroep had ingesteld, of als Berenschot incidenteel hoger beroep zou instellen (rov. 3.3).
3.7.
De argumentatie van het Hof miskent dat een hernieuwde voeging (dus een voeging in appel of in cassatie terwijl die partij in de vorige instantie ook al gevoegd was) in ieder geval in de onderhavige casus niet althans niet zonder meer meebrengt dat sprake is van een verzuim dat zich niet voor herstel via de band van voeging zou lenen.
3.8.
SONA was in eerste aanleg door voeging procespartij geworden en had inderdaad beroep in kunnen stellen. SONA had echter geen belang om zelfstandig, zonder dat AT Osborne hoger beroep zou instellen, hoger beroep in te stellen.8. SONA is bij de rechtbank niet in de proceskosten veroordeeld. Het Hof heeft ook niet vastgesteld dat er door de rechtbank beslissingen zijn genomen die jegens SONA gezag van gewijsde zouden hebben kunnen krijgen; daar zag de rol van SONA als gevoegde partij, ter ondersteuning van AT Osborne, ook niet op.
3.9.
Het oordeel van het Hof dat voeging — in deze zaak — niet kan dienen als middel tot herstel van een verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden9. is onjuist, van een verzuim is immers geen sprake. Het oordeel berust wellicht op de onjuiste opvatting dat voeging en tussenkomst in dit opzicht gelijk kunnen (of moeten) worden geschakeld.
3.10.
In NJ 2005/222 ging het om een verzoek tot tussenkomst, in de volgende kwestie. Een vennootschap was hangende een procedure bij de kantonrechter opgehouden te bestaan vanwege en juridische fusie. Niet de verkrijgende, maar de verdwijnende vennootschap stelde hoger beroep in tegen het vonnis van de kantonrechter. De verkrijgende vennootschap probeerde dit onder meer te repareren door een verzoek tot tussenkomst. De rechter wees het verzoek tot tussenkomst af (en verklaarde de verdwenen vennootschap niet-ontvankelijk). In cassatie overwoog de Hoge Raad, onder verwijzing naar de [naam 3]- zaak10., dat tussenkomst niet kan dienen als middel tot herstel van een overigens onherstelbare fout als de onderhavige.
3.11.
In de [naam 3]-zaak had de Stichting Speciaal Onderwijs de ouders van [naam 3] gedagvaard terwijl [naam 3] inmiddels meerderjarig was geworden en [naam 3] dus zelf gedagvaard had moeten worden. Dit probeerde de Stichting te repareren door [naam 3] op grond van art. 12a (oud) Rv, thans art. 118 Rv, op te roepen. Dat kon niet, aldus de Hoge Raad.
3.12.
Deze oordelen levert geen relevante inzichten op hoe om te gaan met een verzoek tot voeging. De positie van een gevoegde partij is anders dan een partij die op grond van art. 118 Rv kan worden opgeroepen of een partij die wenst tussen te komen op grond van art. 218 Rv. Het Hof heeft ten onrechte dezelfde redenering toegepast op een vordering tot voeging.
3.13.
In een reeds aanhangige zaak met rolnummer 19/02524, speelt een vergelijkbare problematiek.11. In die zaak, een procedure in kort geding, vordert Naftogaz om zich te mogen voegen in de cassatieprocedure tussen Omni Bridgeway en Trameta. Naftogaz had zich ook gevoegd in de procedure voor de rechtbank en opnieuw voor het Hof. Toen Omni Bridgeway cassatie instelde heeft Naftogaz voor de derde maal gevraagd om zich te mogen voegen. Trameta verzette zich tegen de vordering en beriep zich daarbij onder meer op het in cassatie aangevallen arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden.
3.14.
