Voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam 6 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1401.
HR, 15-11-2019, nr. 19/02524
ECLI:NL:HR:2019:1787
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2019
- Zaaknummer
19/02524
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1787, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑11‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:1717
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1008, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:1008, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1787, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑07‑2019
- Vindplaatsen
JBPr 2020/6 met annotatie van Folter, M.O.J. de
JBPr 2020/6 met annotatie van Folter, M.O.J. de
Uitspraak 15‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Incident tot voeging in cassatie, art. 217 Rv. Stuit voeging in cassatie af op omstandigheid dat partij die voeging vordert, (na voeging in eerste aanleg) in hoger beroep partij was en niet zelf cassatieberoep heeft ingesteld? Belang bij voeging? Afwijzing vordering tot voeging wegens strijd met eisen van een goede procesorde of misbruik van procesrecht?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/02524
Datum 15 november 2019
ARREST
In de zaak van
NATIONAL JOINT STOCK COMPANY NAFTOGAZ OF UKRAINE,
gevestigd te Kiev, Oekraïne,
EISERES in het incident,
hierna: Naftogaz,
advocaat: mr. B.I. Kraaipoel,
tegen
OMNI BRIDGEWAY S.A.,gevestigd te Genève, Zwitserland,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incident,
hierna: Omni,
advocaat: mr. J. van der Beek
en tegen
TRAMETA KFT,gevestigd te Nagypáli, Hongarije,
VERWEERSTER in cassatie en in het incident,
hierna: Trameta,
advocaat: mr. M.A.J.G. Janssen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/13/659362/KG ZA 18-1378 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2019;
b. de mondelinge uitspraak, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, in de zaken 200.254.745/01 SKG en 200.255.363/01 SKG van het gerechtshof Amsterdam van 28 maart 2019.
Omni heeft tegen de uitspraak van het hof in de zaak 200.254.745/01 beroep in cassatie ingesteld. Trameta heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
Naftogaz heeft bij incidentele conclusie gevorderd zich in het geding tussen partijen aan de zijde van Omni te mogen voegen.
Omni heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. Trameta heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Naftogaz, althans tot afwijzing van de incidentele vordering tot voeging.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot toewijzing van de incidentele vordering tot voeging.
2. Beoordeling van de incidentele vordering tot voeging.
2.1.1
Voor zover van belang voor de beoordeling van de incidentele vordering tot voeging van Naftogaz kan (deels veronderstellenderwijs) worden uitgegaan van het volgende.
2.1.2
De Italiaanse vennootschap Italia Ukraina Gas Srl (hierna: IUGAS) heeft een vordering op Naftogaz. Omni stelt, kort gezegd, dat vorderingen die zij heeft op IUGAS, in augustus 2014 zijn gezekerd met een pandrecht op de vordering van IUGAS op Naftogaz. Trameta heeft eind maart 2018 in opdracht en ten behoeve van IUGAS beslag gelegd op een partij gas van Naftogaz in Slowakije. Trameta stelt, kort gezegd, dat IUGAS in augustus 2018 haar vordering op Naftogaz aan Trameta heeft overgedragen.
2.1.3
In dit kort geding vordert Omni – na wijziging van eis in hoger beroep en zoals weergegeven in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van het hof – dat Trameta wordt geboden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, een deel ten belope van € 750.000,-- plus 30% van de executoriale opbrengst van de in Slowakije in beslag genomen partij gas van Naftogaz, te doen bijschrijven op een rekening van een advocatenkantoor te Zwitserland, althans over te maken naar een rekening van een gerechtsdeurwaarderskantoor te Amsterdam, tot een eensluidende gezamenlijke instructie van Omni en Trameta over de verdeling, dan wel overeenkomstig een onherroepelijke rechterlijke uitspraak in een procedure tussen Trameta en Omni.
2.1.4
Naftogaz heeft in eerste aanleg gevorderd in het kort geding te mogen interveniëren, primair als tussenkomende partij met zelfstandige vorderingen strekkende tot staking, dan wel schorsing van de lopende executiemaatregelen in Slowakije, en subsidiair als gevoegde partij aan de zijde van Omni.
2.1.5
De voorzieningenrechter heeft ter zitting Naftogaz’ primaire vordering tot tussenkomst afgewezen en haar subsidiaire vordering tot voeging toegestaan.
2.1.6
De voorzieningenrechter heeft de door Omni gevorderde voorziening toegewezen en Trameta veroordeeld in de kosten van zowel Omni als Naftogaz.1.
2.1.7
Zaak 200.254.745/01 betreft het hoger beroep dat Trameta heeft ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Omni en Naftogaz, laatstgenoemde als geïntimeerde aan de zijde van Omni, hebben de grieven van Trameta bestreden. In deze zaak heeft Naftogaz incidenteel hoger beroep ingesteld en bij incidentele conclusie gevorderd alsnog te mogen tussenkomen.
