Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-05-2019, nr. 200.252.618
ECLI:NL:GHARL:2019:4187, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-05-2019
- Zaaknummer
200.252.618
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:4187, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑05‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:43, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:601, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Incidentele vordering tot voeging in hoger beroep niet-ontvankelijk. Eiseres in incident was in eerste aanleg reeds gevoegde partij. Geen gebruik gemaakt van zelfstandig recht om hoger beroep in te stellen. Voeging kan niet dienen als middel tot herstel van dat verzuim.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.618
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 437389)
arrest van 14 mei 2019
in het incident ex artikel 217 Rv van
de stichting
Stichting SONA,
gevestigd te Curaçao,
in eerste aanleg: gevoegde partij aan de zijde van AT Osborne B.V.,
eiseres in het incident,
hierna: SONA,
advocaat: mr. F.A. Eradus,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AT Osborne B.V.,
gevestigd te Baarn,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
appellante, tevens verweerster in het incident,
hierna: AT Osborne,
advocaat: mr. R.A.D. Blaauw,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Berenschot International B.V.,
gevestigd te Utrecht,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
hierna: Berenschot,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 augustus 2017, 3 januari 2018 en 25 juli 2018.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 oktober 2018,
- de incidentele conclusie in hoger beroep houdende vordering tot voeging ex artikel 217 Rv (met producties) van SONA,
- de antwoordakte van AT Osborne,
- de memorie van antwoord in het voegingsincident van Berenschot,
- de memorie van grieven (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.
3. De motivering van de beslissing in het incident
3.1
SONA heeft in eerste aanleg gevorderd om in de procedure tussen Berenschot en AT Osborne op grond van artikel 217 Rv primair te mogen tussenkomen en subsidiair zich te mogen voegen aan de zijde van AT Osborne. De rechtbank heeft bij vonnis van 3 januari 2018 de subsidiaire vordering tot voeging toegewezen. Op 25 juli 2018 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen tussen Berenschot, AT Osborne en SONA als gevoegde partij.
AT Osborne heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank en Berenschot in hoger beroep gedagvaard.
In het onderhavige incident heeft SONA gevorderd om zich in hoger beroep wederom te mogen voegen aan de zijde van AT Osborne. AT Osborne heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof. Berenschot heeft bezwaar gemaakt tegen de interventie door SONA.
3.2
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 217 Rv een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen.
Deze bepaling is op grond van artikel 353 lid 1 Rv ook in hoger beroep van toepassing. Dit betekent dat een partij ook voor het eerst in hoger beroep kan vorderen zich te mogen voegen. In dit geval heeft de rechtbank evenwel reeds de voeging van SONA aan de zijde van AT Osborne toegestaan. Hierdoor is SONA in de procedure gaan gelden als procespartij en is zij niet een derde partij die zich voor het eerst in hoger beroep wil voegen. Aan de in eerste aanleg gevoegde partij komt het recht toe zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel tegen de uitspraak aan te wenden, waarbij zij in de regel ook belang zal hebben als de partij aan wier zijde zij zich in eerste aanleg heeft gevoegd ook een rechtsmiddel aanwendt. Daarvan is in dit geval sprake, aangezien AT Osborne hoger beroep heeft ingesteld. SONA heeft desondanks niet zelf gebruik gemaakt van haar recht om hoger beroep in te stellen. Voeging kan niet dienen als middel tot herstel van het verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden (vgl. Hoge Raad 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324). Daarom moet SONA niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot voeging in het door AT Osborne ingestelde hoger beroep.
3.3
Opmerking verdient nog dat dit anders kan zijn in het geval (ook) Berenschot zelf hoger beroep had ingesteld, of alsnog incidenteel hoger beroep instelt, zonder SONA als in eerste aanleg gevoegde partij in dat hoger beroep te betrekken. In dat geval kan SONA, ook al was ze reeds partij in eerste aanleg, bij voldoende belang zich in hoger beroep opnieuw voegen aan de zijde van AT Osborne (zie in deze zin ook GS Burgerlijke Rechtsvordering, paragraaf 3 Rv, aant. 5). Berenschot heeft evenwel niet zelf hoger beroep ingesteld en heeft in haar memorie van antwoord in het voegingsincident meegedeeld te berusten in de afwijzing van haar gebods- of verbodsvorderingen. Ook dat brengt met zich dat er thans geen grond bestaat voor toewijzing van de door SONA gevorderde voeging.
3.4
Het hof zal SONA niet-ontvankelijk verklaren in haar incidentele vordering en SONA als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident veroordelen. De door Berenschot gevorderde kosten zullen tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x appeltarief II).
3.5
De hoofdzaak staat reeds op de rol van 4 juni 2019 voor memorie van antwoord; de termijn daarvoor is hangende dit incident doorgelopen. Voor de duidelijkheid zal het hof de hoofdzaak daarom verwijzen naar die roldatum voor memorie van antwoord. Verder zal iedere beslissing worden aangehouden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende:
in het incident:
verklaart SONA niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt SONA in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Berenschot vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 4 juni 2019 voor memorie van antwoord (ambtshalve peremptoir);
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, S.B. Boorsma en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.