Op 4 oktober jl. heeft a-g Vlas geconcludeerd dat het hem niet wenselijk voorkomt dat een partij in een afhankelijke positie (de gevoegde partij die enkel belang heeft om een rechtsmiddel aan te wenden als de partij aan wier zijde zij zich heeft gevoegd een rechtsmiddel aanwendt) gedwongen zou worden om (zekerheidshalve) een rechtsmiddel aan te wenden. Zie hiervoor zijn conclusie onder 2.5. Hij verwijst daarbij overigens naar het onderhavige bestreden arrest in zijn noot 13. De zaak staat nu voor arrest in het voegingsincident. AT Osborne ziet wel enige overlap tussen de juridische materie in de onderhavige zaak en de zaak met rolnummer 19/02524.
3.15.
Snijders12. laat de onderhavige hofuitspraak voorbij komen in de Groene Serie. Hij schrijft:
‘Als procespartij komt de gevoegde partij voorts het recht toe om een rechtsmiddel aan te wenden (…).In de regel zal zij daarbij echter alleen belang hebben als de partij aan wier zijde zij zich heeft gevoegd ook een rechtsmiddel aanwendt (…). De gevoegde partij heeft in beginsel alleen een zelfstandig belang bij de aanwending van het rechtsmiddel als zij zelf in de kosten veroordeeld is dan wel als zij — hetgeen een zeldzaam voorkomende figuur betreft — gebonden is aan het gezag van gewijsde dat geldt in de onderlinge verhouding tussen de beide partijen.
(…)
Wordt de wederpartij van degene aan wier zijde de gevoegde partij zich gevoegd heeft, in het ongelijk gesteld dan behoeft zij haar rechtsmiddel niet mede te richten tegen de gevoegde partij. Partijen zijn immers in beginsel vrij in de keuze jegens wie zij hun rechten willen handhaven. De gevoegde partij zal zich desgewenst opnieuw in hoger beroep c.q. cassatie kunnen voegen aan de zijde van de partij die zij wenst te ondersteunen. Hetzelfde valt aan te nemen voor het omgekeerde geval dat de wederpartij in het gelijk is gesteld. De toe- of afwijzing van de vordering richt zich immers niet tegen de gevoegde partij.
Diens rol is beperkt tot de verlening van bijstand. Een en ander is slechts anders in genoemd bijzonder geval dat de uitspraak mede beslissingen bevat die gezag van gewijsde hebben tegen de gevoegde partij, waarvoor dan ook een uitzondering valt aan te maken. [noot 16]’
3.16.
In zijn [noot 16] schrijft hij:
‘Zie anders Hof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019, NJF 2019/340, dat beslist dat de gevoegde partij die in eerste aanleg deelnam, alleen partij kan worden in hoger beroep door zelf hoger beroep in te stellen. Het hof verwijst in deze uitspraak naar HR 9 januari 2004, NJ 2005/222, maar die uitspraak heeft betrekking op een tussenkomst die in hoger beroep plaatsvindt om alsnog in appel te komen tegen een toewijzing van een vordering (…).’
3.17.
Hoewel rov. 3.3 niet dragend is voor het oordeel van het Hof, is ook dat oordeel onjuist nu het voortbouwt op de onjuiste gedachtegang dat er een verschil is tussen een partij die zich in hoger beroep voor het eerst voegt en een partij die zich al had gevoegd.13.
3.18.
Kortom, de argumentatie waarmee het Hof de vordering van SONA heeft afgewezen is ondeugdelijk. Onder de gegeven omstandigheden is er geen reden om een gevoegde partij te dwingen om zekerheidshalve hoger beroep in te stellen. De hofuitspraak kan niet in stand blijven.
4. Eis
AT Osborne vordert om:
- (i)
AT Osborne als gevoegde partij aan de zijde van SONA als eiseres tot cassatie toe te laten in de zaak van SONA tegen Berenschot met zaaknummer 19/03778;
- (ii)
Berenschot te veroordelen in de kosten van dit incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑10‑2019
In die procedure waren ook [naam 1] en [naam 2] gedaagden, maar die spelen in het hoger beroep en deze cassatie geen rol meer.
Vonnis in incident van 3 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:417.
Vonnis van 25 juli 2018, C/16/437389 / HA 2A 17-354, ECLI:NL:RBMNE:2018:5183.