Zaak 200.255.363/01 betreft het (zelfstandig) hoger beroep van Naftogaz tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Ook in deze zaak heeft Naftogaz gevorderd alsnog te mogen tussenkomen.
2.1.8
De mondelinge uitspraak van het hof, waarvan proces-verbaal is opgemaakt,2.kan als volgt worden weergegeven:
(i) in zaak 200.254.745/01 en in zaak 200.255.363/01 heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd;
(ii) in zaak 200.254.745/01 in het principaal hoger beroep heeft het hof de Nederlandse rechter onbevoegd verklaard om van de vorderingen van Omni kennis te nemen, met veroordeling van Omni in de kosten van beide instanties;
(iii) in zaak 200.254.745/01 in het incidenteel hoger beroep en in het incident, en in zaak 200.255.363/01 heeft het hof de Nederlandse rechter onbevoegd verklaard om van de vorderingen van Naftogaz kennis te nemen, met veroordeling van Naftogaz in de kosten van het hoger beroep en van het incident.
2.1.9
Omni heeft beroep in cassatie ingesteld van de uitspraak van het hof in zaak 200.254.745/01. Trameta heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
2.1.10
Naftogaz heeft geen beroep in cassatie ingesteld van de uitspraak van het hof, noch in zaak 200.254.745/01, noch in zaak 200.255.363/01.
2.2
In dit incident vordert Naftogaz zich in het hiervoor in 2.1.9 genoemde geding tussen Omni als eiseres tot cassatie en Trameta als verweerster in cassatie, aan de zijde van Omni te mogen voegen. Daartoe heeft Naftogaz aangevoerd dat zij belang erbij heeft te weten welke partij (Omni, Trameta, dan wel IUGAS) een vordering op haar heeft, welke partij terzake inningsbevoegd is, en hoe Naftogaz bevrijdend kan betalen. Naftogaz ondersteunt de vordering van Omni om (in ieder geval een gedeelte van) de executieopbrengst apart te zetten totdat over het antwoord op deze vragen duidelijkheid bestaat.
2.3
Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert.3.
2.4.1
Naftogaz was – na voeging in eerste aanleg (zie hiervoor in 2.1.5) – als geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep en eiseres in het incident tot tussenkomst, procespartij in zaak 200.254.745/01 (zie hiervoor in 2.1.7). Als procespartij in die zaak was Naftogaz bevoegd om – evenals Omni – beroep in cassatie in te stellen van de uitspraak van het hof. Anders dan Omni heeft Naftogaz geen beroep in cassatie ingesteld.
2.4.2
Een vordering tot voeging in cassatie kan niet dienen tot herstel van een eventueel verzuim om (tijdig) beroep in cassatie in te stellen.4.
2.4.3
Toewijzing van Naftogaz’ vordering tot voeging leidt niet ertoe dat Naftogaz alsnog cassatieklachten kan aanvoeren tegen de beslissingen van het hof in het principaal hoger beroep, het incidenteel hoger beroep, dan wel het incident tot tussenkomst. Evenmin kan Naftogaz door middel van voeging opkomen tegen haar veroordeling in de proceskosten in het incidenteel hoger beroep en het incident tot tussenkomst. Naftogaz had zelf beroep in cassatie moeten instellen om cassatieklachten te kunnen aanvoeren en om te kunnen opkomen tegen haar veroordeling in de proceskosten. Als gevoegde partij aan de zijde van Omni in het geding in cassatie tussen Omni en Trameta, is Naftogaz gebonden aan de rechtsstrijd zoals die door het cassatiemiddel van Omni is bepaald, en kan Naftogaz zich slechts aansluiten bij het standpunt van Omni en dit ondersteunen.5.
2.4.4
De enkele omstandigheid dat Naftogaz ervan heeft afgezien om beroep in cassatie in te stellen, staat – anders dan Trameta heeft betoogd – niet in de weg aan toewijzing van Naftogaz’ vordering tot voeging in cassatie. De bevoegdheid van een procespartij om een rechtsmiddel aan te wenden, sluit niet uit dat die partij een gerechtvaardigd belang erbij kan hebben om louter door middel van een vordering tot voeging in de volgende instantie, betrokken te blijven bij het geding en het standpunt van de partij aan wier zijde zij zich voegt, te ondersteunen door aanvoering van nadere argumenten. Wel kan een vordering tot voeging, ook in een geval als hier aan de orde, worden afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde of wegens misbruik van procesrecht.
2.5
Naftogaz’ belang bij voeging in de hiervoor in 2.3 bedoelde zin is erin gelegen dat zij nadelige gevolgen kan ondervinden van de afwijzing van de hiervoor in 2.1.3 bedoelde vordering van Omni om – kort gezegd – een gedeelte van de executieopbrengst apart te zetten totdat duidelijk is welke partij (Omni, Trameta, dan wel IUGAS) een vordering op Naftogaz heeft, welke partij terzake inningsbevoegd is, en hoe Naftogaz bevrijdend kan betalen. Trameta heeft onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van haar betwisting van dit belang van Naftogaz bij voeging.
Voorts is niet gesteld of gebleken dat Naftogaz’ vordering tot voeging moet worden afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde of wegens misbruik van procesrecht, een en ander zoals hiervoor in 2.4.4 bedoeld.
2.6
De incidentele vordering tot voeging van Naftogaz is derhalve toewijsbaar.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- laat Naftogaz toe zich te voegen aan de zijde van Omni;
- veroordeelt Trameta in de kosten van dit incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van Naftogaz begroot op € 68,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris, en aan de zijde van Omni op nihil;
- verwijst de zaak naar de rol van 20 december 2019 voor schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 15 november 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑11‑2019
Gerechtshof Amsterdam 28 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1717.
HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602, HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2534, en HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306.
Vgl. voor tussenkomst HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324, rov. 3.5.
HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, rov. 3.3.
Conclusie 04‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Incident tot voeging in cassatie, art. 217 Rv. Stuit voeging in cassatie af op omstandigheid dat partij die voeging vordert, (na voeging in eerste aanleg) in hoger beroep partij was en niet zelf cassatieberoep heeft ingesteld? Belang bij voeging? Afwijzing vordering tot voeging wegens strijd met eisen van een goede procesorde of misbruik van procesrecht?
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02524
Zitting 4 oktober 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
National Joint Stock Company Naftogaz of Ukraine,
gevestigd te Kiev, Oekraïne,
(hierna: Naftogaz)
inzake:
Omni Bridgeway S.A.,
gevestigd te Genève, Zwitserland,
(hierna: Omni)
Tegen
Trameta KFT,
gevestigd te Nagypáli, Hongarije,
(hierna: Trameta)
Naftogaz vordert in dit incident op de voet van art. 217 Rv in cassatie te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Omni. Aan de orde komt de vraag of Naftogaz ontvankelijk is in deze incidentele vordering, nu zij reeds in de vorige instanties betrokken was als gevoegde partij en in die hoedanigheid bevoegd was om cassatie in te stellen.
1. Procesverloop1.
1.1 In dit kort geding heeft Omni, kort gezegd, gevorderd (na wijziging van eis in hoger beroep) om Trameta, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te gebieden een deel van € 750.000 plus 30% van de executoriale opbrengst van een partij in Slowakije in beslag genomen gas van Naftogaz te doen bijschrijven op een rekening van Chabrier Advocats SA te Zwitserland, althans over te maken naar Geerlings en Hofstede Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, tot een eensluidende gezamenlijke instructie van Omni en Trameta over de verdeling dan wel overeenkomstig een onherroepelijke rechterlijke uitspraak in een procedure tussen Trameta en Omni, met veroordeling van Trameta in de kosten.
1.2 Naftogaz heeft in eerste aanleg gevorderd in het kort geding te mogen interveniëren, primair als tussenkomende partij met zelfstandige vorderingen strekkende tot staking/schorsing van de lopende executiemaatregelen in Slowakije en subsidiair als gevoegde partij aan de zijde van Omni. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft ter zitting van 23 januari 2019 de primaire vordering tot tussenkomst afgewezen en de subsidiaire vordering tot voeging toegestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Naftogaz belang bij de uitkomst van de procedure.2.
1.3 Bij vonnis van 6 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter de door Omni gevorderde voorziening toegewezen en Trameta veroordeeld in de kosten van zowel Omni als Naftogaz.
1.4 Trameta heeft tegen dit vonnis (turbo) appel ingesteld bij het hof Amsterdam. Omni en Naftogaz, laatstgenoemde als geïntimeerde aan de zijde van Omni, hebben de grieven van Trameta bestreden. Naftogaz heeft voorts zelfstandig hoger beroep en incidenteel appel ingesteld tegen de afwijzing van de vordering tot tussenkomst door de voorzieningenrechter alsmede in hoger beroep (nogmaals) een incidentele vordering tot tussenkomst.
1.5 Bij mondelinge uitspraak op 28 maart 2019, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en in principaal appel (zaaknummer 200.254.745/01) de Nederlandse rechter onbevoegd verklaard om van de vorderingen van Omni kennis te nemen, met veroordeling van Omni in de kosten van beide instanties. Het hof heeft in het door Naftogaz ingestelde hoger beroep (zaaknummer 200.225.363/02), in het incidenteel hoger beroep en in het incident verklaard dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Naftogaz, met veroordeling van Naftogaz in de kosten.