Incidentele conclusie van 26 februari 2019.
Arrest van 14 mei 2019, 200.252.618, ECLI:NL:GHARL:2019:4187. Overigens heeft Hof Arnhem-Leeuwarden, in overwegend dezelfde samenstelling, in vrijwel gelijkluidende bewoordingen een verzoek tot voeging afgewezen in Hof Arnhem-Leeuwarden 21 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4436, rov. 3.2–3.3. Het is AT Osborne niet bekend of er tegen die uitspraak cassatie is ingesteld.
Dat laatste is bij de door AT Osborne gevorderde voeging, anders dan in het geval van SONA voor het hof, niet aan de orde. AT Osborne en SONA hebben hier in zoverre een rolwisseling ondergaan.
AT Osborne is bekend met procesinleiding die namens SONA is ingediend. Omdat de argumenten van AT Osborne dienen ter ondersteuning, is er geen reden om het betoog van SONA hier ‘dunnetjes over te doen’.
Als SONA dat had gedaan, en AT Osborne niet, dan was haar hoger beroep afgewezen wegens gebrek aan belang.
Onder verwijzing naar HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324, NJ 2005/222, m.nt. H.J. Snijders onder NJ 2005/224.
HR 6 december 2002, NJ 2004/162 m.nt. H.J. Snijders. Zie over deze uitspraak ook M.E. Bruning, ‘Partijwisseling in het geding en de zaak ‘[naam 3]’; (nog) te nemen deformaliseringshobbel, in: Met recht bevlogen. Liber amicorum mr. E.H. van Staden ten Brink, Nijmegen: Ars Aequi 2017, p. 81–96.
National Joint Stock Company Naftogaz of Ukraine als aspirant-gevoegde partij in de procedure tussen Omni Bridgeway S.A. tegen Trameta KFT. De cassatieadvocaat van AT Osborne is tevens de cassatieadvocaat van Naftogaz in die procedure.
Het incidentele beroep neemt processueel in beginsel een zelfstandige positie in ten opzichte van het principale beroep. Het is de vraag of een gevoegde partij in principaal hoger beroep daarmee ook gevoegd is aan de zijde van de geïntimeerde in incidenteel appel, zo dat wordt ingesteld. Wellicht hangt dat ook af van de materiële rechtsstrijd en in hoeverre daar een overlap is tussen principaal en incidenteel hoger beroep. In deze procedure speelt die problematiek niet.
Beroepschrift 12‑08‑2019
PROCESINLEIDING IN CASSATIE
Datum: 12 augustus 2019 Eiser:
Stichting SONA,
een stichting gevestigd te Curaçao (‘SONA’).
SONA kiest woonplaats bij Houthoff, gevestigd te (1082 MA) Amsterdam aan het Gustav Mahlerplein 50, van welk kantoor de advocaten bij de Hoge Raad mrs. B.T.M. van der Wiel en L.V. van Gardingen als zodanig SONA vertegenwoordigen in deze cassatieprocedure.
Verweersters:
AT Osborne B.V.,
een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Utrecht en kantoorhoudend te (3741 EH) Baarn aan de J.F. Kennedylaan 100 (‘AT Osborne’), appellante in de hoofdzaak,
en
Berenschot International B.V.,
een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd en kantoorhoudend te (3526 KS) Utrecht aan de Europalaan 40 (‘Berenschot’), geïntimeerde in de hoofdzaak,
Bestreden arrest
SONA stelt cassatieberoep in tegen het arrest in het incident ex artikel 217 Rv, gewezen op 14 mei 2019, van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (het ‘hof’), in de zaak met zaaknummer 200.252.618, tussen SONA als eiseres in incident en AT Osborne en Berenschot verweersters in het incident (het ‘arrest’).
Verschijningsdatum verweerder
AT Osborne en Berenschot worden opgeroepen om ten laatste op vrijdag 13 september 2019, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen op de zitting van de enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad in diens gebouw aan het Korte Voorhout 8 te Den Haag. De enkelvoudige civiele kamer behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10.00 uur 's ochtends.