1.6 Omni heeft (tijdig)3.cassatieberoep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak in de zaak 200.254.745/01. Op de rolzitting van 12 juli 2019 heeft Naftogaz bij incidentele conclusie gevorderd in cassatie te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Omni. Trameta heeft op 9 augustus 2019 verweer gevoerd in het hoofdgeding en in het incident geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Naftogaz, althans tot afwijzing van haar vordering met veroordeling van Naftogaz in de kosten van het incident. Omni heeft in het incident geconcludeerd tot referte.
2. Bespreking van de incidentele vordering tot voeging
2.1
Allereerst rijst de vraag of Naftogaz ontvankelijk is in haar vordering om zich in cassatie aan de zijde van Omni te mogen voegen. Naftogaz was immers reeds in eerste aanleg toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Omni en ook in die hoedanigheid betrokken in het (principaal) hoger beroep als mede-geïntimeerde. Trameta heeft (primair) betoogd dat Naftogaz niet-ontvankelijk is in haar incidentele vordering tot voeging, omdat Naftogaz als gevoegde partij zelfstandig cassatieberoep had moeten instellen, hetgeen zij heeft nagelaten.
2.2
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van Naftogaz in haar incidentele vordering tot voeging, stel ik het volgende voorop. Op grond van art. 217 Rv kan een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor het aannemen van een belang bij voeging voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert.4.
2.3
Anders dan een vordering tot tussenkomst, kan een vordering tot voeging ook in cassatie worden ingesteld.5.De aard van de cassatieprocedure verzet zich niet daartegen. De partij die zich aan de zijde van een van de partijen in cassatie voegt, ondersteunt uitsluitend het standpunt van die partij en introduceert derhalve – anders dan bij tussenkomst het geval zou zijn – geen nieuwe feitelijke grondslag. De gevoegde partij is gebonden aan de rechtsstrijd zoals die door de cassatiemiddelen is bepaald. Hij kan dus niet zelf middelen tegen de bestreden uitspraak aanvoeren.6.
2.4
Een partij die zich in het geding heeft gevoegd, is daarmee procespartij geworden en aldus bevoegd om een rechtsmiddel in te stellen tegen in dat geding gewezen uitspraken.7.De gevoegde partij heeft echter niet altijd belang bij het instellen van een rechtsmiddel. De gevoegde partij heeft in de regel alleen belang bij een rechtsmiddel wanneer de partij aan wier zijde zij zich heeft gevoegd óók een rechtsmiddel instelt.8.Wanneer die partij geen rechtsmiddel instelt, heeft de gevoegde partij in beginsel uitsluitend belang om zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel aan te wenden tegen het vonnis in de hoofdzaak indien zij daarmee kan voorkomen dat de uitspraak jegens haar in kracht van gewijsde gaat en beslissingen daarin jegens haar gezag van gewijsde verkrijgen.9.Dat belang ontbreekt wanneer de gevoegde partij niet in de proceskosten is veroordeeld en evenmin het risico loopt dat de uitspraak in de zaak waarin zij zich heeft gevoegd jegens haar gezag van gewijsde krijgt. Dat laatste doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de gevoegde partij zelf mede partij is bij de aan de orde zijnde rechtsbetrekking.10.
2.5
In de zaak waarop het onderhavige cassatieberoep betrekking heeft, is Naftogaz niet veroordeeld in de proceskosten. Evenmin bestond het risico voor Naftogaz dat de uitspraak van het hof jegens haar gezag van gewijsde zou krijgen. Aan een uitspraak in kort geding komt immers geen gezag van gewijsde als bedoeld in art. 236 Rv toe.11.Dit brengt mee dat Naftogaz wat betreft het instellen van cassatieberoep in een afhankelijke positie verkeerde; zij zou daarbij slechts belang hebben indien Omni ook in cassatie zou komen. Het komt mij niet wenselijk voor dat een gevoegde partij in een dergelijke situatie gedwongen zou zijn om (zekerheidshalve) cassatieberoep in te stellen om als gevoegde partij betrokken te blijven in het geding. Ik sluit mij daarom aan bij de opvatting dat een herhaalde vordering tot voeging mogelijk is voor een reeds in vorige instantie gevoegde partij.12.Met een voeging kan bovendien niet hetzelfde effect worden bereikt als het instellen van een rechtsmiddel. Daarmee kan dus niet een verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden worden hersteld.13.De gevoegde partij heeft slechts een beperkte rol.14.Zoals reeds opgemerkt, kan zij in cassatie geen cassatiemiddelen aanvoeren, maar slechts argumentatie aandragen om het standpunt van de partij aan wier zijde zij zich voegt te ondersteunen. In de literatuur wordt er – terecht – op gewezen dat een gevoegde partij die zelf geen rechtsmiddel instelt, maar zich in de hogere instantie opnieuw voegt, uiteraard niet langs deze weg kan ontkomen aan een kostenvergoeding die ten laste van haar is uitgesproken.15.
2.6
Op grond van art. 415 lid 1 Rv dient de incidentele vordering tot voeging in cassatie te worden ingesteld bij conclusie. Met betrekking tot het tijdstip van indiening van de incidentele conclusie bevat de Derde Afdeling van Titel 11 van Boek 1 Rv geen bepalingen. Hoewel art. 218 Rv niet uitdrukkelijk in art. 418a Rv van toepassing is verklaard in cassatie, kan deze bepaling (evenals art. 217 Rv) analogisch worden toegepast.16.Art. 218 Rv bepaalt dat de vordering tot voeging moet worden ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. Dit betekent dat de incidentele vordering tot voeging in cassatie moet worden ingediend vóór of op de roldatum waarop verweerder in cassatie een verweerschrift heeft ingediend. In dit geval is aan dit vereiste voldaan.17.
2.7
Voorts dient in cassatie tot uitgangspunt dat ook aan het belangvereiste van art. 217 Rv is voldaan. In eerste aanleg heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat Naftogaz voldoende belang in de zin van art. 217 Rv heeft om zich aan de zijde van Omni te voegen. Dit oordeel is door Trameta in hoger beroep niet bestreden. Het door Trameta in dit incident gevoerde subsidiaire verweer dat Naftogaz geen recht en belang heeft bij toewijzing van haar vordering tot voeging in cassatie behoeft derhalve geen bespreking. Dit geldt temeer omdat Trameta aan haar verweer geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd waarvan zij heeft betoogd dat deze door de rechtbank (en door Trameta bij het instellen van hoger beroep) niet in aanmerking konden worden genomen, doordat deze zich pas daarna hebben voorgedaan en die een ander oordeel over het belang van Naftogaz rechtvaardigen.18.
2.8
Het voorgaande brengt mee dat de incidentele vordering tot voeging kan worden toegewezen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot toewijzing van de incidentele vordering tot voeging.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑10‑2019
In verband met de in dit incident voorliggende vraag wordt volstaan met een beknopte weergave van het procesverloop. Vermelding van de vaststaande feiten laat ik achterwege. Zie voor de feiten rov. 2.1-2.17 van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1401, waarnaar het hof Amsterdam verwijst in rov. 3 van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op 28 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1717, NJF 2019/407.
Zie het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1401, rov. 1.1.
Zie HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602, NJ 2015/295, rov. 3.2; HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2534, NJ 2015/369, rov. 3.4; HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306, NJ 2017/125, rov. 3.3.
In verzoekschriftprocedures is evenwel geen plaats voor voeging. Zie HR 13 maart 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5559, NJ 1987/583; E.L. Schaafsma-Beversluis, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, titel 3 Boek 1 Rv, aant. 19; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/244. Ook in bijzondere procedures, zoals in onteigeningszaken, kan voeging uitgesloten zijn, zie HR 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM5706, NJ 2010/375.
Zie HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168, rov. 3.3. Vgl. ook Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/243; B. Winters, T&C Rv, art. 415 Rv, aant. 2 onder b.
Zie o.a. HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:791, RvdW 2019/638, rov. 3.3.2.
G. Snijders, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, commentaar op paragraaf 3 van Afdeling 10 van Boek 1 Rv, aant. 5.
Vgl. HR 9 april 2010: ECLI:NL:HR:2010:BK4549, NJ 2010/388 m.nt. E.A. Alkema, rov. 3.2.
Vgl. HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0173, NJ 2013/203, rov. 4.1; G. Snijders, t.a.p.; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/ 53; B. Winters, T&C Rv, art. 398 Rv, aant. 2 onder i.
Zie HR 16 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1583, NJ 1995/213, rov. 3.3.
Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4187, NJF 2019/340, rov. 3.2. Tegen het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden is cassatieberoep ingesteld (zaaknummer 19/03778).
Zie nader over de bijzondere procespositie van de gevoegde partij M.O.J. de Folter, Vrijwaring & Interventie (BPP nr. 11) 2009/152.
Zie G. Snijders, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, commentaar op paragraaf 3 van Afdeling 10 van Boek 1 Rv, aant. 5.
Vgl. Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/243; E. Korthals Altes, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 415 Rv, aant. 1 onder verwijzing naar HR 19 januari 1917, ECLI:NL:HR:1917:11, NJ 1917/227.
Vgl. voetnoot 16 van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent van 13 september 2019 in zaak 19/01544.
Vgl. ten aanzien van de incidentele vorderingen op de voet art. 234 en 235 Rv: HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688, NJ 2015/158, rov. 3.3.1 onder (iv); HR 6 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1115, NJ 2018/319, rov. 3.2.2.