Middel van cassatie
SONA voert tegen het arrest het volgende middel van cassatie aan: schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden.
A. Inleiding
Het hof oordeelt dat een partij zich in hoger beroep niet kan voegen, als de partij aan wiens zijde zij zich in eerste aanleg heeft gevoegd (de ‘ondersteunde partij’), in appel gaat en zowel zijzelf als de partij aan de andere zijde (de ‘bestreden partij’) dat niet doet. Voeging kan immers niet dienen als middel tot herstel van het verzuim om tijdig een rechtsmiddel aan te wenden, aldus het hof. Het hof miskent daarbij het wettelijke recht om ook in appel steun te bieden aan het standpunt van een procespartij, en dat voeging niet hetzelfde doel dient als het instellen van een rechtsmiddel, zodat voeging dus ook geen middel is om het verzuimen daarvan te herstellen.
De aanleiding voor het geschil is de bouw van een ziekenhuis op Curaçao. In dit kader heeft het land Curaçao een beheersovereenkomst met SONA gesloten. SONA is opgericht door de Staat der Nederlanden, onder andere ter facilitering/ondersteuning van (infrastructurele) projecten op de Cariben. Ter uitvoering van de beheersovereenkomst heeft SONA met Berenschot een managementovereenkomst gesloten. Berenschot heeft op haar beurt met AT Osborne een contractbegeleidingsovereenkomst gesloten voor het begeleiden van de bouwwerkzaamheden.
Berenschot en AT Osborne hebben een geschil gekregen over de uitvoering van de contractbegeleidingsovereenkomst. In eerste aanleg vordert Berenschot in conventie schadevergoeding van AT Osborne wegens tekortkomingen in de nakoming van de contractbegeleidingsovereenkomst. In reconventie vordert AT Osborne van Berenschot betaling van openstaande facturen. SONA heeft zich in eerste aanleg gevoegd aan de zijde van AT Osborne. De rechtbank heeft in conventie voor recht verklaard dat AT Osborne aansprakelijk is en haar veroordeeld tot betaling van schade nader op te maken bij staat. In reconventie is Berenschot veroordeeld tot betaling van een bedrag aan facturen van AT Osborne.
AT Osborne heeft vervolgens Berenschot in hoger beroep gedagvaard. SONA heeft in hoger beroep door indiening van een incidentele conclusie opnieuw voeging gevorderd. Berenschot heeft bezwaar gemaakt, en AT Osborne heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
In zijn in cassatie bestreden arrest heeft het hof SONA niet-ontvankelijk verklaard:
‘3.2
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 217 Rv een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Deze bepaling is op grond van artikel 353 lid 1 Rv ook in hoger beroep van toepassing. Dit betekent dat een partij ook voor het eerst in hoger beroep kan vorderen zich te mogen voegen. In dit geval heeft de rechtbank evenwel reeds de voeging van SONA aan de zijde van AT Osborne toegestaan. Hierdoor is SONA in de procedure gaan gelden als procespartij en is zij niet een derde partij die zich voor het eerst in hoger beroep wil voegen. Aan de in eerste aanleg gevoegde partij komt het recht toe zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel tegen de uitspraak aan te wenden, waarbij zij in de regel ook belang zal hebben als de partij aan wier zijde zij zich in eerste aanleg heeft gevoegd ook een rechtsmiddel aanwendt. Daarvan is in dit geval sprake, aangezien AT Osborne hoger beroep heeft ingesteld. SONA heeft desondanks niet zelf gebruik gemaakt van baar recht om hoger beroep in te stellen. Voeging kan niet dienen als middel tot herstel van het verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden (vgl. Hoge Raad 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324). Daarom moet SONA niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot voeging in het door AT Osborne Ingestelde hoger beroep.
3.3
Opmerking verdient nog dat dit anders kan zijn in het geval (ook) Berenschot zelf hoger beroep had ingesteld, of alsnog incidenteel hoger beroep instelt, zonder SONA als in eerste aanleg gevoegde partij in dat hoger beroep te betrekken. In dat geval kan SONA, ook al was ze reeds partij in eerste aanleg, bij voldoende belang zich in hoger beroep opnieuw voegen aan de zijde van AT Osborne (zie in deze zin ook GS Burgerlijke Rechtsvordering, paragraaf 3 Rv, aant. 5). Berenschot heeft evenwel niet zelf hoger beroep ingesteld en heeft in haar memorie van antwoord in het voegingsincident meegedeeld te berusten in de afwijzing van baar gebods- of verbodsvorderingen. Ook dat brengt met zich dat er thans geen grond beslaat voor toewijzing van de door SONA gevorderde voeging.’
Dit oordeel is onjuist, zoals SONA hierna zal onderbouwen en toelichten.
B. Klachten en toelichting
1. Hof miskent recht op het bieden van steun als gevoegde partij in appel
1.0.
Het hof oordeelt in rov. 3.2 en 3.3 dat SONA niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot voeging omdat:
- a.
zij niet een partij is die zich voor het eerst in hoger beroep wil voegen;
- b.
zij geen gebruik heeft gemaakt van het haar zelfstandig toekomende recht op hoger beroep;
- c.
voeging niet kan dienen als middel tot herstel van het verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden, en
- d.
dat anders zou kunnen zijn als Berenschot in (incidenteel) appel was gegaan.
Deze oordelen getuigen om de volgende redenen van een onjuiste rechtsopvatting.
1.1.
leder die daarbij belang heeft, komt het wettelijke recht toe om als gevoegde partij steun te bieden aan het standpunt van een procespartij. Op grond van artikel 217 Rv jo. 353 lid 1 Rv bestaat dit recht op het bieden van ondersteuning ook in appel. De onder ‘a’ t/m ‘d’ genoemde redenen, voor zover al juist en van toepassing, kunnen niet de conclusie dragen dat dit recht (in casu) in appel niet kan worden uitgeoefend.
1.2.
Gebruikmaking van de mogelijkheid tot voeging in eerste aanleg levert geen aantasting of beperking op van het recht op voeging in appel. Er bestaat geen rechtsregel van die strekking. Niet valt in te zien waarom een beroep op het recht op ondersteuning in appel niet zelfstandig beoordeeld zou moeten worden aan de hand van (de eisen gesteld door) artikel 217 Rv jo. 353 lid 1 Rv. Dit is anders bij misbruik van procesrecht of schending van de eisen van een goede procesorde. Het hof heeft terecht niet vastgesteld dat hiervan sprake is, nu de door het hof vastgestelde omstandigheden niet de conclusie kunnen dragen dat daarvan sprake is.
1.3.
De vordering tot voeging in appel is geen (poging tot) herstel van een verzuim om een rechtsmiddel aan te wenden. Voeging dient niet hetzelfde doel als het instellen van een (zelfstandig) rechtsmiddel, en is dus ook geen middel om het verzuimen daarvan te herstellen. Gevoegde partijen hoeven zelf geen rechtsmiddel aan te wenden om in een hogere instantie ondersteuning te mogen bieden.
1.4.
Van een gevoegde partij kan niet gevergd worden dat steeds zekerheidshalve een rechtsmiddel wordt aangewend. Een gevoegde partij heeft immers in de regel alleen belang bij het aanwenden van een ondersteunend rechtsmiddel als de ondersteunde partij zelf ook een rechtsmiddel aanwendt. Een zelfstandig rechtsmiddel staat alleen onder bijzondere omstandigheden ter beschikking aan gevoegde partijen. Het hof miskent dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat SONA geen belang heeft bij een zelfstandig rechtsmiddel (zonder dat AT Osborne appelleert), omdat alleen een appel van AT Osborne verandering kan brengen in de tussen haar en Berenschot geldende dicta uit het vonnis in eerste aanleg.
1.5.