Beroepschrift 12‑07‑2019
De Hoge Raad der Nederlanden
Rolzitting van 12 juli 2019
INCIDENTELE CONCLUSIE TOT VOEGING IN CASSATIE (ART. 217 RV)
Inzake:
National Joint Stock Company Naftogaz of Ukraine, een vennootschap naar buitenlands recht, gevestigd te Kiev, Oekraïne, die woonplaats kiest op het kantooradres van RESOR N.V. aan de Gustav Mahlerplein 27 (1082 MS) Amsterdam, van welk kantoor mr. B.I. Kraaipoel de zaak als advocaat behandelt (Naftogaz),
eiseres in het incident tot voeging,
in de zaak van:
Omni Bridgeway S.A., een vennootschap naar buitenlands recht, gevestigd te Genéve, Zwitserland, die woonplaats kiest op het kantooradres van bureau Brandeis aan de Sophialaan 8–10 te (1075 BR) Amsterdam, van welk kantoor mr. J. van der Beek de zaak als cassatieadvocaat behandelt (Omni), eiseres tot cassatie,
tegen:
Trameta Kft,
een vennootschap naar buitenlands recht, gevestigd te Nagypáli, Hongarije, in de vorige instantie woonplaats gekozen op het kantoor van AKD Eindhoven aan het Flight Forum 1 (5657 DA) te Eindhoven, van welk kantoor mr. G.C. Vergouwen als advocaat heeft opgetreden (Trameta), verweerster in cassatie, [niet verschenen]
1. Inleiding
1.1
Naftogaz wenst zich te voegen in de cassatieprocedure tussen Omni en Trameta. De zaak gaat over de vraag welke partij (Omni, Trameta of Italia Ukraina Gas Srl (IUGAS)) een vordering op Naftogaz hebben, terzake inningsbevoegd is en zich op die vordering kunnen verhalen. Een en ander vindt haar grondslag in een vordering van Italia Ukraina Gas Srl (IUGAS) op Naftogaz. De vordering van Omni heeft op basis van een overeenkomst met IUGAS voorrang en is gezekerd met een pandrecht.
1.2
De vordering van Trameta (een partij gelieerd aan IUGAS) vloeit voort uit de (beweerdelijke) cessie van IUGAS' vordering aan Trameta. Trameta heeft vervolgens in Slowakije beslag gelegd op een partij gas van Naftogaz met het voornemen om dit gas te veilen.
1.3
Omni heeft onderhavige procedure geëntameerd om zo in kort geding te voorkomen dat Trameta de partij gas kan veilen en de opbrengst daarvan aan zichzelf toe kan laten komen — in weerwil van de door Omni bedongen voorrang en het ten gunste van haar gevestigde pandrecht. Omni heeft in dat kader — kort gezegd — gevorderd dat Trameta het gedeelte van de opbrengst dat aan Omni toekomt ‘parkeert’ op de derdenrekening van een Zwitsers advocatenkantoor. De rechtbank heeft de vorderingen van Omni toegewezen. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat het niet bevoegd is om over de vordering van Omni te oordelen. Omni is van dit oordeel in cassatie gekomen.
1.4
Evenals bij het geding voor de rechtbank en voor het hof, heeft Naftogaz er belang bij zich aan de zijde van Omni te voegen. Het is voor Naftogaz van belang dat zij weet aan wie haar rechtsgeldige wederpartij is en hoe zij bevrijdend kan betalen. Naftogaz ondersteunt daarom de vordering van Omni om (in ieder geval een gedeelte van) de executieopbrengst apart te zetten totdat hierover duidelijkheid bestaat.
2. Feiten en omstandigheden
2.1
Dit geschil vindt zijn oorsprong in het arbitraal vonnis van 19 december 2012 (het Arbitrale Vonnis) waarin Naftogaz is veroordeeld om een bedrag van USD 12.718.486,00 te vermeerderen met rente en kosten (de Vordering) te betalen aan IUGAS.
2.2
IUGAS heeft Omni ingeschakeld om de verhaalsmogelijkheden voor de Vordering te onderzoeken. Op 13 augustus 2014 hebben Omni en IUGAS in dat kader een Finance en Recovery Agreement (FRA) gesloten. Op grond van artikel 3.1 van de FRA heeft Omni recht op een success fee van 30% van de bruto-opbrengst. In geval van inning van (een deel van) de Vordering worden eerst de kosten van Omni afgetrokken (art. 2.3 FRA).
2.3.
Bij Deed of Pledge van eveneens 13 augustus 2014 (de Pandakte) heeft IUGAS een pandrecht op de Vordering verstrekt aan Omni ter zekerheid voor alle bedragen die zij op enig moment aan Omni verschuldigd is. De Pandakte wordt beheerst door Nederlands recht en wijst de Rechtbank Amsterdam aan als bevoegde rechter.
2.4.
Na ondertekening van de FRA is Omni in verschillende jurisdicties erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedures gestart en heeft zij beslagen laten leggen. Op grond van de FRA geldt dat alle door Naftogaz te verrichten betalingen moeten worden bijgeschreven op een zogenaamde trust account in naam van Omni, dan wel op een derdenrekening van een door Omni aan te wijzen advocatenkantoor (art. 4.2 FRA).