Voor het beoordelen van de ontvankelijkheid van een vordering tot voeging in appel is irrelevant of de partij die appelleert zonder daarbij de gevoegde partij te betrekken, de ondersteunde partij of de bestreden partij is. Het staat beiden vrij om gevoegde partijen niet te betrekken, zodat voor een onderscheid daarin geen grond bestaat.
1.6.
's Hofs oordeel is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, nu niet valt in te zien waarom SONA bij de door het hof vastgestelde stand van zaken niet-ontvankelijk zou zijn in haar vordering tot voeging.
1.7.
SONA licht haar klachten hierna nader toe.
2. Voeging van partijen
2.1.
Partijvoeging (hierna ‘voeging’) is geregeld in artikel 217 Rv:
‘Eenieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.’
2.2.
Op grond van de schakelbepaling van artikel 353 lid 1 Rv is artikel 217 Rv ook van toepassing in hoger beroep.
2.3.
Bij voeging wordt een derde partij bij de procedure, alhoewel niet in gebruikelijke zin.1. Zij schaart zich aan de zijde van één van beide partijen, de ondersteunde partij. De gevoegde partij beoogt toewijzing van de vordering als hij zicht voegt aan de zijde van eiser, dan wel afwijzing daarvan als hij zich voegt aan de zijde van gedaagde (het ‘beoogde gevolg’). Hierin verschilt de voeging van tussenkomst, waarbij juist een eigen vordering wordt ingesteld.2.
2.4.
De maatstaf voor toewijzing van een vordering tot voeging is of de derde daarbij belang heeft in verband met de juridische of feitelijke gevolgen die hij van het vonnis mogelijk zal ondervinden.3. In beginsel zal het belang in appel niet anders zijn dan in de eerste aanleg.4. Uit de wet volgt dat als is voldaan aan deze belangmaatstaf, voeging wordt toegestaan, tenzij de eisen van de goede procesorde daaraan in de weg staan.5. Deze toets laat ruimte om het belang van de proceseconomie en het belang van voorkomen dat tegenstrijdige beslissingen worden gewezen, af te wegen tegen het belang van partijen om zonder inmenging van derden hun procedure zo snel mogelijk af te wikkelen. Ook misbruik van procesrecht levert een grens op aan het in beginsel aan een belanghebbende partij toekomende recht op voeging.6.
2.5.
Uit het karakter van voeging vloeit voort dat de rol van de gevoegde partij beperkt is tot het aandragen van feiten en gronden ten behoeve van de partij die zij ondersteunt, voor zover de ondersteunde partij daar ook een beroep op toekomt.7. Dat kan ook in geval van referte of verstek, maar gaat niet zover dat verhinderd kan worden dat hetgeen de ondersteunde partij in rechte erkent, vast komt te staan, in de uitzonderingssituatie dat een gevoegde partij een zelfstandig rechtsmiddel toekomt en aanwendt, is zij bevoegd zelfstandig en op eigen aangevoerde gronden op te treden, ook als die verder gaan dan de gronden van de gesteunde partij.8.
Appelmogelijkheden in procedures met gevoegde partijen
2.6.
De bestreden partij hoeft bij haar appel een eventuele gevoegde partij niet te betrekken, want zij is vrij in de keuze jegens wie rechten worden gehandhaafd. Voor de ondersteunde partij geldt dat alleen geappelleerd kan worden tegen de wederpartij. Voor de bevoegdheid om zelf rechtsmiddelen in te stellen, is de gevoegde partij in beginsel afhankelijk van de ondersteunde partij.9. De gevoegde partij kan alleen een rechtsmiddel aanwenden tegen in de procedure gewezen uitspraken tegen de wederpartij van de ondersteunde partij.10. Daarbij zal zij in de regel alleen belang hebben als de ondersteunde partij ook een rechtsmiddel aanwendt (gevoegde partij wendt ‘ondersteunend rechtsmiddel’ aan), omdat als deze dat nalaat, de betrokken uitspraak jegens deze partij onherroepelijk wordt, zodat het rechtsmiddel van de gevoegde partij het beoogde gevolg niet meer kan bereiken. Een zelfstandig belang om in appel te gaan (aanwenden van een ‘zelfstandig rechtsmiddel’) is er in bepaalde gevallen ook.11. Dit is het geval als de gevoegde partij zelf in de kosten is veroordeeld en daartegen op wil komen, dan wel in het geval dat ook derdenverzet zou hebben opengestaan en zij gebonden raakt aan het gezag van gewijsde tussen beide (andere) partijen, of rechtstreeks daardoor wordt geraakt — omdat dat gevoegde partij zelf mede partij is bij de aan de orde zijnde rechtsbetrekking.12.
Hof miskent verhouding tussen opnieuw voegen in appel en aanwenden rechtsmiddel
2.7.
Het hof lijkt het onderscheid uit het oog te zijn verloren tussen zelfstandig optreden en ondersteunend optreden als gevoegde partij13., evenals het onderscheid tussen opnieuw voegen in appel en aanwenden van een rechtsmiddel.
2.8.
Als een gevoegde partij zelfstandig wenst op te treden, bijvoorbeeld omdat zij in de proceskosten is veroordeeld, en desondanks niet zelf in appel gaat, dán is er sprake van het verzuim van niet (tijdig) aanwenden van een rechtsmiddel. Dat verzuim kan niet worden hersteld door in een volgende instantie wederom te voegen. Van belang is dat ook in dat geval evenwel gevoegd kan worden in de volgende instantie; alleen herstelt dat voegen het verzuim niet, in die zin dat de gevoegde partij alleen standpunten van de gesteunde partij kan ondersteunen (en dus niet in die hoedanigheid een nadere grief tegen haar veroordeling in de proceskosten kan richten). Bij ondersteunend optreden kán geen sprake zijn van het verzuim van niet (tijdig) aanwenden van een rechtsmiddel; er wordt immers geen eigen recht nagestreefd dat gezag of kracht van gewijsde zou krijgen bij het achterwege laten van het aanwenden van een rechtsmiddel. Ook de ondersteunende gevoegde partij heeft de mogelijkheid om in appel ondersteuning te bieden en zich daartoe in appel ex art. 217 en 353 lid 1 Rv (opnieuw) te voegen.
2.9.
Daar past ook bij dat de andere (volwaardige) partijen, wel elkaar, maar niet eventuele gevoegde partijen in rechte hoeven te betrekken als zij appelleren. Het hof maakt hier een onderscheid en meent dat alléén als de bestreden partij appelleert en de gevoegde partij niet in rechte betrekt, de gevoegde partij dan alsnog zou mogen voegen in appel. Het hof verwijst hierbij naar een bron waarin niet terug te vinden is dat dit andersom niet het geval zou zijn. Het valt ook niet in te zien dat er een dergelijk onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen ondersteunde en bestreden partij in deze kwestie. De gevoegde partij is ten opzichte van beiden een (overigens niet per se in de procedure gewenste) derde die niet in beroep in rechte hoeft te (of kan) worden betrokken. Zie over de gevolgen van het niet betrekken van de gevoegde partij in hoger beroep ook Snijders: ‘Anders is het als de vordering [tot voeging] in vorige instantie is toegewezen en de derde niet betrokken is bij het ingestelde rechtsmiddel. Hij zal dan in de nieuwe aanleg opnieuw mogen tussenkomen of zich voegen.’14.
2.10.
In de visie van het hof zou een gevoegde partij evenwel steeds een rechtsmiddel moeten aanwenden om haar recht op ondersteuning in appel te behouden. Dat kan van een gevoegde partij niet worden gevergd. Het aanwenden van een ondersteunend rechtsmiddel door een gevoegde partij sorteert immers alleen effect als de ondersteunde partij zelf ook een rechtsmiddel aanwendt, en niet valt in te zien — onder meer niet vanuit een oogpunt van doelmatigheid — waarom niet zou mogen worden afgewacht of de ondersteunde partij een rechtsmiddel aanwendt om vervolgens ex artikel 217 Rv jo. 353 lid 1 Rv te voegen in de procedure ter eventuele ondersteuning daarvan.