2.5.
IUGAS en Trameta zijn op 27 juli 2017 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan (de Cooperation Agreement), waarbij Trameta de opdracht kreeg te assisteren bij het innen van de vordering, in samenwerking met Omni, door middel van de verkoop van vermogensbestanddelen van Naftogaz in Slowakije. De toenmalig bestuurder van IUGAS had zich tevoren tot Omni gewend met de vraag of bevriende relatie Eugen Hinrichs-Schramm en zijn onderneming Trameta een rol konden spelen in de incasso van de Vordering. Omni is daarmee akkoord gegaan, maar stelt eveneens dat zij duidelijk heeft aangegeven dat deze Cooperation Agreement geen afbreuk zou mogen doen aan haar pandrecht en haar aanspraak op de success fee en kostenvergoeding uit de FRA.
2.6.
Op 6 februari hebben Omni en IUGAS een First Amendment Agreement gesloten (First Amendment) in aanvulling op en ter vervanging van onderdelen van de FRA. Bij deze First Amendment heeft IUGAS opdracht gegeven aan Omni een tweede — gepretendeerde — vordering op Naftogaz te incasseren.
2.7.
Naftogaz, Omni en IUGAS hadden in maart 2018 min of meer finale overeenstemming bereikt over een schikking tot finale voldoending en kwijting voor een bedrag van USD 20 miljoen. Het geschil is daarna echter weer opgelaaid.
2.8.
Eind maart 2018 heeft IUGAS in strijd met de afspraken met Omni beslag gelegd op een partij gas van Naftogaz in Slowakije.
2.9.
Omni heeft op 13 juni 2018 mededeling gedaan van haar pandrecht aan Naftogaz.
2.10.
Op 6 juli 2018 zijn de aandelen in IUGAS overgedragen aan de Hongaarse vennootschap DDC Finance Kft, waardoor IUGAS en Trameta vanaf dat moment tot dezelfde groep zijn gaan behoren onder leiding van dezelfde (indirect) aandeelhouder: Eugen Hinrichs-Schramm.
2.11.
Omni heeft op 3 augustus 2018 een brief ontvangen van IUGAS, dat zij bij het aangaan van de FRA, de pandovereenkomst en de First Amendment niet rechtsgeldig zou zijn vertegenwoordigd en de overeenkomst beëindigt dan wel ontbindt.
2.12.
Vervolgens ontving Naftogaz andersluidende en tegenstrijdige mededelingen van IUGAS en Trameta over wie (incasso)gerechtigd is tot de Vordering. Trameta heeft gesteld eigenaar te zijn geworden van de Vordering, nadat IUGAS beweerdelijk haar vordering heeft overgedragen aan groepsvennootschap Trameta op 6 augustus 2018, door middel van de Receivables Purchase Agreement, een vijf pagina's tellend document — waarvan, zo is inmiddels gebleken, ten minste drie verschillende versies blijken te bestaan — bestaande uit boiler plate bepalingen en een enkele paragraaf aan garanties. Blijkens de considerans van dit document was Trameta bekend met de positie en het pandrecht van Omni. De heer Hinrichs-Schramm correspondeerde met Omni namens zowel IUGAS als Trameta.
2.13.
Op 14 augustus 2018 stond de veiling gepland van de in beslag genomen partij gas in Slowakije. Deze veiling is op 13 augustus 2018 uitgesteld tot een nog onbekende datum naar aanleiding van een verzoek daartoe van Naftogaz.
2.14.
Omni heeft in deze procedure tegen Trameta gevorderd een deel van EUR 750.000 plus 30% van de opbrengst van de verkoop van gas van Naftogaz te doen bijschrijven op de rekening van Chabrier Avocats SA in Zwitserland en te gehengen en gedogen dat die opbrengst wordt verdeeld conform een gezamenlijke, eensluidende schriftelijke instructie van partijen, dan wel overeenkomstig een onherroepelijke rechterlijke uitspraak in een procedure tussen partijen.
2.15.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft zich bevoegd verklaard en de vordering toegewezen.
2.16.
in hoger beroep heeft het Hof Amsterdam bij mondelinge uitspraak neergelegd in een proces-verbaal zich echter onbevoegd verklaard en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd.
2.17.
Het is Naftogaz dus nog steeds niet duidelijk wie inningsbevoegd is ten aanzien van de Vordering en aan wie zij bevrijdend kan betalen. Dit temeer in het licht van het recente arrest van 11 juni 2019 van hetzelfde Hof Amsterdam in het parallelle-kort geding tussen Omni en IUGAS, waarin het hof onder meer het voorshandse oordeel handhaafde dat IUGAS de Vordering niet rechtsgeldig aan Trameta heeft overgedragen.1. Gezien dit alles ziet Naftogaz zich genoodzaakt zich te voegen in cassatie, teneinde haar rechten veilig te stellen en verdere bemoeilijking van afwikkeling van de Vordering te voorkomen.