Conclusie
SONA vordert op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, primair met toewijzing van SONA's vordering tot voeging, subsidiair met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten. SONA vordert voorts dat de toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Advocaten
Overzicht aangehaalde bronnen
- •
HR 25 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9984, NJ 1988/939, m.nt. W.L. Haardt (Van Zutphen/Rijnders c.s.)
- •
HR 7 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9740, NJ 1989/552 (Hommen/Esplanada)
- •
HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4549, NJ 2010/388, m.nt. E.A. Alkema (Staat en SGP/Clara Wichmann c.s.)
- •
HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0173, NJ 2013/203 (FPO Maasstad/Watersport Belterwiede)
- •
HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, NJ 2015/206, m.nt. H.B. Krans (Fiar c.s./Thuiskopie)
- •
HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602, NJ 2015/295, JBPr 2015/64, m.nt. M.O.J. de Folter (Alstom/ABB)
- •
HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3241, NJ 2016/474 (VGZ c.s./Nutricia c.s.)
- •
Asser procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent 4 2018/44 en 221
- •
M.O.J. de Folter, Vrijwaring & Interventie, Deventer: Kluwer 2009, § 131 en 152
- •
G. Snijders, GS Burgerlijke Rechtsvordering, § 2.10.3 Rv, aant. 2, art. 217, aant. 5 en art. 218, aant. 6
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑08‑2019
Zo hoeft een gevoegde partij door een appellant niet in hoger beroep te worden betrokken en kan door een gevoegde partij geen eigen vordering worden ingesteld. Zie verder M.O.J. de Folter, Vrijwaring & Interventie, Deventer: Kluwer 2009, § 131.
Zie bijv. M.O.J. de Folter, Vrijwaring & Interventie, Deventer: Kluwer 2009, § 131 en 152; G. Snijders, GS Burgerlijke Rechtsvordering, § 2.10.3 Rv, aant. 2.
HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, NJ 2015/206, rov. 5.3, m.nt. H.B. Krans (Fiar c.s./Thuiskopie) en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602, NJ 2015/295, JBPr 2015/64, rov. 3.2, m.nt. M.O.J. de Folter (Alstom/ABB).
Asser procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent 4 2018/221.
HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, NJ 2015/206, rov. 4.2.2, m.nt. H.B. Krans (Fiar c.s./Thuiskopie); G. Snijders, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 217, aant 5.
Zie bijv. G. Snijders, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 218, aant. 6.
HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3241, NJ 2016/474, rov. 3.12 (VGZ c.s./Nutricia c.s.).
HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4549, NJ 2010/388, rov. 3, m.nt. E.A. Alkema (Staat en SGP/Clara Wichmann c.s.).
Zie M.O.J. de Folter, Vrijwaring & Interventie, Deventer: Kluwer 2009, § 152.
HR 7 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9740, NJ 1989/552, rov. 3.1 (Hommen/Esplanada) en HR 25 september 1987, ECLI:NL:PR:1987:AC9984, NJ 1988/939, rov. 3.4, m.nt. W.L. Haardt (Van Zutphen/Rijnders c.s.).
Asser procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent 4 2018/44.
HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4549. NJ 2010/388, rov. 3, m.nt. E.A. Alkema (Staat en SGP/Clara Wichmann c.s.) en HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0173, NJ 2013/203, rov. 4.1 (FPO Maasstad/Watersport Belterwiede).
Een voorbeeld van de uitzonderingssituatie van zelfstandig optreden als gevoegde partij is het optreden in cassatie van de SGP in HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4549, NJ 2010/388, rov. 3, m.nt E.A. Alkema (Staat en SGP/Clara Wichmann c.s.), waarin de SGP door het (tijdig) indienen van een eigen cassatiemiddel niet gebonden was c.q. ‘verder kon gaan’ dan de middelen die door de Staat waren voorgesteld.
G. Snijders, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 218, aant. 6, waarbij hij ook verwijst naar HR 8 april 1960, ECLI:NL:HR:1960:85, NJ 1960/332.