3. Gronden
3.1.
Naftogaz verzoekt in cassatie (wederom) zich te mogen voegen in de procedure tussen Omni en Trameta. Hoewel de schakelbepaling van artikel 418a Rv de tiende afdeling van de tweede titel van Rv (over incidentele vorderingen) niet van toepassing verklaart, heeft Uw Raad bepaald dat voeging in cassatie in beginsel mogelijk is.2. Hiervoor lijken de vereisten van artikel 217 Rv te gelden.
3.2.
Naftogaz is geconfronteerd met de bijzondere omstandigheid dat aan de crediteurszijde van (een deel van) de Vordering diepe onenigheid bestaat die haar schade en onzekerheid oplevert. Naftogaz wil ook weten bij welke partij zij moet zijn teneinde tot een oplossing voor de Vordering te komen. Er bestaat echter voor Naftogaz gerede twijfel welke partij inningsbevoegd is en gerechtigd tot de Vordering. Daardoor is het ook onduidelijk aan wie Naftogaz uiteindelijk een bevrijdende betaling kan doen. Naftogaz heeft daarom de betaling van de Vordering opgeschort.
3.3.
Hoewel Naftogaz niet in verzuim is, valt een discussie over snel oplopende kosten3. en mogelijk rente niet uit te sluiten en wordt Naftogaz geconfronteerd met een veelvoud aan (executoriale) beslagen in verschillende jurisdicties. Daarnaast is Naftogaz buitensporig veel geld en tijd kwijt met het inventariseren van haar rechtpositie en met het verweer voeren in verschillende procedures.
3.4.
Gezien deze gerezen onduidelijkheid en een veelvoud aan verschillende (executie) procedures in zowel Nederland, Slowakije en andere landen, heeft Naftogaz belang zich te voegen in dit geding. Met Omni is Naftogaz van mening dat Omni een geldig pandrecht heeft. Nu het Hof de gevorderde voorlopige voorziening niet heeft gegeven omdat het zich onbevoegd heeft verklaard, bestaat de kans dat Trameta de Omni toekomende bedragen onrechtmatig toe-eigent.
3.5.
Gezien het bovenstaande heeft Naftogaz voldoende belang zich te voegen in deze procedure. De executiemaatregelen die de deurwaarder in Slowakije zal treffen, betreffen immers goederen waarvan Naftogaz de eigenaar is en dreigen mogelijk uitgekeerd te worden aan een niet-rechthebbende. Daarnaast heeft Naftogaz belang bij het verkrijgen van duidelijkheid over wie incassobevoegd en gerechtigd tot de Vordering — en dus wie haar wederpartij is — waaraan (uiteindelijk) een bevrijdende betaling kan plaatsvinden, gezien zij daar op redelijke gronden over twijfelt.
Nadelige gevolgen zonder voeging
3.6.
Ook bestaat ernstige vrees vanuit Naftogaz dat de deurwaarder alle opbrengsten van de veiling aan Trameta zal uitbetalen, nu het Hof de vordering van Omni de executieopbrengst op een derdengeldenrekening bij te schrijven heeft afgewezen. Naftogaz heeft — net als Omni — overigens gegronde redenen om aan te nemen dat Trameta geen verhaal zal bieden in geval van volledige uitkering aan haar.
3.7.
Indien vervolgens in een bodemprocedure een ander oordeel wordt gegeven over de inningsbevoegde en rechthebbende partij, wordt Naftogaz mogelijk dubbel aangesproken. Daarnaast is het zeer goed denkbaar dat in dat geval Trameta vexatoir beslag gelegd heeft.
3.8.
Om deze voor Naftogaz zeer onwenselijke situatie te voorkomen dient in ieder geval een deel van de opbrengst voorlopig ‘geparkeerd’ te worden totdat duidelijkheid is verkregen in een bodemprocedure.
4. Eis
Naftogaz verzoekt uw Raad om:
- (i)
Naftogaz als gevoegde partij aan de zijde van Omni Bridgeway S.A. als eiseres in cassatie toe te laten in de zaak van Omni Bridgeway S.A. tegen Trameta Kft met zaaknummer 19/02524;
- (ii)
Trameta Kft te veroordelen in de kosten van dit incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑07‑2019
Zie productie 1, arrest van het Gerechtshof Amsterdam 11 juni 2019, gewezen tussen IUGAS en Omni, rov. 3.8.1–3.8.3.
Hoge Raad 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168, rov. 3.3; HR 11 september 2015 ECLI:NL:HR:2015:2534, NJ 2015/369, rov. 3.4; HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306, rov. 2.1.
De executiekosten worden per 31 december 2018 alleen al op ongeveer EUR 14.300.000 geraamd. Overigens meent Naftogaz dat die kosten niet voor haar rekening dienen te komen.